De relatie van de keizers Claudius, Nero en Trajanus met de Italische steden. Een onderzoek van epigrafisch en historiografisch materiaal. (Geertrui Meire)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. Korte regeringsschets van de keizers

 

2.1. Inleiding

 

Een korte schets van de regeringsperiodes van zowel Claudius, Nero als Trajanus lijkt mij een passend begin van dit onderzoek. Naast enkele algemene interessepunten van de keizers en hun verhouding met de senaat zal voornamelijk aandacht worden geschonken aan de gehanteerde politiek in Rome en de Romeinse provincies. Informatie met betrekking tot Italië wordt hier nauwelijks of niet gegeven. Dit hoofdstuk is bedoeld om mijn specifiek onderzoeksgebied enigszins reliëf te geven tegen de achtergrond van het Imperium Romanum.

 

Dit inleidende hoofdstuk is gebaseerd op de historiografische geschriften van Suetonius, Tacitus en Dio Cassius en daarnaast op een aantal grote moderne werken omtrent de principes, waaronder enkele monografieën. Omdat het voor het overgrote deel alom bekende gegevens bevat, leek het mij geoorloofd gedetailleerde verwijzingen tot een minimum te beperken.

 

 

2.2. Claudius (41 - 54 n. Chr.)

 

Geboren op 1 augustus 10 v. Chr. in Lugdunum (het huidige Lyon), werd Tiberius Claudius Drusus[5] pas in zijn 51ste levensjaar -op 24 januari van het jaar 41 n. Chr.- door de praetoriaanse wacht op de troon geplaatst. Hij behoorde tot het Iulio-Claudische huis en was een neef van de vroegere keizer Tiberius (14-37 n. Chr.). De nieuwe princeps had bijzonder weinig ervaring op het politieke vlak daar zijn ganse familie hem fysisch alsook psychisch ongeschikt achtte. Gedurende zijn jeugd werd hij geminacht en praktisch verstoten. Augustus maakte hem slechts erfgenaam van de derde rang en ontzegde hem toegang tot elk ambt, behalve dat van augur (8 of 9 n. Chr.).[6] Pas in 37 n. Chr. wijzigde de situatie enigszins, wanneer Claudius’ neef, de toen pas keizer geworden Caligula (37-41 n. Chr.), hem als collega nam voor het consulaat en hem senator maakte.

Claudius bleek even machtsbelust als de rest van zijn familie; tevens was hij overmatig bevreesd en ziekelijk achterdochtig. De voortdurende twijfel of hij de macht nog wel vast in handen had en de onafgebroken angst voor mogelijke aanslagen op zijn leven beheersten zijn bestaan. Hij leerde dan ook uit de fouten van zijn voorganger Caligula en, na de afrekening met diens moordenaars, voerde hij verscheidene maatregelen door die zijn populariteit ten goede moesten komen. Claudius vermeed conflicten met de senaat maar zorgde er tegelijkertijd voor dat hun macht eerde verkleinde dan toenam. Desondanks voelde hij zich constant bedreigd en de executie van 35 senatoren en meer dan 300 ridders waren daar een gevolg van.

Ofschoon deze drastische aanpak bleef hij niet gespaard van aanslagen en samenzweringen. Onder andere de senaat smeedde verscheidene komplotten uit frustratie door de verloren machtspositie. Daarnaast hanteerden de senatoren ook vreedzamere middelen zoals b.v. het aanstellen van consuls die de keizer vijandig gezind waren. Vele van Claudius’ terechtstellingen zijn met deze informatie in het achterhoofd misschien minder schokkend of onbegrijpelijk.

 

De keizer waakte met een niet aflatende aandacht over de graantoevoer. Toen hij de troon besteeg zou er nog slechts voor acht dagen graan geweest zijn en een tweede grote crisis volgde in het jaar 51. Claudius zocht echter naar oplossingen om zowel ‘s zomers als ‘s winters de koreninvoer veilig te stellen.

