Paradijs voor kunstenaars

De aanwezigheid van buitenlandse kunstenaars
op de Brusselse salons
(1851-1881)

 

Eva Vaes

 

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.

Academiejaar: 2005-2006

Katholieke Universiteit Leuven

 

Promotor: Prof. Dr. Tom VERSCHAFFEL

home lijst scripties inhoud volgende  

 

Dankwoord

 

Inleiding

 

Deel 1. Buitenlandse kunstenaars op de Brusselse salons (1851-1881)

    1. Inleiding: Stijgend aantal deelnemende kunstenaars vanaf 1851

    2. Internationalisering van het Brussels salon in 1851

    3. Waar kwamen al die buitenlanders vandaan?

    4. Van Parijs naar Brussel: Franse kunstenaars op het Brussels salon

    5. Hollandse landschappen in Brussel aan de muur: Nederlandse kunstenaars op het Brussels salon

    6. Met hun monumentale werken de grens over? Duitse kunstenaars op het Brussels salon

    7. Kunstenaars uit verder gelegen landen

    8. Brussel: het moderne Athene

    9. Teloorgang van het Brussels salon

 

Deel 2. Buitenlandse deelname door de ogen van de kunstcritici

    1. Enkele kranten en tijdschriften op de voorgrond geplaatst

    2. Nationale trots over het internationaal karakter

    3. Het realisme brak door

    4. Commerciële tendens maakte salons tot bazaars

    5. Achteruit deinende kwaliteit

 

Besluit

 

Bibliografie

 

Bijlagen

 

 

Samenvatting

 

In deze verhandeling wordt de aanwezigheid van buitenlandse kunstenaars op de Brusselse salons tussen 1851 en 1881 onder de loep genomen. In 1851 nam het salon van Brussel een belangrijke wending. Door toedoen van minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier werden artiesten uit het buitenland expliciet uitgenodigd om te komen exposeren. De wereldtentoonstelling in Londen die dat jaar samenviel met het Brussels salon, was de rechtstreekse aanleiding voor deze verandering. De internationalisering van het salon was een mijlpaal voor de geschiedenis van het salon in België. Niet langer werd er gesproken van exposition nationale. Op het salon van 1851 werd de eerste maal de term exposition générale gebruikt. Deze stap, bepaald door een Koninklijk Besluit, had grote gevolgen voor het Brussels salon. Vanaf 1851 zou zij gaan genieten van een breder karakter en internationale faam. Brussel trok kunstenaars aan uit heel Europa ter gelegenheid van de salons. Dat de jonge stad dit kon verwezenlijken, deed de nationale trots alleen maar toenemen.

 

Kunstenaars vanuit verschillende landen reageerden op de uitnodiging door te komen exposeren op het salon van 1851. Het werd een grootscheeps succes waar vooral Fransen, Nederlanders en Duitsers naast de Belgische kunstenaars hun werken tentoonstelden. De trend was gezet en vanaf 1851 bleven buitenlandse artiesten genodigden op de Brusselse salons.

Vanuit Frankrijk kwam een zeer grote delegatie. Wel 50% van het totaal aantal buitenlanders was van Franse origine. Verder waren er 20% uit Nederland afkomstig en een andere 20% kwam uit Duitsland. De overige 10% werd opgevuld door Britten, Italianen, Zwitsers, Oost-Europeanen en anderen.

Gedurende de periode 1851-1881 waren heel wat schommelingen vast te stellen. Oorzaken hiervoor waren vaak van politieke aard. Bijvoorbeeld liep het aantal Franse deelnemers ietsje terug in 1866 toen de relaties tussen Frankrijk en België gespannen waren wegens de annexatie waarmee Napoleon III België bedreigde. De Frans-Pruisische oorlog in 1870-‘71 is een ander voorbeeld. De slechte afloop voor de Fransen bracht het land in grote problemen. In 1872 telde het salon bij gevolg weinig Franse kunstenaars. Maar politieke toestanden hadden regelmatig ook een omgekeerd effect. Het rustige politieke klimaat in de jonge Belgische staat trok bannelingen, vluchtelingen maar ook intellectuelen aan uit andere Europese landen.

Bovendien was de economie in België zeer gunstig en was er voor kunstenaars voldoende werkgelegenheid. Voornamelijk in de fraaier wordende hoofdstad vonden artiesten een groot cliënteel. Een aantal buitenlandse kunstenaars gingen zich in Brussel vestigen. Onder meer Willem Roelofs, Alexandre T. Francia, Cesare Dell’Acqua en Jaroslav Cermak zagen in Brussel een perfecte gaststad. In randgemeenten Schaarbeek en Elsene en in de wijk Sint-Joost-ten-Noode troepten de kunstenaars samen. Deze groep buitenlanders die in België kwam wonen, kan gezien worden als een speciale categorie. Ze werden deels als Belg beschouwd maar zowel in de saloncatalogi als in de kranten werd hun afkomst geaccentueerd.

 

In de pers kregen vooral de Belgische kunstenaars veel aandacht. Van de exposerende buitenlanders kwamen in de eerste plaats de buitenlandse artiesten aan bod die woonachtig waren in België. Verder bekritiseerde men de grote namen en ophefmakende figuren uit het buitenland. Zowel de bekende artiesten die de “goede smaak” in ere hielden als de schilders van het opkomende realisme trokken de aandacht van de pers. Het realisme dat in 1851 door Gustave Courbets schilderij De Steenkappers werd geïntroduceerd op het Brussels salon, kreeg in de jaren 1850 slechte commentaren. Een decennium later brak het realisme helemaal door en konden de kunstcritici deze nieuwe stroming niet langer over het hoofd zien. De nieuwe vertegenwoordigers van het realisme, Jules Breton en Jean-François Millet, werden wel geapprecieerd door de kunstcritici. Gustave Courbet bleef volgens verschillende persberichten een “zieke geest”. De kranten Journal de Bruxelles en L’Indépendance bleven tegenstander van het realisme. Tijdschriften als Le Sancho en Uylenspiegel draaiden stilaan mee met de vernieuwende wind die uit Frankrijk kwam. In 1878 publiceerde Uylenspiegel zelfs een eerbetoon aan Courbet die in december 1877 overleden was.

Over de aanwezigheid van buitenlanders heerste in 1851 een groot enthousiasme. De Belgische pers vond dat de nationale kunst mooier uitkwam nu ze tussen grote namen uit het buitenland hing. De salons die volgden werden vergeleken met het succes van 1851 en konden het eerste exposition générale niet overtreffen. Eind jaren 1860 nam het aantal grote namen uit het buitenland maar af. Steeds meer kleinere kunstenaars kwamen de zalen vullen. Deze zalen werden overvol gestouwd met kunstwerken. De overvloed aan kunst werd afgekeurd door de kunstcritici. De jury was volgens hen niet streng genoeg geweest in haar selectie en het salon leek op die manier steeds meer op een grote kunstwinkel. Kunstenaars speelden in op de smaak van het publiek en speculeerden op de kunstmarkt. Deze commercialisering zorgde ervoor dat grote kunstenaars wegbleven en de kwaliteit  van de salon daalde. Tegen 1881 was het Brussels salon doodgebloed.

 

home lijst scripties inhoud volgende