Coördinatie tussen ruimtelijke ordening en natuurbeleid in Vlaanderen. Case study: het RSV en het VEN-IVON. (Steven D’Hont)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

BIJLAGEN

 

Bijlage 1. Een interpretatiekader voor het begrijpen van de verstrengeling van de beleidsdomeinen ruimtelijke ordening en gebiedsgerichte natuur

 

We willen hier op een verkennende manier verklaren hoe het komt dat ruimtelijke ordening en gebiedsgericht natuurbeleid verstrengeld zijn met elkaar. Voor een interpretatiekader hieromtrent kunnen we terecht bij Loots en Leroy.[154] Hun betrachting was te verklaren waarom natuurbeleid soms zo een hoog conflictgehalte heeft. Dit deden ze aan de hand van drie issues of vraagstukken. Deze drie issues zijn ‘allocatie’, ‘locatie’ en ‘regime’. Het allocatievraagstuk gaat over hoeveel natuur er in een regio moet zijn. Het locatievraagstuk over de plaats van die natuur. En de regimekwestie betreft de vraag over de invulling van die natuur: medegebruik of exclusiviteit, inrichting of beheer? De auteurs stellen dat deze drie vraagstukken analytisch wel van elkaar te onderscheiden zijn maar dat zij feitelijk onlosmakelijk samenhangen. Die verwevenheid maakt de issues soms problematisch (cfr. de conflicten omtrent natuur) maar het maakt het ook nodig ze in samenhang aan te pakken. Hun onderlinge verwevenheid maakt mogelijk dat één vastgelopen issue via een ander issue kan opgelost worden. Het allocatievraagstuk (hoeveel natuur) is volgens de auteurs veel meer een ongeregeld politiek proces, met meer moeilijk voorspelbare uitkomsten dan de andere twee vraagstukken. Daarbij spelen politieke machtsverhoudingen tussen de betrokken actoren (overheden, landbouworganisaties, natuurverenigingen e.a.) een cruciale rol. Die verhoudingen bepalen o.a. hoe feitelijk wordt omgegaan met (internationale) verplichtingen en met kansen om meer areaal voor natuur te bestemmen. Om die lastige processen enigszins te rationaliseren worden in verschillende landen beleidsondersteunende allocatiemodellen ingezet voor een meer geobjectiveerde afweging van ruimteclaims te zorgen (cfr. spatial allocation modelling). Maar de inzet van deze instrumenten doet niet af aan het intrinsiek politiek en moeilijk voorspelbaar karakter van het proces van allocatie. Zo zijn in Vlaanderen bindende oppervlaktedoelstellingen ingeschreven in de ontwikkelingsperspectieven en ruimteboekhouding van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (cfr. infra). Dezelfde maar qua timing niet identieke kwantitatieve doelstellingen zijn ook in het decreet Natuurbehoud geformuleerd (cfr. infra).

Betreffende natuurgebieden van internationaal belang houdt de Vlaamse overheid zowel allocatie- als locatiebevoegdheid op het gewestelijk niveau. Dit doet ze door niet alleen het RSV, maar ook de afbakeningsplannen voor die gebieden zélf te maken. Provincies en gemeenten zijn enerzijds bevoegd voor het aanduiden en afbakenen voor de ecologische verbinding tussen de gebieden voor natuur en bos van gewestelijk belang (de natuurverbindingsgebieden) en anderzijds voor het afbakenen van de geïsoleerde natuur- en boscomplexen van bovengemeentelijk, respectievelijk lokaal belang. De locatie echter heeft, i.t.t. de allocatie, wél een traditie van spelregels. Het gaat in Vlaanderen dan onder meer om private grondrechten of eigendomsrechten, regels van onteigening voor het algemeen belang en spelregels van de ruimtelijke ordening. Deze spelregels bepalen de procesgang en zijn van groot belang voor machtsverhoudingen tussen de actoren.

Het punt is hier dat de allocatie van natuur onder sterke druk staat van andere ruimteclaims. Dat is in die mate het geval dat de onderhandelingen over de kwantitatieve doelstellingen voor groene bestemmingen in de ruimteboekhouding van het RSV via ‘medegebruik’ (d.i. een ‘regime’) konden en moesten worden afgerond: dit gebeurde door het opteren voor een bepaalde oppervlakte van een aparte categorie namelijk ‘natuurverwevingsgebied’. In de ruimtelijke uitvoeringsplannen zullen afgebakende natuurverwevingsgebieden in overdruk de nevenbestemming natuur krijgen, bijvoorbeeld (in geel ingekleurd) landbouwgebied. Dit wil zeggen dat door de overdruk de functie natuur nevenschikkend of evenwaardig wordt. De vraag naar de mogelijkheden voor ‘verweven natuur’ werd evenwel niet systematisch aan de orde gesteld voor de natuurgebieden zelf, noch in alle landbouwgebieden. Verweving was niet een uitgangspunt, wel een gelegenheidsinstrument voor het beslechten van allocatie en locatie zo stellen Loots en Leroy. De logica op een bepaalde moment in de afbakening van de natuurlijke structuur was: ‘Als in Vlaanderen, vanwege de vele ruimteclaims, onvoldoende ruimte voor de allocatie en locatie van pure natuur is, laten we dan teruggrijpen naar een zachter regime’.[155]

Nog vóór we de beleidsplannen op zich bespreken en we de zoektocht naar coördinatie ertussen aanvatten is deze tussenkomst misschien wat moeilijk te verteren voor de lezer maar het is voor de goede lectuur van deze thesis gepast om van bij het begin duidelijk te stellen dat ruimtelijke ordening en gebiedsgericht natuurbeleid met elkaar verweven zijn. Het interpretatiekader van Loots en Leroy leent zich hier uitstekend toe. Geen van de drie onderscheiden vraagstukken – allocatie, locatie en regime – kan apart, laat staan tezamen, binnen het natuurbeleid worden aangepakt. Gebiedsgericht natuurbeleid is voor het regelen van deze drie vraagstukken afhankelijk van ruimtelijke ordening. Dit belendend beleidsveld levert immers de instrumenten en de spelregels, maar ook de actoren en de machtsverhoudingen die voor het gebiedsgericht natuurbeleid van belang zijn.[156] Op deze manier hebben de auteurs bijgedragen tot het operationaliseren van onze onderzoeksvraag.

 

 

Bijlage 2. De respectievelijke ministers van ruimtelijke ordening en leefmilieu/natuur in de opeenvolgende Vlaamse regeringen (met vermelding van de vice-president) sinds 1988. (tussen haakjes volgen eventuele andere relevante domeinen die onder de minister zijn/haar bevoegdheden vallen)

 

Regering

Ministers

Geens IV (1988-1992)

De Batselier (SP)

RO (Huisvesting)

Louis Waltniel (PVV)

 

Leefmilieu (Natuurbehoud en Landinrichting)

Theo Kelchtermans (CVP)

Van den Brande I (1992)

Van den Brande II (1992)

Van den Brande III (1992-1995)

De Batselier (SP)

RO (Openbare werken)

Theo Kelchtermans (CVP)

 

Leefmilieu (Huisvesting)

Norbert De Batselier (SP)

Van den Brande IV (1995-1999)

Van den Bossche (SP)

RO (Openbare werken, Vervoer)

Eddy Baldewijns (SP), Steve Stevaert (SP)

 

Leefmilieu (en Tewerkstelling)

Theo Kelchtermans (CVP)

Dewael I (juli 1999-2003)

Stevaert later Landuyt (SP)

 

RO (en Economie en Media; vanaf 2001 Financiën en begroting)

Dirk Van Mechelen (VLD)

 

Leefmilieu (Landbouw)

Vera Dua; in juni 2003 Ludo Sannen (AGALEV)

Somers I (2003-2004)

Landuyt (SP)

RO (Financiën en begroting, Wetenschapsbeleid)

Dirk Van Mechelen (VLD)

 

Leefmilieu (Landbouw, Ontwikkelingssamenwerking)

Ludo Sannen; in februari 2004 Jef Tavernier (AGALEV)

Leterme I (2004-heden)

Moerman (VLD)

RO (Financiën, Begroting)

Dirk Van Mechelen (VLD)

 

Leefmilieu en Natuur (Landbouw, Energie)

Kris Peeters (CD&V)

Bron: www.vlaamseregering.be

 

Bijlage 3. Verhouding beleidsplannen RSV en VEN-IVON

 

 

RSV

VEN-IVON

Oorsprong

· Decreet ruimtelijke planning (24/07/’96)

· later Decreet ruimtelijke ordening (18/05/’99)

· EU: Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000), resp. 1979 en 1992

· DNB (10/01/’98)

· RSV (23/09/’97)

 

Hoe?

· Procedure van planning (structuur- en uitvoeringsplannen op drie niveaus)

 

· Apart in het RSV:

- 150.000 ha natuurverbindingsgebied

- 10.000 ha bosuitbreidings-gebied

- 38.000 ha bijkomende

natuur

 

· eveneens tegen 2007

- 750.000 ha agrarisch gebied waarvan minstens 100.000 overlapping met andere functies

· In DNB:

- 125000 ha VEN

- 150000 ha IVON

 

 tegen 2002

 

· In RSV : (cf. ruimtebalans)

- 75000 tot 100000 ha GEN

- 25000 tot 50000 ha GENO

 samen min. 125000 ha

 

 tegen 2007

 

 

 

 

 

Bijlage 4. De actoren in het beleidsdomein natuur in Vlaanderen becommentarieerd

 

1) Vlaamse regering, Minister Leefmilieu (en Natuur)

 

2) AMINAL: Afdeling Natuur, Afdeling Land, Afdeling Bos & Groen, Afdeling Water

 

3) IN(BO) is een IVA zonder rechtspersoonlijkheid

 

4) VLM is een EVA met rechtspersoonlijkheid

 

5) Algemene adviesraden: Mina - raad en SERV

 

6) Sectorale adviesraden: VHRN, VHJ, VHB, VHRR

 

 

Voor ons verhaal zijn de meest relevante actoren binnen de AMINAL: de Afdeling Natuur (afgekort AN), de Afdeling Land (AL) en de Afdeling Bos en Groen (AB&G). De taken van de AN bestaan uit het verzorgen van de voorbereiding en uitvoering van het natuurbeleid, het toepassen van de uitvoeringsbesluiten van het latere decreet betreffende het natuurbehoud (DNB), natuureducatie en -sensibilisatie. De taken van de AL zijn dan weer het verlenen van advies in het kader van de ruimtelijke ordening (vooral betreffende de afbakening en de diversifiëren van de agrarische structuur) en van het milieubeleid in ruime zin, het voorbereiden en het evalueren van het bodembeleid en het ondersteunen van het ontwikkelingspotentieel van landelijke gebieden d.m.v. voorbereiden en subsidiëren van landinrichtings- en verkavelingsprojecten, erosiebestrijdingsmaatregelen e.d. De AB&G verzorgt de voorbereiding van het beleid inzake bossen en bosbouw.[157] De Afdeling Land – en Tuinbouw (ALT) is onderdeel van de administratie Landbouw en is hier ook van belang (cfr. infra). Haar taken bestaan uit het voorbereiden en uitvoeren van het beleid inzake land- en tuinbouw.[158] De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) werd opgericht bij decreet in 1988 en ze werd in de wet van 16 maart 1954 als Vlaams openbare instelling gekwalificeerd. Sinds de vernieuwingsoperatie van de Vlaamse administratie Bestuurlijk Beleid staat ze te boek als een extern verzelfstandigd agentschap (EVA). Tot voor 1997 had zij vooral taken i.v.m. ruilverkavelingen en landinrichting. Met het DNB kwamen daar dus een aantal taken i.v.m. natuur bij (cfr. infra). Voor ons is de afdeling, die zich binnen de VLM met natuurinrichtingsprojecten bezig houdt, het belangrijkst. In eerste instantie was dit de groep Natuur. Later werd dit de afdeling Natuurinrichting, die overigens samen met de afdelingen Landinrichting, Ruiverkaveling en recent de lokale grondenbanken, zijn samengevoegd tot de Afdeling Landelijke inrichting van de VLM.[159] Nog in deze periode vindt de installatie van een belangrijk orgaan plaats. Dit orgaan is de Mina-Raad of Milieu- en natuurraad Vlaanderen. Ze is samen met de Sociaal Economische Raad Vlaanderen (SERV) één van de twee algemene adviesraden in het beleidsdomein van milieu. Ze werd bij decreet van 29 april 1991 opgericht. Haar samenstelling is de volgende: één voorzitter, één ondervoorzitter, 22 leden en zeven leden-deskundigen. Allen worden ze benoemd door de Vlaamse regering. Twaalf ervan worden voorgedragen door verenigingen zonder winstoogmerk met als doelstelling het leefmilieu of natuurbehoud. Zes vertegenwoordigers worden voorgedragen uit organisaties die zetelen in de SERV. Telkens één vertegenwoordiger komt uit één van de vier sectorale adviesraden van het beleidsdomein milieu en natuur. D.w.z. uit de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud (hierna VHRN), de Vlaamse Hoge Jachtraad (hierna VHJ), de Vlaamse Hoge Raad van de Riviervisserij (hierna VHRR) en de Vlaamse Hoge Bosraad (hierna VHB). De leden - deskundigen worden voorgedragen uit de Vlaamse Vereniging voor Provincies (hierna VVP) en de Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten (hierna VVSG) en uit de voordracht van de Vlaamse raad voor Wetenschapsbeleid en de universitaire instellingen. Hun mandaat bedraagt 4 jaar en is hernieuwbaar. De administraties en agentschappen uit het beleidsdomein van Leefmilieu hebben een raadgevende stem in de Mina-raad. De invloed van deze raad bestaat uit het feit dat ze een algemene bevoegdheid inzake studie, aanbeveling of advies heeft i.v.m. alle aangelegenheden die betrekking hebben op het leefmilieu en natuurbehoud. Dit gebeurt zowel op eigen initiatief als op vraag van de Vlaamse regering. Deze laatste doet alvast zeker doet bij relevante voorontwerpen van decreet. Voor een uitgebreider verslag van de bevoegdheden en werking van de Mina-raad wordt verwezen naar het oprichtingdecreet van 29 april 1991.[160] Bogaert maakt de belangrijke opmerking dat, niettegenstaande de Mina-raad een maatschappelijke adviesraad is en geen sectorraad, de vertegenwoordigers van de milieu - en natuurverenigingen in de Mina-raad de helft van de zetels innemen.[161]

 

 


 

Bijlage 5. Het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21/10/1997, B.S. 10/01/1998

 

