Prostitutie te Gent tijdens de negentiende eeuw. (Els Van Doorsselaer)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

A. Probleemstelling

 

Met deze eindverhandeling willen we een poging ondernemen om meer klaarheid te scheppen rond het prostitutioneel kader in Gent tijdens de negentiende eeuw. Prostitutie wordt het oudste beroep ter wereld genoemd. Toch is het frappant dat dit thema voor Gent specifiek voor onze onderzoeksperiode quasi onontgonnen terrein is. Het onderzoek is pas de laatste jaren op gang gekomen. Sociale geschiedenis wordt immers steeds belangrijker. Steeds meer  historici en andere wetenschappers gaan op zoek naar de gang van zaken van het leven van de gewone ‘kleine’ man. Ook wij gaan op zoek naar het leven van de prostituée, een gewone alledaagse vrouw, die om verschillende redenen koos voor dit beroep. 

 

Vrouwen hebben doorheen de geschiedenis lang in de schaduw van de schijnwerpers gestaan. Door de opkomst van nieuwe wetenschapsdomeinen zoals de antropologie, de mentaliteitsgeschiedenis en de vrouwenbeweging werd men zich meer en meer bewust van deze leemte. Ons onderwerp kadert enerzijds in de sociale geschiedenis - we gaan op zoek naar de levenswandel van de gewone vrouw - en anderzijds worden aspecten van de seksualiteitsgeschiedenis aangehaald. Ook aspecten van de arbeidsgeschiedenis en mentaliteitsgeschiedenis zullen de revue passeren.

 

Bij de bestudering van de samenleving is het belangrijk om alle groepen binnen deze samenleving in het onderzoek te betrekken. Ook de marginale groepen vormen een belangrijke schakel binnen dit onderzoek. Een niet te miskennen groep vormen  prostituées. Gedurende de negentiende eeuw voerde de overheid een gedoogbeleid, een politiek van stilzwijgen als het om prostitutie ging. Het was de taak van de gemeenten[1] om de veiligheid, de openbare zedelijkheid en de orde te handhaven op hun grondgebied[2]. Naar Frans voorbeeld adopteerden  grotere steden een specifiek reglementeringssysteem[3] waardoor elke prostituée werd verplicht zich enerzijds in te schrijven in een politieregister en zich anderzijds wekelijks door een dokter te laten onderzoeken. In Gent komt het eerste ‘réglement de la prostitution’ in 1809 tot stand. 'Het basispostulaat van deze reglementering bestond uit de idee dat de  prostitutie een onuitroeibaar en noodzakelijk fenomeen was dat bijdroeg tot de orde en rust in de maatschappij[4].' Vanaf 1870 komt er een felle reactie op dit reglementarisme.

 

De tijdsafbakening van ons empirisch onderzoek valt volledig binnen de periode van de reglementering. De periodisering correspondeert met het voorhanden zijnde bronnenmateriaal. In het stadsarchief vinden we bronnen terug vanaf 1807 maar vanaf 1822 zit er meer continuïteit in het materiaal[5]. Zo vinden we hier lijsten van vrouwen die in Gent toekwamen, een lijst met toegelaten publieke huizen en rendez-vous huizen, allerhande briefwisseling... In het archief van het bevolkingsregister hebben we een vondst gedaan die ons onderzoek in een nieuw daglicht zal stellen. We vonden immers twee boeken met de in het Gentse opererende prostituées terug. Dankzij de twee ‘hoerenboeken[6] kunnen we onze periode uitbreiden. De eerste helft van de negentiende eeuw komt centraal te staan[7]. Deze periode is voor Gent onbesproken en dankzij de ‘hoerenboeken’ kunnen we een poging ondernemen om dit hiaat op te vullen[8]. Na de verwerking van deze boeken hebben we een korte case-study gedaan. We hebben een aantal prostituées die in Gent geboren zijn verder onderzocht.

 

Zo hebben we de geboorteaktes geconsulteerd, eventuele huwelijksaktes en overlijdensaktes.

 

Gent vormt de uitvalsbasis van ons onderzoek. Bij het begin van de negentiende eeuw vertoonde Gent reeds de eerste sporen van industrialisatie. België zat tijdens onze onderzoeksperiode volop in een overgangsfase van een agrarisch land naar een jonge industrienatie[9]. Is er een link tussen de stijgende industrialisatie en de prostitutie?

 

Deze eindverhandeling zal voornamelijk bestaan uit twee grote luiken. Eerst schetsen we kort het institutioneel kader rond de prostitutie. De opkomst van het reglementarisme en de hierop agerende abolitionisten staan in dit deel centraal. In het tweede deel staat het socio-demografisch onderzoek centraal. Meer specifiek willen we

vooral te weten komen wie deze vrouwen waren en hoe ze leefden :  een ‘life history  approach’. Door gegevens zoals leeftijd, burgerlijke stand, mobiliteit en woonplaats na te trekken willen we komen tot een profiel van deze vrouwen.

 

In het tweede luik  begeven we ons op het criminologische pad. Stonden deze vrouwen met een been in de criminaliteit? Isabel Rotthier besluit nochtans in haar eindverhandeling dat het percentage veroordeelde prostituées al bij al beperkt bleef [10].

 

 

B. Bronnenkritiek

 

Een ernstig gemis voor ons onderzoek is de gebrekkigheid van de officiële politieregisters tijdens onze onderzoeksperiode. Deze politieregisters bevatten namelijk de inschrijvingen van alle vrouwen die officieel ingeschreven waren als prostituée. Deze registers bevatten informatie zoals naam en voornaam, leeftijd, lichamelijke kenmerken, eventuele kinderen en verblijfplaats. Met deze gegevens  in het achterhoofd zijn we begonnen aan onze zoektocht naar nog voorhanden zijnde materiaal.

 

Het Stadsarchief van Gent was onze eerste stopplaats. Hier vonden we een hele reeks geschriften omtrent ons onderwerp. Met de lijst van namen die we hier vonden, zijn we naar het bevolkingsregisters getrokken om meer details te weten te komen over de vrouwen te meer een welomlijnde schets van hun levenswandel te maken. Het probleem waarmee we hier te kampen kregen was dat we bijna geen publieke vrouwen terugvonden in de registers. Zelfs al hadden we het adres en de volledige naam en voornaam, vaak bleven ze onvindbaar[11]. Bijna op het einde van onze deadline hebben we tussen de bevolkingsregisters twee boeken gevonden, boek 128 en boek 415. Deze boeken bevatten de publieke vrouwen tijdens de periode 1846-1857[12] en de periode 1867-1880[13] van de eerste wijk. Naast naam en voornaam hebben we de geboorteplaats en de geboortedatum teruggevonden en de plaats waar zij werden tewerkgesteld[14]. Deze boeken zijn onverwerkt bronnenmateriaal en vormen een meerwaarde voor ons empirisch onderzoek. Ook de 'Vliegende Blaadjes' zijn een waardevolle bron van informatie over prostitutie in het algemeen. In deze fondsen hebben we vooral gezocht op de volgende trefwoorden :  prostitutie, syfilis en  criminaliteit.  Met betrekking tot de inhoud van het archief van het OCMW hebben we

 

de heer Rudy De Baets gecontacteerd. Hij kon ons echter niet verder helpen. De documenten over prostitutie die daar liggen zijn te recent. We vinden hier wel lijsten van inschrijvingen en vooral de wetgeving van de Duitse bezetter, maar niets over onze onderzoeksperiode. Omdat we in het Stadsarchief lijsten vonden van het Guislain instituut zijn we ook hier te rade geweest. Hier wist men ons te vertellen dat er buiten de gevonden lijsten geen andere lijsten aanwezig zijn en dat het archief enkel informatie biedt over de personen die in het instituut geïnterneerd werden en dat het archief uitsluitend  informatie biedt over geestesgestoorde mannen.

 

Naast deze primaire bronnen hebben we eveneens een beroep gedaan op bestaande internationale en nationale literatuur met betrekking tot ons onderwerp. Zowel geschriften van tijdgenoten[15] als meer recente publicaties en eindverhandelingen[16] bleken zeer bruikbaar.    

 

Graag willen we ook een paar methodologische problemen aankaarten. De bronnenlijst met namen van prostituées uit het stadsarchief is een lijst van inschrijving. Ook de vrouwen uit de twee boeken zijn officieel gekend als publieke vrouwen. Vrouwen die  weigerden zich in te schrijven en dus clandestien opereerden vallen buiten ons onderzoek. We kunnen onmogelijk nagaan wie deze clandestiene prostituées waren en met hoeveel ze waren. Denise Keymolen haalt in haar werk  terecht aan dat  vele prostituées ingeschreven waren als fabrieksarbeidster of als dienstmeid[17]. Door deze gebruikte dekmantels moeten we toch voorzichtig zijn met onze conclusies.

 

Een juist antwoord op het prostitutionele vraagstuk bestaat niet. Met deze beperkingen rekening houdend, hopen we toch tot een zo sluitend mogelijk profiel te komen van de prostituées.

 