 Hij toonde bijzonder veel belangstelling voor de rechtspraak. Volgens Suetonius handelde hij echter volstrekt onvoorspelbaar en wijzigde hij soms voorschriften op basis van zijn persoonlijke gevoelens. Het zou zijn reputatie niet ten goede gekomen zijn. Claudius was ook dol op (gladiatoren)spelen en in het bijzonder op de bloedige varianten daarvan; zowel mens als dier moesten de keizers ziekelijke neigingen met hun leven bekopen.

 

Claudius’ beleid reageerde op dat van Tiberius en Caligula en betekende in zekere zin een terugkeer naar de politiek van Augustus. Maar op sommige gebieden was zonder meer een vooruitgang waar te nemen. De keizer organiseerde de centrale administratie door de oprichting van een aantal ministeries.[7] De hoge administratieve posten werden niet door senatoren of ridders bekleed, maar door keizerlijke vrijgelatenen, mannen die krachtens hun afkomst geheel buiten de Romeins-republikeinse tradities stonden. Narcissus, Pallas en Callistus waren de belangrijkste onder hen.

De traditionele visie, voor het grootste deel gebaseerd op de overleveringen van Suetonius, Tacitus en Dio Cassius, beweert dat deze liberti het bestuur in handen hadden en dat Claudius, een fysiek én mentaal zwak persoon, hun speelbal was.[8] In een alternatieve visie komt Claudius naar voren als een uiterst toegewijd, hard werkend en geslaagd bestuurder, die wel degelijk in staat was zijn vrijgelatenen -en vrouwen- te disciplineren.[9] We dienen beide extreme visies te nuanceren en de ware aard van Claudius er ergens tussenin zoeken: de keizer was noch een speelbal noch een genie, maar de consistentie van zijn beleid geeft aan dat de uiteindelijke koers door Claudius zelf werd bepaald.

Over Claudius’ -verhouding met- vrouwen kan veel worden gezegd. De twee meest invloedrijke vrouwen waren -in chronologische volgorde- Messalina en Agrippina. Beiden aasden op macht en gedroegen zich als ware tirannen. Messalina was een ziekelijk liederlijke en wrede vrouw. Ze ging zelfs zo ver één van haar minnaars te huwen, wat uiteindelijk haar dood met zich meebracht (47 n. Chr.). Binnen het jaar na Messalina’s dood trouwde Claudius met Agrippina, de dochter van Germanicus en zuster van Caligula. Zij had als doel haar zoon, de latere Nero, van de opvolging te verzekeren. Al gauw slaagde ze in haar opzet: in 50 n. Chr. adopteerde Claudius de jonge Nero en verkoos hij hem boven zijn eigen zoon Britannicus.[10] Eenmaal dit bereikt wilde Agrippina van haar man af. Hoogstwaarschijnlijk liet ze Claudius vergiftigen; de keizer stierf in de nacht van 12 op 13 oktober in 54 n. Chr..

 Net zoals we bij de vrijgelatenen hebben gezien, is de mening omtrent deze vrouwen en hun potentiële macht over Claudius herzien. Terwijl de historiografen doen geloven dat zij de politieke touwtjes in handen hadden, opteren de historici nu eerder voor het tegenovergestelde.

 

Hoewel lichamelijk alsook mentaal ongeschikt voor militaire veldtochten, is toch één van de weinige gebiedsuitbreidingen uit de eerste eeuw n. Chr. aan deze keizer toe te schrijven: in 43 veroverde Claudius met zijn leger het zuiden van Britannia.[11] Dit is de enige expeditie waar de keizer lijfelijk bij aanwezig was. Zijn generaals daarentegen zorgden voor verdere militaire zeges. Succesvolle campagnes werden gevolgd door de annexatie van Mauretanië (beginperiode van Claudius’ regering), Lycia (43 n. Chr.), Iudea (44 n. Chr.) en Thracië (46 n. Chr.).

Claudius was sowieso geen fervent reiziger; afgezien van de tocht naar Britannia bracht hij zijn hele leven in de nabijheid van Rome door.

 

We constateren ook een koerswijziging tegenover de provincialen. Claudius toonde zich in tegenstelling tot Augustus en Tiberius vrijgevig met het verlenen van het Romeins burgerrecht; vooral de provincia Gallia en zijn geboorteplaats Lugdunum genoten een voorkeursbehandeling. Hij is een belangrijke stap verder gegaan dan zijn voorgangers: door zijn toedoen verkreeg de elite van de Aedui -en later ook die van andere Gallische civitates foederatae- het recht om lid te worden van de Romeinse senaat en kon ze senatoriale ambten bekleden (“ius honorum”). Dit betekende een stap in de richting van de gelijkschakeling van de provincies met Italië.

 

 

2.3. Nero (54- 68 n. Chr.)

 

Deze beruchte keizer[12] werd op 15 december 37 n. Chr. geboren in het kuststadje Antium als Lucius Domitius Ahenobarbus. Na de adoptie door Claudius (50 n. Chr.) en zijn huwelijk met diens dochter Octavia in 53 werd hij bij Claudius’ dood zonder veel tegenstand als nieuwe keizer aanvaard. Hij was toen 16 jaar oud.

 De gebruikelijke verhalen omtrent deze keizer zijn niet te versmaden: “Books and films portray him as a monster, a self-indulgent monarch who burned Rome to provide space for his country mansion, who tortured and killed his opponents, and who led a pampered life of great extravagance”.[13] Is deze reputatie niet gebouwd op bijzonder weinig historische feiten? De waarheid is wellicht complexer dan bovengenoemd citaat doet geloven. We moeten wat betreft deze princeps op onze hoede zijn voor de bevooroordeelde historiografen. Suetonius, Tacitus én Dio Cassius keuren, elk op hun eigen manier en met verschillende gradaties van aversie, Nero’s daden af. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (tweede helft van de eerste eeuw na Chr.) schrijft echter in zijn geschiedenis van het Joodse volk: “For many historians have written the story of Nero, of whom some, because they were well treated by him, have out of gratitude been careless of truth, while others from hatred and enmity toward him have so shamelessly and recklessly revelled in falsehoods as to merit censure. ...” (Flavius Josephus, `Ioudaikh `Arcaiologia XX 154, vertaling uit de Loeb). We weten nu dat er ook historiografen moeten geweest zijn die Nero in hun geschriften gunstig gezind waren, alleen is er niet één tot ons gekomen; we kennen geen enkele naam. Dit maakt een “eerlijke” beoordeling van de keizer extra moeilijk.

 

De eerste jaren stond de nog jonge princeps onder de hoede van twee begeleiders alias raadgevers: enerzijds de stoïcijnse filosoof Seneca en anderzijds Africanus Burrus, praefectus praetorio. Zij namen alle belangrijke beslissingen. Ook Agrippina oefende in het begin enorme invloed uit op haar zoon; ze wilde niets liever dan zelf regeren. In 59 echter schakelde Nero haar uit.

 De beginperiode lijkt gekenmerkt door bedachtzaamheid, gematigdheid en een voorbeeldig beleid. Hier doet zich het probleem voor van het “quinquennium Neronis”. Keizer Trajanus zou gezegd hebben dat Nero’s vijf jaren (“quinquennium Neronis”) beter waren dan die van welke andere keizer ook, aldus de in de vierde eeuw schrijvende Latijnse geschiedschrijver Aurelius Victor.[14] Het “quinquennium” wordt, ook door A. Victor, opgevat als zijnde de “eerste” vijf jaren van Nero’s regering. Bijna alle historici interpreteerden dit als zouden deze “voorspoedige jaren” te danken zijn aan het vakkundig beleid van Seneca en Burrus; van zodra Nero de touwtjes zelf in handen had, waren de goede tijden voorbij.[15] Deze moraliserende verklaring viel echter moeilijk te rijmen met het vervolg van Victors tekst waarin hij de keizers bouwactiviteiten te Rome en zijn annexaties van Pontus en Alpes Cottiae bespreekt. Geen van beiden zijn in het begin van de regering te situeren. Daardoor wrong een aantal historici zich in alle mogelijke bochten en besloot dat het “quinquennium” een andere periode van Nero’s regering aanduidde, misschien de middeljaren of de laatste vijf. Voorstander van dit laatste is o.a. J. Anderson, want tussen 63 en 66 n. Chr. werden de bovengenoemde gebieden geannexeerd en bouwde Nero Rome, dat grotendeels in as lag, weer op tot een keizerlijke hoofdstad.[16] R. Syme beargumenteerde later dat het zinloos is zich vast te pinnen op een bepaalde periode van vijf jaar. Verstandiger is zijns inziens te analyseren wat beide keizers gemeen hadden. Hij vindt de gemeenschappelijke interesse in het geven van spektakels ter vertier van het Romeinse plebs.[17] In 1989 kwam M.K. Thornton met een alternatieve verklaring aanzetten, misschien niet onmogelijk. Trajanus’ uitspraak zou toch op de eerste vijf jaren slaan. Volgens deze historicus vormt de graantoevoer de link tussen Nero en Trajanus. Beide keizers bouwden hiervoor een haven te Ostia. Trajanus’ bewondering voor Nero’s eerste regeringsjaren wordt door deze analogie in een ander daglicht geplaatst.[18]

 

Met de dood van Burrus in 62 n. Chr. raakte ook Seneca op de achtergrond en een koerswijziging kondigde zich aan. De keizer hanteerde nu alle middelen om geld binnen te halen: taksen werden verhoogd, het muntgehalte verlaagd en de landerijen van de rijken geconfisqueerd.

 

De grote brand te Rome in 64 n. Chr. deed Nero’s dalende reputatie geen goed. Een groot gedeelte van Romes centrum werd volledig verwoest. De keizer stelde alles in het werk de daklozen te huisvesten en de restoratie te laten aanvatten. Ondanks het feit dat Nero de Christenen de schuld gaf, was het volk ervan overtuigd dat de keizer zelf de brand had aangestoken, ten einde land vrij te maken voor zijn “Domus Aurea”. Suetonius schrijft dat de keizer van op een afstand verrukt en al zingend de vlammenzee gade sloeg (Suet., Nero 38). Vandaag de dag achten de meeste historici het onwaarschijnlijk dat de keizer zelf verantwoordelijk moet gesteld worden voor de vuurgloed.[19]

 Nero’s Gouden Huis nam zo’n slordige 125 hectaren in beslag en was extravagant in alle mogelijke betekenissen van het woord. Tacitus geeft in zijn Annalen een beschrijving: “Ceterum Nero usus est patriae ruinis extruxitque domum in qua haud proinde gemmae et aurum miraculo essent, solita pridem et luxu vulgata, quam arua et stagna et in modum solitudinum hinc silvae, inde aperta spatia et prospectus, ...” (Tac., Annales XV 42.1). Het “huis” is nooit volledig afgeraakt. De onvoorstelbare kapitalen die de heropbouw van Rome eisten, dreven Nero tot veroordelingen en confiscaties, het schorsen van de graanuitdelingen en van het uitbetalen van het leger. Dit alles zorgde voor het verlies van zijn populariteit bij de elite in Italië en enkele provincies.[20]

 Een tijd van komplotten volgde. In 65 werd de samenzwering van Gaius Calpurnius Piso net op tijd onderschept. Een groep senatoren plande namelijk Nero te vermoorden tijdens de Circusspelen in de maand april. Een jaar later ondernamen voorname senatoren onder leiding van een zekere Annius Vinicianus een tweede poging de princeps van de troon te stoten. Ze werd net als de vorige op tijd ontmaskerd. De relatie tussen de senaat en de keizer was vanaf toen meer dan onderkoeld.

 

Een kort woord over de interesses van Nero. Hij dichtte en zong eigen composities terwijl hij zichzelf begeleidde op de lier. Het liefst stond hij voor een groot publiek. De meningen omtrent zijn literair en muzikaal talent zijn verdeeld. Het valt zwaar te beoordelen hoe begaafd Nero werkelijk was op muzikaal vlak.

 Nero was een philhelleen; hij bewonderde de Griekse cultuur. Zijn enige grote buitenlandse tocht was dan ook een rondreis door Griekenland. Hij nam er deel aan de festivals van Olympia, Nemea, Delphi e.a., waar hij zich door omkoperij van de overwinning verzekerde.

 

Op militair vlak werd een aantal successen geoogst. De opstand in Britannia werd onderdrukt en er werd vrede gesloten met de Parthen. Het koninkrijk Pontos en het Alpengebied werden Romeinse provincies. Deze verdiensten zijn echter toe te schrijven aan Nero’s generaals C. Suetonius Paullinus en Gnaeus Domitius Corbulo, niet aan de keizer zelf.

 

In maart 68 kwam de stadhouder van Gallia Lugdunensis, Julius Vindex in opstand. Galba (in Hispania citerior) en Otho (in Lusithania) sloten zich bij hem aan. Vindex werd makkelijk verslagen door de Rijnlegioenen, maar intussen was Galba in Hispania tot keizer uitgeroepen. Nero koos in juni voor zelfmoord. De chaos van het vierkeizerjaar ving aan.

 

Werd Nero door de senatoren gehaat, bij het gewone volk van Rome bleef hij populair. Hij gaf gigantische bedragen uit ter vermaak en verstrooiing van het Romeinse plebs. Suetonius rapporteert: “... sparsa et populo missilia omnium rerum per omnes dies: singula cotidie milia avium cuiusque generis, multiplex penus, tesserae frumentariae, vestis, aurum, argentum, gemmae, margaritae, tabulae pictae, mancipia, iumenta atque etiam mansuetae ferae, novissime naves, insulae, agri” (Suet., Nero 11.3). Op die manier kon hij op hun steun rekenen en veegde daarmee een niet te onderschatten bedreiging van de baan. Na zijn dood sprak de senaat de damnatio memoriae uit; het volk bleef hem echter eren.

 

 

2.4. Trajanus (98 - 117 n. Chr.)

 

Trajanus[21] werd waarschijnlijk in het jaar 53 geboren in Italica (ten oosten van het huidige Sevilla) en was daarmee de eerste Romeinse keizer van niet-Italische origine. Hij was echter geen “Hispanus” (Spaanse autochtoon) gezien zijn voorouders, voordat ze zich in deze Romeinse provincia settelden, uit Italië afkomstig waren (“Hispaniensis”).

 

Van jongs af doorliep hij een eervolle senatoriale en militaire carrière, die begon met het ambt van militair tribuun en een voorlopig hoogtepunt bereikte met het consulaat in 91 n. Chr.. In oktober 97 n. Chr. werd Trajanus geadopteerd en tevens tot mederegent benoemd door de oude keizer Nerva waardoor hij, na diens dood op 28 januari 98, de eerste adoptiefkeizer werd. Pas nadat hij de rijksgrenzen langsheen Rijn en Donau geïnspecteerd had, kwam Trajanus in de zomer van 99 naar de Urbs. Zijn intrede werd van zijn kant gekenmerkt door gematigdheid, een eigenschap die zijn verdere regering karakteriseerde.

 De keizer genoot de goedkeuring van de senatoren en gedroeg zich in tegenstelling tot zijn voorganger Domitianus waardig en beheerst tegenover hen. Reeds in het begin van zijn regering kende de senaat voor het eerst in het principaat aan Trajanus de titel “Optimus Princeps”, beste en ideaal heerser toe.[22] Pas in 114 n. Chr. nam hij deze titel in zijn naam op.

 

Trajanus had een zwak voor oorlog voeren. Niet minder dan acht jaren van zijn regering werden besteed aan oorlogshandelingen. De keizer zou steeds persoonlijk aan de zijde van zijn soldaten hebben meegestreden, wat hem des te populairder maakte (Plinius, Paneg. 13). Het relatief hoge aantal campagnes tijdens zijn regering is dan ook deels te verklaren door zijn persoonlijke interesse in het militaire leven, want van grote bedreigingen van Romes buurvolkeren was in het begin van de tweede eeuw nauwelijks sprake. Daarnaast werden ze waarschijnlijk ingegeven door interne politiek en de noodzaak om het leger bezig te houden.

 Vooreerst waren er de twee grote veldtochten tegen de Daciërs (101-106 n. Chr.). Domitianus’ vroegere expedities hadden niet tot blijvende resultaten geleid, iets wat Trajanus nu poogde te bewerkstelligen. Maar ook Trajanus’ eerste “overwinning” in 102 n. Chr. bleek niet doorslaggevend en in 105 trok hij nogmaals naar dit gebied ten noorden van de Donau. Bij winst in 106 werd nu zonder genade het ganse Dacische Rijk tot Romeinse provincie gemaakt.[23] Zoals Caesar schreef ook deze keizer en veldheer zijn verslagen over deze strijd zelf te boek; ze zijn echter verloren.

 Hierna volgde een fase van rust en vrede (107-113 n. Chr.), het zogenaamde hoogtepunt van zijn regering. Trajanus organiseerde voortdurend publieke spelen maar besteedde daarnaast een deel van de oorlogsbuit aan opzienbarende publieke werken, voornamelijk ten gunste van Rome. Zij moesten de Dacische triomf benadrukken. Hierdoor heeft hij niet alleen de naam een groot oorlogsvoerder te zijn, maar tevens een van de grootste bouwers onder de Romeinse keizers. In de hoofdstad liet hij in 112 n. Chr. een gloednieuw forum aanleggen, het “Forum Traiani”. Het was het meest uitgestrekte van de keizerlijke fora. Op dit forum bevindt zich ook Trajanus’ zuil, die hem in 113 werd geschonken door de senaat; op de indrukwekkende reliëfs staat de Dacische oorlog afgebeeld. Verder zijn er o.a. nog het Naumachia Traiani (een amfitheater voor zeegevechten), de Trajaanse thermen en de Aqua Traiana, Romes laatste grote aquaduct.

 In 113/4 n. Chr. trok de keizer opnieuw ten velde, ditmaal naar het Oosten om er te strijden tegen de Parthen. Doordat deze laatsten zich hadden bemoeid met de Romeinse bufferstaat Armenia, hadden zij de reeds delicate balans verstoord. Het Romeinse leger zegevierde over de Parthen en Armenia werd tot een Romeinse provincia gemaakt. Tijdens zijn laatste maanden kende de keizer moeilijkheden en enkele nederlagen op militair vlak. In verschillende delen van het Rijk braken opstanden uit. De keizer stierf op zijn terugtocht naar Rome te Selinus (Cilicië) op 9 augustus 117 ten gevolge van een beroerte.

 Door de inlijving van verschillende rijken onder Trajanus had het Imperium Romanum uiteindelijk zijn grootste uitbreiding bereikt. Met hem ging de laatste grote Romeinse veroveraar heen.

 

Vrijwel alle antieke bronnen prijzen Trajanus zonder voorbehoud. De Panegyricus van Plinius de Jongere is een van de duidelijkste voorbeelden (supra). Het is een lofrede aan Trajanus die Plinius op 1 september 100 -het begin van Trajanus’ heerschappij- als dank voor zijn consulaire functie ten overstaan van de senaat uitsprak. De tot ons gekomen versie is echter veel langer en overdadiger dan de oorspronkelijke. Op alle manieren wilde Plinius zijn lezers voorhouden dat Trajanus de ideale heerser was. Er komt geen einde aan de opsomming van voorvallen die de keizers grootheid moeten aangeven.

 Trajanus’ goede reputatie heeft steeds standgehouden.[24] In de vierde eeuw eindigt de Latijnse geschiedschrijver Eutropius zijn samenvatting over Trajanus’ regering als volgt: “Huius [Trajanus] tantum memoriae delatum est, ut usque ad nostram aetatem non aliter in senatu principibus acclametur, nisi felicior Augusto, melior Traiano” (Eutropius, Brevarium ab urbe condita VIII 5). We moeten echter kritisch staan tegenover deze onovertroffen lofbetuigingen en wel om twee redenen. Ten eerste is de lof gedeeltelijk een reactie op de verachting die men had voor zijn voorganger Domitianus (de twee regeringsjaren van Nerva buiten beschouwing gelaten); men valt dus in extremen. Ten tweede moet men beseffen dat de literaire overleveringen afkomstig zijn van de hoogste laag van de bevolking, die hem gunstig gezind waren.[25]

 

 

Met deze korte schets over de levensloop van de te bespreken keizers, is een eerste indruk gegeven. We weten dat Claudius en Nero bijna voortdurend in Rome verbleven, in tegenstelling tot Trajanus, de “Optimus princeps” die op zijn veldtochten alle Romeinse grenzen afschuimde. Met deze algemene informatie in het achterhoofd kunnen we ons nu toeleggen op de activiteiten van deze drie keizers op het Italisch Schiereiland.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[5] De werken die ik raadpleegde zijn: CARNEY T.F., The Changing Picture of Claudius, in: Acta Classica 3 (1960), pp. 99-104; LEVICK B., Claudius, London 1990; SCARRE C., Chronicle of the Roman Emperors, London 1995; SCRAMUZZA V.M., The Emperor Claudius, Cambridge 1940; THIEL J.H., Keizer Claudius, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 53 (1938), pp. 1-32.

[6] Er zijn dan ook in gans het Romeinse Rijk slechts twee inscripties teruggevonden ter zijner eer die dateren van voor 41 n. Chr.. Het gaat om twee sokkels van standbeelden; één werd gevonden in Italië, te Pola (C10, infra), de andere in Klein-Azië, te Alexandria Troas: CIL III 381: “[Ti(berio) C]laudio Drusi / [Ger]manici fil(io) Neroni / Germanico / [au]gur(i), sodali Augustal(i), / sodal(i) Titio, co(n)s(uli). / [C(aius) N]orbanus C(ai) f(ilius) An(iensi tribu). / [Qu]adratus, prim(us) pil(us), / [tri]b(unus) milit(um), praef(ectus) castr(orum), / augur, IIvir, / [te]stamento poni / iussit”.

[7] B. Levick hecht geen geloof aan een keizerlijk kabinet; de historica oordeelt dat men niet kan spreken van een “centralisatieproces”. De belangrijkste drijfveer van Claudius zou een systematische aanval op de macht en het prestige van de senaat zijn geweest (LEVICK B., op.cit.1, p. 81 e.v.).

[8] Deze visie bleef onaangetast overeind tot ver in de 20ste eeuw. J.H. Thiel is een van de eersten die eind jaren dertig wijst op de waarde van deze keizer. Hij probeert zijn lezers te overtuigen van het feit dat het beeld van de historiografen veel té negatief is. Ook in het recentere werk van B. Levick (1990) worden de historiografen bekritiseerd waardoor een positief beeld van Claudius mogelijk wordt.

[9] Dit standpunt vindt men bijvoorbeeld terug in het werk van V.M. Scramuzza: de auteur gaat er a priori van uit dat de antieke bronnen een oneerlijk beeld ophangen en Claudius wordt nu wellicht als een té ideaal heerser afgeschilderd.

[10] Waarom de keizer zijn eigen zoon zo makkelijk opzij schoof, is niet duidelijk. Misschien vond hij het moeilijk hem als opvolger te zien na de affaire met zijn moeder Messalina. Het was in ieder geval zo dat Nero toentertijd nog niet de megalomane trekken vertoonde van later.

[11] Het voltooien van de verovering van Britannia nam nog verschillende decennia in beslag; het meest noordelijke deel van het eiland zou zelfs nooit onder Romeinse controle komen.

[12] Voor deze korte kenschets baseerde ik mij, naast de primaire bronnen, op: GOODMAN M., The Roman World (44 B.C. - A.D. 180), London and New York 1997; GRANT M., Nero, London 1970; MOMIGLIANO A.D., Nero, in: C.A.H. (first edition) X, Cambridge 1934, pp. 702-742; SCARRE C., op.cit.1; THORNTON M.K., The Enigma of Nero’s Quinquennium, in: Historia 22 (1973), pp. 570-582; THORNTON M.K., Nero’s Quinquennium: the Ostian Connection, in: Historia 38 (1989) heft 1, pp. 117-119.

[13] SCARRE C., op.cit.1, p. 50.

[14]Eo modo L. Domitius (nam id certe nomen Neroni, patre Domitio, erat) imperator factus est. Qui cum longe adolescens dominatum parem annis vitrico gessisset, quinquennium tamen tantus fuit, augenda urbe maxime, uti merito Traianus saepius testaretur procul differre cunctos principes Neronis quinquennio; …” (Aurelius Victor, Epitome de Caesaribus 5.1-2).

[15] Voorstanders van deze interpretatie zijn o.a. HENDERSON B.W., the life and principate of the Emperor Nero, Roma 1968; MOMIGLIANO A., art.cit. 8; WARMINGTON B.H., Nero. Reality and Legend, London 1969; GRANT M., op.cit.8; SYME R., Emperors and Biography. Studies in the Historia Augusta, Oxford 1971. Volgens M. Goodman is het mogelijk dat de “medewerkers” van Nero een dergelijk verhaal hebben verzonnen teneinde hun coöperatie met de keizer in diens vroege regeringsjaren goed te praten (GOODMAN M., op.cit. 8, p. 56).

[16] ANDERSON J.G.C., Trajan on the Quinquennium Neronis, in: J.R.S. 1 (1911), pp. 177-178.

[17] SYME R., op.cit.11, pp. 108-110. Reeds in 1911 maakte F. Haverfield een gelijkaardige opmerking, namelijk dat het misschien beter was het quinquennium op te vatten als gewoonweg vijf willekeurige jaren van Nero’s regering (ANDERSON J.G.C., art.cit. 12, pp. 178-179).

[18] THORNTON M.K., Nero’s Quinquennium: the Ostian ...8, p. 119: “… they both built harbors at Ostia. Anyone undertaking this daunting task is bound to look in admiration at a predecessor who built the more difficult of the two harbors”.

[19] GRANT M., op.cit.8, p. 170; MOMIGLIANO A.D., art.cit.8, pp. 722-723.

[20] WIEDEMANN T.E.J., Nero, in: C.A.H. (second edition), X, Cambridge 1996, pp. 250-251.

[21] Voor meer informatie, zie o.m.: HENDERSON B.W., Five Roman Emperors, New York 1969²; HOMO L., Le siècle d’ or de l’ empire romain, Paris 1969; SCARRE C., op.cit.1.

[22]Scias neminem ante meruisse, quod non erat excogitandum, si quis meruisset” (Plinius, Paneg. 88.4).

[23] Het Dacische Rijk moet gesitueerd worden in het noordwesten van Asia Minor, ter hoogte van het huidige Roemenië.

[24] Zoals B.W. Henderson het stelt: “In their praise of Trajan, writers, both ancient and modern, have exhausted the language of approbation” (HENDERSON B.W., op.cit.17, p. 177).

[25] LONGDEN R.P., Nerva and Trajan, in: C.A.H. (first edition), XI, Cambridge 1936, p. 200.