De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633). (Chris Verhaeghe) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Door haar studie over juristen sluit deze thesis aan bij de hernieuwde aandacht voor staatsvorming: “de staat is weer ‘in’[1].” In de “three-level theory” van Reinhard manifesteerden de rechtsgeleerden zich immers als “power elites” op het micro-niveau[2], vanwaar ze de groei van het staatsgezag ondersteunden en promootten uit eigenbelang en in interactie met anderen begerig naar macht. Ze benutten hierbij het groeiende belang van het Romeinse recht dat zij als sociale strategie aanwendden[3]. De aandacht voor recht maakte deel uit van het toenemende professionalisme.
Onderzoek naar staatsvorming en de Raad van Vlaanderen is niet nieuw. P. Van Peteghem deed dit reeds voor de periode dat Karel V landsheer van de Nederlanden was[4]. In het tweede deel van zijn werk werd een prosopografische studie gebracht van het ledenbestand van de Raad van Vlaanderen[5]. Voor gegevens over alle functionarissen in de geschiedenis van de Raad van Vlaanderen moet men zich echter nog steeds noodzakelijkerwijs wenden tot Foppens’ summier en verouderd overzichtswerk met biografieën van de verschillende leden van de Raad[6]. Niettemin vonden er reeds enkel uitdiepingen plaats en met deze thesis wordt opnieuw een periode dieper uitgespit[7].
Chronologisch wordt deze thesis afgebakend door de termini 1598-1633. Een herdenkingsplechtigheid gaf de doorslag bij de keuze van de terminus a quo. Deze scriptie werd namelijk aangevat in het academiejaar 1998-1999, aan de dageraad van de eenentwintigste eeuw en tegen de achtergrond van de tentoonstelling over de aartshertogen Albert en Isabella die plaatsvond in het Jubelparkmuseum te Brussel[8]. Vierhonderd jaar tevoren, meer bepaald in 1598, werden de Nederlanden door middel van de Akte van Afstand overgedragen aan Isabella, dochter van de Spaanse koning Filips II[9]. De infanta zou uitgehuwelijkt worden aan de toenmalige landvoogd en kardinaal-aartsbisschop van Toledo, Albert van Oostenrijk. De geestelijke autoriteiten legden hiervoor de nodige flexibiliteit aan de dag zodat een pauselijke dispensatie de aartshertog onthief van zijn kerkelijke geloften.
In 1598 was het bovendien honderd jaar geleden dat Gent de vaste residentieplaats van de Raad van Vlaanderen werd, zij het dat hij kortstondig moest uitwijken naar Douai ten gevolge van de instauratie van de Calvinistische Republiek (1577-1584) in de Arteveldestad.
Na het overlijden van Albert in 1621 werd er volgens de bepalingen van de Akte van Afstand een einde gesteld aan de aartshertogelijke soevereiniteit en werd Isabella landvoogdes, tot ook zij in 1633 haar gemaal vervoegde. Het sterven van de gouvernante-generaal werd als terminus ad quem genomen.
Het onderwerp van deze licentiaatverhandeling betreft een studie van de leden van de Raad van Vlaanderen in de periode 1598-1633. Er wordt namelijk onderzoek verricht naar alle personen die binnen de Raad actief waren als voorzitter of raadsheer in dat tijdsbestek. De termini fungeren niet als strikte afbakening daar de grenzen enerzijds logischerwijze dienen doorbroken te worden, aangezien de levens van de bestudeerde functionarissen deze omlijning overschrijden. De raadsheren behoorden in het kader van deze studie immers gevolgd te worden vóór en na hun benoeming in de Raad van Vlaanderen. Anderzijds kan men de eerste helft van de zeventiende eeuw nooit als een periode an sich beschouwen, omdat een tijdsgebonden studie tot een onvermijdelijke vervorming leidt: een voorafgaande periode is namelijk altijd in zekere mate determinerend voor wat volgt.
