Twintig jaar Raamtheater. Een zoektocht naar de geschiedenis van een theater (1978-1998). (Gertie Brouwers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: HET RAAMTHEATER IN HET KADER VAN DE

SUBSIDIËRING EN HET THEATERBELEID

 

I. Het theaterdecreet van 1975

 

De subsidieregeling van het beroepstheater in Vlaanderen werd tot in 1975 in hoofdzaak door de nationale overheid geregeld via Koninklijke Besluiten. In 1975 werd dank zij de regionalisering voor het eerste een regionale regeling uitgewerkt: het Decreet houdende de subsidieregeling voor de Nederlandstalige Toneelkunst van 20 mei 1975, gemakshalve het Theaterdecreet genoemd.[119] Dit decreet was afgedwongen door een wekenlange staking van de Vlaamse beroepstheaters in het najaar van 1974, omdat er grote ontevredenheid heerste rond de subsidieregeling en het theaterbeleid.[120]

Enerzijds lagen de lonen en de barema’s in de “officiële” beroepsgezelschappen veel lager dan deze bij het dramatisch gezelschap van de Belgische Radio en Televisie (BRT), en anderzijds kregen de “niet officiële” of semi-beroepsgezelschappen (veelal “kamertheaters”) nauwelijks financiële steun van de overheid.

Het theaterdecreet van 1975 trad in werking op 1 januari 1976 voor de beroepsgezelschappen. Dit waren de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS), het Koninklijk Jeugdtheater (KJT), de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), het Reizend Volkstoneel (RVT) en het Nederlands Toneel Gent (NTG). Het toenmalig semi-professioneel theater moest wachten tot 1 juli 1976, het nieuwe toneelseizoen.[121]

 

De gezelschappen werden door het theaterdecreet van 1975 ingedeeld in vier categorieën: repertoiregezelschappen, spreidingsgezelschappen, kamergezelschappen en gezelschappen voor experimenteel- of vormingstoneel. Ze werden respectievelijk A-, B-, C- en D-gezelschappen genoemd.

Elke categorie had zijn eigen erkenningsvoorwaarden en subsidiëringmodaliteiten. De voorwaarden waren voornamelijk van kwantitatieve aard. Elke categorie kreeg zijn eigen normen opgelegd, en dit qua aantal producties, het aantal voorstellingen en de zaalcapaciteit. De normen lagen het hoogst voor de A-gezelschappen. Tegenover de normen stond dan ook een hiërarchisch subsidiëringsysteem. De subsidiëring gebeurde jaarlijks, na het advies van de Raad voor Toneel.[122]

 

Het waren niet de gezelschappen zelf die erkend en gesubsidieerd werden, maar de instellingen die een gezelschap beheerden. Voor het juridisch statuut waren er drie mogelijkheden: ofwel opgericht door een openbaar bestuur, ofwel een instelling van openbaar nut, ofwel een vereniging zonder winstoogmerk (vzw).[123]

Het Raamtheater werd opgericht als een vzw, met een Raad van Beheer met als voorzitter de dichter-criticus Paul De Vree, en werd officieel erkend in 1978.[124] Vanaf het seizoen 1978-1979 kreeg het Raamtheater subsidies van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap departement Cultuur.

 

Bij de erkenning van het gezelschap werd het Raamtheater volgens het Theater-decreet ingedeeld bij de zogenaamde D-gezelschappen. Het Raamtheater kreeg van de Vlaamse Gemeenschap in 1978-79 een subsidie toegewezen van 750.000 BEF. Het tweede seizoen 1979-80 werd dit al 3.000.000 BEF.[125]

In een onderzoek van Daan Bauwens over de gesubsidiëerde gezelschappen in Vlaanderen in 1980 blijkt dat het niet enkel het Raamtheater was dat met geldzorgen zat. Bij de vraag wat hun voornaamste zorg was antwoordde het Raamtheater: “Financies, omdat we heel weinig subsidie krijgen voor dit seizoen.” Van de zestien gezelschappen die op dat moment als D-gezelschap erkend werden, waren er twaalf zich zorgen maakten over de subsidies en de erkenning.[126]