Met betrekking tot het criminologische deel moeten we eveneens rekening houden met een aantal beperkingen. Allereerst is er het dark number. Vele vormen van criminaliteit blijven onbekend. Dit heeft niet alleen te maken met de vormen van criminaliteit die niet geregistreerd worden, ook geregistreerde vormen van criminaliteit worden vaak buitengerechtelijk opgelost. Als een misdrijf effectief vervolgd wordt, moet er ook nog een straf worden uitgesproken. In dit kader past het criminologisch vierkant van Jock Young[18]. Hij aanziet criminaliteit als een product van een reactie, acties op deze reactie en uiteindelijk gevolgd door nieuwe reacties. De reactie begint bij de wetgever. Er is immers geen criminaliteit als de daad niet strafbaar gesteld is,  dit is het zogenaamde legaliteitsbeginsel. In de negentiende eeuw werd over deze materie beslist door mannen. Mannen met geld, macht en veelal uit hogere sociale klassen bepaalden wat criminaliteit was. Ook met betrekking tot ons - toch wel zeer vrouwelijk - onderwerp werden de beslissingen grotendeels genomen  door mannen. Op deze reactie volgen acties. Mensen die gedrag stellen dat strafbaar is, weten dit en zijn ervan op de hoogte dat opnieuw reacties op deze overtredingen zullen volgen. Reacties op crimineel gedrag kunnen velerlei zijn. Het slachtoffer kan aangifte doen bij de politie die op haar beurt ook op een aantal manieren kan reageren : de aangifte negeren,  weinig ondernemen of net heel actief reageren. Ook het parket kan op verschillende manieren handelen : seponeren, minnelijke schikking, voor de strafrechter brengen… Zoals we kunnen zien is het criminaliteitsfenomeen zeer complex. De relaties tussen de vier dimensies onderling zijn zeer belangrijk. Niet de vier polen op zich construeren de criminaliteit, maar hun onderlinge relaties. Juist die relaties worden bepaald door verschillende onderliggende factoren, factoren die zowel zowel van politieke, economische als sociale aard kunnen zijn binnen een bepaalde samenleving.

 

[19]

 

Vooral het eerste aspect van het vierkant, de staat, is voor ons zeer belangrijk. Vooral de overwegende mannelijke bevolking  binnen deze populatie speelt een belangrijke rol in de manier waarop de prostitutieproblematiek werd aangepakt. Vooraanstaande burgers probeerden 'gevallen vrouwen' te redden en te resocialiseren, terwijl het vaak net de bourgeoisie was die de bordelen bezocht[20]. Ook dit toont aan dat diegenen die het voor het zeggen hadden, handelden naar eigen voorkeur zonder al te veel rekening te houden met desbetreffende vrouwen.

 

 

C. Gent tijdens de negentiende eeuw…

 

Alvorens te beginnen met ons onderzoek belichten we eerst een aantal aspecten uit de negentiende eeuw. Zo besteden we kort aandacht aan het politieke landschap, alsook het economisch en sociaal beleid van destijds. Deze factoren spelen met betrekking tot prostitutie en de correlatie met de graad en de verschillende vormen van criminaliteit een niet te onderschatten rol.

 

1. Politiek

 

Door het naderende einde van de heerschappij van Napoleon in het Noorden werd een opstand uitgelokt. Het resultaat was dat de Franse troepen zich terugtrokken. Willem I werd kort hierop aangesteld als soeverein vorst (1813).  Er werd een nieuwe grondwet geproclameerd die voorzag dat de uitvoerende macht bij de koning en zijn ministers lag. Ook de wetgevende macht lag bij de ministers. De Staten-Generaal had geen recht van wijziging, zij konden enkel de voorgestelde wetten goedkeuren[21].  In 1814 werd de vereniging van Noord en Zuid een feit :  het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was geboren…  Na 1820 kreeg de politiek van Willem I ernstige tegenwind. De oppositie tegen de vorst was het werk van liberalen en katholieken die zich in 1825 verenigden in het Unionisme. De liberale middenklasse en de katholieke clerus bevestigden in 1830-1831 het Monsterverbond[22]. Het voorlopig bewind riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid van België uit.   

 

Gent nam een zeer belangrijke plaats in de Belgische omwenteling. In Gent stond er tegenover een heterocliete oppositie een meerderheid bij de burgerij, die niet geïnteresseerd was in de afscheiding. Gent speelde  een centrale en  een paradoxale rol binnen deze politiek. De stad bleef zowel het bastion met de meeste orangistische vertrouwelingen als een nieuwe, grote haard van radicaal-democraten[23].

 

Net na de Belgische onafhankelijkheid was Van Crombrugghe[24] burgemeester van Gent en telde de stad ongeveer 83783 inwoners. De gouverneur van de provincie was Baron de Lamberts de Cortenbach[25].

 

De industriële burgerij werd belangrijker. Nochtans kon ze in de periode 1830-1850 haar economische en politieke macht nog niet verzilveren. De adel en de Kerk speelden nog een té belangrijke rol. Op zeven februari 1831 werd  door het Nationaal Congres een nieuwe grondwet gestemd. Deze was zeer liberaal, kende een essentiële rol toe aan het parlement en maakte de rol van de koning bijkomstig[26]. Ook het cijnskiesstelsel werd ingevoerd. De aristocratie beheerste de staat in al zijn structuren en deze dominantie werd nog versterkt door dit censitair kiesrecht[27].

 

Tot 1848 werd het politieke bestel gedomineerd door unionistische regeringen. Unionisme is de samenwerking tussen de twee grote opiniestrekkingen[28] van dat ogenblik, er waren toen immers nog geen politieke partijen. De crisis van 1848 werd beperkt door een aantal financiële maatregelen, Frère-Orban richtte in 1850 de Nationale Bank op.

 

De laatste unionistische regeringen werden opgevolgd door een periode van liberale regeringen.   Vooral tijdens de periode  1857 –1870 werd er een uitgesproken liberale economische politiek gevoerd.  Het derde kwart van de negentiende eeuw werd gekenmerkt door een overwicht van de progressistische en antiklerikale strekking in de liberale partij, wat leidde tot een tegenstelling tussen de progressisten en de doctrinairen[29]. Deze verdeeldheid binnen de liberalen zal uiteindelijk leiden tot een verkiezingsnederlaag en hierdoor komen de kathlieken aan de macht tot 1878.

 

2. Economisch

 

België was het eerste land op het Europese continent waar het mechaniseringsproces zich  doorzette. De industriële versnelling vond in België plaats tijdens de periode 1790-1850[30].  De landbouweconomie kreeg in de 18de eeuw dankzij technische verbeteringen een sterke impuls. De eigen bevolking kon voorzien worden van voedsel en er kon zelfs worden geëxporteerd. De aanwezigheid van rijke kolen- en ertslagen en de mogelijkheid van transport langs de waterwegen speelden eveneens een belangrijke rol.  Onder keizerin Maria Theresia werden ook straatwegen aangelegd die het vervoer aanzienlijk vergemakkelijkten.

 

De traditionele Vlaamse linnenindustrie werd vanaf 1780 sterk gemechaniseerd en geconcentreerd in grote manufacturen in Gent[31]. De nieuwe Engelse technieken en de smokkel hiervan door Lieven Bauwens waren uitermate van belang voor de Gentse textielnijverheid. Bijna alles wat Vlaanderen bezat aan gemechaniseerde industrie, was tot ongeveer 1870 geconcentreerd in Gent[32]. Bezat Gent in 1806 al zes gemechaniseerde katoenweverijen, in 1811 was dit aantal al opgelopen tot drieëntwintig[33]. Gent werd bijgevolg reeds vroeg geconfronteerd met  vormen van het industrieel kapitalisme. In 1829 produceerden de Belgische katoenfabrieken samen 350000 stuks tegenover slechts 100000 stuks in 1810[34]. In 1830 stelde deze sector al 16000 arbeiders te werk. Gent wordt dus nu niet voor niets het Manchester van het vasteland genoemd[35]. Niettegenstaande de vele crisissen waar de sector mee te kampen kreeg, bleef de textielindustrie in Gent doorheen de negentiende eeuw zeer winstgevend en blijft het een sector die vele arbeiders tewerkstelde.

 

Tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw maakte de industrie in enkele streken een enorme kwalitatieve sprong.  Op dit ogenblik van de groeifase brak de Belgische Revolutie uit en werd de vooruitgang tijdelijk stilgezet door de scheiding tussen Noord en Zuid. Een afdoende afzetmarkt voor de Belgische industriële producten was niet meer aanwezig. De Gentse katoennijverheid incasseerde zware klappen maar houdt toch stand tijdens de eerste twee decennia na de onafhankelijkheid[36]. De aanleg van spoorwegen en de toenemende participatie van het bankwezen moesten ervoor zorgen dat België opnieuw een plaats kon veroveren op de internationale markt[37]. De overheid investeerde zelf grotendeels in de aanleg van de spoorwegen die België moesten verbinden met de rest van de Europese markt. Het bankwezen, met de Société Générale op kop, gaf kredieten aan bedrijven in moeilijkheden. Vele bedrijven waren niet in staat om deze kredieten op korte termijn terug te betalen. De Société Générale gaf in het begin uitstel van betaling, maar na verloop van tijd veranderde hun beleid en werden de schulden van de bedrijven omgezet in aandelen en werden de bedrijven in kwestie omgevormd tot Naamloze Vennootschappen. Deze politiek was succesvol tijdens een periode van hoogconjunctuur. In 1838 sloeg de hoogconjunctuur om en begon de paniekopvraag van de geïnvesteerde gelden. De Société Générale bleef moeizaam overeind terwijl andere banken failliet gingen[38].

 

De crisis tijdens het midden van de negentiende eeuw betekende voor België het einde van de fase van de industriële revolutie. De pioniersfase was voorbij en de industrie kon momenteel steunen op een aantal belangrijke zaken. Allereerst is er een zeer sterke sectorale ontwikkeling. Steenkool, metaal en textiel waren nijverheidstakken die zich zeer sterk vormden. De textielsector en meer bepaald de katoennijverheid was zeer sterk in Gent. Gent bleef de industriële oase in Vlaanderen[39].Ook op financieel vlak konden de nieuwe bedrijven rekenen op de steun van de Société Générale en de Banque de Belgique. Het industrialiseringsproces was voor België onomkeerbaar zelfs door de crisissen tijdens het tweede decennium, die zeer nefast waren voor de Gentse katoennijverheid, en de crisissen tijdens het begin en op het einde van de jaren ’30. Niettegenstaande de industriële groei stelde deze sector niet meer dan honderdduizend mensen te werk. Vanaf 1830 was België bezig de drempel te overschrijden van een agrarisch land naar een jonge industrienatie. Ons land kende vooral nog agrarische structuren maar deze namen niet weg dat het industrialiseringsproces zich toch continue voortzette[40]. Ook de niet-gemechaniseerde sectoren van kooplieden-ondernemers waren nog belangrijk. De landbouwsector verschafte de meerderheid van de actieve bevolking een job[41]. De eerste helft van de negentiende eeuw konden we aanzien als de groeifase van het industrieel kapitalisme, terwijl de tweede helft eigenlijk stond voor een verdere toename en ontwikkeling van deze produktievorm. Het derde kwart van de eeuw bracht een economische groei zoals we nog niet gezien hadden. België behaalde tijdens deze jaren jaarlijkse groeicijfers tussen vijf en tien procent[42]. De gemechaniseerde nijverheid bleek definitief doorgebroken te zijn. Alles draaide goed, behalve de katoensector. De crisis van 1873 zette een langdurige depressie in.  De prijzen daalden, de winsten verdwenen, de concurrentie werd scherper en de meest zwakke bedrijven verdwenen. Tijdens deze crisisperiode werden de kiemen gelegd voor een nieuwe groei[43].

 

3. Sociaal

 

Het economische systeem van de negentiende eeuw, gebaseerd op het vrije kapitalistische bedrijf, leidde tot een maatschappijvorm waarin het grootste deel van de bevolking in erbarmelijke omstandigheden leefde. Niet alleen de werklozen, ook diegenen die in loondienst werkten hadden een bestaan dat constant balanceerde op de grens van verpaupering[44]

 

De levensomstandigheden van de bevolking in de negentiende eeuw waren erbarmelijk. Vele landbouwers konden niet leven van hun opbrengsten, wat enerzijds veroorzaakt werd door hoge pachtprijzen en anderzijds door de eenzijdige verbouwing. Een aantal onder hen stapte over van akkerbouw naar veeteelt en intensievere grondbewerking, maar het grootste deel dat niet meer kon instaan voor  eigen consumptie zag zich genoodzaakt  een bijverdienste te zoeken in de proto-industrie, voornamelijk de linnenindustrie[45]. In het begin van de negentiende eeuw groeide deze ‘bijverdienste’ vaak uit tot hoofdverdienste.  Vrouwen en kinderen werden ingeschakeld als medewerkers, maar vaak was hun inkomen nog lager dan het inkomen van twee ongeschoolde arbeiders[46]. Deze groep van mensen had een groot gebrek aan hygiëne, om nog maar te zwijgen van de onevenwichtige voeding. Een dieet met aardappelen en brood als hoofdbestanddeel, met weinig of geen proteïnen, te weinig vetten en met een gebrek aan vitamines verzwakte hen. Tijdens de periode 1840-1850 valt de afzetmarkt voor deze produkten weg. Een massale werkloosheid was het resultaat. In 1846 brak de landbouwcrisis uit : de druppel die de emmer van deze mensen deed overlopen. In Gent bloeide de textielnijverheid in de negentiende eeuw. Deze economie was daar gekenmerkt door een hoge conjunctuurgevoeligheid. Deze conjunctuurgevoeligheid uitte zich best in de lonen van de arbeiders. De lonen van de textielarbeiders lagen opmerkelijk lager dan het gemiddelde. Om deze reden werden er massaal vrouwen en kinderen ingeschakeld in de textielsector. Een doodlopend straatje, want hierdoorwerden de lonen nog meer gedrukt. Ook door de grote uittocht van het platteland naar de steden hadden de fabrikanten  geen gebrek aan arbeiders en door het grote aanbod aan deze werkkrachten konden de fabriekseigenaars de lonen nog lager houden. De lage lonen impliceerden lange werkdagen. De gemiddelde arbeidsduur in de fabrieken kon tot zestien uur per dag oplopen[47]. De veel lagere lonen voor vrouwen en kinderen waren een dankbare aanvulling bij het gezinsinkomen, dat nog zeer laag bleef. Ondervoeding en slechte  voeding was  schering en inslag. Ook de huisvesting van het arbeidersvolk liet te wensen over. Van 1800-1856 nam de bebouwde oppervlakte in Gent nauwelijks met 22% toe terwijl de bevolking in de stad steeg met 93 %[48]. Huisbazen verdienden veel geld aan de verhuur van erbarmelijke arbeiderswoningen. Zo werd er een onderscheid gemaakt tussen beluikwoningen en kwartierwoningen. Beluiken waren reeksen van kleine huisjes met maximum één verdieping. In 1850 telde Gent ongeveer 497 beluiken. Kwartierwoningen waren burgerwoningen die werden opgesplitst in kleine vertrekjes, die dan afzonderlijk werden verhuurd[49]. Het Gentse beluik ‘Batavia[50]’ was ongeveer honderd meter lang, dertig meter breed en telde zeshonderd inwoners in de honderdzeventien huisjes[51]. Deze beluikwijken waren natuurlijk ook nog broeihaarden voor allerlei epidemieën. Zo heerste er in 1847 te Gent een tyfusepidemie en in 1849 cholera-epidemie. Bij deze laatste stierven 2224 mensen[52]. In 1873 verloren nog eens 2769 mensen hun leven door een zware cholera-epidemie[53].

 

Samengevat kunnen we bijgevolg stellen dat de ongunstige economische conjunctuur, de stagnatie van handel en nijverheid, de voortdurende mechanisatie, de strenge winters, de mislukte oogsten in combinatie met sterke prijsstijgingen  het aantal paupers sterk deed toenemen.

 

 

D. De geschiedenis van de prostitutie in een notendop…

 

Dat prostitutie een beroep is dat sinds mensenheugenis werd uitgeoefend, is niets nieuws. In dit deel willen we graag een overzicht geven van de invulling die het beroep heeft gekregen door de eeuwen heen. We beperken ons hier tot de Westerse geschiedenis vanaf de Middeleeuwen. Verder in de geschiedenis gaan en de Oosterse prostitutie bespreken zou ons namelijk te ver leiden.

 

Doorheen de geschiedenis heeft men op verschillende manieren gepoogd om de prostitutie te bestrijden of af te schaffen. Aangezien een volledige uitbanning nooit is gelukt - en waarschijnlijk ook nooit zal lukken - hebben in verschillende tijdsperiodes groepen van mensen een systeem van reglementering en regulering willen invoeren om het ‘probleem’ enigszins in te dijken. De instanties die wedijverden om het probleem in te dijken varieerden naargelang de tijdsperiode[54].  Eerst voelde de Kerk zich geroepen om een oplossing te zoeken voor het probleem, dan weer de overheid en uiteindelijk werd het medisch korps ingeschakeld om een oplossing te bieden[55]. De machtshebbers, zowel op geestelijk, bestuurlijk als economisch vlak drukten hun stempel op de prostitutie[56].

 

Tijdens de Middeleeuwen werd de visie op de prostitutie grotendeels bepaald door het Christendom[57].  Het Christendom tijdens de Middeleeuwen was tegelijkertijd onverbiddelijk en tolerant ten opzichte van de prostituée. Onverbiddelijk omdat het volgens de Kerk zondaressen waren die boete moesten doen voor hun zonde. De Kerk was tezelfdertijd tolerant tegenover prostituées omdat ook binnen het Christendom plaats is voor deze ‘gevallen’ vrouwen. De invloed van de geestelijken op deze materie was zeer groot. Ze werkten een aantal voorschriften en gedragsregels uit met betrekking tot de seksualiteit. Seks was taboe, maar door het invoeren van deze voorschriften werd de prostitutie enkel  gemotiveerd. Zo eistte de Kerk van de vrouw dat ze maagdelijk in het huwelijk zou treden en trouw zou blijven aan haar echtgenoot. De regels voor  voorhuwelijkse geslachtsverkeer golden enkel voor  vrouwen, mannen kregen vrij spel. Deze situatie zou door het vrouwelijk kuisheidsideaal, door de echtelijke trouw en ook door de afschaffing van de echtscheiding onhoudbaar blijken en vele mannen vonden een uitweg bij de prostituées[58]. In de Middeleeuwen hebben verschillende vorsten gepoogd de prostitutie te bestrijden. Hierin zijn zij echter niet geslaagd en  hoe meer pogingen ondernomen werden om dit te onderdrukken, hoe meer clandestiene prostituées er kwamen[59]. Volledig uit de maatschappij bannen lukte niet, dus in veel plaatsen kregen de prostituées een eigen stadsgedeelte toegewezen. Ook de Kerk heeft een rol gespeeld bij de institutionering. Zo werd in Avignon een groot bordeel gesticht dat als naam 'de abdij' kreeg. Buiten de werkuren werden de meisjes verplicht als non te leven. Ze werden weliswaar veracht, maar toch moesten ze goede christenen blijven[60].  Tegen het einde van de Middeleeuwen ontstonden er op vele plaatsen publieke badhuizen. Hier tierde de prostitutie meer dan ooit. Ook de straatprostitutie vierde hoogtij[61]. Prostitutie werd tijdens de Middeleeuwen als noodzakelijk kwaad beschouwd. Het was onmogelijk deze zonde uit te roeien. Voorschriften en wetten moesten toch proberen om het zoveel mogelijk aan banden te leggen. In de meeste Europese steden bestond er op het einde van de Middeleeuwen een vorm van gelegaliseerde prostitutie[62].

 

Het seksuele leven tijdens de renaissance kreeg een domper door de doorbraak van de geslachtsziektesyfilis. De bestrijders van de prostitutie tijdens de renaissance konden rekenen op de snelle verspreiding van de ziekte als steun voor hun betoog en de ziekte was vaak een legitimatie voor de foltering van de prostituées[63]. Luther nam een zeer strenge houding aan ten opzichte van de prostitutie. In de meeste steden onder zijn leiding werden de bordelen gesloten. De mensen waren bang geworden om een bordeel te bezoeken, niet uit vrees voor de kerk, maar omwille van de angst voor venerische ziekten. Ondanks de wrede straffen op prostitutie bleef ze zich handhaven[64].

 

De zeventiende en achttiende eeuw stonden in het teken van de koninklijke maîtresses, die een zeer hoog aanzien genoten. De seksualiteit en prostitutie werd voor een groot deel door Frankrijk bepaald. Het losbandige seksuele leven van veel Franse koningen en edelen uit die tijd liet de prostitutie heropleven[65]. De Franse revolutie maakte een einde aan het frivole leven van de adel. De aandacht voor de prostitutie raakte hierdoor in Frankrijk op de achtergrond. Totale chaos en wanorde waren het resultaat. De revolutionaire raden probeerden terug rust te scheppen in de chaos. Men bekeek de prostitutie als ' de laatste sporen van veertien eeuwen bederf en royalistische slavernij '[66]. Napoleon veranderde de Code Civile in de Code Napoleon, waarin de registratie van de burgerbevolking en de registratie van de prostituées werd geregeld[67]. Door deze registratie werden de prostituées gekend, artsen moesten slechts de politieregisters op te vragen om een overzicht te krijgen van het aantal hoeren. Dit maakte een controle op geslachtsziekten eenvoudiger. Door de samenwerking tussen artsen en politie en een sterke bemoeienis van overheidswege zat de prostitutie muurvast[68].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Art. 96, gemeentewet van 30 maart 1836

[2] Keymolen, D., Ongewenst seksueel gedrag op de werkplek in het 19de- eeuwse België, Leuven,  1990,  p. 44 ev.

[3] infra

[4] Van Hooreweghe, C., Prostitutie te Gent tussen 1910 en 1932, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1989, p. 24

[5] infra

[6] Deze benaming hebben we zelf aan de boeken gegeven. De inhoud van onze hoerenboeken komt niet overeen met de officiële hoerenboeken aangelegd door de politie.

[7] Het eerste boek handelt over de periode 1846-1857 en het tweede over 1867-1880

[8] infra. Uitleg over deze boeken komt later meer uitgebreid aan bod.

[9] Witte, E., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Standaard uitgeverij, Antwerpen, 1990, p. 19

[10] Rotthier, I., Een verkenning, criminaliteit-vrouwen-19de eeuw, Antwerpen en Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1998, pp. 124-125.

[11] Zo vonden we op ongeveer 50 namen twee personen terug.

[12] Boekdeel 128, Volkstelling 1846-1857 Ontuchtvrouwen[12], wijk

[13] Boekdeel 415, Volkstelling 1867-1880 Ontuchtvrouwen[13], wijk I

[14] In deel twee van onze thesis worden deze bronnen verder uitgewerkt.

[15] o.a. Parent-Duchâtelet, A., De la prostutution dans la ville de Paris, considérée sous le rapport de l’ hygiène publique, de la morale et de l’ administration, Paris, 1836 ; Lievevrouw-Coopman, L., De ontucht in het oude Gent, 19de en 20ste eeuw, Gentse Universiteitsbibliotheek, Handschriftenzaal, HS 3735; Lombroso, C., La femme criminelle et la prostituée, Paris, 1896 ; Ducpétiaux, E., De la condition physique et morale des jeunes ouvriers et des moyens de l'améliorer, Brussel, 1843, twee delen

[16] o.a. Rotthier, I., Een verkenning, criminaliteit-vrouwen-19de eeuw, Antwerpen en Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1998 ; Van Hooreweghe, C., Prostitutie te Gent tussen 1910 en 1932, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1989 ;  Mertens, I., Prostitutie in Vlaanderen : een sociografische en kwantitatieve studie van het prostitutioneel kader. Brugge en Gent, 19de, begin 20ste eeuw, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1980-1981

[17] Keymolen D., Ongewenst seksueel gedrag op de werkplek in het 19de eeuwse België., Leuven, 1990, p. 44 ev.

Zelf hebben we tijdens onze case-study gezien dat er in de huwelijksakte soms het beroep ‘fabriekswerkster’ geschreven staat in plaats van publieke vrouw, ook al hebben we de vrouw in het officiële boek teruggevonden.

[18] Hebberecht, P., Historische Criminologie, Cursus Criminologische wetenschappen, 1999-2000, uit notities.

[19] Square of crime, uit Hebberecht, P., op.cit.

[20] Steverlynck, C., Kleine martelaars. Een historisch document over misbruikte kinderen, kindermishandeling, incest en prostitutie, 1997, Icarus, Antwerpen, p. 11

[21] Witte, E., e.a., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1990, pp. 19-27

[22] Verdoodt, F.-J., Geschiedenis is nooit geschiedenis, Gent, Academia Press, 1990, p.95

[23] Balthazar, H., Negentiende en twintigste eeuw. Groei tot industriële grootstad. In Decavele, J., (red.), Gent, apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, pp. 161-164

[24] Hij blijft burgemeester tot 1836.

[25] Destanberg, D., Gent sedert 1831. Voornaamste gebeurtenissen. Eerste reeks 1831-1840, Gent, Boekhandel Vuylsteke, 1903, p. 9

[26] Witte, E., e.a., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1990, p. 22

[27] Verdoodt, F.-J., Geschiedenis is nooit geschiedenis, Gent, Academia Press, 1990, p. 96

[28] met name de katholieke strekking en de liberale strekking

[29] Progressisten waren democratisch ingesteld en streden voor het algemeen stemrecht, dit grotendeels door de invloed van de opkomende arbeidersbeweging. Naar aanleiding van de moeilijkheden inzake het godsdienstonderricht in 1850 ontstond er een sterke beweging van laïcisering. Ook de ontwikkeling van de vrijmetselarij droeg bij tot de vooruitgang van het anticlericalisme onder de liberalen. uit : Symoens, H., Geschiedenis der Nederlanden, RUG, p. 150

De doctrinairen vertegenqwoordigden de oude liberale generatie, die nog voor een deel kerkelijk was en het algemeen stemrecht verwierp. uit : Symoens, H., op.cit., p. 151

[30] Vanhaute, E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, RUG,  p. 49

[31] Symoens, H., Geschiedenis der Nederlanden, Cursus RUG,  p. 147

[32] ook te Sint-Niklaas.  Witte, E., Geschiedenis van Vlaanderen, van oorsprong tot heden, Brussel, La Renaissance du livre, 1983, p.198

[33] ibid.

[34] Van Houtte, J.A., Economische en sociale geschiedenis van de lage landen, Antwerpen, Standaard boekhandel, 1964

[35] Deneckere, G., Het katoenoproer van Gent in 1839 : collectieve actie en sociale geschiedenis, Leuven,  Kritak, 1999,  p. 8

[36] Balthazar, H., Negentiende en twintigste eeuw. Groei tot industriële grootstad. In Decavele, J., (red.), Gent, apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, p. 165

[37] Vanhaute, E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, RUG,  p. 57

[38] Vanhaute, E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, RUG,  p. 58

[39] Balthazar, H., Negentiende en twintigste eeuw. Groei tot industriële grootstad. In Decavele, J., (red.), Gent, apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, p. 165

[40] Witte, E., e.a., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1990, p.19

[41] ibid.

[42] Vanhaute, E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden,  RUG,  p. 67

[43] Vanhaute, E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden,  RUG,  p. 68

[44] Nater. J.P., Vigilerende vrouwen, gedienstige meiden. Seksualiteit in Nederland in de negentiende eeuw. , Rotterdam, Ad. Donker, 1986, p. 7

[45] In Oost-Vlaanderen was 1 op 3,5 arbeiders bedrijvig in deze sector.  Witte, E., Geschiedenis van Vlaanderen, van oorsprong tot heden, Brussel, La Renaissance du livre, 1983, p.188

[46] Witte, E., Geschiedenis van Vlaanderen, van oorsprong tot heden, Brussel, La Renaissance du livre, 1983, p.188

[47] Witte, E., Geschiedenis van Vlaanderen, van oorsprong tot heden, Brussel, La Renaissance du livre, 1983, p.210

[48] Balthazar, H., Negentiende en twintigste eeuw. Groei tot industriële grootstad. In Decavele, J., (red.), Gent, apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, p. 165

[49] D’Hoker, M., e.a., Onze lage landen, de bewoners vanaf de ijstijd tot heden, Weert, M. & P. Boeken, 1982, pp. 223-226

[50] aan Blandijnberg

[51] Witte, E., op cit, p. 210

[52] Balthazar, H., Negentiende en twintigste eeuw. Groei tot industriële grootstad. In Decavele, J., (red.), Gent, apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, p. 165

[53] Balthazar, H., op. cit., p. 173

[54] Altink, S., Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1983, pp.12-14.

[55] ibid.

[56] ibid.

[57] Van Haeften, W.L., Prostitutie vroeger en nu, Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam,  pp. 133-136.

[58] Van Haeften, W.L., Prostitutie vroeger en nu, Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam, pp. 137-139.

[59] Van Haeften, W.L., op.cit., p. 144

[60] Van Haeften, W.L., op.cit., p. 145

[61] Van Haeften, W.L., loc.cit.

[62] Van Haeften, W.L., op.cit., p. 147

[63] Altink, S., Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1983, p. 13

[64] Van Haeften, W.L., op.cit., pp. 161-162

[65] Van Haeften, W.L., op.cit., pp. 166-176

[66] Van Haeften, W.L., op.cit., p. 178

[67]Altink, S., Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1983, p. 14

[68] Altink, S.,  loc. cit.