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder:
1° organismen: flora, fauna en overige organismen andere dan de mens;
2° biologische diversiteit: de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen;
3° ecosysteem: het geheel van biotische en abiotische elementen die het samenleven van levende organismen in een bepaald gebied kenmerken;
4° [habitat: een natuurlijke habitat en/of een habitat van een soort waarbij:
- "een natuurlijke habitat" een geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken is;
- "een habitat van een soort" een door specifieke abiotische en biotische elementen bepaald natuurlijk milieu is waarbij de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft. Hiertoe behoren ook de woongebieden van een vogelsoort, zijnde: de rustplaatsen in de trekzones, de voortplantings-, broed- en foerageergebieden evenals de rui- en overwinteringsgebieden; (verv. decr. 19 juli 2002, art. 2, I: 10 september 2002)]
5° historisch permanent grasland: is een halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit grasland gekenmerkt door het langdurige grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu wordt gekenmerkt door aanwezigheid van sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones;
6° kleine landschapselementen: lijn- of puntvormige elementen met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur zoals: bermen, bomen, [... (geschr. decr. 19 juli 2002, art. 2 I: 10 september 2002)] bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelsrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen;
7° natuur: de levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen, ongeacht of deze al dan niet voorkomen in aansluiting op menselijk handelen, met uitsluiting van de cultuurgewassen, de landbouwdieren en de huisdieren;
8° natuurelement: elk afzonderlijk element dat natuur in de zin van dit decreet bevat;
9° natuur in de bebouwde omgeving: de natuurelementen en soorten die voorkomen in samenhang met de stedelijke en bebouwde omgeving;
10° natuurbehoud: het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van de natuur en het natuurlijk milieu door natuurbescherming, natuurontwikkeling en natuurbeheer en het streven naar een zo groot mogelijke biologische diversiteit in de natuur [en naar een gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten; (ing. decr. 19 juli 2002, art. 2, I: 10 september 2002)]
11° natuurbescherming: het geheel van de maatregelen gericht op natuurbehoud en tegen nadelige invloeden die kunnen ontstaan door menselijke activiteiten;
12° natuurontwikkeling: het geheel van maatregelen gericht op het creëren van voorwaarden voor het tot stand komen of het herstel van natuur in een bepaald gebied;
13° natuurbeheer: het regelend en sturend ingrijpen van de mens in de natuur en in het natuurlijk milieu, bewust niets doen inbegrepen, ten behoeve van het natuurbehoud;
14° natuurkwaliteit: de bijdrage die een gebied of één of meerdere afzonderlijke natuurelementen, al of niet in onderlinge samenhang, levert of kan leveren aan de biologische diversiteit;
15° natuurlijk milieu: het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen die nodig zijn voor het behoud van de natuur in het Vlaamse Gewest;
16° erkende terreinbeherende natuurvereniging: een privaatrechtelijk rechtspersoon waarvan de statuten het natuurbehoud en/of de natuurbescherming als hoofdzakelijk en ondubbelzinnig doel bepalen, die gebieden beheert als natuurreservaat en als dusdanig op grond van dit decreet wordt erkend;
17° soortenbehoud: het geheel van maatregelen gericht op het instandhouden, herstellen of ontwikkelen van populaties van soorten en ondersoorten;
18° erkende beheerscommissie: een door de Vlaamse regering erkende vereniging van betrokkenen die het onderhoud en de bescherming van de natuurelementen binnen het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) conform het goedgekeurd natuurrichtplan tot doel heeft;
19° bestrijdingsmiddelen: werkzame stoffen en preparaten die een of meer werkzame stoffen bevatten, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd en bestemd om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken of onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of dit op andere wijze te bestrijden;
20° waterrijke gebieden: gebieden met moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater, waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter;
21° waterrijke gebieden van internationale betekenis: waterrijke gebieden die aangeduid zijn conform de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971;
22° administratieve overheid: het Vlaamse Gewest, de openbare instellingen die ervan afhangen, de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut en de andere besturen die onderworpen zijn aan het administratief toezicht van het Vlaamse Gewest;
23° VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk;
24° GEN: Grote Eenheid Natuur;
25° GENO: Grote Eenheid Natuur in Ontwikkeling;
26° IVON: Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk;
27° VLM: Vlaamse Landmaatschappij;
28° ALT: Administratie bevoegd voor Land- en Tuinbouw;
29° Mina-fonds: Fonds voor Preventie en Sanering inzake leefmilieu en natuur opgericht bij decreet van 23 januari 1991;
[30° betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone: een aantasting die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van dit decreet voor zover voorkomend in de betreffende speciale beschermingszone;
31° betekenisvolle verstoring van een soort: een verstoring die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van een soort. Factoren die als dusdanig kunnen worden beschouwd, zijn:
- elke activiteit die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de grootte van de populatie (populatieomvang) van de betrokken soort in het gebied of tot een geringe afname waardoor in vergelijking met de begintoestand de soort niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat kan blijven;
- elke activiteit die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het gebied kleiner wordt of dreigt te worden;
- elke activiteit die ertoe bijdraagt dat de omvang van de habitat van de soort in het gebied kleiner wordt.
Betreft het een soort van bijlage II of IV van dit decreet, dan dient de verstoring ervan tevens geëvalueerd te worden in het licht van de bijdrage van de speciale beschermingszone tot de algehele samenhang van de speciale beschermingszone en -zones;
32° Bosdecreet: het bosdecreet van 13 juni 1990;
33° code voor goede natuurpraktijk: richtlijnen inzake natuurbeheer met het oog op het respecteren van het standstill-beginsel;
34° Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
35° huiskavel: kadastraal perceel of kadastrale percelen die ofwel behoren bij een vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van de landbouw- en/of veeteeltinrichting zoals bedoeld in het mestdecreet en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken geheel vormen; de begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element;
36° instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding.
De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:
- het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
- de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;
- de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.
De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:
- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;
- het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden;
- er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
37° Mestdecreet: het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;
38° natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone: het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van
a) de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen en
b) de soorten vermeld in de bijlage III;
39° natuurrichtplan: een plan dat aangeeft wat op vlak van natuurbehoud voor een specifiek gebied wordt beoogd en waarin de instrumenten en maatregelen zijn opgenomen die al dan niet projectmatig verlopen, om de beoogde doelstellingen op het vlak van het natuurbehoud te realiseren. Het plan komt tot stand en wordt uitgevoerd met medewerking van eigenaars of grondgebruikers;
40° plan of programma: een document waarin beleidsvoornemens, beleidsontwikkelingen of grootschalige overheids-, particuliere of gemengde activiteiten worden aangekondigd en dat wordt opgemaakt en vastgesteld, gewijzigd of herzien op initiatief of onder toezicht van het Vlaamse Gewest, de provincies, de intercommunales, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en/of de gemeenten, en/of van de federale overheid of waarvoor medefinanciering voorzien is door de Europese Gemeenschap of door het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de internationale samenwerking, voor zover het voorgenomen plan of programma aanzienlijke milieu- of veiligheidseffecten kan hebben op het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
41° plan-MERrichtlijn: Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;
42° project-MERrichtlijn: Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
43° speciale beschermingszone: gebied aangewezen door de Vlaamse regering in toepassing van de Vogelrichtlijn of van de Habitatrichtlijn;
44° staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;
45° staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;
46° vergunningsplichtige activiteit: een activiteit waarvoor op grond van een wet, decreet of besluit, een vergunning, toestemming of machtiging vereist is;
47° Vogelrichtlijn: Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;
48° wijzigingsdecreet 19 juli 2002: decreet van 19 juli 2002 houdende de wijziging van het decreet van 21 oktober 1997 inzake het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, van het bosdecreet van 13 juni 1990, van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecordineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968.
(ing. decr. 19 juli 2002, art. 2, I: 10 september 2002)]

 

 

HOOFDSTUK II
OFFICIËLE STRUCTUREN INZAKE NATUURBELEID
AFDELING 1
DE VLAAMSE HOGE RAAD VOOR NATUURBEHOUD


Art. 3. De Vlaamse regering stelt een Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud in, hierna de Raad te noemen, samengesteld uit deskundigen inzake natuur. Zij bepaalt nadere regels inzake de samenstelling, de werking en het secretariaat van die Raad.

Art. 4. De Raad heeft tot taak advies uit te brengen over alle aangelegenheden bedoeld in dit decreet.

De Raad brengt rechtstreeks advies uit aan de Vlaamse regering over alle natuurbehoudsaangelegenheden die zij hem voorlegt.

De Raad beraadslaagt en brengt advies uit over alle aangelegenheden bedoeld in dit decreet die door zijn voorzitter of ten minste vijf leden worden voorgelegd.

De Vlaamse regering stelt een huishoudelijk reglement vast op voorstel van de Raad.

AFDELING 2
HET INSTITUUT VOOR NATUURBEHOUD


Art. 5. Het Instituut voor Natuurbehoud, hierna het Instituut genoemd, heeft als opdracht ten behoeve van de Vlaamse regering:
1° alle passende, wetenschappelijke studies en onderzoeken te verrichten in verband met het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
2° de Raad bij te staan in zijn opdracht;
3° ondersteuning te verlenen bij het opstellen van het natuurbeleidsplan;
4° het natuurrapport op te stellen, zoals bedoeld in artikel 10.

HOOFDSTUK III
DOELSTELLINGEN EN PLANNING VAN HET NATUURBELEID
AFDELING 1
ALGEMENE DOELSTELLINGEN VAN HET NATUURBELEID


Art. 6. Onverminderd de bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, is het beleid inzake natuurbehoud en de vrijwaring van het natuurlijk milieu gericht op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, op de handhaving of het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit en op het scheppen van een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak, waarbij educatie en voorlichting van de bevolking inzake natuurbehoud wordt gestimuleerd.

Art. 7. [Het onder artikel 6 bedoelde beleid is gericht op het nemen van alle maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen.

Onverminderd wat bepaald wordt in het eerste lid, wordt in de maatregelen genomen in uitvoering van de Habitat- en Vogelrichtlijn rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 3, I: 10 september 2002)]

Art. 8. De Vlaamse regering neemt alle nodige maatregelen ter aanvulling van de bestaande regelgeving om over het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur en om het standstill-beginsel toe te passen zowel wat betreft de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur.

Art. 9. [§ 1. De maatregelen bedoeld in artikel 8, artikel 13, artikel 36ter , §§ 1, 2 en 5, tweede lid en Hoofdstuk VI kunnen beperkingen opleggen maar, met uitzondering van de maatregelen bedoeld in artikel 36ter, §§ 1 en 2 voor zover deze expliciet zijn opgenomen in een goedgekeurd natuurrichtplan, evenwel geen beperkingen vaststellen die absoluut werken of handelingen verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, noch de realisatie van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften verhinderen.

De maatregelen bedoeld in het eerste lid beogen de instandhouding van de natuur en kunnen onder meer de bescherming bevatten van de bestaande natuur en natuurelementen, zoals habitats, holle wegen, houtkanten, poelen, waterrijke gebieden, heiden en historisch permanent grasland, ongeacht waar de natuur en de natuurelementen zich bevinden.

De in het eerste lid vermelde maatregelen kunnen de landbouwbedrijfsvoering en het teeltplan niet regelen in agrarische gebieden, landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde, agrarische gebieden met bijzondere waarde en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, tenzij in de volgende gevallen:
1° voor de uitvoering van maatregelen bedoeld in artikel 36ter §§ 1 en 2;
2° binnen het VEN;
3° voor wat betreft het historisch permanent grasland gelegen binnen:
- de valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde, agrarische gebieden met bijzondere waarde of de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
- het IVON;
- de beschermde duingebieden aangeduid krachtens artikel 52 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, toegevoegd bij decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
- de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen.

§ 2. Behoudens andersluidende bepaling kunnen de maatregelen bedoeld in artikel 13, § 1, artikel 25, § 1, eerste lid, artikel 28, § 1, artikel 36ter , §§ 1 en 2, artikel 48, § 3, en artikel 51:
1° gericht zijn op het stimuleren van maatregelen op het vlak van natuurbehoud en soortenbehoud;
2° het uitvoeren van een activiteit verbieden;
3° voorwaarden aan een activiteit opleggen;
4° gebodsbepalingen aan een overheid opleggen;
5° de verplichting bevatten voor een overheid tot het nemen van maatregelen op het vlak van natuurbeheer voor terreinen en waterlopen die deze in eigendom, gebruik of beheer heeft.

De maatregelen bedoeld in artikel 13, § 1, artikel 25, § 1, eerste lid, artikel 28, § 1, artikel 36ter, §§ 1 en 2, en artikel 51 kunnen tevens bevatten:
1° het afhankelijk maken van een activiteit van het verkrijgen van een voorafgaande schriftelijke vergunning, toestemming of machtiging;
2° het onderwerpen van een activiteit aan een voorafgaande, schriftelijke melding of kennisgeving.

De Vlaamse regering of haar gemachtigde kan tevens tegen vergoeding gebodsbepalingen opleggen, al dan niet kaderend binnen een natuurrichtplan, aan de particuliere grondeigenaars of -gebruikers in:
1° het VEN;
2° een speciale beschermingszone in zoverre het maatregelen betreft zoals bedoeld in artikel 36ter , §§ 1 en 2;
3° de overige gebieden die afgebakend zijn volgens of in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen inzake het opleggen van gebodsbepalingen aan de particuliere grondeigenaars of -gebruikers en inzake de vergoeding hiervoor. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 4, I: 10 september 2002)]

AFDELING 2
HET NATUURRAPPORT


Art. 10. § 1. Het natuurrapport wordt opgesteld als een wetenschappelijk rapport in het kader van het milieurapport bedoeld in artikel 2.1.3. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Het maakt er een herkenbaar maar integraal deel van uit.

Het dient tevens als inventarisatie bedoeld in artikel 7 van het Verdrag inzake biologische diversiteit, ondertekend in Rio de Janeiro op 5 juni 1992 en goedgekeurd bij decreet van 28 maart 1996.

§ 2. Het natuurrapport omvat in het bijzonder:
1° een beschrijving en evaluatie van de bestaande natuur in het Vlaamse Gewest;
2° de te verwachten evolutie van deze natuur bij ongewijzigd en bij het door de Vlaamse regering voorgenomen beleid;
3° de evaluatie van het voorbije beleid, waarbij expliciet gerapporteerd wordt over de afbakening van het VEN en IVON - de voortgang van de natuurrichtplannen zoals bedoeld in artikel 17 en artikel 27 van dit decreet.

§ 3. Het natuurrapport wordt opgesteld door het Instituut.

Bij het opstellen van het natuurrapport worden de administratieve overheid, de relevante overheidsorganen, wetenschappelijke instellingen en organisaties die vertegenwoordigd zijn in de MINA-Raad betrokken.

§ 4. De administratieve overheid stelt, hetzij op eenvoudig verzoek van het Instituut, hetzij uit eigen beweging, alle informatie en kennis waarover zij beschikt en die van nut kan zijn voor het opstellen van het natuurrapport ter beschikking van het Instituut.

§ 5. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aanvullende inhoud van het natuurrapport, de procedure van het opstellen, de openbaarmaking en het gebruik ervan.

AFDELING 3
HET NATUURBELEIDSPLAN


Art. 11. § 1. De Vlaamse regering stelt een algemeen beleidsplan vast voor het natuurbehoud en het behoud van het natuurlijk milieu.

Dit natuurbeleidsplan is een actieplan en kadert in het milieubeleidsplan bedoeld in artikel 2.1.7. en 2.1.11 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. De Vlaamse regering bepaalt de delen van het natuurbeleidsplan die bindend zijn voor de administratieve overheid. Het natuurbeleidsplan kan te allen tijde door de Vlaamse regering geheel of gedeeltelijk worden herzien.

§ 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 2.1.7 en 2.1.11 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid omvat het natuurbeleidsplan de volgende deelplannen:
1° het deelplan voor het gebiedsgericht beleid. Dit deelplan bevat:
1) een nadere uitwerking van het gebiedsgericht beleid dat wordt ingebracht in het kader van het ruimtelijk beleid;
2) een invulling van het VEN en het IVON, binnen de onderscheiden gebiedscategorieën;
3) het deelplan kan ook voorstellen en acties bevatten voor de bevordering van kleine landschapselementen en groengebieden en bosgebieden conform de uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening, buiten het VEN en het IVON, voor de natuur in de bebouwde omgeving en voor de algemene natuurkwaliteit;
2° een deelplan met betrekking tot de relatie tussen natuurdoelstellingen en milieukwaliteit in het VEN en in de groen-, park-, buffer- en bosgebieden van de uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, waarin de doelstellingen, maatregelen en indien nodig bijzondere milieukwaliteitsnormen worden vastgelegd die betrekking hebben op de chemische, fysische, morfologische en hydrologische kenmerken van het natuurlijk milieu in relatie tot de natuurdoeltypen;
3° een deelplan voor het behoud van de soorten waarin de doelstelling en de maatregelen inzake de bescherming van levende organismen worden vastgelegd.
In dit deelplan kunnen soortenbeschermingsplannen worden opgenomen met aanwijzing van de gebieden waarin deze van toepassing zullen zijn;
4° een deelplan voor het doelgroepenbeleid. Daarin wordt de aard van de doelgroepen bepaald alsook de daarop betrekking hebbende doelstellingen, de initiatieven inzake educatie en voorlichting en de stimulerende maatregelen;
5° een deelplan met betrekking tot de ondersteuning van de provinciale en lokale overheden.

Art. 12. Onverminderd de bepalingen van artikel 2.1.9. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid legt de Vlaamse regering het ontwerp van natuurbeleidsplan voor advies voor aan de Raad [en de Vlaamse Hoge Bosraad, (ing. decr. 18 mei 1999, art. 83, I: 2 augustus 1999)] gelijktijdig met de voorlegging aan de adviserende instanties bedoeld in artikel 2.1.9, § 1, van voormeld decreet alsook de door de Vlaamse regering aan te duiden organen. De bepalingen van artikel 2.1.9, § 6, en 2.1.11, § 1 en 2, van dat decreet zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV
ALGEMENE MAATREGELEN TER BEVORDERING VAN HET NATUURBEHOUD

Art. 13. § 1. De Vlaamse regering kan alle nodige maatregelen nemen voor het natuurbehoud, ten behoeve van de bestaande natuur ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, evenals voor de instandhouding van het natuurlijk milieu binnen de groen-, park-, buffer- en bosgebieden van de uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening, en meer bepaald voor:
1° de bescherming, de instandhouding, de ontwikkeling of het herstel van natuurlijke of deels natuurlijke habitats of ecosystemen, met inbegrip van de waterrijke gebieden van internationale betekenis;
2° de bescherming, de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke of halfnatuurlijke vegetaties;
3° de bescherming, de instandhouding en de ontwikkeling van de wilde inheemse fauna en flora en van de trekkende wilde diersoorten en hun habitats;
4° de bescherming, de instandhouding en ontwikkeling van kleine landschapselementen;
5° de bescherming, de instandhouding en ontwikkeling van de natuur in de bebouwde omgeving;
6° het regelen van de toegang tot en het gebruik van het natuurlijke milieu, [met inachtneming van het bepaalde in artikel 35, § 1. Voor de natuurreservaten en het VEN of onderdelen van het VEN houdt dit eveneens het regelen in van de toegang tot de voor het verkeer minder belangrijke openbare wegen. Worden beschouwd als voor het verkeer minder belangrijke openbare wegen: alle openbare of gedeelten van openbare wegen liggend in de natuurreservaten of het VEN, met uitzondering van de openbare wegen die ingericht zijn voor het gewone gemotoriseerde verkeer voor zover deze in hoofdzaak bestemd zijn als doorgangsweg. De toegang tot deze wegen kan slechts wettig worden aangeduid in de vorm en op de wijze zoals bepaald door de Vlaamse regering.
(ing. decr. 19 juli 2002, art. 5, I: 10 september 2002)]

§ 2. De maatregelen bedoeld in § 1 kunnen gericht zijn op het stimuleren van het natuurbeheer, het onderhoud, de natuurontwikkeling en kunnen, binnen de perken van de begroting, een financiële regeling vaststellen.

§ 3. De maatregelen bedoeld in ó 1 kunnen het uitvoeren van bepaalde activiteiten verbieden of aan voorwaarden onderwerpen. Deze voorwaarden en activiteiten kunnen afhankelijk worden gemaakt van het verkrijgen van een vergunning. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze activiteiten of voorwaarden:
1° de wijze waarop, de omstandigheden waaronder of de plaats waar de activiteit kan worden uitgevoerd;
2° het verlenen van een voorafgaande, schriftelijke vergunning of toestemming door een in het besluit aangewezen overheid;
3° het voorafgaand, schriftelijk melden of kennisgeven van bepaalde activiteiten aan een bij besluit aangewezen overheid, die binnen een bepaalde termijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit beoordeelt;
4° het herstel in de oorspronkelijke toestand of in een door het besluit aangegeven toestand na de beëindiging van de activiteit.

[§ 4. Onverminderd de bepalingen van § 3 wordt het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, voor zover de Vlaamse regering die wijzigingen niet verbiedt, afhankelijk gemaakt van het verkrijgen van een vergunning. Het gaat daarbij om de volgende gebieden:
1° de groengebieden, de parkgebieden, de buffergebieden, de bosgebieden, de natuurontwikkelingsgebieden, de valleigebieden, de brongebieden, de agrarische gebieden met ecologisch belang of waarde, de agrarische gebieden met bijzondere waarde en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
2° de beschermde duingebieden, aangeduid krachtens artikel 52 van de wet van 12 juli 1973, toegevoegd bij decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
3° de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen.

De Vlaamse regering kan bepalen welke activiteiten een wijziging zijn van de vegetatie of van kleine landschapselementen of van de vegetatie ervan.

§ 5. Onverminderd de bepalingen van §§ 3 en 4, wordt het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, voor zover de Vlaamse regering die wijzigingen niet verbiedt, tevens afhankelijk gemaakt van het verkrijgen van een vergunning in de volgende gebieden:
1° de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden en de agrarische gebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
2° het IVON.

§ 6. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen inzake vrijstelling van de vergunningsplicht, bedoeld in §§ 4 en 5, voor zover uitdrukkelijk voldaan wordt aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 en, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepalingen van artikel 16, §§ 1 tot 3 inzake het tegengaan van vermijdbare schade wanneer:
1° voor de vermelde activiteit op grond van wetten, decreten of besluiten een vergunning of toestemming van de overheid verleend is, na advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud;
2° de activiteit geregeld is in goedgekeurde plannen of projecten die nader zijn bepaald door de Vlaamse regering;
3° het huiskavels met een maximale grootte van 3 ha betreft;
4° het normale onderhoudswerken betreft.
(ing. decr. 19 juli 2002, art. 5, I: 10 september 2002)]

Art. 14. [Iedereen die handelingen verricht of hiertoe de opdracht verleent, en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de natuurelementen in de onmiddellijke omgeving daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig geschaad, is verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen.

De Vlaamse regering kan een code van goede natuurpraktijk vaststellen die de in het voorgaande lid bedoelde zorgplicht verduidelijkt. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 6, I: 10 september 2002)]

Art. 15. De Vlaamse regering stelt regels vast met betrekking tot het aanvragen, verlenen, weigeren, bekendmaken, intrekken en wijzigen van de vergunning of de toestemming, alsook met betrekking tot de adviesverlening, het openbaar onderzoek en het indienen behandelen en bekendmaken van het beroep, alsook de schorsende werking van het beroep.

[... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 7, I: 10 september 2002)]

Art. 16. [§ 1. In het geval van een vergunningsplichtige activiteit, draagt de bevoegde overheid er zorg voor dat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan door de vergunning of toestemming te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen.

§ 2. Een activiteit waarvoor een kennisgeving of melding aan de overheid vereist is, kan enkel uitgevoerd worden indien geen vermijdbare schade kan ontstaan en voor zover de aanvrager zich in voorkomend geval gedraagt naar de code van goede natuurpraktijk.

De kennisgever dient aan te tonen dat de activiteit geen vermijdbare schade kan veroorzaken. Wanneer de kennisgever dit niet gedaan heeft, dient de betrokken overheid zelf te onderzoeken of de activiteit vermijdbare schade kan veroorzaken. Indien dit het geval is of indien de code van goede natuurpraktijk niet wordt nageleefd, wordt dit door de overheid aan de kennisgever medegedeeld bij ter post aangetekende brief binnen de eventuele wachttermijn voor het uitvoeren van de activiteit voorzien in de wetgeving in kader waarvan de kennisgeving of de melding gebeurt of bij gebreke daaraan binnen dertig dagen na de kennisgeving of de melding. De kennisgever mag pas starten met de uitvoering van de betrokken activiteit wanneer voormelde termijn verstreken is zonder dat hij een voormeld bericht van de overheid heeft ontvangen.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen voor de toepassing van deze paragraaf.

§ 3. De Vlaamse regering kan voor bepaalde activiteiten of categorieën van activiteiten, voor bepaalde habitats of ecologische processen, of voor bepaalde soortengroepen, richtlijnen geven voor het beoordelen van het vermijdbare karakter van de activiteit en voor het opleggen van voorwaarden en herstelmaatregelen. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 8, I: 10 september 2002)]

HOOFDSTUK V
GEBIEDSGERICHT BELEID
AFDELING 1
HET VLAAMS ECOLOGISCH NETWERK (VEN)


Art. 17. § 1. Het Vlaams Ecologisch Netwerk is een samenhangend en georganiseerd geheel, van gebieden van de open ruimte waarin een specifiek beleid inzake het natuurbehoud, gebaseerd op de kenmerken en elementen van het natuurlijk milieu, de onderlinge samenhang tussen de gebieden van de open ruimte en de aanwezige en potentiële natuurwaarden wordt gevoerd.

De Vlaamse regering bakent binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van dit decreet een effectief te realiseren oppervlakte van 125 000 ha af, en draagt zorg voor de totstandkoming van de natuurrichtplannen binnen de periode van 10 jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.

§ 2. Het Vlaams Ecologisch Netwerk omvat de volgende onderdelen:
1° Grote Eenheden Natuur (GEN): dit zijn gebieden die hetzij natuurelementen over een oppervlakte van minstens de helft van het gebied bevatten hetzij gebieden waarin een specifiek natuurelement met hoge natuurkwaliteit aanwezig is;
2° Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO): dit zijn gebieden die één of meer van de volgende kenmerken vertonen:
a) aanwezigheid van natuurelementen, verspreid over de oppervlakte van het gebied, waarvan de gezamenlijke oppervlakte echter kleiner kan zijn dan de helft van het gebied;
b) aanwezigheid van belangrijke fauna- of floraelementen waarvan het voortbestaan moet worden ondersteund door de maatregelen inzake het grondgebruik;
c) terreinen al dan niet door kunstmatige ingrepen tot stand gekomen, met belangrijke mogelijkheden voor natuur- ontwikkeling.

De GEN en de GENO omvatten gebieden met een duidelijke samenhang en een voldoende aaneengesloten oppervlakte.

[§ 3. Elke GEN of GENO die de Vlaamse regering in overdruk afbakent overeenkomstig de wetgeving betreffende de ruimtelijke ordening in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, wordt van rechtswege beschouwd als een GEN of GENO in de zin van dit decreet.

Een volgens artikel 21 vastgesteld afbakeningsplan wordt van rechtswege opgeheven voor het onderdeel waarvoor nadien een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in werking treedt dat aan dit onderdeel een bestemming geeft waardoor dit laatste niet meer krachtens artikel 20 van dit decreet zou kunnen worden aangeduid als GEN of GENO. Het aldus opgeheven onderdeel van het afbakeningsplan herneemt zijn rechtskracht indien en in de mate het bedoelde ruimtelijk uitvoeringsplan door de Raad van State wordt geschorst of vernietigd. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 9, I: 10 september 2002)]

Art. 18. De administratieve overheid voert, [binnen haar bevoegdheden, (ing. decr. 19 juli 2002, art. 10, I: 10 september 2002)] in het VEN, een beheer van de waterhuishouding gericht op de verwezenlijking van een duurzaam ecologisch functioneren van een watersysteem dat bij de bestaande of beoogde natuur behoort. In het bijzonder worden beoogd: het terugdringen van de risico's op verdroging, het herstel van verdroogde natuurgebieden en het beheer van de waterlopen gericht op het behoud en herstel van de natuurwaarden, zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de gebieden buiten het VEN.

Art. 19. De Vlaamse regering bepaalt de projecten, plannen of activiteiten die plaatsvinden binnen het VEN, en projecten, plannen of activiteiten die op gebieden binnen het VEN een rechtstreekse hydrologische invloed hebben, waarvoor de initiatiefnemer of de beheerder van de betrokken waterloop of waterwinning in samenwerking met het Instituut hydrologische studies moet maken met inbegrip van ecologische impactstudies, met het oog op effectgerichte maatregelen en afstemming van de invloeden op de aanwezige en potentiële natuurelementen.

De regering bepaalt onder welke voorwaarden deze studies geïntegreerd worden in de vereiste milieueffectrapportage.

Art. 20. De Vlaamse regering kan de gebiedscategorieën van het VEN, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, aanduiden, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
[1° als GEN kunnen worden aangeduid: de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met als overdruk overstromingsgebied of wachtbekken, militaire domeinen en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, en de beschermde duingebieden aangeduid krachtens artikel 52 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, toegevoegd bij decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
2° als GENO kunnen worden aangeduid de in 1° vermelde gebiedscategorieën, alsmede:
- de ontginningsgebieden en ermee vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening voor zover zij één van de in 1° genoemde bestemmingen als nabestemming hebben;
- de valleigebieden, de brongebieden, de agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde, de agrarische gebieden met bijzondere waarde, de bosuitbreidingsgebieden en de natuurontwikkelingsgebieden, en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.
(verv. decr. 19 juli 2002, art. 11, I: 10 september 2002)]

Art. 21. [§ 1. Voor de afbakening van een GEN of GENO stelt de Vlaamse regering een ontwerp van afbakeningsplan op, al dan niet in samenwerking met natuurlijke personen dan wel publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen.

§ 2. De Vlaamse regering kan de nadere regels vastleggen inzake de te volgen procedures.

§ 3. De Vlaamse regering stelt het ontwerp van afbakeningsplan voorlopig vast.

§ 4. Vanaf de voorlopige vaststelling van het ontwerp van afbakeningsplan zijn de reglementaire bepalingen van artikel 25 van toepassing.

§ 5. De Vlaamse regering onderwerpt het ontwerp van afbakeningsplan aan een openbaar onderzoek dat binnen 60 dagen na de voorlopige vaststelling wordt aangekondigd door aanplakking in elke gemeente waarop het ontwerpplan geheel of gedeeltelijk betrekking heeft, door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie dagbladen die in het Gewest worden verspreid.

Deze aankondiging vermeldt minstens:
1° de gemeenten waarop het ontwerpplan geheel of gedeeltelijk betrekking heeft;
2° waar het ontwerpplan ter inzage ligt;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres waar de opmerkingen en bezwaren, vermeld in § 8 dienen toe te komen of kunnen worden afgegeven, en de vermelding dat opmerkingen en bezwaren ook kunnen worden afgegeven op het gemeentehuis van de gemeenten waarop de bedoelde vaststelling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft.

§ 6. Na de aankondiging wordt het ontwerpplan gedurende 60 dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke betrokken gemeente.

§ 7. De bezwaren en opmerkingen worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek aan de Minaraad toegezonden bij een ter post aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

De bezwaren en opmerkingen kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn aan het gemeentehuis van elke gemeente bedoeld in § 6 worden afgegeven tegen ontvangstbewijs of mondeling worden meegedeeld aan de burgemeester of zijn gemachtigde ambtenaar die hiervan een proces-verbaal opmaakt. De gemeente bezorgt in dat geval uiterlijk de tiende werkdag na het openbaar onderzoek de bezwaren en opmerkingen aan de Minaraad. Met bezwaren en opmerkingen die laattijdig aan de Minaraad worden bezorgd, moet geen rekening worden gehouden. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het ontvangen en bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en met betrekking tot de wijze waarop deze aan de Minaraad worden bezorgd.

§ 8. De Minaraad coördineert alle bezwaren en opmerkingen en brengt binnen 60 dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de Vlaamse regering.

Dit advies bevat desgevallend een meerderheids- en een minderheidsstandpunt.

Op gemotiveerd verzoek van de Minaraad binnen een termijn van 25 dagen na het einde van het openbaar onderzoek beslist de Vlaamse regering over de verlenging met 60 dagen van de termijn van 60 dagen waarbinnen de Minaraad zijn advies diende uit te brengen.

Bij gebrek aan een beslissing binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van het verzoek wordt de verlenging geacht te zijn toegekend.

§ 9. De Vlaamse regering stelt binnen 180 dagen na de begindatum van het openbaar onderzoek, of 240 dagen in geval van verlenging van de termijn vermeld in § 8, het plan definitief vast.

Het besluit houdende definitieve vaststelling van het plan wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt binnen 30 dagen na de definitieve vaststelling.

Het definitief vastgestelde plan treedt in werking 14 dagen na zijn bekendmaking.

De Vlaamse regering stuurt een afschrift van het definitief vastgestelde plan en van het vaststellingsbesluit naar de betrokken provincie(s) en elke gemeente, bedoeld in § 5, waar deze documenten kunnen worden ingekeken. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 12, I: 10 september 2002)]

Art. 22. [... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 13, I: 10 september 2002)]

Art. 23. [... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 13, I: 10 september 2002)]

Art. 24. § 1. Een afbakeningsplan van GEN of GENO kan te allen tijde, binnen de bestemmingsgrenzen van artikel 20, worden herzien. De bepalingen betreffende het opmaken van een plan zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.

§ 2. Het in herziening gestelde plan blijft gelden tot het herziene plan definitief in werking treedt.

Art. 25. § 1. [De administratieve overheid neemt, binnen haar bevoegdheden, de nodige maatregelen om in GEN, bij voorrang ten opzichte van de andere functies in het gebied, en in GENO, rekening houdend met de overige functies in het gebied, de natuur en het natuurlijk milieu te behouden, te herstellen en te ontwikkelen.

Naast de maatregelen vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 4 van dit hoofdstuk en hoofdstuk VI en onverminderd hetgeen bepaald wordt in het eerste lid, hebben deze maatregelen betrekking op:
1° het bevorderen van een natuurgerichte bosbouw en het instellen van bosreservaten, in overeenstemming met de bepalingen van het Bosdecreet;
2° het behouden, herstellen en/of op natuurelementen met een hoge natuurkwaliteit afstemmen van de waterhuishouding, ondermeer de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de natuurlijke structuur van de waterlopen en hun randzones, zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft op de omliggende gebieden;
3° het beschermen van de insijpelingsgebieden van het grondwater;
4° het behouden en herstellen van het microreliëf en de structuur van het landschap;
5° het recreatieve medegebruik;
6° het agrarisch medegebruik;
7° het beheer van de natuurwaarden gedurende of na afloop van de economische of andere activiteiten die in het gebied plaatsvinden, rekening houdend met cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 14, I: 10 september 2002)]

§ 2. [... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 14, I: 10 september 2002)]

§ 3. In de GEN [en de GENO (ing. decr. 19 juli 2002, art. 14, I: 10 september 2002)] gelden de volgende voorschriften:
1° het gebruik van meststoffen wordt geregeld overeenkomstig het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;
2° behoudens individuele ontheffing, verleend door de administratie bevoegd voor het natuurbehoud of algemene ontheffing, is het verboden:
1) bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Dit verbod geldt niet voor de percelen van de landbouwbedrijven waar in het kader van artikel 15, § 5, lid twee en vier, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, een ontheffing geldt; noch voor de percelen van landbouwbedrijven die onder de bepalingen van artikel 14 of artikel 15, §§ 1 tot 4 en § 6 van bovengenoemd decreet vallen; noch voor gronden die louter om de reden dat deze verworven zijn in de periode tussen de aangifte 95 en de inwerkingtreding van het mestdecreet niet onder de toepassing van hogervermelde ontheffing vallen, behalve in bepaalde gevallen aangeduid door de Vlaamse regering, waarbij de modaliteiten of middelen nader kunnen worden gespecificeerd zonder nochtans tot een volledig verbod te kunnen overgaan;
2) behoudens in toepassing van een goedgekeurd beheersplan conform het bosdecreet van 13 juni 1990, de vegetatie, met inbegrip van meerjarige cultuurgewassen of van kleine landschapselementen te wijzigen;
3) het reliëf van de bodem te wijzigen;
4) werkzaamheden uit te voeren die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen, alsook maatregelen die de bestaande ont- en afwatering versterken;
5) de structuur van de waterlopen te wijzigen.

De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Raad, [de Vlaamse Hoge Bosraad (ing. decr. 18 mei 1999, art. 84, I: 2 augustus 1999)] en de MINA-Raad, de voorwaarden en de procedure, de termijn en de beroepsprocedure tot het verlenen van ontheffingen zoals bedoeld in § 3, 2° van dit artikel.

De Vlaamse regering kan onverminderd de toepassing van artikelen 18 en 19 voor de bestaande vergunde drinkwaterwinningen en de bijhorende vergunde capaciteit een algemene ontheffing verlenen op de verbodsbepaling inzake het uitvoeren van werkzaamheden die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen.

Art. 26. [... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 15, I: 10 september 2002)]

[Art 26bis. § 1. De overheid mag geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

Als voor een activiteit een kennisgeving of melding aan de overheid vereist is, dient door de kennisgever worden aangetoond dat de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Wanneer de kennisgever dit niet gedaan heeft, dient de betrokken overheid zelf te onderzoeken of de activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Wanneer dit het geval is, wordt dit door de overheid aan de kennisgever medegedeeld bij ter post aangetekende brief binnen de eventuele wachttermijn voor het uitvoeren van de activiteit voorzien in de wetgeving in het kader waarvan de kennisgeving of de melding gebeurt of bij gebreke daaraan binnen dertig dagen na de kennisgeving of melding. De kennisgever mag pas starten met de uitvoering van de betrokken activiteit wanneer voormelde termijn verstreken is zonder dat hij een voormeld bericht van de overheid heeft ontvangen.

De Vlaamse regering kan bepalen hoe moet aangetoond worden dat een activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

§ 2. De in § 1 bedoelde overheid vraagt in de gevallen bedoeld in § 1 advies aan de dienst bevoegd voor het natuurbehoud over de vraag of de betrokken activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

De Vlaamse regering kan de nadere regels vastleggen met betrekking tot de procedure die moet nageleefd worden voor het vragen van het advies.

§ 3. In afwijking van § 1 kan een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken, bij afwezigheid van een alternatief, toch worden toegelaten of uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. In dat geval dienen alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen te worden.