De normen die werden opgelegd waren zoals hierboven vermeld voornamelijk van kwantitatieve aard. Voor de A-gezelschappen lagen die normen het hoogst: zij moesten minstens acht producties per jaar brengen, 160 opvoeringen halen, en dit in een zaal met een minimum van 450 zitplaatsen. Voor de B-gezelschappen waren dit zes producties, 140 voorstellingen, met een zaalcapaciteit van 250. De C-gezelschappen moesten vier producties uitbrengen, 120 voorstellingen halen in een zaal met minstens 50 stoelen.

Voor de subsidies van een D-gezelschap volstond het om van één productie 75 voorstellingen te brengen, met minimum 50% beroepsacteurs, en 50% stagairs of amateurs. Voor de D-gezelschappen was het niet bepaald hoeveel producties ze moesten brengen per seizoen, maar wel het aantal zitplaatsen, dat voor de D-gezelschappen op 50 plaatsen lag.[127]

De voornaamste zorg van het Raamtheater in de eerste jaren betrof de financies, net zoals dit een zorg was bij de andere D-gezelschappen, die geen van allen zekerheid hadden over de erkenning van hun gezelschap voor het volgende toneelseizoen.[128]

 

Een norm die was opgelegd aan de D-gezelschappen was dat er 75 opvoeringen gespeeld moesten worden per seizoen. Het Raamtheater kwam het eerste seizoen net aan 78 voorstellingen die ingeschreven konden worden. Hierbij hoorde ook de co-productie Toen, Stappen, Niet ik (Beckett) in samenwerking met het Eigentijds Podium, de eigenlijke producent.[129]

 

Het seizoen 1980-81 bleef het Raamtheater een erkend gezelschap, en werd er een subsidie toegekend van 3.240.000 BEF. In het seizoen 1981-82 was dit bedrag 3.402.000 BEF.

Het theaterdecreet bracht met zich mee dat vele kleine theaters hun toevlucht zochten in eenmansproducties. Ook het Raamtheater deed dit, niet zonder succes met de productie van De Kontrabas (Süsskind) in het seizoen 1982-83, met Bert André in de solorol in een regie van Toon Brouwers en Julienne De Bruyn.[130]

Na enkele grotere producties, zoals August, August, August (Kohout), en Arme Cyrano! (Rostand/Kohout), die de financiële middelen bijna te boven gingen had het Raamtheater besloten een fusie aan te gaan met het toneelgezelschap BENT.

 

Het fusie-gezelschap, dat de naam Ensemble kreeg, werd voor het seizoen 1983-84 een subsidie van 9.500.000 BEF toegewezen, en werd als B-gezelschap ingedeeld. Dit was globaal gezien nauwelijks meer dan de som van wat de beide gezelschappen voordien kregen. Het Raamtheater had voor het seizoen 1982-83 een subsidie van 3.504.000 BEF gekregen, voor BENT was de subsidie 5.840.000 BEF geweest.[131]

De samenwerking lukte echter niet, en de beide gezelschappen werkten, weliswaar onder de koepel van Ensemble, ieder hun eigen programma af voor het seizoen 1983-84.

 

Op initiatief van Walter Tillemans was op vier november 1983 de vzw Nieuw Ensemble RaamTeater opgericht.[132]

Na de fusie met BENT tot Ensemble, waardoor het gezelschap als een spreidingsgezelschap werd gesubsidiëerd (B-gezelschap), werd het Nieuw Ensemble RaamTeater bij de kamergezelschappen ingedeeld (C-gezelschappen). Voor het seizoen 1984-85 kreeg het Nieuw Ensemble RaamTeater een subsidie van 10.750.000 BEF. Dit was tien miljoen meer dan de subsidie die het Raamtheater ontvangen had tijdens het allereerste seizoen, en ook meer dan de subsidies die het Raamtheater ontving vòòr de fusie met BENT. Met frisse moed werden dan ook de voorstellingen van Pak ‘em Stanzi (Luckham) voortgezet, en werd een nieuw theaterseizoen gepland.

Ook de plannen voor een nieuw onderkomen werden in werkelijkheid omgezet door de inrichting van twee nieuwe theaters. Het Klein RaamTeater in de Lange Gasthuisstraat 26 opende op 16 november 1985 met een zaalcapaciteit van 92 zitplaatsen. Op 15 september 1986 opende het RaamTeater op ’t Zuid in de Vrièrestraat 36, met ongeveer 200 à 250 zitplaatsen, naar gelang de indeling of de aard van de voorstelling. Door deze twee theaters kwam het totaal aan zitplaatsen voor het Raamtheater op ruim 300.

De uitbouw van de twee RaamTeaters gebeurde zonder speciale overheidssteun. Het geld dat nodig was om de ruimte in de De Vrièrestraat om te bouwen tot een theaterzaal werd volledig verkregen door sponsoring. De realisatie van de toneelruimte was volledig te danken aan privé-initiatief.[133]

 

Het seizoen 1985-86 werd de subsidie met nog eens vijf miljoen opgetrokken, het bedrag werd 15.120.000 BEF. De Raad van Advies voor de Toneelkunst had een paar drastische veranderingen doorgevoerd. Zo werd er onder andere geadviseerd het Nieuw Vlaams Teater (NVT) niet meer te erkennen en subsidiëren, en werden er enkele gezelschappen van categorie veranderd, waaronder Ensemble BENT, dat van de C-categorie naar de D-gezelschappen overging. Om te vermijden dat een verandering van categorie als een blaam zou worden uitgelegd, beklemtoonde de RAT dat het ook kon betekenen dat men een gezelschap minder verplichtingen wilde opleggen. Voor het Nieuw Ensemble RaamTeater klonk het advies positief. De Raad was van mening dat het RaamTeater een succesvol gezelschap was met een duidelijke profilering. De RAT was ook van mening dat het RaamTeater geen dienst zou bewezen worden door hen de zwaardere B-verplichtingen op te leggen.[134]

 

Het volgende seizoen 1986-87 kreeg het RaamTeater een subsidie van 15.500.000 BEF. Het seizoen 1987-88 kreeg het RaamTeater 21.062.706 BEF, wat een een stijging betekende van meer dan vijf miljoen.

Het seizoen 1988-89 was een belangrijk speeljaar voor het Nieuw Ensemble RaamTeater, vermits het zijn jubileum vierde. Het Raamtheater bestond tien jaar, de nieuwe vzw vijf jaar, en sinds tien jaar werkte Walter Tillemans nauw samen met de Tsjechische auteur Pavel Kohout. De subsidies bedroegen dat jaar 26.000.000 BEF, opnieuw vijf miljoen meer dan het jaar voordien.

Voor het jubileum werd Pavel Kohout nogmaals gevraagd een bewerking te maken voor het RaamTeater. Het werd De reis om de wereld in 80 dagen van Jules Verne, dat Kohout reeds bewerkt had, maar dit nogmaals deed speciaal in een speciaal aangepaste versie voor het RaamTeater. Nadien verwaterde het contact echter tussen Walter Tillemans en Pavel Kohout. Wellicht om verschillende redenen, waaronder de financiële beloften die Tillemans aan Kohout had gedaan, die hij echter niet kon nakomen.[135]

Ook de volgende seizoenen werden moeilijk voor het RaamTeater, veelal omdat Walter Tillemans te veel hooi op zijn vork nam.

 

Op 10 juli 1991 werd een samenwerkingscontract tussen de KNS en het Nieuw Ensemble RaamTeater ondertekend door burgemeester van Antwerpen Bob Cools als vertegenwoordiger van de “inrichtende macht” van de KNS, en Hugo Morrens, als voorzitter van het Nieuw Ensemble RaamTeater.

De rijkssubsidies van de KNS (A-gezelschap) stegen van 40 miljoen naar 46 miljoen BEF, een stijging van zes miljoen. Daarbij kwamen nog eens de stedelijke subsidies. Het RaamTeater kreeg 31.000.000 BEF, een stijging van 1,4 miljoen BEF. Dit bracht de totale subsidie (inclusief de stedelijke) van het samenwerkingsverband op een honderd miljoen. De Vlaamse regering zou voor de financiële middelen zorgen voor de afvloeiing van het personeel (21 miljoen).[136]

Ook het jaar nadien bleef de subsidie van de Vlaamse Gemeenschap op 31.000.000 BEF behouden voor het RaamTeater en 46.000.00 BEF voor de KNS. Het derde seizoen van het Ensemble KNS-RaamTeater kwam er echter een fikse deuk in het budget. De subsidies van het RaamTeater bedroegen nog slechts 26.900.000 BEF, nauwelijks meer dan drie seizoenen vóór de samenwerking. Ook de subsidies voor de KNS gingen naar beneden met 11 miljoen, zo bleef er nog 35.000.000 BEF aan subsidie van de Vlaamse Gemeenschap over.

De Raad van Beheer van het RaamTeater had echter wijselijk besloten om de samenwerking tussen de KNS en het RaamTeater op te zeggen.

 

Van 1988 tot1992 was Walter Tillemans lid van de Raad van Advies voor Toneel (RAT), die onder meer advies moet geven over de verdeling van de theatersubsidies.[137]

Walter Tillemans heeft steeds gepleit voor een aangepast theaterbeleid, én meer subsidies. Zijn eigen mening en zijn ongenoegen stak hij dan ook niet onder stoelen of banken. In de editoralen van de Raamkrant uit hij regelmatig zijn ongenoegen over het beleid, en het tekort aan subsidies, speciaal voor zijn RaamTeater.

Blijkbaar hebben zijn scherpe commentaren intern reacties uitgelokt, want in het seizoen 1993-94 verschijnt in de Raamkrant (op dat moment Ensemble KNS-RaamTeaterkrant) de vermelding: “Het editoraal vertolkt het persoonlijk standpunt van Walter Tillemans.”

 

Het theaterdecreet van 1975 heette een sociale regeling te zijn. Toch zaten er grote hiaten in het decreet. Reeds na tien jaar was het decreet verouderd en nog nauwelijks bruikbaar.[138] Sinds het midden van de jaren tachtig begon het ongenoegen weer door te klinken, en gingen er luide stemmen op voor een nieuw theaterdecreet.[139] De onderverdeling in vier soorten gezelschappen gedefinieerd in louter administratieve termen had de verhoudingen van 1975 bevroren. Verschillende verschuivingen hadden zich in het theaterlandschap sinds 1975 voorgedaan.

Met het oog op een beleid dat meer aangepast zou zijn aan de praktijk, diende toenmalig minister van cultuur Patrick Dewael in mei 1989 een eerste ontwerp-decreet in bij de Vlaamse Executieven. Toch zou er nog tot 1993 gewacht moeten worden op een nieuw decreet, wanneer Hugo Weckx minister van cultuur was.

 

 

II. Een nieuw podiumkunstenbeleid in 1993

 

In 1993 kwam er een nieuw theaterdecreet dat een paar belangrijke wijzigingen aanbracht in de relatie tussen de overheid en de podiumkunsten. Het decreet “Houdende regeling van de subsidiëring van de werking van organisaties voor podiumkunsten” werd op 14 januari 1993 gestemd in de Vlaamse Raad. Het werd bekrachtigd op 27 januari 1993.

Het nieuwe podiumkunstenbeleid werd een decreet voor alle podiumkunsten, maar met een aparte behandeling van de disciplines: theater, dans, muziektheater en de kunstencentra. Het decreet kreeg als het ware vier “sub-decreten” via een apart hoofdstuk voor de vier verschillende onderdelen van de podiumkunsten. Voor elk onderdeel wordt een apart krediet ingeschreven, en er zijn ook vier adviesraden.

 

Nieuw in het decreet was, dat de gezelschappen een erkenning en een subsidie konden krijgen voor een periode van vier jaar, in plaats van een jaarlijkse met het oude theaterdecreet. Hierdoor werd het lange termijnplannen gemakkelijker, en kregen de gezelschappen de kans om een serieuze werking uit te bouwen. De gezelschappen worden wel tussentijds geëvalueerd.

Om voor de meerjarige subsidie in aanmerking te komen moet onder andere het artistieke beleid toevertrouwd worden aan een directeur die contractueel in dienst is tijdens de gesubsidieerde periode.

Er is een concrete poging gedaan om in het nieuwe decreet het aantal kwantitatieve voorwaarden te verminderen. Zo hoeven er geen minimum aantal producties meer opgevoerd te worden, omdat dit uiteindelijk tot productiedwang kon leiden. Het aantal minimum voorstellingen moet nog wel nageleefd worden. Voor de theatergezelschappen is dit aantal vastgelegd op gemiddeld 80 voorstellingen, en voor de hoogste subsidiecategorie 140.

Een nieuw kwantitatief criterium heeft betrekking op de eigen inkomsten. Per seizoen moet er minimum gemiddeld 12,5% van eigen inkomsten komen, zodat de gezelschappen hun publieke respons en het maatschappelijke draagvlak kunnen aantonen.

In de periode van de vier seizoenen moeten alle gezelschappen die in aanmerking willen komen voor de meerjarige subsidie een creatieopdracht geven aan een toneelauteur, en dit werk opnemen in de programmering.[140]

 

Het Nieuw Ensemble RaamTeater liet weten vanaf het seizoen 1994-95 weer solo te gaan. De samenwerking met de KNS werd stopgezet vanaf 1 april 1994. De samenwerking tussen de twee gezelschappen duurde maar zolang Walter Tillemans directeur was van de KNS, en dit zou hij niet langer blijven.

Het advies voor de subsidieperiode 1993-1997 klonk eerder negatief. De Raad meende zelfs dat het Nieuw Ensemble RaamTeater reeds lang overgewaardeerd werd wat subsidies betrof. Verder had de Raad sterk de indruk dat de dominerende invloed van de artistieke directeur een rem werd op een mogelijke artistieke evolutie. De Raad was van mening dat vitale nieuwe impulsen niet in de beleidsoptie konden worden teruggevonden. [141]

De door het RaamTeater gevraagde subsidie was 31.993.030, de RAT adviseerde een subsidie enveloppe van 26.757.334 BEF. Het RaamTeater kreeg uiteindelijk toch 26.900.000 BEF, vijf miljoen minder dan gevraagd.

De volgende jaren bleven erg moeilijk voor het RaamTeater, hoewel de subsidies opnieuw in lichte stijgende lijn gingen. Seizoen 1995-96 had een subsidie van 28.089.498 BEF opgeleverd, het volgende seizoen werd dit 28.185.444 BEF.

 

Het adviessysteem veranderde door het decreet van 19 december 1997, waardoor er drie raden kwamen: de Raad voor Cultuur, de Raad voor Kunsten, de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding. Binnen de Raad voor de Kunsten is er een commissie voor podiumkunsten.

Op 18 mei 1999 bekrachtigde de Vlaamse regering het nieuwe podiumkunsten-decreet, dat in de plaats trad van het decreet van 27 januari 1993 houdende de regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten. Het nieuwe Podiumkunstendecreet zal vanaf 2001 operatief worden [142]

 

Bij het laatste advies voor de subsidieperiode 1997-2000 klonk de toekomst voor het RaamTeater weer positiever. De negatieve ondertoon was volledig verdwenen. De Raad was van mening dat het RaamTeater in Antwerpen een ruim, eigen publiek verworven heeft door middel van een interessant en vaak verrassende programmering. De Raad adviseerde een financieringsenveloppe van 34.500.000 BEF.[143] Ondanks de positieve reactie en het advies van de Raad bedroeg de subsidie 30.000.000 BEF, zeven miljoen minder dan gevraagd, en vier en een half miljoen minder dan het advies van de RAT.

Toch is de toon niet pessimistisch bij het RaamTeater.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[119] Belgisch Staatsblad, 4 september 1975.

[120] D. BAUWENS, Kan iemand ons vermaken? Dokumentaire over teater en samenleving in Vlaanderen, Gent, 1980, p. 33.

[121] T. BROUWERS, Houdende de subsidieregeling…Enkele overwegingen bij een theaterdecreet, in: Yang, 109 (1982), p. 4.

[122] E. BAETEN, Het podiumkunstenbeleid in Vlaanderen, in: Balcon/Balkon, 1 (1996), p. 139.

[123] IDEM, Het theaterbeleid in Frankrijk, Nederland en Vlaanderen. Een verkennende studie, in: E. BAETEN, U. CLAES en H. TEUCHIS, ed., Kunst en Beleid. Een toekomst voor theater- en dansbeleid in Frankrijk, Nederland en Vlaanderen, Leuven, 1986, p. 154.

[124] Bijlage tot het Belgisch Staatsblad, 12 januari 1978, p. 111.

[125] Bron alle subsidiecijfers: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Vanaf het seizoen 1983-84 zijn de subsidies ook terug te vinden in het Vlaams Theaterjaarboek.

Een volledig overzicht is opgenomen in BijlageIII, p.1.

[126] D. BAUWENS, o.c., p. 145.

[127] E. BAETEN, Het theaterbeleid in Frankrijk, Nederland en Vlaanderen. Een verkennende studie, in: E. BAETEN, U. CLAES en H. TEUCHIS, ed., Kunst en Beleid. Een toekomst voor theater- en dansbeleid in Frankrijk, Nederland en Vlaanderen, Leuven, 1986, p. 156.

[128] D. BAUWENS, o.c., p. 145.

[129] Exploitatierekening 1978-79 (Bron: RaamTeater)

[130] J. THIELEMANS, De Kontabas, in: Etcetera, 3 (1983), p. 57.

[131] M. VAN KERKHOVEN en P. DE BRUYNE, Het geld van de overheid voor toneel, in: Etcetera, 4 (1984), p, 40.

[132] Bijlage tot het Belgisch Staatsblad, 19 juli 1984, p. 2278.

[133] B. HELLEMANS en E. VAN DEN EIJNDE, ed., RaamTeater op ’t Zuid. Knack Magazine, september 1986, p. 3 en 8.

[134] Advies nr.17 van de Raad van advies voor de Toneelkunst, in: Etcetera, 11 (1985), p. 33-34.

[135] Bron: getuigenissen door o.a.: Toon Brouwers, Guy Voets,… Cf. infra Bijlage II.

[136] J.D.Z., Walter Tillemans maakt afvloeiingen bekend, in: De Morgen, 6 mei 1991.

[137] T. BROUWERS, Walter Tillemans, in: Kritisch Theater Lexicon, Portretten van Podiumkunstenaars, Brussel, 1997, p. 8.

[138] J. VAN SCHOOR, Het Vlaams theater: een voorlopige staat van zaken, in: De Vlaamse Gids, 1 (1993), p. 3.

[139] Zie o.a. P. DE BRUYNE, Vragen naar een toneelbeleid, in: Etcetera, 3 (1983), p. 2-3. H. DE GREEF, Weer vrijheid voor het theater. Voorstellen voor een vernieuwd beleid, in Ons Erfdeel, 2 (1986), p.183-190.

[140] E. BAETEN, Het podiumkunstenbeleid in Vlaanderen, in: Balcon/Balkon, 1 (1996), p. 141-146.

[141] Advies met betrekking subsidieperiode 1/7/1993-30/6/1997 (Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap)

[142] Nieuwsbrief. Muziek, Letteren & Podiumkunsten, 2 (1999), p. 4.

[143] Advies met betrekking subsidieperiode 1/7/1997-30/6/2000 (Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap)