Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL I:
EEN BIOGRAFIE VAN SAP EN VAN ZEELAND
In menig opzicht vormden Sap en Van Zeeland elkaars tegenpool. Terwijl eerstgenoemde afstamde van en opgroeide in een Vlaams landelijk milieu, viel laatstgenoemde te situeren binnen de Waalse kleinsteedse burgerij. Sap behoorde tot de klasse van de zgn. ‘echte politici’. Hij was de man van de partijen en het parlement. Van Zeeland daarentegen profileerde zich als de technicus en de man boven de partijen, die weigerde zich tot één van hen te bekennen, en bovendien het slecht functionerende parlement verfoeide. Op economisch vlak liet Van Zeeland zich leiden door theorie en door Angelsaksisch geïnspireerde conjunctuurpolitieke denkbeelden. Sap van zijn kant was de man van de praktijk: als pragmaticus verwierp hij theoretische beschouwingen, en hield vast aan de klassieke deflatietechnieken. Doorheen zijn politieke carrière kon Sap, dankzij zijn persoonlijk fortuin en het bezit van De Standaard, vanuit een onafhankelijke positie opereren. Van Zeeland was veel meer gebonden aan zakelijke connecties, vooral aan de grote holding Mutuelle Solvay en aan kringen rond en binnen de Nationale Bank. Tot slot verschilden beiden ook qua karakter enorm van elkaar. Terwijl Van Zeeland een ijdel iemand was, gesteld op eerbewijzen, en bovendien nogal eens blijk gaf van dubbelzinnigheid in woorden en daden, kwam Sap veel meer naar voor als een harde, koppige, rechtlijnige, hoewel soms ook achter de schermen agerende, compromisloze figuur, die een broertje dood had aan protocol en eerbewijzen.
HFST. 1: BIOGRAFIE VAN PAUL VAN ZEELAND[1]
De jonge veelbelovende student[2]
Paul Guillaume Van Zeeland werd geboren op 11 november 1893. Een zeventigtal jaren voordien was zijn grootvader vanuit Nederland verhuisd naar Bierbeek bij Leuven, alwaar hij onderwijzer en gemeentesecretaris werd. Pauls vader Louis-Léopold vestigde zich samen met zijn vrouw Marie-Félicité Ynaert omstreeks 1880 in Zinnik, waar hij de drogisterij van één van zijn oudere broers overnam. Het gezin waarin Van Zeeland opgroeide was diepgelovig katholiek en behoorde tot de lagere burgerij van Zinnik. In totaal kreeg het echtpaar acht kinderen, waarvan slechts de helft de volwassen leeftijd zou bereiken. Paul Van Zeeland zelf trad in 1926 in het huwelijk met Renée Dossin (1894-1972), enig kind van een luitenant-generaal van het Belgische leger. Hij zou vader worden van 4 kinderen.
In 1912 beëindigde Van Zeeland als laureaat van de gouden medaille de Grieks-Latijnse humaniora[3]. Later datzelfde jaar trok hij naar de universiteit, waar hij zich inschreef voor de letteren en de wijsbegeerte, die als voorbereiding golden op de rechtenstudie. Eén van zijn docenten was niemand minder dan Gustaaf Sap[4]. Zijn activiteiten in Leuven werden echter bruusk onderbroken door de dreiging van de Eerste Wereldoorlog. In augustus 1913 was Van Zeeland opgeroepen om zijn legerdienst te vervullen bij de Universitaire Compagnie te Leuven. Bij het uitbreken van de oorlog werd hij naar het derde Linieregiment gestuurd, dat zou deelnemen aan de gevechten rond Tienen op 18 en 19 augustus 1914. Daar werd hij krijgsgevangen genomen.
Pas begin 1919 kwam Van Zeeland terug thuis, waarna hij zijn studies hervatte. In 1920 promoveerde hij met de grootste onderscheiding tot doctor in de rechten. Zijn studies betekenden voor hem “een ware springplank voor een grote opwaartse sociale mobiliteit. (…) Hij werkte er zij aan zij met telgen uit de gevestigde elite van het land. Bovendien behoorden vele professoren tot de invloedrijke leidende kringen.”[5] In de nazomer kreeg hij, via een beurs van de Commission for the Relief of Belgium, de kans om een jaar in de Verenigde Staten te gaan studeren, meerbepaald aan de Princeton University. Terug in Leuven legde Van Zeeland de laatste hand aan de studie die hij te Princeton had voorbereid, over het Amerikaanse Federal Reserve System. Met dit proefschrift promoveerde hij in 1922 tot doctor in de politieke en sociale wetenschappen.
Van Zeeland maakt carrière en naam op nationaal zowel als internationaal vlak
Intussen zocht Van Zeeland ook zijn weg in het beroepsleven. In augustus 1920 had hij reeds de eed afgelegd als advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel, waar hij in november 1921 als volwaardig advocaat op de rol werd ingeschreven. Zijn echte roeping leek voorlopig echter bij de Nationale Bank te liggen. Via een introductiebrief van de Belgische ambassadeur in Washington was Van Zeeland in dit instituut binnen geraakt. Vooral onder de auspiciën van Albert-Edouard Janssen, toenmalig directeur binnen de Bank, kende Van Zeeland in het monetaire instituut een snelle opgang[6]. Vrijwel dadelijk deed Janssen op hem een beroep voor de organisatie van een studiedienst binnen de Bank, naar analogie met de division of research and statistics van de American Federal Reserve Bank. Op 1 mei 1922 werd Van Zeeland benoemd tot hoofd van de studiedienst. Dit snelle promotieritme kon hij door de jaren heen aanhouden, en achtereenvolgens werd hij benoemd tot secretaris van de Bank (30 april 1924), directeur (begin maart 1926), en zelfs vice-gouverneur (3 maart 1934)[7].
Parallel met en in het verlengde van zijn loopbaan bij de Nationale Bank, bekleedde Van Zeeland nog een aantal andere functies, alsook vervulde hij meerdere belangrijke opdrachten[8]. Op die manier stootte hij langzaam maar zeker door tot de opperste machtskern in België. In juni 1925 werd Van Zeeland tot directeur benoemd bij de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN), toen nog onder controle van de Nationale Bank. Bij het verbreken van de banden tussen beide instellingen in 1926 verdween hij terug uit de NMKN. In augustus 1930 werd Van Zeeland aangesteld tot secretaris van de Hoge Economische Raad, die werd opgericht door de regering om een globale visie uit te werken m.b.t. de nodige uit te voeren correcties op de economie tijdens de moeilijke depressiejaren. Deze Raad kende echter een moeilijk verloop en twee jaar na zijn oprichting ging hij roemloos ten onder. In 1933 werd Van Zeeland lid van een Beperkt Comité (met vijf leden) onder leiding van Georges Theunis, dat een buitenlandse handelspolitiek moest uitstippelen die de goedkeuring van het hele land zou wegdragen. Op 3 november van datzelfde jaar had het Comité een lijvig rapport klaar.
Intussen was Van Zeeland in 1928 aangesteld tot hoogleraar in de Faculteit van de Rechten aan de Katholieke Universiteit te Leuven[9]. Datzelfde jaar was hij actief betrokken bij de oprichting van het Institut des Sciences Economiques, samen met zijn collega’s Fernand Baudhuin, Léon-Hugo Dupriez en Albert-Edouard Janssen. In de jaren ’30 zou dit instituut een uiterst belangrijke rol spelen in de uittekening van de economische politiek.
Ook op de internationale scène had Van Zeeland inmiddels zijn opwachting gemaakt, en trad hij stilaan op de voorgrond[10]. Dit maakte het hem tevens mogelijk een heel netwerk van relaties te creëren. In maart 1922 al nam Van Zeeland als lid van de Belgische delegatie deel aan de Conferentie van Londen, die als voorbereiding gold op de belangrijke Conferentie van Genua. Daar zouden heel wat hete hangijzers uit de internationale politieke en monetaire situatie worden aangepakt. Daarnaast speelde hij een actieve rol in de oprichting van de Bank voor Internationale Betrekkingen, alsook vervulde hij verschillende functies in de schoot van de Internationale Kamer van Koophandel. In april 1933 was Van Zeeland in het getouw om de economische wereldconferentie die een maand later te Londen diende plaats te vinden, mee te helpen voorbereiden[11].
Vanaf 1931 werd door verschillende landen een beroep gedaan op van Zeeland als monetair expert. Zo vroeg Egypte hem na te gaan of het er beter aan deed de vrije val van het pond sterling te volgen, dan wel de waarde van de Egyptische munt niet te verminderen. Na verscheidene reizen doorheen Europa, gaf van Zeeland in 1932 in zijn Beschouwingen over Europa zijn visie over de bedenkelijke toestand waarin Europa na de Eerste Wereldoorlog verzeild was geraakt. Hij zette zich in dit geschrift af tegen het wijdverbreide fenomeen van het economische nationalisme.
Al het voorgaande toont duidelijk aan dat Van Zeeland aan een enorm snelle klim op de sociale ladder bezig was. Volgens Henau was dit “zeker niet louter aan het toeval te wijten: Van Zeeland was uitzonderlijk intelligent en een harde werker, en hij verstond de kunst vriendschappen te cultiveren en relaties aan te knopen met mensen uit alle geledingen van de leidende klasse en waardevolle medewerkers te kiezen”[12]. Zijn universitair diploma alsook zijn Amerikaanse certificaat openden reeds vele deuren, een effect dat trouwens nog versterkt werd door de vele technische kennis die Van Zeeland had vergaard door de jaren heen. Door zijn publicaties in La Revue générale, hét blad van de leidende katholieke kringen, verwierf hij ook daar een zekere bekendheid. Voor het grote publiek bleef Van Zeeland vooralsnog onbekend. Spoedig zou daarin echter verandering optreden.
Regeringsverantwoordelijkheid als technicus
Meer en meer deden vanaf 1931 in hogere kringen en pers geruchten de ronde over een mogelijke benoeming van Van Zeeland tot minister[13]. Vanaf 4 september 1931 werd zijn naam door de Brusselse katholieke krant La Libre Belgique genoemd als mogelijke kandidaat voor de portefeuille van minister van financiën, in opvolging van Houtart. Meer en meer raakte zijn naam bekend in de hoogste regionen van de Belgische samenleving. In augustus 1933 circuleerde een nota over zijn persoon, waarin hij werd voorgesteld als heel capabel, maar waarin tevens werd aangestipt dat hij theoreticus was. Dit feit wekte enige terughoudendheid op, hoewel er aan het probleem kon tegemoet gekomen worden. “Mais on a l’impression qu’il lui faudrait un initiateur et un guide, grâce à quoi il pouvait réaliser une belle tâche, car il est capable de hardiesse et de courage.”[14] Intussen was hij ook al op het Koninklijk Paleis geïntroduceerd, waar hij op Albert I, die er de gewoonte op nahield zich ook door technici op de hoogte te laten houden van de toestand van het land, een zeer gunstige indruk had nagelaten[15]. Met succes passeerde hij er verschillende verdoken testen. Van hier dateert de goede verstandhouding van Van Zeeland met koning Albert I, en later met Leopold III.
Op 12 juni 1934 dan werden de geruchten omtrent een mogelijk ministerschap waarheid toen Van Zeeland als minister zonder portefeuille met het oog op de bestrijding van de crisis zitting nam in de regering - de Broqueville, en geacht werd minister van financiën Sap bij te staan. In feite was Van Zeeland vooral onder impuls van de koning en van premier de Broqueville aan de regering toegevoegd[16]. Ontgoocheld over het feit dat zijn aanwezigheid in de bewindsploeg niet bijster werd geapprecieerd, bood Van Zeeland begin oktober 1934 al terug zijn ontslag aan. Op verzoek van premier de Broqueville stelde hij het echter uit. Op 9 november 1934 nam Van Zeeland dan uiteindelijk toch ontslag, hierin vier dagen later gevolgd door de ganse regeringsploeg.
Ondanks het feit dat Van Zeeland geen deel uitmaakte van het kabinet - Theunis, dat de regering - de Broqueville was opgevolgd, bleef hij nauw betrokken bij het beleid. In heel wat materies werd beroep op hem gedaan. Daarnaast trad hij op 9 februari 1935 toe tot de Nationale Arbeidscommissie, en op 17 maart werd hij voorzitter van de Centrale Wisseldienst. Die was opgericht in de schoot van de Nationale bank door de regering - Theunis, die een wisselcontrole had afgekondigd om de speculatie tegen de frank af te remmen. Tevens was Van Zeeland betrokken bij de opstelling van reddingsplannen voor het in zware moeilijkheden verkerende Belgische en vooral Vlaamse bankwezen. Zo was hij één van de drijvende krachten achter de oprichting van de Kredietbank voor Handel en Nijverheid.
Inmiddels werkte Van Zeeland aan een eigen plan voor het Belgische economisch herstel. Daartoe had hij meerdere malen contact met Hendrik de Man, de socialistische opsteller van het Plan van de Arbeid[17]. Samen werkten zij een programma uit, en toen in maart 1935 koning Leopold III Van Zeeland tot formateur aanstelde, had hij dus al een plan klaar. Hij vormde een regering van nationale unie, waarin Hendrik de Man de portefeuille kreeg van openbare werken, terwijl de post van financiën werd bezet door de conservatieve Max-Leo Gérard. Van Zeeland zelf nam naast het premierschap ook de bevoegdheden van buitenlandse zaken en handel waar. Eén van de eerste maatregelen van de regering betrof de devaluatie. Tot een stuk in 1934 had de nieuwe premier nog geloofd in de deflatiepolitiek zoals ze toen werd gevoerd, maar uiteindelijk begon het hem te dagen dat een devaluatie onvermijdelijk was geworden. Hij hoedde er zich echter voor dit luidop te verkondigen. Zelfs toen hij de muntontwaarding doorvoerde, beweerde hij nog dat die in feite reeds door zijn voorgangers was gebeurd, en hij voor een voldongen feit was geplaatst[18].
In zijn eerste regeringsperiode werd de kersverse premier geconfronteerd met de ‘Los van Frankrijk’-actie en de Vlaamse concentratiegedachte. Het was onder Van Zeelands bewind dat het Rex van Degrelle een grote opgang kende. Deze beweging zou van zich laten spreken t.g.v. de parlementsverkiezingen van 24 mei 1936 toen ze vanuit het niets in één slag 21 zetels behaalde in de Kamer en 12 in de Senaat. Ook de Vlaams-nationalisten boekten een sterke vooruitgang, terwijl de traditionele partijen, de katholieke partij voorop, een gevoelige nederlaag leden.
Intussen was in de Antwerpse haven een staking uitgebroken die al spoedig een immense uitbreiding zou kennen en stilaan vrijwel het ganse land lamlegde. Nog voor Van Zeeland, opnieuw tot formateur aangesteld door Leopold III, zijn tweede tripartiete aan het parlement voorstelde, had hij reeds het stakingsprobleem opgelost o.m. door in een uitgebreide sociale wetgeving te voorzien. De tweede regering - Van Zeeland werd officieel beëdigd op 24 juni 1936.
Ook nu weer diende het kabinet aan heel wat moeilijkheden het hoofd te bieden: de rechtse en Vlaamse concentratie, de neutraliteitsgedachte, de agitatie rond het wetsvoorstel op de amnestie, etc. Van Zeeland zelf bereikte op 11 april 1937 het toppunt van zijn persoonlijk prestige toen hij bij een tussentijdse verkiezing te Brussel zijn opponent Degrelle, die de verkiezing had uitgelokt, afgetekend versloeg.
Uiteindelijk was de tweede regering - van Zeeland geen lang leven beschoren. Een interpellatie van Gustaaf Sap op 16 maart 1937 omtrent wantoestanden bij de Nationale Bank, die door Van Zeeland schijnbaar glansrijk werd weerlegd, vormde het begin van het einde. In de zomer van 1937 bleek immers dat Van Zeeland niet de volle waarheid had verteld. In november 1937, nadat het Parket had bekendgemaakt dat een strafrechtelijk onderzoek was geopend tegen de Nationale Bank, nam het kabinet - Van Zeeland ontslag.
Van de macht geweerd voor, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog[19]
Na de val van zijn regering bleek een terugkeer naar de Nationale bank als gouverneur, zoals Van Zeeland het zich had gedroomd, onmogelijk. Dit scenario ontmoette teveel tegenstand. Algauw werd echter druk gespeculeerd over een mogelijke terugkeer van Van Zeeland aan het hoofd van een regering. Ook dit ging niet door, waardoor hij zich moest tevreden blijven stellen met de waardigheid van volksvertegenwoordiger. Bij de vervroegde parlementsverkiezingen van 2 april 1939 stelde Van Zeeland zich geen kandidaat meer: als ‘man boven de partijen’ had hij zich nooit echt thuis gevoeld in de Kamer.
In feite werd elke terugkeer van de oud-premier onmogelijk gemaakt door een aantal personen, waaronder Hendrik de Man (die wrok koesterde omwille van de Nationale Bank - affaire en het feit dat Van Zeeland hem niet als zijn opvolger had naar voor geschoven), Gustaaf Sap en Camille Gutt (die het Van Zeeland kwalijk had genomen dat die de schuld voor de devaluatie in zijn schoenen had geschoven).
Intussen pakten zich boven Europa dreigende onweerswolken samen, die tot een ware orkaan zouden uitgroeien, in de vorm van de Tweede Wereldoorlog. Van Zeeland trok bij het begin van de oorlog in 1939 met zijn gezin naar de Verenigde Staten, waar hij op vraag van Amerikaans president Roosevelt de leiding op zich nam van de Co-Ordinating Foundation, een niet-ideologisch gebonden internationale organisatie om de slachtoffers van discriminatie in Duitsland te steunen en Duitse vluchtelingen te helpen zich elders opnieuw te vestigen. Van Zeeland engageerde zich ook in de Internationale Arbeidsorganisatie, die beraadslaagde over internationale sociale normen en arbeidsvoorwaarden. Daarnaast verleende hij zijn medewerking aan schuchtere pogingen tot een grotere Europese samenwerking.
Tussen deze en andere werkzaamheden door achtte Van Zeeland begin 1940 de tijd rijp om terug toenadering te zoeken tot de Belgische regering in ballingschap te Londen. Hij werd er echter geconfronteerd met een koele en afstandelijke houding van het kabinet. Vooral bij Pierlot en Gutt botste een eventuele toetreding van Van Zeeland op heel wat weerstand. Pas in november 1940 kwamen er openingen vanwege de regering, en dan nog enkel in een richting die elke deelname aan de macht uitsloot. Bij de oprichting van de Commission pour l’Etude des Problèmes d’Après-Guerre (CEPAG) kreeg Van Zeeland het voorzitterschap aangeboden. De CEPAG moest in opdracht van de regering een werkschema opstellen om na het einde van de oorlog de overgang naar een vredesmaatschappij en -economie vlot te laten verlopen. Uiteindelijk echter werd de CEPAG “nooit meer dan een adviesorgaan voor de regering, die volledig willekeurig besliste in welke mate ze met die adviezen rekening hield”.[20]
Na de bevrijding van Brussel in september 1944 keerde Van Zeeland terug naar België, enkele dagen na de regering in ballingschap te Londen. Een maand later nam hij opnieuw contact op met het Hof, met name met prins-regent Karel. Van Zeeland aanvaardde kort na zijn terugkeer de officiële functie van commissaris voor de Repatriëring, omdat hij maar al te goed besefte dat hij voorlopig geen kans meer maakte op een rechtstreekse deelname aan de macht.
Om zijn kansen op een leidende politieke functie toch te behouden, besloot Van Zeeland na de oorlog het politieke spel mee te spelen en toenadering te zoeken tot een machtige politieke partij: de CVP. Zijn kandidatuur voor de eerste plaats op de CVP-senaatslijst voor Brussel stootte echter op hevige weerstand, en uiteindelijk deed Van Zeeland zijn herintrede in het parlement in maart 1946 als gecoöpteerd senator. Hij zou dit blijven tot aan zijn vrijwillig ontslag in januari 1956.
Terugkeer op het politieke voorplan
In juli 1948 werd Van Zeeland tot minister van staat benoemd, en in augustus 1949 maakte hij eindelijk weer deel uit van de regering. In de rooms-blauwe coalitie van Gaston Eyskens kreeg hij de portefeuille van buitenlandse zaken en buitenlandse handel. Van Zeeland bleef op deze post tot in april 1954, datum waarop de CVP in de oppositie verzeilde.
De beginjaren ’50 waren cruciaal voor de internationale politiek: het was de periode van de Koude Oorlog waarin de NAVO begon te functioneren, de Koreaanse oorlog uitbrak, de EGKS werd opgericht, en waarin plannen werden gesmeed voor de oprichting van een Europese Defensie- en Politieke Gemeenschap. Ook op binnenlands vlak maakte het land een woelige periode door, met de koningskwestie voorop. Van Zeeland vertolkte daarin de rol van voorstander van een terugkeer van Leopold III op de troon.
Als minister van buitenlandse zaken had Van Zeeland uiteraard een grote invloed op de Belgische houding in de internationale politiek, alsook vertegenwoordigde hij zijn land in tal van internationale organisaties. Zo was hij een tijdlang voorzitter van de Organisatie voor Europese Economische samenwerking (OEES), en zat hij de Raad van ministers van buitenlandse zaken van het Atlantisch Pact voor.
Afscheid aan de politiek: Van Zeeland in het zakenleven en op de internationale scène[21]
In 1956 maakte Van Zeeland zijn afscheid aan de Belgische politiek bekend. Als reden gaf hij op dat zijn vele werk hem verplichtte een keuze te maken. Hij meende nuttiger te zijn op het internationale vlak. De echte drijfveer achter zijn ontslag was evenwel zijn wens om een goedbetaalde en invloedrijke positie te bekleden in de zakenwereld, teneinde de toekomst van zijn kinderen en kleinkinderen veilig te stellen. Bovendien diende hij steeds meer rekening te houden met de beperkingen die zijn gezondheid hem stelde. Ook is het best mogelijk dat Van Zeeland zich even terugtrok om later opnieuw naar de macht te streven. In de zomer van 1960 werd deze mogelijkheid trouwens even heel reëel. Een terugkeer in de Belgische politiek bleef uiteindelijk echter toch uit.
Op de internationale scène bleef Van Zeeland wel actief. Reeds vlak na de Tweede Wereldoorlog was hij zich in die zin beginnen profileren. Enerzijds waren zijn activiteiten vooral gericht op het propageren van de idee van Europese en Atlantische samenwerking, terwijl hij anderzijds verscheidene keren optrad als scheidsrechter in ingewikkelde conflicten of als economisch en financieel expert in het buitenland. Zo was hij betrokken bij de regeling voor het Indonesisch-Nederlands conflict in 1947, alsook vroegen Libanon en Syrië hem in datzelfde jaar meermaals advies in financieel-technische aangelegenheden. In 1949-50 was Iran aan de beurt, terwijl voordien ook Egypte al een beroep op hem had gedaan. Van Zeelands meest ongewone onderneming op internationaal vlak betrof zijn poging halfweg de jaren ’60 om president te worden van een nieuwe staat in het Midden-Oosten, de Autonome Gebieden van de Heilige Plaatsen. Gezien de verdere politieke evolutie in het Midden-Oosten in de tweede helft van de jaren ’60 gingen deze plannen echter niet door.
In het zakenleven werd van Zeeland lid van beheerraden en/of directiecomités van verschillende machtige holdings en banken in België, waaronder Sofina, de Banque de Bruxelles en de Banque belge d’Afrique.
In 1963 werd van Zeeland in de adelstand verheven, toen de koning hem de titel van burggraaf verleende. Daarnaast was hij drager van talloze buitenlandse eretekens. Meerdere universiteiten kenden hem een eredoctoraat toe. Voor deze blijken van waardering was Van Zeeland erg gevoelig. Hij beschouwde ze als een erkenning van zijn persoonlijke waarde. Op 22 september 1973 dan, anderhalve maand voor zijn tachtigste verjaardag, overleed Van Zeeland in het Brusselse Sint-Janshospitaal.
Doorheen zijn leven gaf Van Zeeland blijk van een grote intelligentie en een haast eindeloze werkkracht. Hij verstond bovendien de kunst om het via een charmant voorkomen aan de discussiepartners erg moeilijk te maken hem iets te weigeren. Als geen ander zag hij het belang in van public relations. Hij besteedde dan ook veel aandacht aan zijn eigen propaganda. Van Zeeland was erg ijdel en heel gevoelig voor blijken van waardering. Hij dweepte met rang en titel, en voelde het waarschijnlijk als een gemis aan niet van een oude, gevestigde familie af te stammen.[22] Zijn ijdelheid speelde hem nu en dan op een negatieve manier parten. Daarnaast getuigde Van Zeeland dikwijls van een zekere dubbelzinnigheid en onbetrouwbaarheid in zijn optreden. Woorden en daden stemden bij hem niet altijd overeen.
HFST. 2: BIOGRAFIE VAN GUSTAAF SAP[23]
“Wie hem niet heeft gekend, komt nu te laat.
Het is niet uit de dagbladen en diskoers,
dat ge ‘t zult leeren. Hij was te speciaal.”[24]
Zijn studententijd
Gustaaf Charles Sap werd geboren te Kortemark op 21 januari 1886. Na de lagere school had hij graag de humaniora aangevat, maar zijn vader stuurde hem naar de bisschoppelijke normaalschool te Torhout (1901-1905). Hij leek voorbestemd om onderwijzer te worden. Tot in 1908 stond hij ook effectief voor de klas. Hij wilde echter hogerop. “Ja, ik ben begonnen als onderwijzer, doch toen ik me op zekeren dag in den spiegel bekeek zei ik tot mezelf: Gustaaf jongen, gij zijt te verstandig om een leven lang de vier hoofdbewerkingen aan te leeren. Ik stapte het af en ging te Leuven studeeren.”[25] Daar behaalde hij in 1911 het diploma van licentiaat in de handels- en consulaire wetenschappen. Op 20 juni 1912 promoveerde hij tot doctor in de politieke en sociale wetenschappen op een proefschrift over de Duitse beurs: Le régime légal des bourses en Allemagne. Lois du 22 juin 1896 et du 8 mai 1908.
Een op zich onbetekenend voorval uit zijn studententijd, typeert de persoon Sap ten voeten uit. Op een politieke meeting belegd door de liberaal Louis Franck en de socialist Camille Huysmans, werd de homogeen katholieke regering zwaar op de korrel genomen. Na de redevoering van laatstgenoemde veerde Sap recht en vroeg of hij de toespraak mocht weerleggen. Onder luid gejoel van het publiek werden Saps tegenwerpingen echter door de gewiekste Huysmans zowat tot op de grond afgebroken, en vervolgens moest Sap van het publiek nog een flink pak slaag incasseren[26]. Hoewel zijn interventie dus compleet mislukte, was ze toch een teken van de durf en vechtlust van Sap, die nooit terugschrikte om tegen de mening van een hem vijandig publiek in te gaan.
In 1913 werd hij, geruggesteund door zijn leermeester Prof. dr. Victor Brants, titularis van het vak beursverrichtingen aan de Hogere Handelsschool van de universiteit, om na de oorlog achtereenvolgens benoemd te worden tot docent (1919) en hoogleraar (1920) aan de rechtsfaculteit.
Zijn politieke loopbaan
Veel belangrijker dan zijn academische carrière was Saps politieke loopbaan, die tegelijk incidentrijk en succesvol was. Deze loopbaan had Sap te danken aan een drievoudig engagement: in de Vlaamse Beweging, in de landbouwwereld en in het zakenleven.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog week Sap uit naar Frankrijk, waar hij (in Le Havre), van maart 1915 tot november 1918 privé-secretaris was van Joris Helleputte, toen minister van landbouw en openbare werken. Dra ontpopte zich bij Sap zijn Vlaamsgezindheid. Niet voor niets werd Saps kantoor in Le Havre ‘het Mekka voor alle Vlamingen’ genoemd. Hij zou met de ministeriële wagen zelfs papier hebben bezorgd aan de clandestiene Vlaamse frontbeweging, die er haar geheime ‘Frontbrieven’ op afdrukte[27].
Ook na de oorlog bleef Sap trouw aan zijn engagement in de Vlaamse Beweging. Even leek het erop als zou hij toetreden tot de Frontpartij, maar uiteindelijk koos hij toch voor de katholieke partij, waar hij zich aan de zijde schaarde van Frans Van Cauwelaert. Desondanks behield hij een goede relatie met de Fronters, en op 6 mei 1919 slaagde hij er zelfs in met hen een principieel akkoord te bereiken over samenwerking bij de verkiezingen. Deze dubbelzinnigheid, enerzijds de afwijzing van een zelfstandige Vlaams-nationalistische partij, maar anderzijds toch een hang naar (Vlaams) radicalisme, zou steeds een kenmerk blijven van Saps positie in de Vlaamse Beweging[28].
Op 16 november 1919 werd Sap verkozen tot volksvertegenwoordiger in het arrondissement Roeselare-Tielt, waar hij de kandidaat was van de boeren. Zijn engagement in de landbouwbeweging dateerde ook van tijdens de Eerste Wereldoorlog. Minister Helleputte, van wie Sap secretaris was, was tevens voorzitter van de Boerenbond. Vandaar Saps oriëntatie in die richting. Zijn maiden-speech in de Kamer was trouwens geïnspireerd door de landbouwproblematiek. Op 11 maart 1920 interpelleerde hij immers de regering - Delacroix over haar bevoorradings- en landbouwpolitiek[29]. Over zijn intrede in de Kamer valt te lezen: “Hij had het physisch voorkomen van de partijman. Een stijve en besliste gang, een cassant gebaar, een hoekig en imperatief gelaat, en, achter de neusknijper twee heldere en doordringende ogen. Men vreesde hem omdat men wist dat hij wilskrachtig, onafhankelijk en tegelijkertijd ook handig was.”[30] Vanaf 1921 werd hij bij de verkiezingen formeel door de boerengilden op de kandidatenlijst voorgedragen. Van de werkliedenstand (ACW) was Sap geen vriend.
Nauw verbonden met zijn positie in de Vlaamse Beweging en de Boerenbond, was Saps engagement in het zakenleven[31]. Vanuit het niets dook hij op om een vooraanstaande rol te spelen in de opgang van het Vlaamse kapitalisme in de jaren ’20. Zo werd hij op 5 mei 1919 beheerder en lid van het adviescomité van de Leuvense Volksbank. Bij de oprichting van de Bank voor Handel en Nijverheid te Kortrijk (BHN) (een filiaal van de Volksbank) op 30 december 1919, nam hij oprichtersaandelen en werd hij ondervoorzitter. Heel belangrijk, zowel in zijn zakenleven als op privé-vlak, was zijn huwelijk in 1920 met Antoinette Gylsen, de oudste dochter van de schatrijke Antwerpse reder Henry Gylsen. Uit dit huwelijk zouden zes kinderen, vijf dochters en één zoon, worden geboren. Bij de oprichting op 7 mei 1921 van de Algemeene Bankvereeniging te Antwerpen (ABV) werd Sap als de op twee na grootste aandeelhouder, ondervoorzitter van de beheerraad en lid van het directiecomité.
Sap laat van zich horen: gedurfde kritische tussenkomsten + het bezit van De Standaard
Al vlug verwierf Sap in het parlementaire halfrond een zeker gewicht en prestige. Hij behoorde bvb. tot één van de steunpilaren van de regeringsmeerderheid tijdens het kabinet - Poullet - Vandervelde (1925-26), dat uiteindelijk viel onder druk van Francqui en de financiële wereld. Onder deze regering kon Sap zijn banktechnische bekwaamheid demonstreren als rapporteur van het belangrijke wetsontwerp op het nieuwe statuut voor de Nationale Bank[32].
Een volgende uiterst belangrijke parlementaire tussenkomst betrof zijn rapport in naam van de commissie van koloniën over de koloniale budgetten van 1928 en 1929. In de zomer van 1927 had Sap een maandenlange reis ondernomen in Belgisch Congo, waardoor hij goed voorbereid aan de debatten kon deelnemen. Hij klaagde o.m. de uitbuiting en slechte behandeling van de inheemse werkkrachten aan, alsook wees hij op het nijpende probleem van de machtsuitoefening in de kolonie. Die was voornamelijk geconcentreerd in handen van grote maatschappijen verbonden aan de Société Générale (o.m. de Union Minière), waardoor ze aan elke parlementaire controle ontsnapte. Gezien de machtige positie van de Société Générale binnen de Belgische staat (deze maatschappij had nl. 54% van de Belgische industrie in handen, en 90% van de koloniale), vergde het moed om dergelijke zaken luidop te zeggen[33].
Niet alleen in het parlementaire halfrond durfde Sap wantoestanden aanklagen, ook op het zakenvlak uitte hij geregeld kritiek. Vanaf 1924 gebeurde dit m.b.t. de onvoorzichtige beleggingspolitiek van de Volksbank. Hierbij moet in rekening gebracht worden dat Sap, voor de buitenwereld een man van de Boerenbond, er niet in slaagde door te dringen tot de inner circle van deze landbouwersorganisatie. Dit zorgde natuurlijk voor wrijvingen en op de duur waren de conflicten tussen Sap en de Boerenbond legio. Bij de fusie van de Volksbank van Leuven en de Algemeene Bankvereeniging op 1 oktober 1928, veroverde de Boerenbond via zijn bank, de Middenkredietkas (MKK), de overgrote meerderheid van de aandelen. Op die manier kwam Saps positie in het gedrang: hoewel hij lid bleef van het directiecomité, werd hij door de afgevaardigden van de Boerenbond straal genegeerd[34].
Rond die tijd speelde zich echter een gebeurtenis af die van kapitaal belang zou blijken voor het verdere verloop van Saps carrière. Via een kapitaalsverhoging in 1927 en de overname van aandelen, o.m. van zijn schoonvader Henry Gylsen, verwierf Sap, tot verrassing van Van Cauwelaert die niet op de hoogte was van Saps bezit van zoveel aandelen, de controle over het belangrijke Vlaamse katholieke dagblad De Standaard. Louter om commerciële redenen had Sap de krant nochtans niet nodig. Hij had echter grote politieke ambities: hij wilde nl. De Standaard uitbouwen tot een breed en bloeiend bedrijf, dit als middel tot de macht[35]. Hij maakte van De Standaard opnieuw een strijdend flamingantisch blad, en bracht daardoor Frans Van Cauwelaert als leider van de Vlaamse Beweging aan het wankelen. Vroeger kon De Standaard de ene dag fel agiteren en één van de volgende dagen al bakzeil halen. Ze diende, aldus Sap, “om de aftochten van Van Cauwelaert te dekken en hij zal het mij nooit vergeven dat het nu niet meer gebeurt. Wij volgen nu een rechte lijn en keren niet op onze schreden terug.”[36] Toch was het opvallend hoe terughoudend De Standaard was in periodes waarin Sap zelf in de regering zetelde.
Met de krant verwierf Sap een enorme machtspositie: vanuit een totaal onafhankelijke positie, dankzij zijn groot privé-fortuin en de krant, kon hij via het veel gelezen Vlaamse katholieke dagblad invloed uitoefenen op de Vlaamse intellectuele milieus. De machtsgreep van Sap weerspiegelde zich trouwens al vlug in de vernieuwing van de redactie in 1929. Marcel Cordemans stapte op als hoofdredacteur en werd vervangen door Jan Boon. Over de invloed van Sap getuigde later de toenmalige parlementaire redacteur van de krant Huib Aerts: “De pen van Sap was Jan Boon. Vaak zagen wij de Grote Baas door onze redactiekamer naar het hoofdredactionele kantoortje stevenen. (…) In tijden van politieke beroering kwam hij zijn ideeën inblazen en dan vertoefde hij soms vrij lang bij de hoofdredacteur. Of Boon hem met zijn beschouwingen altijd zo geestdriftig stemde, is wat anders. Opmerkelijk was hoe in kritieke perioden, vooral sinds 1937, belangrijke bijdragen van buitenredactionele medewerkers als Leo Vindevogel en professor Van Goethem als hoofdartikels werden gepubliceerd.”[37]
Reeds vlug deed De Standaard van zich spreken. Na een campagne van de krant met daar bovenop nog een scherpe interpellatie van Sap in de Kamer, rond het uitblijven van de door de premier beloofde oplossing voor de taalkwestie, viel het kabinet - Jaspar over deze materie (21 mei 1931). Ook m.b.t. de pondsterlingkwestie voerde Sap een heftige campagne, o.m. opnieuw via De Standaard. Sap werd stilaan één van de leiders van de Vlaamse rechterzijde. Het duurde dan ook niet lang of er werd hem een ministerportefeuille aangeboden.
Opeenvolgende regeringsverantwoordelijkheden
In 1931 werd Sap een eerste keer uitgenodigd tot regeringsdeelname, dit nadat hij in mei 1931 mee de regering - Jaspar ten val had gebracht. In eerste instantie was Sap geneigd toe te happen, maar finaal weigerde hij. Zijn beweegreden was de volgende: “Ik ben al mijn gezag kwijt als ik nu minister wordt. Het zal lijken alsof ik dáárom mijn Standaard-campagne en mijn interpellatie (i.v.m. de taalkwestie) heb ondernomen,” zo vertelde hij Van Isacker[38], die dus in zijn plaats minister werd. Sap beloofde wel volmondig zijn steun aan het kabinet - Renkin. Als gevolg van onverzoenlijke tegenstellingen tussen sommige liberalen en sommige flaminganten (waaronder Sap) trok hij dra deze steun terug in. Op 18 mei 1932 nam de regering - Renkin ontslag[39].
Renkin zelf kreeg van de koning prompt een nieuwe regeringsopdracht en reeds op 23 mei bracht hij een nieuwe licht gewijzigde regering op de been. Dit keer maakte Sap er wel deel van uit als minister van openbare werken, ter vervanging van Van Caenegem. Verscheidene parlementariërs verweten Sap dat zijn heftig verzet betreffende de toen lopende pondsterlingkwestie enkel het gevolg was van zijn wil om minister te worden. Het lijkt ons echter weinig waarschijnlijk dat dit inderdaad de drijfveer was van Saps verzet. In elk geval nam Renkin Sap wel op om van diens gestook af te zijn. “Renkin kwam me een afscheidsbezoek brengen,” vertelt van Isacker, die was weggevallen uit de regering, “Hij zei me dat hij met tegenzin in mijn vervanging had voorzien. Maar de wisselvalligheden van de onderhandelingen waren nu eenmaal zo verlopen! De regering, meende de eerste minister, kon het niet uithouden met het gestook van De Standaard in de rug. Sap had inderdaad, spijts zijn belofte van vroeger, na de vorming van de eerste regering Renkin zijn blad slechts korte maanden in bedwang gehouden. Daarna had hij heftiger dan ooit de aanval hernomen. Renkin nam liever de vrijschutter in zijn équipe op. Daarom vroeg hij me het offer van mijn mandaat.”[40]
Mede dankzij de doortastende aanpak van Sap kreeg de taalkwestie m.b.t. het onderwijs vlug haar beslag. De wet op het taalgebruik in lager en middelbaar onderwijs werd goedgekeurd op 14 juli 1932. De regeling werd zelfs uitgebreid tot het vrij katholiek onderwijs[41].
In de regering - de Broqueville (22 oktober 1932), die het kabinet - Renkin opvolgde, behield hij aanvankelijk hetzelfde departement, maar bij de herschikking van het kabinet (17 december 1932) na de parlementsverkiezingen van 27 november 1932, waarbij Sap trouwens was opgekomen voor de middenstanders en niet langer voor de boeren, kreeg hij het departement landbouw en middenstand toegewezen[42].
Bij de regeringswijziging van 12 juni 1934 tenslotte kreeg Sap de belangrijke post van financiën. De omstandigheden waarin Sap op dit departement kwam, waren verre van gunstig. De economische crisis greep overal om zich heen, en bovendien verkeerde het Belgische bankwezen in zware ademnood. Sap was fervent voorstander van een deflatiepolitiek. Hij had een afkeer van theorie en een “instinctmatig wantrouwen voor nieuwe denkbeelden”[43]. “Ik ben noch optimist, noch pessimist, doch een realist”, verklaarde hij zelf. “Ik heb geen plan. Mijn plan is mijn plan trekken.”[44] Als minister hield hij het bij een liberaal aandoende financiële en economische politiek. Hij voerde een hervorming door van het bankwezen, waarbij door het K.B. van 22 augustus 1934 een einde werd gesteld aan het systeem van de gemengde banken. Een wetgeving op het kleine spaarwezen kon hij door de vroegtijdige val van de regering niet meer voltooien.
Tegen een devaluatie, die vanaf 1934 steeds reëler werd, verzette hij zich hardnekkig. Niet voor niets werd hij in de pers ‘le gendarme du franc’ genoemd. Sap was een koppig verdediger van de deflatiepolitiek. De Angelsaksisch geïnspireerde theorieën over conjunctuurpolitiek vonden evenals de adviezen van de zogenaamde School van Leuven, weinig gehoor bij de Westvlaming[45].
De strijd van Sap tegen allen: de regering - Theunis en de twee regeringen - Van Zeeland
In de regering - Theunis (november 1934), die de ploeg van de Broqueville opvolgde, was Sap niet meer van de partij. Verschillende katholieke personaliteiten (waaronder Van Cauwelaert) hadden hun veto tegen hem uitgesproken[46]. Deze eliminatie uit de regering, die hij beschouwde als een complot van de Boerenbond en zijn medestanders, griefde Sap ten zeerste. Gedeeltelijk verklaart dit dan ook zijn heftig verzet tegen dit kabinet. Daarnaast dient ook een hele voorgeschiedenis in acht genomen te worden[47]. Vanaf 1932 viel het steeds meer op dat de relatie tussen Sap en de Boerenbond vertroebelde. Bij de parlementsverkiezingen van datzelfde jaar kwam Sap bvb. op voor de middenstanders, nadat hij tot dan toe altijd de kandidaat van de boeren was geweest. Bovendien had hij voordien al toenadering gezocht tot Burgersstrijd, een groep mistevreden middenstanders die het vooral op de Boerenbond hadden gemunt.
De financiële crisis van de Boerenbondgroep dreef de zaken helemaal op de spits[48]. Bij het begin van de jaren ’30 zaten zowel de MKK van de Boerenbond als de ABV in slechte papieren, als gevolg van een roekeloze beleggingspolitiek van onbekwame leiders[49]. Beide banken kampten met een ernstig liquiditeitstekort. Op 1 maart 1934 nam Sap ontslag als beheerder van de ABV als gevolg van aanslepende conflicten met de leiding van de bank. In juni 1934 werd hij echter minister van financiën, ondanks het verzet van minister van staat Aloys Van de Vyvere. Aldus was hij nauw betrokken bij de reddingspogingen van de MKK, die in oktober 1934 een beroep moest doen op staatstussenkomst. Een goede maand later viel de regering echter, en werd ze opgevolgd door het kabinet - Theunis, waarin Sap zoals reeds gezegd niet werd opgenomen.
In de daaropvolgende maanden deden zich een aantal ophefmakende gebeurtenissen voor, waarin Sap vrijwel zeker de hand had. Vooreerst was daar de sensationele interpellatie van de liberaal Marcel-Henri Jaspar die, naar eigen zeggen geïnformeerd door Sap, de financiële moeilijkheden van de Boerenbond publiek maakte, wat een paniekreactie bij de bevolking teweegbracht. Daarnaast was er de hetze van La Libre Belgique tegen de persoon van Frans Van Cauwelaert, omwille van zijn aandeel in de zaak van de Depositobank. Hij werd tot ontslag gedwongen, terwijl Sap en de Boerenbond elkaar bleven beschuldigingen en verwijten naar het hoofd slingeren.
Intussen was bijna het hele Vlaamse bankwezen op de rand van het faillissement terechtgekomen. Een reddingsplan werd opgesteld door Albert-Edouard Janssen, hierin bijgestaan door Francqui en Van Zeeland[50]. Het voorzag o.m. in de fusie van de ABV en de BHN tot de Kredietbank voor Handel en Nijverheid. Verzet van Sap tegen deze plannen mocht niet baten. Waarschijnlijk wakkerde dit feit het conflict tussen Sap en Van Zeeland, ontstaan t.t.v. de regering - de Broqueville, nog aan[51].
De strijd tussen die twee kreeg vanaf maart ’35 trouwens een extradimensie toen Van Zeeland aan het hoofd kwam te staan van een regering van nationale unie, dus met de socialisten. Dadelijk kondigde het nieuwe kabinet een devaluatie van 28% af, waarmee een einde werd gesteld aan de jarenlange deflatiepolitiek. Met ongekende hevigheid bevocht Sap hardnekkig deze regering. Hij was ook één van de spilfiguren in de door De Standaard gepropageerde Vlaamse Concentratie, en in de ‘Los van Frankrijk’-actie.
Bij de parlementsverkiezingen van 24 mei 1936 leed de katholieke partij een zware nederlaag. Rex, het VNV en de communisten triomfeerden. Van Zeeland bracht een nieuwe regering van nationale unie op de been. Sap aarzelde niet om, in een poging deze regering ten val te brengen, een rechtse concentratie te bewerkstelligen teneinde een alternatieve meerderheid op de been te brengen. Zo steunde hij ondernemingen van Degrelle - hij ontwierp zelfs mee de strategie van de tussentijdse verkiezing te Brussel van 11 april 1937 -, alsook had hij een helpende hand in de totstandkoming van het akkoord tussen Rex en VNV, en later tussen KVV en VNV.
Op 16 maart 1937 hield Sap een berucht geworden interpellatie over onregelmatigheden in de schoot van de Nationale Bank, waarbij hij premier Van Zeeland persoonlijk viseerde. Omwille van deze tussenkomst werd Sap uit de katholieke rechterzijde gesloten. Als tegengewicht voor De Standaard werd een nieuw dagblad, De Courant, opgericht om Saps invloed in katholieke kringen tegen te gaan[52].
In juli 1937 bleek echter dat Saps aantijgingen jegens de Nationale Bank niet helemaal ongegrond waren. Het gerecht had inderdaad zekere wantoestanden geconstateerd, en Van Zeeland moest toegeven dat hij in vorige replieken over de zaak bepaalde informatie had verzwegen. Toen het Parket bekendmaakte dat een strafrechtelijk onderzoek tegen de Bank was geopend, nam de regering - Van Zeeland eind oktober 1937 ontslag.
Terugkeer op het politieke voorplan bruusk gestopt door een onverwacht overlijden
Nu Sap in zijn aantijgingen toch gelijk had gekregen, werd hij in maart 1938 terug toegelaten tot de rechterzijde. Ruim een jaar later, op 18 april 1939, werd hij zelfs opnieuw tot minister benoemd. In de regering - Pierlot kreeg hij de uiterst belangrijke portefeuille van economische zaken en middenstand, en op 5 januari 1940 kreeg hij er zelfs het departement ravitaillering bij[53]. Sap werd terug een rijzende ster aan het politieke firmament en het leed voor velen geen twijfel dat hem in de toekomst het premierschap wachtte[54]. Zijn plotse dood op 19 maart 1940 besliste daar echter anders over. Nadat hij die dag ‘s namiddags nog de kabinetsraad had bijgewoond, werd hij ‘s avonds onwel t.g.v. een angina pectoris. Geneeskundige hulp liet te lang op zich wachten zodat Sap rond middernacht in de armen van zijn echtgenote stierf. Hij werd begraven te Beernem[55].
Saps optreden in het interbellum, en vooral dan in de jaren ’30, blijft tot op heden een omstreden kwestie. “Hoe meer men zich erin verdiept, hoe moeilijker het wordt een oordeel uit te spreken. Tenslotte stoot men op de grote morele vraagstukken die de politiek door haar wezen zelf meebrengt.”[56] Het is trouwens erg opvallend hoe kort na Saps dood een merkwaardig stilzwijgen rond zijn persoon heerste.
Sap “was een teken van tegenspraak, en het is moeilijk over zijn rol en betekenis een definitief oordeel te vellen. Hij paarde een grote onafhankelijkheidszin en een grote strijdlust aan een spreekwoordelijke werklust, een felle machtsdrang aan een sterke principiële houding, meedogenloosheid in de politiek aan eenvoud en hartelijkheid in het gezinsleven. Zijn achterdochtige natuur en zijn driftig karakter brachten hem in conflict met velen. Tegenover hem was geen neutrale houding mogelijk.”[57] Dit alles kan aan de hand van onnoemelijk veel voorbeelden worden geïllustreerd. Dezelfde Sap die hardnekkig Van Cauwelaert, Van de Vyvere, de Boerenbond en Van Zeeland bestreed, koesterde anderzijds vol liefde vrouw en kinderen[58]. Ook aarzelde hij niet studenten of gezinnen in nood geldelijk bij te staan, dit in alle geheimhouding. Tegenover getrouwen was hij uiterst loyaal. Zo liep hij eens, als minister in functie, drie kwartier lang in een buitengemeente van Brussel te voet achter de lijkwagen waarmee een oude dienstbode naar haar laatste rustplaats werd gebracht. Hij durfde een medewerker ‘s nachts uit zijn bed laten halen, zelfs na een zware dag, maar evengoed kon hij op een rustige dag in zijn kabinet binnenvallen en zeggen: “Zie eens, wat ‘n schoon weer! Maak dat ge buiten zijt.” Aan formalisme en protocol had hij een broertje dood. Telkens er vanuit het kabinet van de premier omzendbrieven kwamen omtrent het ministeriële protocol knipoogde hij eens en zuchtte: “Dat zullen we goed moeten bijhouden, want me dunkt, dat ik het zal vergeten.” Hoewel hij eer- en heerszuchtig was, kon hem dus alleszins geen ijdelheid verweten worden[59].
In zijn tijd werd Sap niet door iedereen evenveel geapprecieerd. Door velen werd hem het etiket opgeplakt van ‘slechtste karakter van België’. In vrijwel elke beschrijving van Sap heeft iedereen het over zijn moeilijke karakter en koppigheid, maar tevens over zijn standvastigheid, enorme werklust en sterke persoonlijkheid.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Wanneer de biografische studies over Paul Van Zeeland in ogenschouw worden genomen, dan valt het op dat ze - naar het woord van Prof. em. Herman Van der Wee - “steeds in een perspectief van pro- of contra- Van Zeeland werden geschreven”. (Henau, Paul Van Zeeland, 9.) Dit is inderdaad het geval voor o.m. de studies van Verax, Snoy, Noville, Hommel, alsook voor de twee anoniem uitgegeven werken Paul Van Zeeland. Sa vie. Son oeuvre en The Van Zeeland Experiment, die allen een erge pro-Van Zeeland vooringenomenheid verraden. Over Van Zeeland komt een erg korte vermelding voor in Nationale Bank van België: biografische nota’s evenals in de Dictionnaire des patrons en Belgique en in de Encyclopedie der Vlaamse Beweging. In feite bestaat vooralsnog slechts één uitgebreide biografische studie over Paul Van Zeeland: de uitgegeven versie van Henau’s doctoraatsverhandeling. De verdienste van dit werk bestaat er vooral in dat het heel wat nieuwe gegevens bevat over leven en werk van Van Zeeland, hoewel er ook een aantal jammerlijke hiaten in voorkomen (o.m. de Mutuelle Solvay-connectie, het relaas over L’Indépendance belge, etc.) Het valt bovendien te betreuren dat de auteur geen komaf kon maken met de slechte gewoonte van het pro- of contra- Van Zeeland schrijven: Henau’s werk vertoont al te veel hagiografische trekjes om als een volledig objectieve studie te kunnen doorgaan.
[2] Vooral op basis van Henau, Paul Van Zeeland, 19-27.
[3] De gouden medaille werd uitgereikt aan die studenten die in elk studiejaar de primus van de klas waren geweest.
[4] L’appréciation. Revue Politique, Economique et Financière (28 februari 1934) 20.
[5] Henau, Paul Van Zeeland, 28.
[6] Henau, Paul Van Zeeland, 36-37.
[7] Deze gegevens haalden wij uit Van der Wee en Tavernier, De Nationale Bank van België.
[8] Henau, Paul Van Zeeland, 100-103 en 113-115.
[9] Drie jaar voordien, in 1925 dus, had Van Zeeland er zijn intrede gemaakt als lesgever, als suppliant voor Albert-Edouard Janssen, die hem dus ook hier weer een handje toestak in de uitbouw van zijn carrière. Henau, Paul Van Zeeland, 102.
[10] Henau, Paul Van Zeeland, 100-103 en 113-115.
[11] Deze Conferentie werd samengeroepen in de hoop het verstoorde internationale economische leven van het toen heersende economisch nationalisme te bevrijden.
[12] Henau, Paul Van Zeeland, 28-29.
[13] O.m. in La Libre Belgique.
[14] Note sur M. Van Zeeland; ARA, PDB nr. 685 (microfilm 1510/106) Deze nota was precies bedoeld om de persoon van Paul Van Zeeland en zijn capaciteiten in ruimere politieke kring bekend te maken, en hem als ministeriabel voor te stellen, mits begeleiding.
[15] Henau, Paul Van Zeeland, 117.
[16] Henau, Paul Van Zeeland, 177.
[17] Zie daarover o.m. de Man, Herinneringen, 201 e.v.; Henau, Paul Van Zeeland, 127-128; Claeys-Van Haegendoren, Hendrik De Man, 215-217.
[18] PHK, zittingsjaar 1934-35, 695.
[19] Zie in dit verband vooral Henau, Paul Van Zeeland, 171-204.
[20] ID., Ibid., 189.
[21] Henau, Paul Van Zeeland, 263-268.
[22] Voor dit alles, zie Henau, Van Zeeland.
[23] Zoals we in de inleiding al aanstipten, is het zo dat over de figuur van Gustaaf Sap nog maar bitter weinig studies verschenen. Het Gedenkboek Gustaaf Sap 1886-1940 bestaat eigenlijk uit een collage van artikels die verschenen n.a.v. zijn overlijden, terwijl het artikel over Sap in De Vlaamse Linie (1952) hoofdzakelijk gebaseerd is op dat Gedenkboek. Naast een subjectief gekleurde pro-Sap “academische lofrede” van Van Goethem over de academische activiteiten van Gustaaf Sap, verschenen over deze personaliteit nog twee korte nota’s in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging en in de Dictionnaire des patrons en Belgique. De twee belangrijkste werken m.b.t. de figuur van Sap zijn vooreerst het artikel van E. Gerard in het Nationaal Biografisch Woordenboek, dat een goed en genuanceerd beeld biedt van de Westvlaamse politicus, evenals de studie van Durnez over De Standaard, waarin ook heel wat biografische gegevens over deze “intrigerende persoonlijkheid” kunnen worden gehaald. Een exhaustieve biografie van Gustaaf Sap is vooralsnog niet voorhanden.
[24] Gedenkboek, 83.
[25] Naar een getuigenis van Jan Grauls, Gedenkboek, 31.
[26] De Vlaamse Linie (22 augustus 1952) 3.
[27] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging III, 26.
[28] Gerard, “Sap”, 644.
[29] PHK, zittingsjaar 1919-20, 561-570. Deze interpellatie hield hij samen met collega-volksvertegenwoordiger en latere minister van landbouw Van Dievoet.
[30] De Vlaamse Linie (22 augustus 1952) 3.
[31] Gerard, “Sap”, 645-646.
[32] Gerard, “Sap”, 646.
[33] Gerard, “Sap”, 646.
[34] Gerard, “Sap”, 647.
[35] Dit blijkt uit een brief van Sap aan Van Cauwelaert van 21 januari 1929. Op basis hiervan mag Saps schriftelijke getuigenis voor het Katholieke Verbond van België in april 1935, waarbij hij liet uitschijnen dat zijn belangstelling voor De Standaard gans onbaatzuchtig was, niet voor waar worden aangenomen.
[36] Geciteerd Durnez, De Standaard, 256.
[37] ID., Ibid., 377-378.
[38] Van Isacker, Tussen staat en volk, 83.
[39] Luykx, Politieke geschiedenis, 330.
[40] ID., ib., 107.
[41] Luykx, Politieke geschiedenis, 330-331.
[42] Luykx, Politieke geschiedenis, 551.
[43] Van Goethem, “Academische lofrede”, CXVII.
[44] De Vlaamse Linie (22 augustus 1952) 3.
[45] Van Goethem, “Academische lofrede”, CXVII.
[46] Durnez, De Standaard, 326; evenals Thielemans, La grande crise, 23.
[47] Zie daarvoor o.m. Van Molle, Ieder voor allen, 249 e.v.
[48] Van Molle, Ieder voor allen, 245 e.v.
[49] Gerard, “Sap”, 649. Ook Van Molle heeft het over een erg risicovolle en roekeloze beleggingspolitiek maar gewaagt niet van onbekwaamheid van de topfiguren binnen de MKK en ABV. Van Molle, Ieder voor allen, 253 e.v.
[50] Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis.
[51] Gerard, “Sap”, 652.
[52] Durnez, De Standaard, 360 e.v.
[53] Luykx, Politieke geschiedenis, 553.
[54] Gedenkboek Gustaaf Sap, 50-51.
[55] Zie: Gedenkboek Gustaaf Sap 1886 - 1940.
[56] De Vlaamse Linie (22 augustus 1952) 3.
[57] Gerard, “Sap”, 655.
[58] In hun bijzijn praatte hij nooit over politiek. Aan het feit dat de beste vriendinnen van twee van zijn dochters de resp. dochters waren van Paul Van Zeeland en René Hislaire, stoorde hij zich nooit (naar een getuigenis van barones Cécile Vlerick-Sap, de op één na oudste dochter van Gustaaf Sap).
[59] Zie voor dit alles: Gedenkboek Gustaaf Sap 1886 - 1940.