Het lelijke eendje en de keizerlijke adelaar. De hervormingen van, en het beleid ten overstaan van, de nationale regimenten, 1713-1763. (Peter Van Wichelen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Halbgebildete Tataren, Republiken der alten Welt, Lehnsherren und Handelsstädte des Mittelalters, Könige des achtzehnten Jahrhunderts, endlich Fürsten und Völker des neunzehnten Jahrhunderts: alle führen den Krieg auf ihre Weise, führen ihn anders, mit anderen Mitteln und nach einem anderen Ziel.
Carl Von Clausewitz, Vom Kriege Achtes Buch, Drittes Kapittel
1. Historische Achtergrond
Deze scriptie behandelt de ontwikkeling en het beleid ten opzichte van de nationale Zuid-Nederlandse regimenten in de periode vanaf de installatie van de Habsburgse keizer over de Zuidelijke Nederlanden in 1713 tot de vrede van Sint-Hubertusburg in 1763. Alvorens nader op de concrete probleemstelling in te gaan wordt een overzicht gegeven van de behandelde periode.
Op 1 november 1700 stierf Carlos II, de laatste koning van de Spaanse Habsburgers[8]. Op grond van zijn huwelijk met Maria–Theresia, zus van Carlos II, eiste Louis XIV de Spaanse troon op. Langs de andere kant had ook de Habsburgse keizer een zus van de Spaanse koning, Margaretha–Theresia, gehuwd en maakte dus evenveel aanspraak. Wie de troon ook zou erven, het Europese machtsevenwicht dreigde grondig verstoord te worden. Bezorgd over de gevolgen hadden de Europese grootmachten al in 1697 een conferentie belegd waarop de verdeling van het rijk besproken werd, dit tot groot ongenoegen van Carlos zelf die niet kon verkroppen dat buitenstaanders gingen zeggen hoe hij zijn rijk moest verdelen, en overigens geen zin had om zijn rijk hoe dan ook te verdelen[9].
Aan het Spaanse hof waren de meningen verdeeld in een Frans en een Habsburgs kamp. Beiden probeerden de balans in het voordeel van hun favoriete dynastie te doen doorslaan. Toen het testament geopend werd bleek dat de Bourbons het pleit gewonnen hadden. Phillipe d’Anjou, kleinzoon van Louis XIV, erfde het Spaanse imperium. Tegen de gemaakte afspraken in eiste Louis XIV dat het rijk inderdaad een en onverdeeld aan zijn kleinzoon zou toevallen[10].
Noch Engeland, noch de Verenigde Provinciën waren oorspronkelijk erg geneigd geweest om een oorlog te voeren om de Habsburgse pretendent te steunen, maar toen ze de Franse beslissing vernamen, en Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden binnenmarcheerden, veranderden ze abrupt van mening.
Frankrijk een beroep doen op zijn bondgenoten in het Heilige Roomse Rijk, en met name op Beieren[11], daarnaast beschikte het over de Spaanse gebieden en stond het traditioneel op goede voet met het Ottomaanse rijk[12]. De al even traditioneel goede relaties met Zweden waren van weinig nut vermits in 1700 de Grote Noordse Oorlog was uitgebroken, waarin een alleen staand Zweden het moest opnemen tegen de grote coalitie van tsaar Pyotr I Veliky bestaande uit Rusland, Polen–Litouwen en Denmarken[13].
De Spaanse Successieoorlog sleepte zich verder tot 1713, met als beslissende punten de slag bij Blindheim (13 augustus 1704), waarin de Beierse troepen werden uitgeschakeld, de slag bij Ramillies (1706), en de daaropvolgende bevrijding van de Zuidelijke Nederlanden, en de slag bij Malplaquet (11 september 1709) in Noord-Frankrijk, die de Franse weerstand volkomen brak[14]. Hierna was Louis XIV bereid verregaande concessies te doen: de Habsburgse pretendent Karl zou de Spaanse troon krijgen, de Franse aanspraken werden opgegeven. Maar de geallieerden eisten dat Franse troepen Phillipe d’Anjou zouden buiten zetten en Karl zouden escorteren naar Madrid. Dit kwam neer op een regelrechte vernedering en de Fransen weigerden[15]. Een bijkomend probleem voor de Maritieme Mogendheden was dat op 18 april 1711 Karl aartshertog van Oostenrijk was geworden en daaropvolgend Rooms keizer. In een nieuw rijk zoals dat van Karl V hadden de Zeemogendheden niet veel zin. Uiteindelijk werd in 1713 vrede gesloten. De verdragen van Utrecht enerzijds en Rastatt –Baden (6 maart 1714) anderzijds bepaalden dat Phillipe d’Anjou wel degelijk koning van Spanje werd. Napels en de Zuidelijke Nederlanden werden echter toegewezen aan de Habsburgers, evenals Milaan[16]. De Europese leiders konden tevreden zijn, het machtsevenwicht was hersteld.
Wat de nationale regimenten betreft, zij waren trouw aan het regime gebleven, wat betekende dat ze in dienst van het Anjouaanse regime samen met het Franse leger vochten. Na de slag bij Ramillies begonnen de geallieerden echter hun eigen eenheden op Zuid-Nederlandse grondgebied te rekruteren en na de slag bij Malplaquet ging het merendeel van de eenheden in geallieerde dienst over[17].
De Oostenrijkers waren niet echt verheugd over hun nieuwe aanwinsten, en zeker niet op de Zuidelijke Nederlanden. Ver van de kerngebieden verwijderd en moeilijk te bereiken werden ze eerder als een last dan een aanwinst beschouwd[18]. Daarenboven had Wenen geen vrij spel. De douanetarieven en tollen werden bepaald door de Zeemogendheden, de gewesten moesten neutraal zijn in geval van oorlog en de keizer kreeg daarenboven het Barrièreverdrag (15 november 1715) te slikken[19]. Naast het betalen van een miljoen florijnen per jaar aan de Staten Generaal voor het onderhoud van de garnizoenen, namen de troepen van de Verenigde Provinciën hun intrek in de versterkingen langs de Franse grens[20]. Bijkomend had Wenen de verplichting in de Zuidelijke Nederlanden permanent 25 000 man onder de wapens te houden, iets wat gezien de totale omvang van het Oostenrijkse leger een zware opgave betekende. Deze troepen zouden dan immers niet beschikbaar zijn voor de verdediging van Oostenrijk, laat staan de verdediging van Hongarije in geval van een Ottomaanse aanval.
Vanwege de matige Weense interesse werd er dan ook geen landvoogd geïnstalleerd in Brussel. Men beperkte zich tot het aanstellen van een hoge persoonlijkheid als landvoogd. Eugène de Savoie was landvoogd tot 1725 maar zette gedurende zijn voogdij geen voet in de Zuidelijke Nederlanden. Toen echter in 1725 er duchtig hervormd werd stelde men in een ruk ook een nieuwe landvoogd aan. Maria-Elizabeth, zus van de keizer, resideerde wel degelijk in Brussel[21].
Na de machtsovername door de Oostenrijkers bleef het gedurende twintig jaar kalm. Tot in 1733 de Poolse Successieoorlog uitbrak[22].
Augustus II, koning van Polen –Litouwen stierf in 1733. Een nieuwe koning verkozen diende te worden in de Sjem, het Poolse parlement. Maar het exclusief uit nobelen bestaande parlement was zwaar aangetast door corruptie, en liever dan het Poolse staatsbelang te steunen was het verdeeld in een fractie die door de Fransen was omgekocht en een fractie die geld kreeg van Oostenrijk en Rusland. Uiteindelijk werd Stanislas Leszinsky gekozen, de Franse kandidaat[23]. Oostenrijk was hier niet gelukkig mee maar ging niet over tot militaire actie. Rusland daarentegen had gedurende lange tijd tegen Polen–Litouwen moeten vechten en hechtte meer belang aan wie op de troon zat in Warschau. Ze vielen dan ook Polen binnen en verdreven de Poolse koning ten gunste van Augustus III, tevens keurvorst van Saksen[24]. De Fransen waren niet zinnes om dat over hun kant te laten gaan en verklaarden de oorlog. Onvermijdelijk raakte ook Oostenrijk betrokken en de volgende vijf jaar werd de Poolse Successieoorlog uitgevochten[25]. De gevolgen waren zoals vaak in de achttiende eeuw gering. Oostenrijk verloor Napels en Sicilië aan Spanje, en werd gecompenseerd door Toscane. Augustus III bleef op de troon in Polen–Litouwen[26]. In de Nederlanden ondervond men weinig last van de oorlog aangezien de Fransen in tegenstelling tot de vorige keer weinig interesse vertoonde voor dit gebied[27].
De achttiende eeuw blijkt vooral gekenmerkt te worden door opvolgingsoorlogen. De volgende dynastie die in de problemen kwam was de Habsburgse zelf. Karl VI had geen mannelijke troon opvolger, enkel twee dochters die elk met een van de zonen van de hertog van Lotharingen gehuwd waren. Al 19 april 1713 had Karl VI het zo geregeld dat de opvolging, vastgelegd in de Pragmatieke Sanctie, ook in vrouwelijke lijn kon gebeuren en Maria –Theresia aangewezen als opvolger. Spanje tekende de overeenkomst in 1725, Rusland in 1726, Pruisen volgde in 1728, de Verenigde Provinciën gaven hun goedkeuring in 1731 en het Heilige Roomse Rijk in 1732. Zelfs Frankrijk tekende, zij het pas in 1738. Er was echter een iemand die niet getekend had en dat was de Beierse keurvorst Karl Albert[28].
Toen Karl VI stierf op 20 oktober 1740 eiste de Beierse keurvorst dan ook een deel van de koek. Al gauw kreeg hij de steun van Saksen en ook Frankrijk[29]. Nog iemand die de pacta sunt servanda regel niet bleek te kennen was de pas aan de macht gekomen Friedrich II in Pruisen. Blijkbaar achtte hij zich niet verantwoordelijk voor wat zijn vader ondertekend had en hij begon onderhandelingen over Silezië, wat volgens een oud testament van de Piasten aan de Hohenzollern zou moeten toekomen[30]. Op het ogenblik dat de Oostenrijkse legers opgesteld stonden om de Beierse troepen af te slaan in geval van een oorlog, viel Pruisen Silezië binnen. Het bleek meteen ook de enige beslissende actie van de oorlog. Aan het einde van de oorlog, in 1748, bleven de grenzen op Silezië na, immers ongewijzigd (Aken, 18, 20 en 23 oktober 1748)[31].
In de Nederlanden bleef het kalm tot 1744. Toen viel een Frans leger de Nederlanden binnen en ondervond geen weerstand. Wenen had beslist alle troepen terug te trekken naar de Oostenrijkse erflanden. Enkel tegen het eind van de oorlog verschenen grote en georganiseerde eenheden van de geallieerden opnieuw in de Nederlanden[32].
Na de oorlog kwam de kwestie van de landvoogdij over de Nederlanden opnieuw ter sprake. Charles de Lorraine, broer van keizer Franz–Stephan, werd de nieuwe landvoogd. Gelukkig voor de Zuid -Nederlanders was hij een beter landvoogd dan een legeraanvoerder. Hij werd overigens bijgestaan door bekwame gevolmachtigde ministers als Botta–Adorno en Johann Carl Phillipe Cobenzl[33].
Voor het verdere verloop van de periode bleef alles kalm in de Nederlanden, mede te danken aan de Renversement des alliances die Kaunitz, kanselier van Maria–Theresia, in elkaar knutselde. De eerste pogingen mislukten omdat Frankrijk een bondgenootschap met Pruisen wou trouw blijven. Maar nadat Rusland, dat Pruisen wou kortwieken, zich garant had gesteld voor de integriteit van Hannover, vreesde Friedrich een tweefronten oorlog en trachtte dit te pareren door zich zelf garant te stellen voor de integriteit van Hannover[34]. De Fransen zagen dat als verraad en waren bereid een defensieve alliantie te sluiten met de Oostenrijkers[35]. Van de kant van Rusland was tsarina Elizaveta I er even op gebrand om Oost –Pruisen te bezetten als Maria–Theresia om Silezië te heroveren. Friedrich II reageerde door Saksen preventief aan te vallen. Voor de komende zes jaar werd Midden-Europa geteisterd door de Zevenjarige Oorlog. Oostenrijk zette alle beschikbare middelen in, dus ook de nationale Zuid-Nederlandse regimenten. Alle moeite ten spijt bleek Pruisen in staat zijn numeriek veel sterkere vijanden van zich af te houden. De vrede van Sint -Hubertusburg (15 februari 1763) was een status-quo[36].
2. Probleemstelling
Zoals in het begin vermeld behandelt deze scriptie de nationale regimenten en in het bijzonder het beleid van de centrale overheid en de daaruit voortvloeiende hervormingen.
De nationale regimenten waren de afstammelingen van de laatmiddeleeuwse grafelijke en hertogelijke legers. Toen de Nederlanden verenigd werden aan het begin van de Nieuwe Tijd werden deze legers ook samengevoegd. Men moet dit in een context zien waarbij legers steeds harder gingen steunen op huurlingen en minder op stedelijke milities en adellijke ruiterij.
Gedurende de Nieuwe Tijd bleven deze eenheden in dienst van de heersende dynastie en in de Tachtigjarige Oorlog vochten zij mee in dienst van de Spaanse Habsburgers, in wiens dienst zij gedurende de rest van de zeventiende eeuw bleven. Toen de Oostenrijkse Habsburgers het roer overnamen, volgden zij hun nieuwe meesters.
Bij het begin van deze periode hadden deze regimenten nog hun oude organisatie die niet veel verschilde van de structuur van hun vroegere collega’s van de Republiek. In totaal bestonden ze uit een 5500 soldaten[37].
In de historiografie wordt algemeen aangenomen dat grote hervormingen in deze contreien gebeurden rond 1725 en daarna tijdens de Haugwitz-revolutie na 1750. Tenslotte heeft men de Jozefijnse hervormingen in de jaren tachtig van de achttiende eeuw. Dit schema wordt door de band ook toegepast op de nationale regimenten. In deze thesis is het niet alleen de bedoeling na te gaan hoe en wanneer de nationale regimenten hervormd werden maar ook dieper in te gaan op de oorzaken en voorwaarden voor een hervorming. Hervormingen vloeien immers voort uit een zeker beleid, en het is dat beleid dat bepaald hoe en wanneer er hervormd wordt. Zodoende is het uitgesloten tot een beter begrip te komen van de gebeurtenissen zonder de mensen die het beleid vorm gaven en hun ideeën te kennen en te begrijpen.
Overigens lijkt het niet verstandig zich al te zeer te focussen op het traditionele schema, men loopt dan immers het risico dat men andere gebeurtenissen over het hoofd gezien worden of niet op hun volle waarde geschat. Daarom zijn de datums van 1725 en 1750 eerder als leidraad te interpreteren dan als gegeven waarheden.
Een leger bestaat uit meer dan enkel soldaten, zelfs in deze periode. Het onderhoud van een leger, zelfs een van de beperkte omvang van de nationale regimenten vergt de uitbouw van een logistiek systeem dat in staat voor het onderhoud en de voorzieningen die nodig zijn om een leger paraat te houden. Het gaat hierbij om het verstrekken van voedsel en het leveren van het noodzakelijke voor de verlichting en verwarming van de kazernes. Een goede logistiek was noodzakelijk wou men een gevechtsklaar leger in het veld brengen.
Ermee verwant maar toch verschillend is de toelevering van zaken voor direct militair gebruik. Men moet hierbij niet alleen aan musketten en kanonnen denken. Ook onderdelen voor het vervaardigen van buskruit, munitie en zandzakken om er maar enkele te noemen, kocht het leger in bij handelaars. Dit waren vanzelfsprekend noodzakelijke elementen als men een eenheid in het veld wou brengen tegen de vijand.
Het mag duidelijk zijn dat het leger niet voor deze zaken zelf instond. Men stelde zich tevreden met dit in te kopen bij een handelaar. Iets wat het meteen ook mogelijk maakte om de nijverheid te stimuleren. De vraag is echter of de legerleiding bekommerd was om de handel en nijverheid door middel van aankopen te stimuleren. Men kan zich tevens de vraag stellen of men geneigd was de eigen handelaren voorrang te geven in geval men in het buitenland goedkoper was. Wat ook behandeld moet worden is wie leverde aan het leger. Waren dit kleine lokale handelaren die enkel de plaatselijke eenheid voorzagen of werd zoiets geconcentreerd aangepakt? Al het bovenstaande vragen zullen worden beantwoord in de hoofdstukken over de logistiek en het beleid.
Bovenstaande zaken, het mag duidelijk zijn, kosten onvermijdelijk geld. En geld kwam van de verschillende provinciale Staten. Wat betaalden de Staten en welke evolutie zat daarin? Doordat er een paar toespraken tot de Staten zijn overgeleverd met betrekking tot defensie is het tevens mogelijk een beter beeld te krijgen van hoe men trachtte de leden tot milde giften te bewegen.
De financiële problemen waren niet opgelost als het geld eenmaal in kas was. De verdeling en de besteding bracht eveneens problemen met zich mee. De bedoeling is een nadere blik op de organisatie van de legerkas te werpen en eenmaal dat in kaart gebracht is te kijken waar nu het geld naar toe ging. Ook hier komt het beleid weer om de hoek kijken, in die zin dat hervormingen geld kosten. Was het de bedoeling op de militaire uitgaven te besparen door te hervormen of was men bereid het nodige te betalen als het leger er strijdbaarder door werd?
Al het voorgaande mag dan al noodzakelijk zijn om een leger in het veld te brengen, op zich zelf brengt het nog geen eenzame soldaat in het veld. Voor een effectieve strijdmacht heeft men soldaten nodig. En als men wil winnen liefst ook nog degelijk getrainde soldaten.
Zo bleek de infanterietechniek in de loop van de achttiende eeuw te veranderen. Lichte eenheden, gespecialiseerd in een soort van guerrilla gingen de linies van de vijand bestoken en ontregelen alvorens tot een gevecht in regel over te gaan. Dit, en een invoering van een beperkte conscriptie, zijn wel de blikvangers op het domein van de infanterie. In het hoofdstuk over de infanterie en cavalerie zal nagegaan worden in hoeverre deze zaken ook in de Zuidelijke Nederlanden in zwang raakten.
Bij de tegenhangers van de cavalerie gebeurde iets gelijkaardigs. De zware cavalerie bleef bestaan natuurlijk, maar huzaren en aanverwanten gingen steeds meer het veld beheersen. De Oostenrijkers hadden het voordeel dat ze de echte huzaren uit Hongarije konden inzetten, maar ondervonden al gauw dat dit niet noodzakelijk een reden tot succes was. De Zuid-Nederlandse cavalerie was eerder gering, en omwille van de omvang niet geneigd tot echt onderling te verschillen. In het hoofdstuk van de infanterie en cavalerie zal een overzicht gegeven worden van de ontwikkelingen op dit veld.
Een ander verhaal is de artillerie. Dit kan gevoeglijk beschouwd worden als het buitenbeentje, door de adel vanwege de benodigde wiskundige kennis meestal met minachting bejegend. Toch was ook hier lichter en beter de leus. Zij het dan zeer letterlijk, de stukken geschut werden steeds minder zwaar, zodat ze beter en mobieler inzetbaar werden in geval van een veldslag. Daardoor nam het belang meer en meer toe. Niet voor niets verzuchtte Friedrich II dat zijn leger op gehouden werd door een steeds grotere artillerietrein. Het ligt dan ook in de aard van de omstandigheden dat er veel te vertellen viel over de artillerie en dus ook hier is opgenomen in een apart hoofdstuk.
In het bovenstaande werd steeds van een dynamische campagne uitgegaan. Maar net als in de zeventiende eeuw speelden ook fortificaties hun rol. Het was zo dat de artillerie zelfs steevast aan een bepaald fort gebonden was en niet eens als onafhankelijk wapen uit de bronnen tevoorschijn komt. Deze forten werden bemand door troepen van de nationale infanterie. In oorlogstijd werden ze in staat van verdediging gebracht. Op basis van onder andere patenten en rapporten van de gouverneurs zal een beeld geschetst worden van het beleid ten opzichte van de forten in de Zuidelijke Nederlanden. Forten takelden vlug af door de steeds krachtiger wordende artillerie.
Ook de legerleiding wordt besproken. In de Zuidelijke Nederlanden waren twee generale staven actief. Vooreerst had men de Duitse staf. Deze was bevoegd voor de veldtroepen en bestond overigens uit zowel Oostenrijkse, Duitse als Zuid-Nederlandse officieren en stond onder leiding van de Hertog van Arenberg. De andere staf was de nationale staf maar vormde geen generale staf als zodanig. Hij was samengesteld uit de commandanten van de verschillende forten. Het is de bedoeling op zoek te gaan naar de rol en invloed die beiden speelden in relatie tot de centrale overheid.
Tot slot verdienen de manschappen zelf natuurlijk ook een onderdeel. Hoewel we in het geval van de soldaten beroep kunnen doen op het werk van Joseph Ruwet dient toch te worden opgemerkt dat het hier gaat om de situatie rond 1750. Voor de eerste helft van de eeuw zijn er geen cijfers beschikbaar. Op basis van een kleine steekproef zal gepoogd worden de situatie in die jaren na te gaan.
Verder wordt de geografische herkomst van zowel soldaten als hun officieren nader bekeken, die, als men de officiële naam mag geloven, allemaal Zuid -Nederlanders zouden moeten zijn. Dit is in het licht van studies voor andere legers sterk twijfelachtig.
Tot slot kan ook een nadere blik op de verhouding adel tot derde stand niet achterwege blijven. We gaan na in hoeverre het opgehangen beeld van een sterke adellijke aanwezigheid in het leger voor deze gewesten opgaat, dit zowel aan de hand van patentbrieven als aan een paar overgebleven memoires van officieren uit die tijd.
In de conclusie zal dan gepoogd worden een coherent beeld op te hangen van de nationale regimenten gedurende de eerste vijftig jaar van het Oostenrijks bewind en welk beleid er ten opzichte van die regimenten gevoerd werd.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[8] Hochedlinger, Austria’s Wars of Emergence, p 175.
[9] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 175.
[10] Daarenboven deed Phillipe d’Anjou geen afstand van zijn aanspraken op de Franse troon, dit tegen de gemaakte afspraken in (Hochedlinger, Austria’s Wars, p 175).
[11] De Wittelsbach–dynastie regeerde over de Pfaltz, Beieren en Keulen. Keulen en Beieren verleenden daadwerkelijk steun aan de Fransen (Hochedlinger, Austria’s Wars, p 176).
[12] Al sinds de tijd van François I had Frankrijk nauwe banden met Istanbul, uitgaande van het principe dat de vijand van mijn vijand onvermijdelijk mijn vriend moet zijn. Het feit dat de Ottomanen moslims waren speelde voor de Franse koningen geen rol. De goede relaties met Zweden waren begonnen tijdens de Dertigjarige oorlog toen Gustavus II Adolfus het Duitse Rijk binnenviel. Ook hier gold de regel dat de godsdienst van minder belang was. Gedurende de Dertigjarige Oorlog steunde Frankrijk de protestanten zowel financieel als militair.
[13] De Grote Noordse Oorlog eindigde pas in 1718 met de dood van Karl XII. Zweden verloor grote stukken land aan Rusland, onder meer de Baltische bezittingen en de gebieden rond de Narva waar de nieuwe hoofdstad van Rusland uit de moerassen omhoog rees: Sint–Petersburg.
[14] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 182-184.
[15] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 183.
[16] Het verdrag van Rastatt was, in tegenstelling tot dat van Utrecht, definitief. Ook Sardinië en Mantua kwamen nu toe aan de Habsburgers. Een eventuele uitwisseling tussen de gebieden van de Zuidelijke Nederlanden en Beieren werd niet uitgesloten maar evenmin geregeld (Hochedlinger, Austria’s Wars, p 186-187).
[17] Ruwet, Soldats des Régiments Nationaux au XVIIIième siècle, p 9
[18] De Oostenrijkers bleven verwoede pogingen doen de Zuidelijke Nederlanden te ruilen voor gebieden die dichter bij de kern lagen. Kaunitz’ plan om Beieren te ruilen voor de Zuidelijke Nederlanden gaf in 1778 gaf aanleiding tot de Beierse Successieoorlog (1778-1779). Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) had men de Fransen overhaald mee te werken door hen de Zuidelijke Nederlanden te beloven in geval Silezië heroverd werd.
[19] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 222
[20] Hochedlinger (Hochedlinger, Austria’s Wars, p 223) noemt als forten: Namen, Doornik, Menen, Veurne, Warneton, Ieper, Dendermonde en Knokke. Op grond van de onderzochte bronnen echter komt duidelijk naar voren dat Dendermonde onder Oostenrijkse controle stond en kan men vraagtekens plaatsen bij Warneton als Barrièrefort.
[21] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 224
[22] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 208-212
[23] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 208-209
[24] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 209
[25] De Zeemogendheden toonde geen interesse en bleven neutraal in het conflict. Aan de Franse kant stond de nieuw verworven bondgenoot Spanje klaar om de Italiaanse bezittingen te heroveren (Hochedlinger, Austria’s Wars, 209).
[26] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 212
[27] De campagnes tegen de Fransen speelden zich af in het Heilige Roomse Rijk en meer bepaald in de Moezelstreek. De vroeger zo actieve Eugène de Savoie bleek last te hebben van zijn ouderdom en ondernam haast niets. De Fransen wouden of konden evenmin en dus kwam het er op neer dat de legers zich nauwelijks verplaatsten.
[28] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 246 -247
[29] Saksen kwam bij de anti –Habsburg alliantie in September 1741, Frankrijk had zich reeds eerder garant gesteld voor eventuele Beierse eisen (Hochedlinger, Austria’s Wars, p 250).
[30] Duffy, The Army of Frederick the Great, p 234.
[31] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 263, 18 oktober was de dag waarop Groot–Brittannië, de Republiek en Frankrijk vrede sloten, Spanje op 20 oktober en Oostenrijk op 23.
[32] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 261- 262.
[33] Voor Botta–Adorno zie Laenen, Le ministère de Botta –Adorno.
[34] Duffy C, The Austrian Army in the Seven Years War, Part I: Instrument of War, p 109- 110. De Russen werden betrokken partij eenmaal de Oostenrijkers duidelijk te verstaan gegeven hadden dat zij in geval van oorlog Hannover, evenmin als de Zuidelijke Nederlanden, niet zouden kunnen beschermen. Indien Rusland 60000 soldaten ter beschikking van Oostenrijk zou stellen, dan zouden de Habsburgers Hannover en de Zuidelijke Nederlanden tegen Franse aanvallen beschermen. De Russen zouden echter door Engels geld betaald dienen te worden. Groot –Brittannië verkoos uiteindelijk de meer directe bescherming van Pruisen (Conventie van Westminster, 16 januari 1756).
[35] Hochedlinger, Austria’s Wars, p 110
[36] Duffy C, The Army, p 308.