Zo mag men noch de regeringsperiode van Filips II, noch de ambtstermijn van Karel V uit het oog verliezen. Toegepast op de Raad van Vlaanderen moet vooral de oprichting van de Collaterale Raden door laatstgenoemde aangestipt worden. Bij dit centralisatiestreven van de keizer was een intermediaire rol weggelegd voor de Raad[10]. De instructie van 9 mei 1522 vervulde hierbij een spilfunctie en werd beschouwd als de belangrijkste instructie van de vorst voor de Raad van Vlaanderen[11].
Niet alle leden van de Raad van Vlaanderen werden onderzocht. Enkel de raadsheren en voorzitters vormden de te onderzoeken populatie zodat de lagere echelons, zoals de deurwaarders en griffiers, als dusdanig niet aan bod kwamen[12]. De probleemstelling betrof een onderzoek naar de benoeming van de functionarissen in de gewestelijke instelling. Het was immers geen evidentie in de Raad van Vlaanderen te zetelen en de benoemingsredenen nagaan was dan ook een interessante opdracht.
Een aantal vragen werden tijdens het onderzoek gesteld: Is er sprake van “ambtenarenfamilies”? Behoren de leden met andere woorden tot families die reeds ambtenaren hebben afgeleverd ten behoeve van het regime (“ambtenarendynastieën”)? Tellen ze ook verwanten binnen andere instellingen?
Is er sprake van huwelijken binnen de families van raadsleden? Hebben we aldus te maken met sociale netwerkvorming?
Hoe verkrijgen ze hun post in de Raad? Is er een familiale voorspraak, of zijn ze dermate uitmuntende juristen? Door huwelijk? Door koop van het ambt?
Hoe ziet hun carrièreverloop eruit? Wat was hun voorgaande functie? Is hun lidmaatschap van de Raad van Vlaanderen een eindpunt in hun carrière of slechts een wipplank naar hogerop?
Om deze studie van de nodige coherentie en consistentie te voorzien werd geopteerd om deze licentiaatsverhandeling in twee delen op te splitsen waarbij een eerste deel de context schetst waartegen het tweede deel tot stand zal komen. Het eerste deel werd onderverdeeld in drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk werd de situatie in de Zuidelijke Nederlanden weergegeven in de periode 1598-1633. Het tweede hoofdstuk bevat een korte geschiedenis van de Raad van Vlaanderen met een overzicht van zijn samenstelling. Tenslotte werd nog een hoofdstuk gewijd aan de Raad van Vlaanderen ten tijde van de aartshertogelijke Nederlanden en de regeringsperiode van de landvoogdes.
Een tweede deel vormt dan het prosopografisch onderzoek van de raadsheren en voorzitters. Dit onderzoek werd afgesloten met een synthese, gevolgd door een besluit.
De hoofdbrok aan bronnenmateriaal werd geraadpleegd in het Gentse Rijksarchief, in het Gerard de Duivelsteen, omdat deze instelling het gros van het archief van de Raad van Vlaanderen herbergt. De voornaamste registers die uit het bestand “Raad van Vlaanderen” opgevraagd werden, betreffen: patentbrieven, vrijwillige condempnatiën, de uitvoerige correspondentie en de resolutieboeken.
Patentbrieven
De patentbrieven of benoemingsbrieven geven een besluit aan vanwege een hogere instantie (vorst, landvoogd/es, aartshertogen) waardoor de benoeming een feit wordt. Zij bevatten volgende informatie: het diploma en de verdiensten van de vorige functie waarin de persoon in kwestie actief was, de reden van benoeming en de verplichtingen en bevoegdheden die aan het ambt verbonden zijn.
Volontaire condempnatiën
De vrijwillige rechtspraak handelt over de overeenkomsten gesloten voor de Raad van Vlaanderen. Deze schikkingen werden door de Raad bevestigd en de partijen lieten zich vrijwillig veroordelen tot de naleving ervan.
Het betreft een schat aan informatie doordat men tussen de veroordelingen onder meer huwelijks-, pacht-, handels- en bouwcontracten aantreft. De partijen die zich lieten veroordelen waren zeer divers en naast vele edelen, leden van de hogere burgerij en vreemde handelaars, behoorden hiertoe ook de suppoosten van de Raad zelf. Deze condempnatiën kunnen dan ook gelden als een elitaire tegenhanger van de wettelijke passeringen die gesloten werden voor de schepenen. Het is misschien evident dat de leden van de Raad van Vlaanderen meer vertrouwden op hun eigen instelling, toch moet gezegd dat deze akten een grotere waarborg boden voor de naleving en uitvoering van de gesloten overeenkomsten doordat het ressort van de Raad heel wat uitgestrekter was dan dit van de lokale schepenen. Bij betwistingen kon de Raad immers zijn gezag doen gelden over het gehele graafschap Vlaanderen bij middel van zijn deurwaarders[13].
Brieven en rescripties
De correspondentie van de Raad houdt zowel de ontvangen brieven als de minuten van de verzonden brieven in. Deze reeks bevat dus zeer divers materiaal waaronder verzoeken om genomineerden aan te duiden voor benoemingen, rekwesten om advies, aanvragen om plakkaten en ordonnanties te publiceren en verzoeken om de Staten van Vlaanderen bijeen te roepen.
Resolutieboeken
Enerzijds bevat dit register, dat pas vanaf 1585 bestaat, zowel resoluties die door de Raad van Vlaanderen genomen werden inzake de interne organisatie van de Raad, als aangaande de betrekkingen tot de verschillende magistraten van het graafschap Vlaanderen. Anderzijds vindt men hierin eveneens de beslissingen door de vorst en de aartshertogen in verband met de Raad[14].
Deze licentiaatsverhandeling vereiste echter een ruimer onderzoek dan het doornemen van het archief van de Raad van Vlaanderen te Gent. Een volledige opsomming van de instellingen waarin opzoekingen verricht werd kan men in de bibliografie terugvinden. Toch is het opportuun hier nog aandacht te schenken aan het materiaal over de Raad van Vlaanderen in het archief van de Raad van State in het Algemeen Rijksarchief en de biografische gegevens over raadsleden die aangetroffen werden in verscheidene genealogische verzamelingen. Uiteraard mogen bij de zoektocht naar deze gegevens ook de Staten van Goed niet uit het oog verloren worden.
Raad van State
Naast een afdeling over benoemingen, moeten vooral de zendbrieven van de Raad van State vermeld worden. Het betreft brieven die door het centrale gezag naar de Raad van Vlaanderen verstuurd werden. Verder werden er in dit register eveneens ontvangen brieven van de gewestelijke instelling aangetroffen. Deze laatste houden onder meer advies in vanwege de Raad van Vlaanderen bij het invullen van functies in de eigen instelling. Men vindt er tevens de neerslag in terug van de onderhandelingen die gevoerd werden met de Staten van Vlaanderen betreffende in essentie het verlengen van de bedes of het aanvragen van een bijzondere bede met betrekking tot een specifiek doel zoals het bouwen van een fortificatie.
Staten van goed
Staten van goed zijn gedetailleerde boedelbeschrijvingen van de nalatenschap van personen die minderjarige kinderen als erfgenaam hadden. Ze waren bedoeld om de rechten van deze personen veilig te stellen[15]. Het toezicht over het voogdijbeheer behoorde tot de bevoegdheid van de wethouders, die met ander woorden oppervoogden waren. In de grote steden oefenden de schepenen die opdracht niet zelf uit, althans niet volledig. Zij droegen hun oppervoogdijmacht als weesmeesters grotendeels over aan een gespecialiseerde dienst, met name de weeskamer[16]. Het was onder toezicht van deze weesmeesters dat door de overlevende ouder een deelvoogd werd aangesteld. Deze deelvoogd stelde samen met de procureur verbonden aan de Schepenbank van Gedele de minuut van de Staat van goed op die door de overlevende ouder (staande voogd) onder eed diende bevestigd te worden, al was het vaak het geval dat iemand anders werd afgevaardigd om deze eed in naam van de staande voogd af te leggen. De taak van de deelvoogd, die de minuut had helpen opmaken, hield hier op en de staande voogd werd vervolgens met het beheer van de voogdij, waarover hij zich moest verantwoorden, belast[17]. De Staten van goed zijn bijgevolg niet enkel belangrijk om te peilen naar de bezitsstructuur maar ook voor genealogisch onderzoek door de vermelding van de namen van de wezen, ouders en voogden.
Zoals eerder vermeld zal het tweede deel bestaan uit een prosopografie. De reden voor deze aanpak is tweeledig: enerzijds is het zo dat politiek gemaakt wordt door mensen. Instellingen veranderen hierbij traag maar mensen en opinies wijzigen zich sneller[18]. Op deze manier zal de invloed van het aartshertogelijk beleid en in een latere fase de invloed van Isabella zich juister weerspiegelen op de leden van de Raad, dan op de Raad van Vlaanderen als instelling.
Anderzijds wordt er geopteerd voor deze methode, omdat men door het onderwerpen van de verschillende leden aan eenzelfde vragenlijst, bepaalde kenmerken met meer zekerheid kan toeschrijven aan die beoogde populatie. Hierdoor wordt het gevaar dat men uit individuele gevallen algemene conclusies opmaakt ten dele opgevangen[19]. Of om het met de woorden van D.J.Roorda te zeggen: “haastige generalisaties, misverstanden, anachronismen ook, ze leken verwijderbaar als stofnesten bij gebruik van een wonderbezem[20]."
Voor de Griekse notie prosopografie bestaan overigens verscheidene invullingen, die zo goed als altijd de rol van het individu in functie van de totaliteit centraal plaatsen. Verder wijzen alle definities erop dat vooral de externe kenmerken van de groep via de prosopografische methode kunnen onderzocht worden. We zullen echter proberen deze engheid enigszins te doorbreken en de relevantie van het onderzoek op die manier te verruimen. Bijgevolg betekent dit dat we ook aandacht zullen trachten te schenken aan interne factoren, zoals de eigen dynamiek van de doelgroep[21].
Ook in de toonaangevende definitie die Lawrence Stone van prosopografie geeft in zijn oriënterend en informatief artikel, vinden we de verhouding individu-totaliteit terug[22]. Uiteindelijk komt het erop neer om over een vrij homogene groep personen, zoals de raadsheren en voorzitters van de raad van Vlaanderen, te beschikken waarna de gemeenschappelijke “background characteristics” in functie van de vraagstellingen opgesteld worden en hier dus zullen bestaan uit: familiale afkomst, huwelijk en loopbaan[23]. De uitkomsten van dit onderzoek zullen dan dienen om de bij de probleemstelling geformuleerde vragen te beantwoorden of dit althans trachten te doen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] W. BLOCKMANS, , in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XVI (1990), 1, p. 18.
[2] Reinhards driedeling –microniveau, mesoniveau, macroniveau- liet toe het bewuste handelen van groepen of personen als medebepalende factor te beschouwen (zie ook W. BLOCKMANS, “Beheersen en overtuigen”, p. 22.).
[3] W. REINHARD, “Introduction: Power Elites, State Servants, Ruling Classes, and the Growth of State Power”, in: W. REINHARD (ed.), Power Elites and State Building, pp. 5-9.
[4] P. VAN PETEGHEM, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555).
Karel V (1500-1558), landsheer der Nederlanden (1515-1555).
[5] Om onduidelijkheden te vermijden is het wenselijk er hier op te wijzen dat wanneer in het vervolg enkel Raad gebruikt wordt, de Raad van Vlaanderen bedoeld wordt.
[5] P. VAN PETEGHEM, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555), p. XIII.
[6] J.F. FOPPENS, Histoire du Conseil de Flandre.
[7] E. KARAGIANNIS, De functionarissen bij de Raad van Vlaanderen (1477-1492). Een onderzoek naar de sociale invloeden bij de samenstelling van de Raad, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1992 (Vakgroep Middeleeuwen).
J.-L. SIMONS, De functionarissen bij de Raad van Vlaanderen (1467-1476). Een onderzoek naar de sociale invloeden bij de samenstelling van de Raad, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1991-1992 (Vakgroep Middeleeuwen).
S. VOLCKAERT, De functionarissen bij de Raad van Vlaanderen (1386-1404). Een onderzoek naar de sociale invloeden bij de samenstelling van de Raad, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1994 (Vakgroep Middeleeuwen).
[8] De Aartshertogen: Albert van Oostenrijk (1559-1621), gouverneur-generaal (1595-1598) en landsheer (1598-1621) der Nederlanden; Isabella Clara Eugenia (1566-1633), landvoogdes der Nederlanden (1621-1633).
De tentoonstelling liep van 17 september 1998 tot 17 januari 1999.
[9] Filips II (1527-1598), landsheer der Nederlanden (1555-1598).
[10] Er moet hier gewezen worden op het feit dat de term ‘centralisatie’ nog niet bestond. Aangenomen wordt dat men er toen mee bedoelde dat de administratieve en politieke machtsorganen op één plaats, doorgaans de hoofdstad, verenigd waren (P. VAN PETEGHEM, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V 1515-1555, p. 3).
[11] ibid., p. XIII.
[12] Het kan natuurlijk wel voorkomen dat een griffier zich opwerkt tot raadsheer in de Raad van Vlaanderen waardoor er bijgevolg niet aan deze persoon kan voorbijgegaan worden.
[13] J. BUNTINX, Inventaris van het Archief van de Raad van Vlaanderen, deel 1, pp. 48-49.
[14] Het nut van de resolutieboeken behoeft overigens geen verdere verklaring als M. Thomaes die een institutionele studie van de Raad van Vlaanderen maakte over de periode 1585-1621, schrijft: “het (de resolutieboeken) is een essentieel werkinstrument bij de studie van om het even welk aspect van de Raad van Vlaanderen. (M. THOMAES, De Raad van Vlaanderen (1585-1621). Bijdrage tot de studie van enkele aspecten van de instelling, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1973-1974 (Vakgroep Nieuwe Tijden), p. XVI).
[15] R. VERMEIR, Algemene Inleiding tot de Geschiedbeoefening: partim Nieuwe Tijden, Gent, academiejaar 1997-1998, p. 87. (Syllabus).
Minderjarig is hier een problematische notie doordat de wees vervroegd ontvoogd kon worden door onder andere een huwelijk (hij moest hiervoor wel de toestemming krijgen van de naaste bloedverwanten en voogden). De standaardleeftijd die op de meerderjarigheid van een wees wordt geplakt, is 25 jaar.
[16] N. MADDENS, Twee belangrijke Kortrijkse instellingen: de buitenpoorterij en de weeskamer, p. XXV.
[17] R. VERMEIR, Algemene Inleiding tot de Geschiedbeoefening: partim Nieuwe Tijden, p. 87.
[18] H. De Ridder-Symoens, “Prosopografie en middeleeuwse geschiedenis: een onmogelijke mogelijkheid?”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, 45 (1991), p. 109.
[19] M. Carlier, Prosopografie, Gent, academiejaar 1998-1999, p. 2. (Syllabus module Historische Methodologie).
[20] D.J. Roorda, “Prosopografie, een onmogelijke mogelijkheid?”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 94 (1979), p. 213.
[21] M. Carlier, op.cit., p. 12.
[22] “Prosopography is the investigation of the common background characteristics of a group of actors in history by means of a collective study of their lives” in L. STONE, “Prosopography”, in: Daedalus (Journal of the American academy of arts and sciences), p. 46.
[23] Aanvankelijk was het eveneens de opzet om de studies na te gaan maar lacunes bemoeilijkten dit ( Er is een hiaat van 1569-1616 in: E. REUSENS en A. SCHILLINGS, Matricule de l’Université de Louvain, Bruxelles, 1903-1980, 9dln).
De graad van het diploma werd overigens vermeld in de benoemingsbrieven van de meeste personen en de gegevens hieromtrent werden dan ook simpelweg geïntegreerd in het stuk betreffende de loopbaan.