Degene die de aanvraag, de kennisgeving of de melding bedoeld in § 1 gedaan heeft en die respectievelijk een weigering of een bericht zoals bedoeld in § 1, tweede lid van de betrokken overheid heeft ontvangen, richt tot deze overheid een verzoek tot het toepassen van de in deze paragraaf bedoelde afwijkingsmogelijkheid.

De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor deze aanvragen en voor het behandelen ervan.

De Vlaamse regering oordeelt over het bestaan van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 16, I: 10 september 2002)]

 

AFDELING 2
HET INTEGRAAL VERWEVINGS- EN ONDERSTEUNEND NETWERK


Art. 27. [§ 1. (ing. decr.
19 juli 2002, art. 17)] Het IVON is een geheel van gebieden waarin de administratieve overheid, [binnen haar bevoegdheden, (ing. decr. 19 juli 2002, art. 17, I: 10 september 2002)] zorg draagt voor het behoud van de aanwezige natuurwaarden, maatregelen neemt ter bevordering en versterking van die natuurwaarden, alsook stimulerende maatregelen neemt ter bevordering van de biologische diversiteit.

Deze maatregelen mogen de landbouw- en bosbouwexploitatie binnen het daartoe bestemd gebied niet regelen, tenzij via het instrument van de beheersovereenkomsten conform artikelen 45 en 46.

[§ 2. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 17)] Het IVON omvat de volgende onderdelen:
1° natuurverwevingsgebieden: dit zijn aaneengesloten gebieden waarin verschillende functies voorkomen en die gekenmerkt zijn door de aanwezigheid van hoge natuurwaarden, waarvan de duurzaamheid kan worden bereikt door het realiseren van het standstill-beginsel, het instandhouden en herstellen van de structuurkenmerken van de waterlopen, het instandhouden en herstellen van de waterhuishouding, het reliëf en de bodem en het bevorderen van het onderhoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
Als natuurverwevingsgebied kunnen worden aangeduid alle in [artikel 20 (verv. decr. 19 juli 2002, art. 17, I: 10 september 2002)] aangeduide gebieden alsook de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden en recreatiegebieden met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996.
De Vlaamse regering bakent binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van dit decreet een effectief te realiseren oppervlakte van 150.000 ha natuurverwevingsgebieden af en draagt zorg voor de totstandkoming van de natuurrichtplannen binnen een periode van 10 jaar na de inwerkingtreding van dit decreet;
2° natuurverbindingsgebieden: dit zijn gebieden die ongeacht hun oppervlakte van belang zijn voor de migratie van planten en dieren tussen de gebieden van het VEN en/of natuurreservaten en die strook- of lijnvormig zijn met een aaneenschakeling van kleine landschapselementen.

[§ 3. Elk natuurverwevingsgebied dat de Vlaamse regering in overdruk afbakent overeenkomstig de wetgeving betreffende de ruimtelijke ordening in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, wordt van rechtswege beschouwd als natuurverwevingsgebied in de zin van dit decreet.

Elk natuurverbindingsgebied of met dit gebied vergelijkbaar gebied dat de Bestendige Deputatie afbakent overeenkomstig de wetgeving betreffende de ruimtelijke ordening in een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, wordt van rechtswege beschouwd als natuurverbindingsgebied in de zin van dit decreet.

Een volgens artikel 30 vastgesteld afbakeningsplan wordt van rechtswege opgeheven voor een onderdeel waarvoor later een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in werking treedt dat aan dit onderdeel een bestemming geeft waardoor dit laatste niet meer krachtens artikel 27, § 2 van dit decreet zou kunnen worden aangeduid als onderdeel van het natuurverwevingsgebied. Het aldus opgeheven onderdeel van het afbakeningsplan herneemt zijn rechtskracht indien en in de mate het bedoelde ruimtelijk uitvoeringsplan door de Raad van State wordt geschorst of vernietigd. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 17, I: 10 september 2002)]

Art. 28. § 1. In de natuurverwevingsgebieden is de administratieve overheid ertoe gehouden, [binnen haar bevoegdheden, (ing. decr. 19 juli 2002, art. 18, I: 10 september 2002)] de nodige maatregelen te nemen om, zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de overige functies in het gebied, de bestaande natuur te beschermen en te ontwikkelen, onder meer door bij de uitvoering van het beleid van de overheid zorg te dragen voor:
1° het behoud van de kwaliteit van de habitats en de kwantiteit van de natuurwaarden;
2° het behoud van een voor de natuurwaarden gunstige waterhuishouding en het tegengaan van risico van verdroging en van aantasting van reliëf en bodem;
3° binnen de groen-, park-, buffer- en bosgebieden van de uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, het behoud van een voor de natuurwaarden gunstige waterhuishouding, het tegengaan van risico van verdroging en van aantasting van reliëf en bodem evenals het herstel hiervan;
4° het behoud of het herstel van voor de natuur gunstige structuurkenmerken van de waterlopen.

§ 2. [Behoudens in de groengebieden en bosgebieden en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, kunnen naast de maatregelen vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 4 van dit hoofdstuk en hoofdstuk VI, ten aanzien van de eigenaars en grondgebruikers slechts stimulerende maatregelen worden genomen en dit ter bevordering van:
1° een natuurgerichte bosbouw en ecologisch verantwoorde bebossing, in overeenstemming met de bepalingen van het Bosdecreet;
2° de bescherming en het beheer van de vegetatie van kleine landschapselementen, de fauna en de flora;
3° het behoud van een voor de natuur gunstige waterhuishouding, en het tegengaan van risico van verdroging, en van aantasting van reliëf en bodem zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de overige functies;
4° binnen de groen-, park-, buffer- en bosgebieden en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, het behoud van een voor de natuur gunstige waterhuishouding en het tegengaan van risico van verdroging, en van aantasting van reliëf en bodem en het herstel hiervan zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de omliggende gebieden;
5° het behoud of het herstel van voor de natuur gunstige structuurkenmerken van de waterlopen;
6° de totstandkoming van een verenigbaar recreatief medegebruik.
(verv. decr. 19 juli 2002, art. 18, I: 10 september 2002)]

Art. 29. § 1. [Behoudens in de groengebieden en bosgebieden en de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, kunnen (verv. Decr. 19 juli 2002, art. 19, I: 10 september 2002)] [in de natuurverbindingsgebieden (ing. Decr. 22 april 2005, art. 14, I: 1 januari 2005)] [naast de maatregelen vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 4 van dit hoofdstuk en hoofdstuk VI, ten aanzien van eigenaars en grondgebruikers slechts stimulerende maatregelen worden genomen en dit gericht op:
1° inrichting met het oog op het instandhouden of verbeteren van de verbindingsfunctie;
2° onderhoud, ontwikkeling en beheer van de kleine landschapselementen en overige verbindingselementen met inbegrip van waterlopen;
3° de instandhouding en de ontwikkeling van de bestaande natuurelementen.
(verv. decr. 19 juli 2002, art. 19, I: 10 september 2002)]

§ 2. Voor het beheer en de ontwikkeling van kleine landschapselementen kunnen in relatie tot het natuurrichtplan [... (geschr. decr. 19 juli 2002, art. 19, I: 10 september 2002)] premies worden verleend door het Gewest, de betrokken provincie(s) en de betrokken gemeente(n), in de volgende procentuele verhouding: 25 percent door het Gewest, 7,5 percent door de provincie en 7,5 percent door de gemeente. Als de aanvrager een erkende terreinbeherende natuurvereniging of een erkende beheerscommissie is, worden de bedragen verdubbeld.

De Vlaamse regering bepaalt de erkenningsvoorwaarden en -procedure van de beheerscommissies alsook de procedure inzake de toekenning van de premies.

Art. 30. [Voor de afbakening van een gebied als natuurverwevingsgebied, stelt de Vlaamse regering een ontwerp van afbakeningsplan op, al dan niet in samenwerking met natuurlijke dan wel publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen. De afbakening geschiedt overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, §§ 2 tot 9, met dien verstande dat het in § 4 vermelde artikel 25 hier moet begrepen worden als artikel 28. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 20, I: 10 september 2002)]

Art. 31. § 1. Een afbakeningsplan van een deel van IVON kan te allen tijde binnen de bestemmingsgrenzen van artikel 27 worden herzien. De bepalingen betreffende het opmaken van een plan zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.

§ 2. Het in herziening gestelde plan blijft gelden tot het herziene plan definitief in werking treedt.

 

AFDELING 3
NATUURRESERVATEN


Art. 32. De Vlaamse regering kan terreinen die van belang zijn voor het behoud en ontwikkeling van de natuur of voor het behoud en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu, aanwijzen of erkennen als natuurreservaat.

In deze natuurreservaten wordt, via een aangepast beheer, een natuurstreefbeeld behouden of ontwikkeld.

Art. 33. Een Vlaams natuurreservaat is een beschermd gebied dat, na advies van de Raad, door de Vlaamse regering wordt aangewezen op gronden die het Vlaamse Gewest in eigendom of in huur heeft of die het daartoe ter beschikking worden gesteld.

Een erkend natuurreservaat is een beschermd gebied, niet bedoeld onder het eerste lid, dat na advies van de Raad door de Vlaamse regering wordt erkend op verzoek van de eigenaar en/of diegene die het gebruiksrecht heeft, mits beider toestemming, of van de beheerder, mits de eigenaar ermee instemt.

Voor elk natuurreservaat, kan binnen de groengebieden en bosgebieden [en bosuitbreidingsgebieden (ing. decr. 18 mei 1999, art. 24, I: 10 oktober 1999)] of het VEN, een uitbreidingszone vastgesteld worden waarbinnen het recht van voorkoop van toepassing is conform artikel 37.

Art. 34. § 1. Voor elk natuurreservaat ingesteld krachtens dit decreet wordt een beheersplan opgesteld. Het beheersplan vermeldt de maatregelen die worden getroffen voor het beheer en de inrichting van het gebied, waarbij voor redenen van natuurbehoud en natuureducatie kan worden afgeweken van de voorschriften van dit decreet, inzonderheid van artikel 35.

In het beheersplan worden eveneens bepalingen inzake het recreatieve en educatieve medegebruik opgenomen voor zover dit medegebruik inpasbaar is in de doelstelling van het natuurreservaat.

[Indien het natuurreservaat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een speciale beschermingszone moeten in het beheersplan de maatregelen bedoeld in artikel 36ter, §§ 1 en 2 opgenomen worden. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 21, I: 10 september 2002)]

§ 2. Voor elk Vlaams natuurreservaat wijst de Vlaamse regering de ambtenaar van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud aan die met het beheer ervan belast is. Deze ambtenaar stelt het beheersplan op, dat aan de regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.

§ 3. Voor elk Vlaams natuurreservaat of voor een groep van Vlaamse natuurreservaten, stelt de Vlaamse regering een adviescommissie in, die wordt voorgezeten door een lid van de Raad en waarin elke betrokken gemeente vertegenwoordigd is.

De adviescommissie heeft als taak de ambtenaar bedoeld in § 2 bij te staan door het verstrekken van adviezen en voorstellen inzake het beheer, het opstellen van het beheersplan alsook het stimuleren van het onderzoek en de educatie met betrekking tot de natuur in het natuurreservaat of in de groep van natuurreservaten.

Art. 35. [§ 1. Binnen de natuurreservaten hebben, behoudens bij toepassing van het tweede of derde lid, de voetgangers steeds toegang tot alle wegen waarvoor de Vlaamse regering krachtens artikel 13, § 1, 6°, bevoegd is de toegang te regelen. Zij hebben echter geen toegang tot de paden waarop slechts één voetganger tegelijkertijd kan passeren, tenzij die paden in het goedgekeurde beheersplan als toegankelijk zijn aangeduid. Wat de voetgangers betreft, kan dit beheersplan tevens bepalen dat één of meerdere zones van het natuurreservaat ook buiten de wegen toegankelijk zijn.

Andere categorieën van weggebruikers dan de voetgangers kunnen uitsluitend tot de wegen en de paden die krachtens het eerste lid voor de voetgangers toegankelijk zijn, worden toegelaten indien en in de mate het goedgekeurde beheersplan dit uitdrukkelijk toelaat.

Het goedgekeurde beheersplan van een natuurreservaat kan bepalen dat het reservaat geheel of gedeeltelijk en bestendig, tijdelijk of periodiek ontoegankelijk is, de in het eerste lid bedoelde wegen en paden inbegrepen. Deze ontoegankelijkheid dient op een duidelijk zichtbare wijze te worden aangeduid langs de belangrijkste toegangswegen tot het reservaat of reservaatgedeelte dat ontoegankelijk wordt gesteld. De Vlaamse regering legt de vorm en de wijze vast waarop die aanduiding moet gebeuren.

De ambtenaar bedoeld in artikel 34, § 2, kan ten allen tijde, zo mogelijk in overleg met de bevoegde adviescommissie bedoeld in artikel 34, § 3, beslissen dat het Vlaamse natuurreservaat met het beheer waarvan hij belast is, voor een welbepaalde duur geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk is, de in het eerste lid bedoelde wegen en paden inbegrepen, omwille van het brandgevaar, de bescherming van de fauna tijdens het voortplantingsseizoen of wegens het bestaan van ernstige bedreigingen voor de te beschermen planten- of diersoorten. De beheerder van een erkend reservaat heeft dezelfde bevoegdheid voor zijn reservaat, maar zijn beslissing behoeft wel de goedkeuring van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud. Wat betreft de vorm en de wijze van het aanduiden van de in dit lid bedoelde ontoegankelijkheid, gelden de bepalingen van het vorige lid.

§ 2. Binnen de natuurreservaten is het verboden, behoudens ontheffing in het goedgekeurd beheersplan:
1° individuele of groepssporten te beoefenen;
2° gemotoriseerde voertuigen te gebruiken of achter te laten tenzij die nodig zijn voor het beheer en de bewaking van het reservaat of voor de hulp aan personen in nood;
3° keten, loodsen, tenten of andere constructies te plaatsen, zelfs tijdelijk;
4° de rust te verstoren of reclame te maken op welke wijze ook;
5° in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen of overwintering en trek; ze opzettelijk te vangen of te doden; hun eieren opzettelijk te rapen of te vernielen of hun nesten, voortplantingsplaatsen of rust- en schuilplaatsen te vernielen of te beschadigen;
6° planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen of planten of vegetatie op welke wijze ook te beschadigen of te vernietigen;
7° opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, boven- of ondergrondse leidingen te leggen en reclameborden en aanplakbrieven te plaatsen;
8° vuur te maken en afval te storten;
9° bestrijdingsmiddelen te gebruiken;
10° meststoffen te gebruiken, met uitzondering van de natuurlijke uitscheiding als gevolg van extensieve begrazing;
11° het waterpeil te wijzigen en op kunstmatige wijze water te lozen;
12° het terrein op geringe hoogte te overvliegen of er te landen met vliegtuigen, helikopters, luchtballons en andere luchtvaartuigen van om het even welke aard.

Deze maatregelen kunnen evenwel geen erfdienstbaarheden opleggen op de omliggende gebieden.

De Vlaamse regering kan om redenen van natuurbehoud bijkomende algemene maatregelen treffen voor natuurreservaten.

De Vlaamse regering of haar gemachtigde kan in het belang van het natuurbehoud, de volksgezondheid of het wetenschappelijk onderzoek, ter voorkoming van disproportionele schade ontheffing verlenen van de in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 22, I: 10 september 2002)]

Art. 36. § 1. De Vlaamse regering stelt de voorwaarden vast waaronder de terreinen van private personen of van rechtpersonen andere dan het Vlaamse Gewest of de Staat erkend kunnen worden als natuurreservaat.

§ 2. [In de agrarische gebieden en de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden gelegen buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kunnen natuurreservaten erkend worden als ze aan de volgende criteria voldoen: (verv. decr. 19 juli 2002, art. 23, I: 10 september 2002)]
1° ofwel zijn het gronden die een actuele hoge natuurwaarde hebben en weinig geschikt zijn voor normaal landbouwgebruik in de betrokken landbouwstreek en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast;
2° ofwel zijn het gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde en lage landbouwwaarde die in het kader van een goedgekeurd ruilverkavelingsplan of een goedgekeurd richtplan van een landinrichtingsproject hiertoe zijn aangewezen en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast.

§ 3. [In de valleigebieden, de brongebieden, de agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde buiten het VEN en buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kan de Vlaamse regering specifieke criteria voor erkenning vaststellen. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 23, I: 10 september 2002)]

§ 4. In afwijking van § 2 komen alle bij de inwerkingtreding van dit decreet erkende natuurreservaten en erkende natuurreservaten op terreinen die met een aankoopsubsidie van het Vlaamse Gewest werden aangekocht, in aanmerking voor verlenging, ongeacht de criteria van § 2.

§ 5. De erkenning van een reservaat is geldig voor een periode van 27 jaar.

Bij elke vervaldag van de erkenning kan zij voor een periode van 27 jaar worden hernieuwd.

§ 6. De Vlaamse regering kan jaarlijks, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen voor de huur, de beheerskosten en het toezicht in een erkend reservaat.

§ 7. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast voor de aanvraag, de hernieuwing, de uitbreiding en de intrekking van de erkenning, alsook voor het toekennen van de subsidies.

[AFDELING 3BIS
DE SPECIALE BESCHERMINGSZONES
(ing. decr.
19 juli 2002, art. 24)]


[Art. 36bis.
§ 1. De Vlaamse regering stelt, op voorstel van het Instituut voor Natuurbehoud, de gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone voorlopig vast via een vaststellingsbesluit.

Het voorlopige vaststellingsbesluit bevat een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het besluit van toepassing is, evenals een wetenschappelijke omschrijving en een situering van het gebied of de gebieden. De Vlaamse regering kan de nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van dit besluit.

Voor de speciale beschermingszones in toepassing van de Habitatrichtlijn gebeurt de voorlopige vaststelling op grond van de criteria van bijlage V van dit decreet en van de relevante wetenschappelijke gegevens.

Voor de speciale beschermingszones in toepassing van de Vogelrichtlijn worden de gebieden aangewezen die naar aantal en oppervlakte het meest geschikt zijn voor de instandhouding van:
- de soorten van bijlage IV van dit decreet;
- de niet in bijlage IV van dit decreet genoemde en op het grondgebied van het Vlaamse Gewest geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met hun behoefte aan bescherming ten aanzien van hun broed-, rui-, foerageer- en overwinteringsgebieden en de rustplaatsen in hun trekzones.

§ 2. De Vlaamse regering onderwerpt het voorlopige vaststellingsbesluit aan een openbaar onderzoek dat binnen 30 dagen na de voorlopige vaststelling minstens wordt aangekondigd door:
1° aanplakking in elke gemeente waarop de bedoelde vaststelling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft;
2° een bericht in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewest worden verspreid;
3° een bericht dat driemaal door de openbare radio en televisie wordt uitgezonden.

Deze aankondiging vermeldt minstens:
1° de gemeenten waarop de bedoelde vaststelling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft;
2° waar het voorlopige vaststellingsbesluit en de in § 3 bedoelde nota ter inzage liggen;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud waar adviezen, opmerkingen en bezwaren, vermeld in § 4, dienen toe te komen of kunnen worden afgegeven, en de vermelding dat opmerkingen en bezwaren ook kunnen worden afgegeven op het gemeentehuis van de gemeenten waarop de bedoelde vaststelling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft.

§ 3. Na de aankondiging wordt het voorlopige vaststellingsbesluit samen met een nota betreffende de gevolgde methode voor afbakening van de voorlopig vastgestelde gebieden gedurende 60 dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke gemeente waarop de bedoelde vaststelling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft.

§ 4. Opmerkingen en bezwaren worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek per aangetekende brief toegezonden aan de administratie bevoegd voor het natuurbehoud of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

De bezwaren en opmerkingen kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn aan het gemeentehuis van elke gemeente bedoeld in § 2, eerste lid, 1°, worden afgegeven tegen ontvangstbewijs of mondeling worden meegedeeld aan de burgemeester of zijn gemachtigde ambtenaar die hiervan een proces verbaal opmaakt. De gemeente bezorgt in dat geval uiterlijk de tiende werkdag na het openbaar onderzoek, de bezwaren en opmerkingen aan de administratie bevoegd voor het natuurbehoud. Met bezwaren en opmerkingen die laattijdig aan de administratie bevoegd voor het natuurbehoud worden bezorgd, moet geen rekening worden gehouden. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het ontvangen en bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en met betrekking tot de wijze waarop deze aan de administratie bevoegd voor het natuurbehoud worden bezorgd.

De administratie bevoegd voor de ruimtelijke ordening kan aan de administratie bevoegd voor het natuurbehoud een advies bezorgen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek.

§ 5. De administratie bevoegd voor het natuurbehoud bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt binnen 90 dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de Vlaamse regering. Dit advies omvat tevens het advies van het Instituut om na te gaan of de voorgestelde wijzigingen aan de gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone, voldoen aan de criteria vermeld in § 1, derde of vierde lid.

Samen met het gemotiveerd advies bezorgt de administratie bevoegd voor het natuurbehoud de Vlaamse regering de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

§ 6. De Vlaamse regering stelt binnen (ing. Decr. 19 juli 2002, art.25, I: 10 september 2002)] [150 dagen (verv. Decr. 22 april 2005, art. 15, I: 1 januari 2005)] [na het einde van het openbaar onderzoek de gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone definitief vast.

Bij de definitieve vaststelling van de gebieden bedoeld in het eerste lid kunnen ten opzichte van het voorlopige vaststellingsbesluit slechts wijzigingen worden aangebracht, die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen of de adviezen, en dit telkens voor zover hierbij de bepalingen van § 1, derde of vierde lid, worden in acht genomen.

De definitieve vaststelling van de gebieden bedoeld in het eerste lid kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vaststellingsbesluit.

§ 7. Het definitieve vaststellingsbesluit wordt door de Vlaamse regering bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen 30 dagen na de definitieve vaststelling. Het besluit treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking. De kaarten hebben voorrang op het tekstgedeelte.

De Vlaamse regering stuurt een afschrift van het definitieve vaststellingsbesluit naar de betrokken provincie(s) en gemeenten, waar het kan worden ingekeken.

Voor de speciale beschermingszones in toepassing van de Vogelrichtlijn vormt het definitieve vaststellingsbesluit tevens het aanwijzingsbesluit zoals bedoeld in § 9.

§ 8. Binnen de termijn bedoeld in § 7, tweede lid, zendt de Vlaamse regering het in § 7 bedoelde besluit toe aan de Europese Commissie.

§ 9. Binnen drie maanden nadat de Commissie een in het Vlaamse Gewest gelegen gebied van communautair belang heeft verklaard, wijst de Vlaamse regering dit gebied bij besluit aan als speciale beschermingszone. Dit gebeurt met inachtneming van de bepalingen van § 1, tweede lid.

Dit aanwijzingsbesluit wordt door de Vlaamse regering bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Het aanwijzingsbesluit treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking. De kaarten hebben voorrang op het tekstgedeelte.

De Vlaamse regering stuurt een afschrift van het aanwijzingsbesluit aan de betrokken provincie(s) en gemeenten, waar het kan worden ingekeken.

§ 10. Het in § 9 bedoelde aanwijzingsbesluit vervangt vanaf zijn inwerkingtreding het in § 12 bedoelde besluit of het besluit houdende definitieve vaststelling van de gebieden bedoeld in § 6, eerste lid, wat betreft elk gebied dat het voorwerp uitmaakt van het eerstgenoemde besluit.

Binnen drie maanden nadat de Commissie beslist heeft een gebied dat definitief vastgesteld werd krachtens § 6 of dat het voorwerp uitmaakt van het in § 12 bedoelde besluit, niet van communautair belang te verklaren, heft de Vlaamse regering het betreffende besluit op voor zover het betrekking heeft op dat gebied. De Vlaamse regering stuurt een afschrift van het opheffingsbesluit naar de betrokken provincie(s) en gemeenten.

§ 11. Wat betreft de gebieden waarop de in artikel 5 van de Habitatrichtlijn bedoelde overlegprocedure betrekking heeft, neemt elke administratieve overheid, binnen haar bevoegheden, de nodige maatregelen om er gedurende de overlegperiode en in afwachting van een besluit van de Europese Raad een ernstige aantasting van de natuurkwaliteit te voorkomen. Op de gebieden die als gevolg van het overleg of krachtens het besluit van de Europese Raad geselecteerd zijn als gebied van communautair belang, zijn de bepalingen van § 9 van overeenkomstige toepassing.

§ 12. De gebieden bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 2002 tot vaststelling van de gebieden die in uitvoering van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna aan de Europese Commissie zijn voorgesteld als speciale beschermingszones worden geacht definitief te zijn vastgesteld, in de zin van § 6.

§ 13. Elke zone bedoeld in artikel 1, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn en elke in artikel 1, § 3, van dat besluit bedoelde zone voor zover het de in die paragraaf vermelde bestemmingsgebieden en de voor die zone vermelde habitats betreft, worden beschouwd als definitief vastgesteld, in de zin van § 6.

§ 14. De bepalingen van dit decreet voor de vaststelling van de gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone en voor de aanwijzing van de speciale beschermingszone, zijn eveneens van toepassing op de herziening ervan.

§ 15. Zodra een gebied dat in aanmerking komt als speciale beschermingszone definitief is vastgesteld in de zin van § 6 of § 12, wordt het voor de toepassing van de artikelen 13, § 4, 34, 36, 36ter , §§ 3 tot 6, 47 en 48 van dit decreet beschouwd als speciale beschermingszone.

Een gebied dat definitief is vastgesteld in de zin van § 6 of § 12, is tevens onderworpen aan artikel 19 van het Bosdecreet, artikel 16 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, artikel 13 van het decreet van 21 december 1998 houdende de oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, de artikelen 62 (ing. decr. 19 juli 2002, art. 25, I: 10 september 2002)] [,70 en 71 (verv. Decr. 22 april 2005, art. 16, I: 1 januari 2005)] [van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet en de artikelen 15ter , §§ 4 en 5, en 15sexies , § 1, van het Mestdecreet. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 25, I: 10 september 2002)]

[Art. 36ter. § 1. De administratieve overheid neemt, binnen haar bevoegdheden, in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de nodige instandhoudingsmaatregelen en de ecologische vereisten.

§ 2. De administratieve overheid neemt, binnen haar bevoegdheden, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, tevens alle nodige maatregelen om
a) elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden;
b) elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden.

De Vlaamse regering stelt hiervoor nadere regels vast.

§ 3. Een vergunningsplichtige activiteit die, of een plan of programma dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone.

De verplichting tot het uitvoeren van een passende beoordeling geldt ook indien wegens het verstrijken van de lopende vergunning van de vergunningsplichtige activiteit een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het opstellen van de passende beoordeling.

Indien een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma onderworpen is aan de verplichting tot milieueffectrapportage overeenkomstig de wetgeving in uitvoering van de project-MERrichtlijn of de plan-MERrichtlijn, geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen in verband met de herkenbaarheid van de passende beoordeling in het milieueffectrapport.

Indien een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma niet onderworpen is aan de verplichting tot milieueffectrapportage overeenkomstig de wetgeving in uitvoering van de project-MERrichtlijn of de plan-MERrichtlijn, vraagt de administratieve overheid steeds het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen in verband met de inhoud en de vorm van de passende beoordeling.

§ 4. De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma slechts goedkeuren indien het plan of programma of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg voor dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan ontstaan.

§ 5. In afwijking op de bepalingen van § 4, kan een vergunningsplichtige activiteit die of een plan of programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, slechts toegestaan of goedgekeurd worden
a) nadat is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn en
b) omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Wanneer de betrokken speciale beschermingszone of een deelgebied ervan, een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort is, komen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang, in aanmerking.

De afwijking bedoeld in het voorgaande lid kan bovendien slechts toegestaan worden nadat voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de nodige compenserende maatregelen genomen zijn en de nodige actieve instandhoudingsmaatregelen genomen zijn of worden die waarborgen dat de algehele samenhang van de speciale beschermingszone en -zones bewaard blijft;
2° de compenserende maatregelen zijn van die aard dat een evenwaardige habitat of het natuurlijk milieu ervan, van minstens een gelijkaardige oppervlakte in principe actief is ontwikkeld.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen voor het opstellen van een passende beoordeling van de effecten van de activiteit op de habitats, de habitats van een soort en op de soort of soorten waarvoor de speciale beschermingszone is aangewezen, voor het onderzoeken van minder schadelijke alternatieven en inzake de compenserende maatregelen.

De Vlaamse regering oordeelt over het bestaan van een dwingende reden van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.

Elke beslissing in uitvoering van de afwijkingsprocedure van deze paragraaf, wordt met redenen omkleed.

§ 6. De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met het goedgekeurde milieueffectrapport, de passende beoordeling of het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud.

De overheid motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op volgende punten:
1° de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven;
2° de aanvaardbaarheid van de te verwachten betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone;
3° de in het milieueffectrapport, in de passende beoordeling of de in het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud voorgestelde compenserende maatregelen en actieve instandhoudingsmaatregelen.

Wordt deze beslissing genomen in het kader van een vergunningverlening of het verlenen van een toestemming of machtiging, dan deelt de overheid haar beslissing mee aan de aanvrager op dezelfde wijze als de beslissing op de aanvraag voor de vergunning of de toestemming of machtiging wordt meegedeeld.

§ 7. Voor de speciale beschermingszones kan de Vlaamse regering een specifieke regeling uitwerken voor de cumulatieve toepassing van de procedures voorzien in dit artikel en in de artikelen 13, 15 en 26bis. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 26, I: 10 september 2002)]

 

AFDELING 4
ALGEMENE MAATREGELEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET NATUURLIJK MILIEU
ONDERAFDELING A
VERWERVING


Art. 37. § 1. Het Vlaamse Gewest heeft het recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen:
1. in het VEN, met uitzondering van de onroerende goederen uitgesloten door de Vlaamse regering;
2. [in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone gelegen binnen de groen- en bosgebieden, de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of het VEN; (verv. decr. 19 juli 2002, art. 27, I: 10 september 2002)]
3. in een door de Vlaamse regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden [en de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening (ing. decr. 19 juli 2002, art. 28, I: 10 september 2002)] gelegen binnen het IVON;
4. in de afbakening van een natuurinrichtingsproject.

De Vlaamse regering kan aan de VLM een machtiging verlenen om in haar naam, voor haar rekening en volgens de door haar gestelde voorwaarden dit voorkooprecht uit te oefenen.

Dit recht op voorkoop gaat in na bekendmaking [van de afbakening van het VEN, van de uitbreidingszone, van de perimeter of van de afbakening (verv. decr. 19 juli 2002, art. 29, I: 10 september 2002)] in het Belgisch Staatsblad.

Dit recht doet geen afbreuk aan de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet bestaande regelingen inzake het recht van voorkoop die steeds voorrang hebben.

Dit recht van voorkoop geldt niet ingeval van verkoop van het goed aan de echtgenoot, de afstammelingen of aangenomen kinderen of die van de echtgenoot van de eigenaar of van één der mede-eigenaars of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die voor eigen rekening kopen en voor zover het goed niet opnieuw verkocht wordt binnen een termijn van twee jaar; of in geval van verkoop van het goed aan leden van erkende bosgroeperingen [die voor 20 januari 1998 overeenkomstig artikel 85 van het bosdecreet van 13 juni 1990 werden erkend, voor zover het bovenvermelde goed deel uitmaakt van de kadastrale percelen waarop de erkenning betrekking heeft en de koper reeds onroerende goederen in eigendom of mede-eigendom heeft binnen de omschrijving van de bosgroepering. (ing. decr. 18 mei 1999, art. 85, I: 2 augustus 1999)]

De onroerende goederen die verworven worden door uitoefening van het voorkooprecht in het VEN en in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone, worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging, erkend als natuurreservaat.

§ 2. De eigenaar mag het onroerend goed slechts verkopen nadat hij de Vlaamse regering de gelegenheid heeft gegeven om haar voorkooprecht uit te oefenen. Te dien einde geeft de [instrumenterende ambtenaar (verv. decr. 18 mei 1999, art. 25, I: 10 oktober 1999)] de Vlaamse regering kennis van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt. Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop.

§ 3. In geval van onderhandse verkoop beschikt de Vlaamse regering over een termijn van zestig dagen na datum van deze kennisgeving om het aanbod tegen de verkoopprijs gesteld door de verkopende partij te aanvaarden.

Heeft de Vlaamse regering het aanbod binnen die termijn niet aanvaard, dan mag de eigendom niet onderhands worden verkocht aan een ander tegen een lagere prijs of gunstiger voorwaarden zonder instemming van de Vlaamse regering.

Na verloop van één jaar na het aanbod mag de eigendom niet worden overgedragen zonder dat aan de Vlaamse regering een nieuw aanbod wordt gedaan.

[De instrumenterende ambtenaar voor wie een akte van verkoop uit de hand wordt verleden met betrekking tot een goed waarop een recht van voorkoop rust, moet binnen één maand na de registratie ervan aan de gemachtigde van de Vlaamse regering de prijs en de voorwaarden van de verkoop bekendmaken. (ing. decr. 18 mei 1999, art. 26, I: 10 oktober 1999)]

[§ 4. De Vlaamse regering kan de nodige maatregelen nemen om in geval het voorkooprecht wordt uitgeoefend op een verpacht perceel een vrijwillige grondruil mogelijk te maken.

Voor voormelde gronden kan slechts een einde gemaakt aan de lopende pacht bij het verstrijken van elke pachtperiode zoals voorzien in artikel 7, 9° van de pachtwet tenzij de pachter vroeger afstand doet van zijn pachtrecht. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 27, I: 10 september 2002)]

Art. 38. § 1. Bij openbare verkoop is de instrumenterende ambtenaar gehouden ten minste dertig dagen van te voren aan de Vlaamse regering of de VLM in geval van machtiging kennis te geven van plaats, dag en uur van de verkoop.

§ 2. Indien de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar ertoe gehouden bij het einde van de opbieding en voor de toewijzing in het openbaar te vragen of de Vlaamse regering haar recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Indien de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering met de vraag van de instrumenterende ambtenaar instemt, is de verkoop definitief. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen wordt de verkoop voortgezet.

Als de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering te vragen of hij zijn recht van voorkoop uitoefent:
a) als er een hoger bod is, wordt dit aan [de gemachtigde van de Vlaamse regering (verv. decr. 18 mei 1999, art. 27, I: 10 oktober 1999)] en aan de koper meegedeeld;
b) als er geen hoger bod wordt gedaan of als de instrumenterende ambtenaar het hoger bod niet aanneemt, betekent hij het laatste bod aan de Vlaamse regering en vraagt of de Vlaamse regering haar recht van voorkoop wenst uit te oefenen.

Als de Vlaamse regering binnen een termijn van vijftien dagen haar instemming niet aan de instrumenterende ambtenaar heeft betekend bij aangetekend schrijven of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.

In geval van herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht van hoger bod, moet dezelfde kennisgeving acht dagen van tevoren aan de Vlaamse regering worden gedaan en dezelfde vraag in het openbaar aan de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering worden gesteld bij de zitting van herverkoop.

Art. 39. In geval van verkoop met miskenning van het recht van voorkoop van het Vlaamse Gewest heeft dit het recht, ofwel in de plaats gesteld te worden van de koper, ofwel van de verkoper een schadevergoeding te eisen ten bedrage van 20 percent van de verkoopprijs.

In het eerste geval moet de vordering gelijktijdig tegen de verkoper en de eerste koper worden ingesteld, en is de eis pas ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte en in voorkomend geval op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel.

De in de plaatsgestelde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald, alsmede de kosten van de akte. Hij is slechts gehouden tot de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven voor de inschrijving van zijn eis.

De vordering tot naasting en indeplaatsstelling en de vordering tot schadeloosstelling verjaren, bij openbare verkoop, door verloop van [zes maanden (verv. decr. 18 mei 1999, art. 28, I: 10 oktober 1999)] te rekenen van de datum van de toewijzing, en, bij onderhandse verkoop, door verloop van [zes maanden (verv. decr. 18 mei 1999, art. 28, I: 10 oktober 1999)] te rekenen van de kennisgeving van deze verkoop aan het Vlaamse Gewest, indien een dergelijke kennisgeving heeft plaatsgehad, en andere door verloop van twee jaar na de overschrijving van de akte van verkoop.

Als hij de vordering tot indeplaatstelling inwilligt, verwijst de rechter de partijen voor het verlijden van de akte naar de door hen gekozen instrumenterende ambtenaar of naar een ambtshalve aangewezen instrumenterende ambtenaar, indien partijen het niet eens zijn over de keuze. De kosten van de akte zijn voor rekening van de indeplaatsgestelde.

Iedere uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving bedoeld in het tweede lid.

Art. 40. Bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in het VEN, in een door de Vlaamse regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden gelegen in het IVON, in de natuurreservaten en hun [uitbreidingszone (verv. decr. 19 juli 2002, art. 28, I: 10 september 2002)] zoals bepaald in artikel 33, derde lid, in de bosreservaten en in de afbakening van een natuurinrichtingsproject, hebben de erkende terreinbeherende natuurverenigingen voor de onroerende goederen die zij huren of in erfpacht hebben eveneens een recht van voorkoop.

Dit recht van voorkoop doet geen afbreuk aan de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet bestaande regelingen inzake het recht van voorkoop die steeds voorrang hebben.

Dit recht van voorkoop is ondergeschikt aan het recht van voorkoop van het Vlaamse Gewest dat steeds voorrang heeft.

De bepalingen van artikelen 37, 38 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing.

Art. 41. § 1. Om redenen van natuurbehoud, kunnen het Vlaamse Gewest en de Vlaamse gemeenten onroerende goederen verkrijgen door onteigening ten algemenen nutte.

§ 2. Het Vlaamse Gewest kan, om redenen van natuurbehoud en op voorstel van de eigenaar, het eigendomsrecht, de pacht, de huur of het recht van gebruik van een onroerend goed dat het in eigendom heeft of waarover het kan beschikken, ruilen tegen het eigendomsrecht, pacht, huur of recht van gebruik van een ander onroerend goed mits akkoord van de houder van het betrokken recht.

De kosten van de ruilakte en de hypothecaire formaliteiten komen ten laste van het Vlaamse Gewest.

De opleg die eventueel ten voordele van het Vlaamse Gewest gestort moet worden, wordt gestort in het Mina-fonds.

Art. 42. De eigenaar van een onroerend goed kan van het Vlaamse Gewest de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de aanduiding van dit onroerend goed als een GEN of GENO [of de aanwijzing ervan als een speciale beschermingszone, (ing. decr. 19 juli 2002, art. 29, I: 10 september 2002)] de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is ofwel dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van deze koopplicht. De Vlaamse regering bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de aankoopprijs waarop de eigenaar recht heeft. Bij de berekening van de aankoopprijs wordt rekening gehouden met het verschil in de waarde van het onroerend goed voor de opname in het VEN [of in de speciale beschermingszone (ing. decr. 19 juli 2002, art. 29, I: 10 september 2002)] en de waarde na de definitieve afbakening hiervan.

Het bedrag dat de eigenaar van het Vlaamse Gewest ontvangt met toepassing van dit artikel, wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag dat de eigenaar ontvangen heeft ten gevolge van planschade voor hetzelfde onroerend goed. Wanneer een eigenaar van een onroerend goed gebruik maakt van de voormelde mogelijkheid van gedwongen aankoop door het Vlaamse Gewest, kan hij geen aanspraak meer maken op planschade, patrimoniumverlies, schadevergoeding of een andere aankoopverplichting in hoofde van het Vlaamse Gewest voor hetzelfde onroerend goed.

Art. 43. [Indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een GEN of GENO ligt, kan van het Vlaamse Gewest een vergoeding gevraagd worden in de mate dat inkomstenverlies kan aangetoond worden ten gevolge van de maatregelen conform artikel 25, § 3, 2°, 1. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 30, I: 10 september 2002)]

Art. 44. § 1. Het Vlaamse Gewest kan de aankoop van gebieden met het oog op de oprichting van erkende reservaten, conform artikel 36, § 1, door erkende terreinbeherende natuurverenigingen subsidiëren, binnen de beperkingen van de begroting.

§ 2. Deze onroerende goederen kunnen slechts vervreemd worden mits instemming van en onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering.

De subsidiëring van de aankoop van de gronden gelegen in agrarische gebieden buiten het VEN is enkel mogelijk voor gebieden die voldoen aan de criteria van artikel 36, § 2 of § 3. De subsidiëring is substantieel lager dan voor gebieden gelegen in VEN en groengebieden en bosgebieden. Deze subsidiëring wordt tevens in omvang beperkt.

Deze gebieden kunnen alleen na akkoord van de eigenaar aangekocht worden.

§ 3. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast voor de erkenning van terreinbeherende natuurverenigingen en voor het toekennen van de subsidies.

ONDERAFDELING B
VRIJWILLIGE BEHEERSOVEREENKOMSTEN


Art. 45. § 1. De Vlaamse regering kan met de grondgebruikers, mits deze laatsten hiervan de eigenaar bij aangetekend schrijven in kennis stellen, beheersovereenkomsten sluiten in het belang van het natuurbehoud. Ze legt de verdere regels vast voor het afsluiten van deze beheersovereenkomsten. Voor gronden die onder de pachtwetgeving vallen en de laatste jaar verpacht werden, kunnen deze beheersovereenkomsten enkel afgesloten worden met beroepslandbouwers.

§ 2. Een beheersovereenkomst is een overeenkomst waarbij de grondgebruiker zich vrijwillig ertoe verbindt gedurende een bepaalde termijn een vooraf bepaalde prestatie te leveren gericht op het bereiken van een hogere kwaliteit dan de basismilieukwaliteit, door het onderhouden of ontwikkelen van natuurwaarden, tegen betaling van een vooraf bepaalde vergoeding, binnen de perken van de begroting.

Deze vergoeding wordt berekend op basis van de door de grondgebruiker geleverde inspanningen en de eventuele inkomstenderving ingevolge deze overeenkomst. De vergoeding kan verhoogd worden bij het halen van specifiek overeengekomen resultaten.

Art. 46. Beheersovereenkomsten worden gesloten met het oog op:
1° hetzij het beheer, het herstel en de ontwikkeling van de natuur in de groengebieden en bosgebieden aangeduid op uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening, in functie van een vastgestelde beheersvisie;
2° hetzij het beheer en de ontwikkeling van de natuur in de GEN, de GENO in functie van de vooropgestelde doelstellingen en binnen de perimeter vastgesteld in het goedgekeurd natuurrichtplan;
3° hetzij de ontwikkeling van de natuur in de natuurverwevingsgebieden, conform het natuurrichtplan in het IVON;
4° hetzij het beheer en de ontwikkeling van de natuur in de natuurverbindingsgebieden conform het natuurrichtplan in het IVON;
5° hetzij het optimaal beschermen, herstellen en/of uitbreiden van de habitats of ecosystemen van door de Vlaamse regering aangewezen organismen of levensgemeenschappen;
6° hetzij het instandhouden en beheer van de natuurwaarden in de valleigebieden, brongebieden en het agrarisch gebied met ecologisch belang en natuurontwikkelingsgebieden.

ONDERAFDELING C
NATUURINRICHTING


Art. 47. [De Vlaamse regering of haar gemachtigde kan, na advies van de Raad, in de gebieden of gebiedscategorieën vermeld in artikel 20, 1° en 2° en in andere door de Vlaamse regering of haar gemachtigde met redenen omkleed aan te duiden gebieden, een natuurinrichtingsproject instellen.

Met natuurinrichtingsprojecten worden maatregelen en inrichtingswerkzaamheden beoogd die gericht zijn op een optimale inrichting van een gebied met het oog op het behoud, het herstel, het beheer en de ontwikkeling van natuur en natuurlijk milieu in het VEN, de speciale beschermingszones en in groen-, park-, buffer-, bos- en bosuitbreidingsgebieden en de ermee vergelijkbare gebieden, aangeduid op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.

Een natuurinrichtingsproject voor een gebied dat behoort tot een speciale beschermingszone, doch niet tot het VEN, kan, naast de maatregelen op basis van artikels 13, 27, 28, 29 en 51, slechts die maatregelen bevatten die nodig zijn voor de instandhouding van de habitats of habitats van soorten waarvoor de speciale beschermingszones werd vastgesteld of aangewezen.

§ 2. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de maatregelen binnen natuurinrichtingsprojecten. Deze maatregelen kunnen inhouden:
1° kavelruil uit kracht van wet, met inbegrip van herkaveling;
2° infrastructuur- en kavelwerken;
3° aanpassing van de wegen en van het wegenpatroon;
4° bewarende maatregelen om te voorkomen dat, vanaf het moment van de aanduiding, het gebruik of de plaatsgesteldheid van het gebied zodanig gewijzigd wordt dat het natuurinrichtingsproject belemmerd wordt;
5° het tijdelijk opheffen van de bevoegdheden van de administratieve overheid en openbare besturen gedurende de uitvoering van het natuurinrichtingsproject;
6° het tijdelijk beperkingen opleggen aan het genot van onroerende goederen tijdens de uitvoering van het natuurinrichtingsproject;
7° waterhuishoudingswerken zoals peilwijziging, wijziging van de structuurkenmerken van de waterlopen, aanpassen van het afwateringspatroon, en aanpassing van de watertoevoer en -afvoer;
8° grondwerken zoals reliëfwijziging en afgraving;
9° uitbouw van natuureducatieve voorzieningen;
10° bedrijfsverplaatsing;
11° erfdienstbaarheden vestigen of afschaffen.

§ 3. De Vlaamse regering kan de nadere regels vastleggen betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten inzake het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van natuurinrichtingsprojecten.

§ 4. De Vlaamse regering kan voorwaarden bepalen waaronder de eigenaar of degene die het gebruiksrecht heeft van een betrokken gebied een vergoeding kunnen krijgen voor de uitvoering van het natuurinrichtingsproject. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 31, I: 10 september 2002)]

[Art. 47bis. De vrederechter van het kanton waarin het grootste gedeelte van het natuurinrichtingsproject is gelegen, neemt kennis van de geschillen inzake natuurinrichting. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 32, I: 10 september 2002)]

 

ONDERAFDELING D
NATUURRICHTPLANNEN


Art. 48. [§ 1. Voor elk gebied dat behoort tot het VEN, het IVON, de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden of de met één van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of op de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening en de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, wordt een natuurrichtplan opgesteld.

§ 2. Een natuurrichtplan is een instrument dat aangeeft wat op het vlak van natuurbehoud voor een specifiek gebied wordt beoogd.

Een natuurrichtplan bevat in het bijzonder :
1° een gebiedsvisie die het streefbeeld weergeeft voor de natuur en het natuurlijk milieu;
2° een beschrijving van de stimulerende en bindende maatregelen inzake natuurbehoud die nodig zijn om de gebiedsvisie te realiseren;
3° een opsomming van de instrumenten die nodig zijn om de gebiedsvisie te verwezenlijken.

§ 3. Onverminderd hetgeen bepaald wordt in § 4 kan een natuurrichtplan de volgende maatregelen inzake natuurbehoud bevatten:
1° alle nodige maatregelen ter verwezenlijking van de gebiedsvisie, met inbegrip van de maatregelen bedoeld in artikel 13, § 1, en artikel 51;
2° de maatregelen bedoeld in artikel 25, § 1, wanneer het een natuurrichtplan voor een gebied gelegen in het VEN betreft;
3° de maatregelen bedoeld in artikel 36ter, §§ 1 en 2,wanneer het een natuurrichtplan voor een gebied gelegen in een speciale beschermingszone betreft;
4° de maatregelen bedoeld in artikel 27, 28 of 29 wanneer het een natuurrichtplan voor een gebied gelegen in IVON betreft;
5° ontheffingen om redenen van natuurbehoud of natuureducatie van de verbodsbepalingen die door of krachtens dit decreet zijn opgelegd;
6° de specifieke bepalingen bedoeld in artikel 15ter, § 4, tweede lid, en § 5, eerste en tweede lid, van het Mestdecreet;
7° de perimeter waarbinnen het recht van voorkoop van het Vlaamse Gewest geldt in uitvoering van artikel 37, § 1, 3;
8° de perimeter waarbinnen beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten in uitvoering van artikel 46, 2°.

§ 4. Het natuurrichtplan kan bepalen welke gedeelten van de gebiedsvisie bindend zijn voor de administratieve overheid.

De maatregelen in een natuurrichtplan voor een gebied behorende tot het IVON of behorende tot de parkgebieden, buffergebieden, of de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening kunnen voor particuliere grondeigenaars en grondgebruikers enkel stimulerend en niet bindend zijn behalve de maatregelen in § 3, 5°, 6° en 8°, voor zover dat gebied niet gelegen is in het VEN, in gebieden afgebakend volgens of in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, of in de groengebieden, bosgebieden of de met een van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.

§ 5. De Vlaamse regering kan nadere regels en voorwaarden vaststellen inzake de stimulerende en bindende maatregelen en inzake subsidiëring of vergoeding van een administratieve overheid of van een particuliere eigenaar of grondgebruiker indien deze maatregelen opgenomen in het natuurrichtplan op projectmatige basis uitvoert op grond van een overeenkomst, hierna genoemd natuurprojectovereenkomst.

§ 6. De Vlaamse regering of haar gemachtigde kan een arbitragecommissie oprichten die beslissingen kan nemen over betwistingen inzake:
1° de uitvoering van gebodsbepalingen opgelegd door het natuurrichtplan;
2° de uitvoering van de natuurprojectovereenkomst bedoeld in § 5.

De arbitragecommissie is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de eigenaars of gebruikers van een grond in het gebied waarvoor een natuurrichtplan is vastgesteld, vertegenwoordigers van de betrokken diensten van het Vlaamse Gewest als ook van de erkende terreinbeherende natuurverenigingen die eigenaar zijn van gronden in het gebied waarvoor een natuurrichtplan is opgesteld. Het voorzitterschap wordt waargenomen door een onafhankelijke externe deskundige.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en werking van de arbitragecommissie. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 33, I: 10 september 2002)]

Art. 49. [... (opgeh. decr. 19 juli 2002, art. 34, I: 10 september 2002)]

Art. 50. [§ 1. De natuurrichtplannen, met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld door de Vlaamse regering of haar gemachtigde.

De natuurrichtplannen die enkel betrekking hebben op natuurverbindingsgebied dat niet behoort tot de groengebieden, bosgebieden of de met één van deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, noch tot een speciale beschermingszone, worden vastgesteld door de Bestendige Deputatie van de provincie waartoe het natuurverbindingsgebied behoort.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de vorm van het natuurrichtplan alsook de procedure voor de opstelling, de inspraak, de goedkeuring, de bekendmaking, de herziening en de ontheffing van een natuurrichtplan. Bij de opmaak van het natuurrichtplan worden grondeigenaars en grondgebruikers betrokken om, zo mogelijk, een consensus na te streven.

§ 3. Elke administratieve overheid stelt, hetzij op eenvoudig verzoek of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis waarover zij beschikt ter beschikking van de dienst bevoegd voor het natuurbehoud die wordt belast met het opstellen of herzien van de natuurrichtplannen. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 35, I: 10 september 2002)]

 

HOOFDSTUK VI
DE BESCHERMING VAN PLANT- EN DIERSOORTEN EN VAN HUN LEVENSGEMEENSCHAPPEN

Art. 51. [§ 1. De Vlaamse regering neemt, na advies van de Raad, alle maatregelen die ze nuttig acht:
1° inzake de instandhouding van populaties van soorten of ondersoorten van organismen vermeld in de bijlagen III en IV van dit decreet en van hun habitats;
2° om populaties van de overige soorten of ondersoorten van organismen in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen.

Deze maatregelen kunnen overal of voor bepaalde gebieden of habitats worden genomen, ze kunnen soortenbescherming omvatten en kunnen betrekking hebben op onder meer:
1° alle ontwikkelingsvormen van organismen;
2° een verbod op het opzettelijk verstoren van soorten en hun habitats, tijdens de periode van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen, trek en overwintering;
3° beschermingsmaatregelen voor geregeld voorkomende trekvogels in hun broed-, rui-, foerageer- en overwinteringsgebieden en rustplaatsen in hun trekzones;
4° een verbod op het opzettelijk vernielen of rapen van eieren van in het wild levende soorten;
5° een verbod op het beschadigen of vernielen van de woongebieden;
6° een verbod op het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van plantensoorten;
7° een verbod op het exploiteren van bepaalde populaties;
8° een verbod op het gebruik van alle niet-selectieve middelen die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van de populaties vermeld in de bijlage III van dit decreet tot gevolg kunnen hebben;
9° het instellen van een stelsel van onttrekkingsvergunningen of quota;
10° het revalideren van gekwetste in het wild levende diersoorten.

Deze maatregelen kunnen blijvend, voor een bepaalde periode of tijdelijk van toepassing zijn en kunnen worden ondersteund door vergoedingen waartoe ze, binnen de perken van de begrotingsmiddelen, een financiële regeling kunnen vaststellen.

Voor organismen die onder toepassing vallen van het jachtdecreet van 24 juli 1991 of van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij kunnen de maatregelen slechts worden genomen na advies van de betrokken Vlaamse Hoge Raden.

De Vlaamse regering stelt nadere regels vast inzake de maatregelen en de procedure.

§ 2. De Vlaamse regering kan, onverminderd de bepalingen van het voormelde Jachtdecreet, maatregelen nemen om de volgende activiteiten tijdelijk of permanent, plaatselijk of over het hele grondgebied te regelen of te verbieden: het in het bezit houden voor persoonlijke of commerciële doeleinden, vangen, doden, onttrekken, het gebruik van bepaalde middelen voor het vangen en doden, verzamelen, wegnemen of vernielen, het in de handel brengen, het ruilen, het te koop of in ruil aanbieden, het te koop vragen, het vervoeren en het in- of uitvoeren van elk organisme, levend of dood, of van gemakkelijk herkenbare delen of elk daaruit verkregen product.

§ 3. De Vlaamse regering kan maatregelen nemen om het uitzetten van diersoorten of van plantensoorten of organismen te regelen of te verbieden voorzover deze uitzetting een bedreiging vormt voor de natuur of het natuurlijk milieu en om het vervoeren van diersoorten of hun krengen of plantensoorten te regelen of te verbieden. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 36, I: 10 september 2002)]

Art. 52. § 1. De belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen of visserij, veroorzaakt door diersoorten die beschermd zijn krachtens de bepalingen van artikel 51, wordt in de mate dat deze schade niet redelijkerwijze kon worden voorkomen, vergoed door het Mina-fonds volgens de voorwaarden die de Vlaamse regering bepaalt.

§ 2. Een tegensprekelijk proces-verbaal van vaststelling opgemaakt door de administratie bevoegd voor het natuurbehoud, dat vermeldt dat de voorwaarden die in het eerste lid worden gesteld, zijn vervuld, geldt voor de schadelijder als titel om de vergoeding van schade door voormeld Fonds te verkrijgen.

HOOFDSTUK VII
BEPALINGEN INZAKE NATUUREDUCATIE, DOELGROEPEN, PROVINCIALE,
GEMEENTELIJKE EN FUNCTIONEEL GEDECENTRALISEERDE BESTUREN

Art. 53. § 1. De Vlaamse regering kan maatregelen nemen om de kennis van de natuur bij de bevolking in het algemeen of bij bepaalde bevolkingsgroepen te bevorderen.

[De Vlaamse regering neemt en bevordert in het bijzonder initiatieven voor educatie en algemene voorlichting aangaande de noodzaak wilde dieren en plantensoorten te beschermen en hun habitats en de natuurlijke habitats overeenkomstig de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn in stand te houden. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 37, I: 10 september 2002)]

§ 2. De Vlaamse regering kan natuureducatieve centra oprichten of erkennen.

Deze centra hebben tot doel de vorming van de bevolking inzake natuurbehoud in de ruime zin en de relatie van de mens tot de natuur te bevorderen.

De Vlaamse regering regelt de organisatie en de specifieke opdracht van de centra die zij opricht. Zij bepaalt de voorwaarden tot erkenning en de voorwaarden voor subsidiδring, binnen de perken van de begroting.

§ 3. De Vlaamse regering kan, op de voorwaarden die zij bepaalt, subsidies verlenen voor natuureducatieve infrastructuurwerken en voor projecten inzake natuureducatie die niet reeds ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden gesubsidieerd.

Art. 54. § 1. Een regionaal landschap is een duurzaam samenwerkingsverband ingesteld op voorstel van een provincie of drie of meer aaneengesloten gemeenten gericht op overleg en samenwerking met de betrokken doelgroepen ter bevordering van het streekeigen karakter, van natuurrecreatie en natuureducatie, van recreatief medegebruik, van het natuurbehoud en van het beheer, herstel, aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen.

Het regionale landschap is gericht op de bevordering van een draagvlak en heeft geenszins een reglementair karakter.

§ 2. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de erkenning, de organisatie, de werking, subsidiëring en opheffing van de regionale landschappen.

Art. 55. § 1. De Vlaamse regering kan ondersteunende maatregelen nemen ter bevordering van de natuur in de bebouwde omgeving door de gemeenten.

§ 2. De Vlaamse regering kan ondersteunende maatregelen nemen ter bevordering van de ontwikkeling van maatregelen voor de natuurverbindingsgebieden en de lijn- en puntvormige elementen door de provincies en de gemeenten; hiertoe kan met hen een convenant afgesloten worden.

HOOFDSTUK VIII
BIJZONDERE BEPALINGEN

Art. 56. [De Vlaamse regering of haar gemachtigde kan afwijken van de verbodsbepalingen van dit decreet of zijn uitvoeringsbepalingen:
1° ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek verricht door wetenschappelijke instellingen en universiteiten;
2° ten behoeve van het natuurbeheer, de natuureducatie in het belang van de bescherming van de natuur en van de instandhouding van de habitats;
3° ten behoeve van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
4° ter voorkoming van belangrijke schade aan cultuurgewassen, vee en huisdieren, bossen en visserij;
5° ten behoeve van het onderwijs en de repopulatie.

Wanneer wordt afgeweken van een bepaling voortvloeiend uit een internationaal verdrag, overeenkomst of akte, bedoeld in artikel 7, moet bovendien voldaan worden aan de door dat verdrag, die overeenkomst of akte opgelegde voorwaarden.

Indien de afwijking betrekking heeft op een activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, kan enkel afgeweken worden om de redenen en volgens de procedure bepaald in artikel 36ter , §§ 3 tot 6.

Indien de afwijking betrekking heeft op een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken, kan enkel afgeweken worden om de redenen en volgens de procedure bepaald in artikel 26bis , § 3.

Onverminderd de bepalingen van het tweede, derde en vierde lid, mogen de afwijkingen bedoeld in het eerste lid uitsluitend worden toegestaan wanneer er geen bevredigende alternatieven bestaan en voorzover zij soorten van bijlage III van dit decreet betreffen, zij geen afbreuk doen aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De administratie bevoegd voor het natuurbehoud meldt deze afwijking en de motivering ervan aan de Europese Commissie.

De Vlaamse regering kan de nadere voorwaarden en procedure voor de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheden bepalen.

§ 2. De Vlaamse regering kan een vrijstelling of een procedurele afstemming voorzien in geval door of krachtens dit decreet voor eenzelfde activiteit meerdere verplichtingen gelden tot het bekomen van een machtiging, vergunning, ontheffing of afwijking. Deze regeling kan echter niet afwijken van hetgeen bepaald wordt in de artikelen 26bis , § 3, en 36ter , §§ 3 tot 6. (verv. decr. 19 juli 2002, art. 38, I: 10 september 2002)]

Art. 57. Alle ontvangsten ten voordele van het Vlaamse Gewest voortvloeiend uit de toepassing van dit decreet en uit de besluiten genomen of behouden ter uitvoering ervan, daarin begrepen de eventuele subsidies verleend op grond van internationale akten, alle schadevergoedingen en opbrengsten voor het Vlaamse Gewest die voortvloeien uit de toepassing van dit decreet, en voor zover deze ontvangsten niet voortvloeien uit de middelen die door de administratieve begroting werden verleend, worden gestort in het Mina-fonds.

[Art. 57bis. Personen die ingevolge hun ambt of in opdracht van de overheid werken ten behoeve van aangelegenheden die ressorteren onder dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten, mogen in functie van hun opdracht onroerende eigendommen, met uitzondering van woningen en gebouwen bestemd voor privé of bedrijfsactiviteiten, betreden om er opmetingen en onderzoekingen te verrichten. Zij dienen zich te legitimeren en moeten in staat zijn bewijs te leveren van hun opdracht. De Vlaamse regering kan hiertoe nadere regels vaststellen. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 39, I: 10 september 2002)]

HOOFDSTUK IX
STRAFBEPALINGEN EN TOEZICHT
AFDELING 1
STRAFBEPALINGEN


Art. 58. § 1. Met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van zesentwintig frank tot één miljoen frank wordt gestraft of met één van deze straffen alleen:
1° - hij die de maatregelen of voorschriften vastgesteld in of ter uitvoering van artikel 8, 13, hoofdstuk IV en V van dit decreet overtreedt en/of deze overtredingen instandhoudt;
- hij die het toezicht op deze maatregelen of voorschriften verhindert of bemoeilijkt;
2° - hij die de overige maatregelen of voorschriften vastgesteld door of ter uitvoering van dit decreet overtreedt;
- hij die het toezicht op deze maatregelen of voorschriften van dit decreet of zijn uitvoering verhindert of bemoeilijkt.

§ 2. De bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn op de in dit artikel bepaalde overtredingen van toepassing.

Art. 59. § 1. Bij elk vonnis van veroordeling wordt bevel gegeven het goed of de goederen in hun vroegere toestand te herstellen op kosten van de veroordeelde, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom.

Indien het herstel niet mogelijk is, kunnen, op vordering van de Vlaamse regering, aanpassingsmaatregelen of maatregelen ter herstel van de natuur worden bevolen.

§ 2. Bij het verstrijken van de in het vonnis of arrest vastgestelde termijn kan het openbaar ministerie of de burgerlijke partij de werkzaamheden op kosten van de veroordeelde laten uitvoeren.

 

AFDELING 2
HET TOEZICHT


Art. 60. § 1. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, worden de overtredingen van dit decreet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten opgespoord en vastgesteld door de leden van de rijkswacht, van de gemeentepolitie en van de landelijke politie, door de ambtenaren en natuurwachters van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud, door de ambtenaren en boswachters van het bosbeheer, door de ambtenaren belast met het toezicht inzake de stedenbouw en ruimtelijke ordening, door de andere door de minister aangewezen ambtenaren evenals door de wachters be
δdigd op grond van artikel 61 van het Veldwetboek.

§ 2. Binnen de grenzen van hun territoriale bevoegdheid, worden de overtredingen van dit decreet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten ook opgespoord en vastgesteld door:
1° de burgemeesters, alsook de gemeentelijke ambtenaren die door de gemeenteraad met dit toezicht belast worden;
2° de provinciegouverneur, alsook de provinciale ambtenaren die door de provincieraad met dit toezicht belast worden.

Art. 61. In de uitoefening van hun opdracht mogen de in artikel 60 vermelde overheidspersonen fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, kantoren, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in de open lucht gelegen bedrijven alsook alle gronden en wateren betreden en mogen zij dieneinde boten, wagons en voertuigen aanhouden.

Art. 62. § 1. De in artikel 60 vermelde overheidspersonen zijn, met betrekking tot de toepassing van dit decreet, bevoegd:
1° inzage en afschrift te nemen van bescheiden, documenten en andere informatiedragers waarvan inzage voor de vervulling van hun opdracht nodig is, een kopie ervan te maken en ze tegen ontvangstbewijs in beslag te nemen voor de tijd die vereist is voor hun onderzoek;
2° elk onderzoek, elke controle of enquête te doen, alsook alle inlichtingen in te winnen die zij nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht;
3° zonder kosten voorwerpen en stoffen voor onderzoek mee te nemen of ter plekke monsters te nemen;
4° zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen op grond van hun specifieke technische kennis;
5° in de uitoefening van hun opdracht de bijstand van de openbare macht te vorderen;
6° mondeling of schriftelijk ter plaatse de staking van werkzaamheden of handelingen te gelasten die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit decreet of van zijn uitvoeringsbesluiten. Van die lastgeving wordt proces-verbaal opgesteld. Dit proces-verbaal wordt bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de opdrachtgever en van de persoon of de aannemer die het werk uitvoert;
7° [alle maatregelen te treffen, met inbegrip van verzegeling, inbeslagname van materiaal en materieel, om te voorzien in de toepassing van het bevel tot staking van de werkzaamheden of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding.
(verv. decr. 19 juli 2002, art. 40, I: 10 september 2002)]

§ 2. Eenieder is verplicht de in artikel 60 aangewezen personen in de uitoefening van hun opdracht desgevraagd medewerking te verlenen en hen alle inlichtingen te verstrekken.

HOOFDSTUK X
WIJZIGINGS-, OPHEFFINGS- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 63. (niet opgenomen)
(Heft de artikelen 1 tot 4, 6 tot 34, en 36 tot 39 en 41 tot 46 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud op wat de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest betreft)

De reglementaire bepalingen getroffen ter uitvoering van de opgeheven bepalingen van die wet blijven echter geldig voorzover zij niet door de Vlaamse regering werden opgeheven, gewijzigd of aangevuld.

Art. 64. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 52 van dezelfde wet)

Art. 65. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 56 van dezelfde wet)

Art. 66. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 43 van het bosdecreet van 13 juni 1990)

Art. 67. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 46 van hetzelfde decreet)

Art. 68. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 47 van hetzelfde decreet)

Art. 69. (niet opgenomen)
(Voegt artikel 90bis in in hetzelfde decreet)

Art. 70. (niet opgenomen)
(Voegt artikel 19bis in in hetzelfde decreet)

Art. 71. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 87 van hetzelfde decreet)

Art. 72. § 1. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 16 van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen)

§ 2. In afwijking van artikel 16 van hetzelfde decreet wordt voor de landschappen gelegen in natuurreservaten zoals bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, één enkel beheersplan per natuurreservaat opgemaakt, de administratie bevoegd voor landschappen gehoord, overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997. De ambtenaar van het bestuur bevoegd voor het natuurbehoud vraagt het advies van de administratie bevoegd voor landschappen. Indien dit advies niet binnen een termijn van [zestig dagen (verv. decr. 19 juli 2002, art. 41, I: 10 september 2002)] wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.

Art. 73. Voor alle terreinen die met aankoopsubsidie van het Vlaamse Gewest werden aangekocht vóór de inwerkingtreding van dit decreet blijft de erkenningsprocedure van voor de inwerkingtreding van toepassing.

Art. 74. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 20 van het milieuvergunningsdecreet van 28 juni 1985)

[Art. 75. Wat het gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn, bedoelde zone betreft die noch één der in artikel 1, § 3, vermelde bestemmingsgebieden, noch één der in dat artikel voor die zone vermelde habitats bevat, zijn de bepalingen van de artikelen 13, § 4, en 36ter , §§ 3 tot 6, van overeenkomstige toepassing in afwachting van een in artikel 36bis , § 6, bedoeld definitief vaststellingsbesluit voor dat gedeelte of onderdelen daarvan. (ing. decr. 19 juli 2002, art. 42, I: 10 september 2002)]

 

[Bijlage I


De habitattypes van bijlage I van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen

"Typen van natuurlijke habitats van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is" (*:prioritair habitat).

De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd om de bijlage te wijzigen als gevolg van de in artikel 19 van Habitatrichtlijn bedoelde aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Code Prioriteit Habitattype
1133 Estuaria
1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten
1310 Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten
1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)
1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
2110 Embryonale wandelende duinen
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen)
2130 * Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen)
2150 * Eu-atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea)
2160 Duinen met Hyppophae rhamnoides
2170 Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicion arenariae)
2180 Beboste duinen van het Atlantische, continentale and Boreale kunstgebied
2190 Vochtige duinvalleien
2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten
2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen
3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora)
3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorende tot het Littorelletea uniflora en/of Isoëto-Nanojuncetea
3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties
3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
3260 Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion
4010 Noord-Atlantische vochtige heid met Erica tetralix
4030 Droge Europese heide
5130 Juniperus communis-formaties in heidevelden of op kalkgrasland
6210 Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende (Festuco-Brometalia) (*gebieden waar zeldzame orchideeën groeien)
6230 * Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems
6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion)
6430 Voedselrijke zoopvormende ruigten van het laagland, en van de montante en alpiene zones
6510 Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
7110 * Actief hoogveen
7120 Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is
7140 Overgangs- en trilveen
7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
7210 * Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en Carex davalliana
7220 * Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
7230 Alkalisch laagveen
8310 Niet voor het publiek opengestelde grotten
9110 Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum
9120 Zuurminnende Atlantische beukenbossen met ondergroei van Ilex of soms Taxus (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagion)
9130 Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetu
9160 Sub-Atlantsiche en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-betuli
9190 Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
91D0 * Veenbossen
91E0 * Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
91F0 Gemengde eiken-iepen-essenbossen langs de oevers van grote rivieren met quercus robur, Ulmus laevis, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia (Ulmenion minoris) (ing. decr.
19 juli 2002, art. 43, I: 10 september 2002)]

 

[Bijlage II


De dier- en plantensoorten an Bijlage II van de Habitatrichtlijnen die voorkomen in Vlaanderen

De Vlaamse regering is er toe gemachtigd om de bijlage te wijzigen als gevolg van de in artikel 19 van de Habitatrichtlijn bedoelde aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Code Zoogdieren
1304 Rhinolophus ferrumequinum Grote hoefijzerneus
1308 Barbastella barbasssstellusDwarsoor of Mopsvleermuis
1323 Myotis bechsteini Langoor of Bechsteins vleermuis
1318 Myotis dasycneme Meervleermis
1321 Myotis emarginatus Ingekorven vleermuis
1324 Myotis myotis Vale vleermuis
1355 Lutra lutra Otter
Amfibieën
1166 Triturus cristatus Kamsalamander
Vissen
1099 Lampetra fluviatilis Rivierprik
1096 Lampetra planeri Beekprik
1134 Rhodeus sericeus amarus Bittervoorn
1149 Cobitis taenia Kleine modderkruiper
1145 Misgurnis fossilis Grote modderkruiprt
1163 Cottus gobio Rivierdonderpad
Insecten
1042 Leucorrhinia pectoralis Gevlekte witsnuitlibel
1083 Lucanus cervus Vliegend hert
Mollusken
1016 Vertigo moulinsiana Zeggekorfslak
1014 Vertigo angustior Nauwe korfslak
Planten
1393 Drepanocladus vernicosus Geel Schorpioenmos
1614 Apium repens Kruipend moerasscherm
1831 Luronium natans Drijvende Waterweegbree
1903 Liparis loeselii Groenknolorchis
(ing. decr.
19 juli 2002, art. 43, I: 10 september 2002)]

 

[Bijlage III


De dier- en plantensoorten van communautair belang van de Bijlage IV van de habitatrichtlijn, die voorkomen in Vlaanderen

De Vlaamse regering is er toe gemachtig om de bijlage te wijzen als gevolg an de in artikel 19 van de Habitatrichtlijn bedoelde aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

A) DIERSOORTEN
MICROCHIROPTEREN
Rhinolophus ferrumequinum Grote hoefijzervleermuis
Myotis mystacinus Baardvleermuis
Myotis brandtii Brandt's vleermuis
Myotis daubentonii Watervleermuis
Myotis nattereri Franjestaart
Myotis emarginatus Ingekorven vleermuis
Myotis dasycneme Meervleermuis
Myotis bechsteinii Bechstein's vleermuis
Myotis myotis Vale vleermuis
Plecotus auritus Gewone grootoorvleermuis
Plecotus austriacus Grijze grootoorvleermuis
Pipistrellus pipistrellus Dwergvleermuis
Pipistrellus nathusii Ruige dwergvleermuis
Eptesicus serotinus Laatvlieger
Vespertilio murinus Tweekleurige vleermuis
Nyctalus noctula Rosse vleermuis
Nycatlus leisleri Bosvleermuis
Barbastella barbastellus Mopvleermuis
RODENTIA
Muscardinus avellanarius Hazelmuis
Cricetus cricetus Hamster
CARNIVORA
Lutra lutra Otter
AMPHIBIEEN
Triturus cristatus Kamsalamander
Alytes obstetricans Vroedmeesterpad
Rana arvalis Heidekikker
Pelobates fuscus Knoflookpad
Bufo calamita Rugstreeppad
Hyla arborea Boomkikker
Coronellea autriaca Gladde slang
GELEEDPOTIGEN
Odonata
Leucorrhinia pectoralis Gevlekte witsnuitlibel

B) PLANTENSOORTEN
Drepanocladus vernicosus Geel Schorpioenmos
Apium repens Kruipend moerasscherm
Luronium natans Drijvende Waterweegbree
Liparis loeselii Groenknolorchis
(ing. decr.
19 juli 2002, art. 43, I: 10 september 2002)]

 

[Bijlage IV


De vogelsoorten van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in Vlaanderen

De Vlaamse regering is er toe gemachtigd om de bijlage te wijzigen als gevolg van de in artikel 15 van de Vogelrichtlijn bedoelde aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Acrocephalus paludicola Waterrietzanger
Alcedo atthis Ijsvogel
Anser erythropus Dwerggans
Anthus campestris Duinpieper
Ardea purpurea Purperreiger
Asio flammeus Velduil
Aythya nyroca Witoogeend
Botaurus stellaris Roerdomp
Branta leucopsis Brandgans
Branta ruficollis Roodhalsgans
Burhinus oedicnemus Griel
Caprimulgus europaeus Nachtzwaluw
Charadrius morinellus Morinelplevier
Chlidonias niger Zwarte stern
Ciconia ciconia Ooievaar
Ciconia nigra Zwarte ooievaar
Circus aeruginosus Bruine kiekendief
Circus cyaneus Blauwe kiekendief
Circus pygargus Grauwe kiekendief
Crex crex Kwartelkoning
Cygnus columbianus Kleine zwaan
Cygnus cygnus Wilde zwaan
Dendrocopus medius Middelste Bonte Specht
Dryocopus martius Zwarte specht
Egetta alba Grote zilverreiger
Egretta garzetta Kleine zilverreiger
Emberiza hortulana Ortolaan
Ficedula parva Kleine vliegenvanger
Falco columbarius Smelleken
Falco peregrinus Slechtvalk
Gallinago media Poelsnip
Gavia arctica Parelduiker
Gavia immer Ijsduiker
Gavia stellata Roodkeelduiker
Grus grus Kraanvogel
Haliaeetus albicilla Zeearend
Himantopus himantopus Stelkluut
Ixobrychus minutus Woudaapje
Lanius collurio Grauwe klauwier
Larus melanocephalus Zwartkopmeeuw
Limosa lapponica Rosse grutto
Lullula arborea Boomleeuwerik
Luscinia svecica Blauwborst
Mergellus albellus Nonnetje
Milvus migrans Zwarte wouw
Milvus milvus Rode wouw
Nycticorax nycticorax Kwak
Pandion haliaetus Visarend
Pernis apivorus Wespendief
Phalaropus lobatus Grauwe franjepoot
Philomachus pugnax Kemphaan
Platalea leucorodia Lepelaar
Pluvialis apricaria Goudplevier
podiceps auritus Kuifduiker
Porzana paura Kleine waterhoen
Porzana porzana Porseleinhoen
Porzana pusilla Kleinste waterhoen
Recurvirostra avocetta Kluut
Sterna albifrons Dwergstern
Sterna dougallii Dougalls stern
Sterna hirundo Visdief
Sterna paradisaea Noordse stern
Sterna sandvicensis Grote stern
Sylvia nisoria Sperwergrasmus
Tetrao tetrix Korhoen
Tringa glareola Bosruiter
(ing. decr.
19 juli 2002, art. 43, I: 10 september 2002)]

 

[Bijlage V


Deze bijlage bevat de criteria van fase 1 bedoeld in bijlage III bij de Habitatrichtlijn en betreffende de selectie van gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair belang en als speciale beschermingszones.

A. Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een type natuurlijke habitat van bijlage I van dit decreet
a) mate van representativiteit van het type natuurlijke habitat in het gebied;
b) door het type natuurlijke habitat bestreken oppervlakte van het gebied ten opzichte van de totale door dit type natuurlijke habitat op het nationale grondgebied bestreken oppervlakte;
c) mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokke type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid;
d) algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken type natuurlijke habitat.

B. Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een soort van bijlage II van dit decreet
a) omvang en dichtheid van de populatie van de soort in het gebied ten opzichte van de populaties op het nationale grondgebied;
b) mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort en herstelmogelijkheid;
c) mate van isolatie van de populatie in het gebied ten opzichte van het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort;
d) algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort.
(ing. decr. 19 juli 2002, art. 43, I: 10 september 2002)]

 

 

Bijlage 6. Andere instrumenten van het gebiedsgericht natuurbeleid

 

Naast het Milieubeleidsplan (1989) en het Natuurontwikkelingsplan (1995) (met Groene Hoofdstructuur) zijn de volgende instrumenten aanwezig voor het Vlaams natuurbeleid: de gemeentelijke Natuurontwikkelingsplannen (GNOP), de Ecologische Impulsgebieden (EIG) en de Regionale Landschappen (RL). De GNOP zorgden voor het eerste overleg tussen sociaal - economische actoren over natuur- en milieubeleid op gemeentelijk niveau. Dit gebeurde en gebeurt nog steeds in de gemeentelijke milieu - adviesraden. Meestal werden deze processen begeleid door externe adviesbureaus. In de Ecologische Impulsgebieden was het de bedoeling om het natuurbeleid te intensiveren, onder meer door een extra impuls in het aankoopbeleid, de invoering van beheersovereenkomsten en het opstarten van educatieve projecten. De Regionale landschappen waren dan weer een nieuw instrument van overleg, inspraak en samenwerking op regionaal niveau (bvb. De streek van het Dijleland). Deze instrumenten kwamen volgens Bogaert op een ongecoördineerde manier af op de actoren in het beleidsveld. Ze hadden gemeen dat hun rechtsgrond beperkt was (behalve voor de GNOP’s), wat leidde tot toenemende rechtsonzekerheid. Ook werden de lokale besturen actiever betrokken bij natuurbeleid, wat dan weer tot bevoegdheidsvragen en capaciteitsproblemen leidde. Ook hadden deze instrumenten de introductie van nieuwe actoren gemeen. Dit leidde tot toenemend concurrerende discoursen in het beleidsveld.

Hier kan benadrukt worden dat de periode 1989-1995 gekenmerkt werd door aanzetten inzake multi-levelbeleid. Zo was er niet alleen sprake van decentralisering en een groeiend belang van het lokale niveau (cfr. convenanten en GNOP’s), maar ook van een groeiende impact van Europa zowel inzake landbouwbeleid (bvb. De set-aside regeling voor landbouwers, d.i. compensatie in ruil voor braaklegging met als doel de problematische overproductie in de landbouw tegen te gaan), als inzake natuurbeleid (cfr. Natura 2000, d.i. het objectief om tegen het jaar 2000 een netwerk van ecologisch waardevolle gebieden uit te bouwen in Europa).

 

 

Bijlage 7. Aanvulling op bijlage 3, Het DNB en het RSV als bron van kwantificering en

timing van het VEN-IVON, met nadruk op de juridische aspecten

 

Decreet Natuurbehoud

RSV (bindende bepalingen)

Afbakening

 

125.000 ha (9%) VEN

150.000 ha (11%) NVWG

 ? ha (?%) NVBG

 

 

 

Via eigen procedure

 

 

Gebonden aan ‘groene’ of geel-groene’

Bestemmingen

 

Tegen 2003

 

Maatregelen

 

VEN: voorrang voor natuur;

sterke eigendomsbeperkingen

IVON: nevenfunctie natuur;

enkel stimulerende maatregelen naar de burger toe

 

 

Idem, taak van het Vlaams Gewest

Idem, taak van het Vlaams Gewest

Taak van de provincies

Toename natuur- en recreatiegebieden met

38.000 ha, bosgebieden met 10.000 ha

 

VEN en NVWG in de gewestelijke uitvoeringsplannen

 

 

 

 

Tegen 2007

 

 

 

VEN: stedenbouwkundige voorschriften?

 

IVON: stedenbouwkundige voorschriften

gericht op verweving

NVBG: stedenbouwkundige voorschriften

Bron: G. VAN HOORICK, , “Ruimtelijke ordening en milieu” in B. HUBEAU en W. VAN

DEVYVERE (eds.), Handboek ruimtelijke ordening en stedenbouw, Brugge, Die Keure, 2004, 971.

 

 

Bijlage 8. De IKW-nota 2 maart 1999: concretisering van VEN-IVON-gebieden

 

Gewestplanbestemmingen

VEN

IVON

 

GEN

GENO

NVWG

1. Groengebied

x

x

x

2. Park-, buffergebied

x

x

x

3. Bosgebied

x

x

x

4. Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met als overdruk overstromingsgebieden, wachtbekken

x

x

x

5. Militair domein

x

Samenhangend met onder punt 1 t/e/m 4 genoemde bestemmingen

 

x

6. Ontginningsgebied met nabestemming B, N, R, G, T, H

 

Samenhangend met onder punt 1 t/e/m 4 genoemde bestemmingen

 

 

7. Agrarisch gebied met ecologisch belang, valleigebied, brongebied, agrarisch gebied met bijzondere waarde, natuurontwikkelingsgebied

 

Samenhangend met onder punt 1 t/e/m 4 genoemde bestemmingen

 

 

8. Landschappelijk waardevol agrarisch gebied

 

 

x

9. Recreatiegebied

 

 

x

10. Duindecreet: beschermde duingebieden

x

x

x

11. Duindecreet: voor het duindecreet belangrijke landbouwgebieden

 

 

x

Totale oppervlakte volgens RSV

75.000-100.000 ha

25.000-50.000 ha

150.000 ha

Totale oppervlakte volgens DNB

125.000 ha

150.000 ha

 

 

Bijlage 9. Beschouwingen i.v.m. het verschil in aanpak van de uitvoering van het decreet natuurbehoud, in de periode van minister Kelchtermans enerzijds en in de periode van minister Dua anderzijds.

 

Om de concrete aanpak van de VERAF-werkgroep inzake afbakening van de VEN-gebieden toe te lichten lijkt het ons gewenst om eerste enkele beschouwingen mee te geven aan de lezer die het verschil in aanpak met de vorige legislatuur verduidelijken. Betreffende de GNBS werd in de legislatuur van Dua expliciet uitgegaan van een quasi evenredige provinciale verdeling van de oppervlakte van gebieden voor de natuurlijke structuur. Critici van deze aanpak zouden kunnen stellen dat hiervoor echter geen objectief criterium bestond, wat inhield dat in de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en vooral Limburg grote aantallen hectaren VEN-gebied moest worden geschrapt en dat ten voordele van de minder natuurrijke provincies Oost- en West-Vlaanderen. In de laatste twee provincies werd het door de ambtelijke werkgroep wenselijk geacht meer natuur te creëren, zodanig dat elk van de vijf provincies een min of meer evenwaardig aandeel in het VEN zouden hebben. Daarbij werd minder gekeken naar de bestaande natuurrijkdom die in de provincies bestond. Dit was dus een wezenlijk verschil in standpunt t.ov. de aanpak van de vorige legislatuur. Voor de begeleiding van dit proces werden dan ook vijf provinciale coördinatoren aangesteld binnen het IN.[162] Concreet betekende deze gewijzigde aanpak dat het afbakeningsproces van VEN-IVON én de uitvoering van het RSV weinig concrete vooruitgang boekte.[163] Er werd althans op politiek niveau geen beslissing van de Vlaamse regering hieromtrent genomen tussen 9 maart 1999 en 6 juli 2001. Een ander inhoudelijk gevolg van deze manier van werken was dat een aanzienlijke oppervlakte aan bossen die daarvóór in NVWG waren opgenomen (conform het richtinggevend deel van het RSV en de Memorie van Toelichtig van het decreet natuurbehoud) nu integraal deel gingen uitmaken van het VEN, dit terwijl men wel beperkt bleef inzake het aantal hectaren VEN nl. 125.000. Aan de andere kant staat in een document van de AN te lezen dat er drie criteria voor de aanduiding van het (oorspronkelijk) gewenst VEN gebruikt werden.[164] Het beschermingsstatuut (al dan niet SBZ of reeds erkend natuurreservaat), de BWK en andere informatiebronnen zoals de interpretatie van luchtfoto’s en topografische kaarten. Die laatste bron geeft meteen ook aan waarom sommige bossen opgenomen waren in het VEN i.p.v. in het IVON, zoals voordien. Ze werden in het VEN opgenomen indien men ze op de zogenaamde Ferrariskaarten van 1776 teruggevonden had en het dus oudere, goed ontwikkelde bossen betrof. Maar dit was dus tegen de doelstellingen in het richtinggevend gedeelte van het RSV waarin gesteld werd dat “de meerderheid van de bestaande bossen en van de bosuitbreiding zal worden opgenomen in de natuurverwevingsgebieden en de natuurverbindingsgebieden”[165]. Men geeft in dit document toe dat door de decretale begrenzing van 125.000 ha VEN een aantal waardevolle gebieden niet heeft kunnen opnemen. Daarom was de selectie op basis van prioriteitenkaarten van belang. In deze prioriteitenkaarten speelden wederom drie criteria mee. Het internationaal beschermingsstatuut, de dringendheid van het toepasbaar maken van het VEN-instrumentarium voor natuurbehoud of -herstel en de bestemming van de gebieden in de gewestplannen (waarbij overstromingsgebieden en gebied in overheidsbezit prioriteit kregen).[166] Uiteindelijk zijn het deze ‘prioriteitenkaarten natuur en bos’ die het gewenste VEN bepaalden.

De discussie omtrent objectieve criteria en de provinciale aanpak is een echter normatieve kwestie waar we in het kader van deze thesis niet verder op in gaan. We haalde ze even aan ter illustratie van de dynamiek in het beleidsveld van gebiedsgerichte natuur.

 

 

Bijlage 10. Uitvoering van VEN in 2 fasen

 

 

VEN 1e fase

 

 

VEN 2e fase

Spoor 1 volgens het DNB

Volgens het RSV

Spoor 2 volgens het RSV

Uitgedrukt in hectaren

87.000 ha VEN

38.000 ha natuurgebied

en

10.000 ha bos

8.000 ha natuur

450 ha agrarisch gebied

 

 

 

 

Bijlage 11. De buitengebiedregio’s in Vlaanderen

 

Bron: K. DECLEER, T. ADRIAENS, V. GOETHALS, e.a., “VEN-IVON” in M. Dumortier, L. DE BRUYN, M.

HENS, e.a. (eds.) Natuurrapport 2005. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, Brussel, INBO, 2005, 348.

 

 

Bijlage 12. Voorbeeld van een ruimtebalans

 

Bestemmingscategorie

Huidige gewestplanbestemming in het plangebied

Bestemming in het gewestelijk RUP

Verschil

Wonen

0,2 ha

0 ha

- 0,2 ha

Recreatie

 

 

 

Reservaat en groen

17,6 ha

0 ha

- 17,6 ha

Overig groen

 

 

 

Bos

0 ha

67,3 ha

+ 67,3 ha

Landbouw

95,7 ha

36,2 ha

- 59,5 ha

Industrie

 

 

 

Overige bestemmingen

 

 

 

Bron: X., Voorbereidend onderzoek voor gewestelijk RUP, nota voor vooroverleg in de regio Haspengauw – Voeren inzake het Bos – en

landbouwgebied ‘Schelfheide’, s.d.(intern document).

 

 

Bijlage 13. Overzichtstabel inzake beleidsproces en afbakeningsinstrumenten in het beleidsdomein natuur (en bos) enerzijds en het beleidsdomein ruimtelijke ordening anderzijds

 

 

Bron: K. DECLEER, T. ADRIAENS, V. GOETHALS, e.a., “VEN - IVON” in M. Dumortier, L. DE BRUYN, M.

HENS, e.a. (eds.) Natuurrapport 2005. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, Brussel, INBO, 2005, 344.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende