Margareta Porete († 1310) en «Le miroir des âmes simples». Radicale mystiek in conflict met de Inquisitie. (Sofie Sweygers) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
Er is erg weinig geweten over het persoonlijke leven van Margareta Porete. Wanneer zij geboren werd, waar zij haar opleiding kreeg of waar zij woonde is niet met zekerheid te zeggen. Dit is natuurlijk in de eerste plaats te wijten aan het ontbreken van rechtstreeks bronnenmateriaal. De beschikbare bronnen zullen nader bekeken worden, waarna een overzicht gegeven wordt van de biografische elementen die eruit gepuurd werden. De zeer beperkte hoeveelheid informatie over het leven van Porete is aanleiding geweest tot een aantal speculaties in de historiografie. Er zal dan ook aandacht geschonken worden aan enkele van de voornaamste probleemstellingen en discussies. Tenslotte zullen de voornaamste tendensen in het onderzoek en de belangrijkste werken vermeld worden.
Tot de bronnen voor het leven van Margareta Porete kunnen de akten van het inquisitieproces gerekend worden, enkele vermeldingen in de grote Franse kronieken en een aantal onrechtstreekse aanwijzingen in het boek dat zij geschreven heeft: Le miroir des âmes simples.
De akten van het inquisitieproces vormen de voornaamste bron voor het leven van Porete, maar zijn niet altijd even betrouwbaar aangezien zij opgesteld werden door haar tegenstanders. Deze akten werden aanvankelijk slechts gedeeltelijk uitgegeven en wel op het einde van de 19de eeuw. In eerste instantie publiceerde H.C. Lea[1] twee stukken van de procesakten, nr. 15 (b) en 19bis. Deze historicus geniet evenwel de reputatie nogal excentriek geweest te zijn en hij heeft zelf de originelen nooit onder ogen gehad. Hij huurde kopiïsten in die voor hem de teksten gingen afschrijven en blijkbaar erg veel fouten maakten, voornamelijk in de eigennamen. Het materiaal dat Lea uitgegeven had werd aangevuld door C.-V. Langlois[2], die twee andere akten publiceerde (nr. 15a en 18). Ondertussen verzorgde P. Frédéricq[3] een heruitgave van de documenten op basis van het werk van Lea in zijn opus Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae. In het tweede deel nam hij één van de twee akten (nr. 15a) uit Langlois' uitgave op. Gezien de grote onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid van deze documenten was het ontbreken van een moderne, volledige uitgave een duidelijk gemis in het onderzoek. Zo wees P. Frédéricq, die zich zoals gezegd volledig baseerde op het werk van Lea en Langlois, in 1896 reeds op leesfouten in de tekst die hij publiceerde, waarbij hij zich beperkte tot de mededeling: “Het was mij niet mogelijk die teksten in Parijs te gaan verbeteren. Alleen wil ik de lezers (...) verwittigen”[4].
Die leemte werd in 1976 opgevuld door R.E. Lerner[5] die een volledige lijst publiceerde van de archiefstukken met betrekking tot het inquisitieproces tegen Margareta Porete en Guiard de Cressonessart. In zijn studie had hij echter enkel aandacht voor de zaak van laatstgenoemde. Uiteindelijk verscheen in 1986 een artikel van P. Verdeyen[6] met de transcripties van al deze akten.
De processtukken werden bewaard in het archief van Guillaume de Nogaret et Guillaume de Plaisians, twee rechtsgeleerden en vertrouwelingen van Filips de Schone. Ze bevinden zich nu in de Archives Nationales te Parijs en bestaan uit zes documenten, verzameld in de layette J 428 onder de nummers 15 tot 19bis. Het eerste charter, nummer 15, bevat twee akten en is het enige originele document. De eerste akte ervan betreft de veroordeling van het boek dat Porete geschreven had, op basis van een aantal uitgekozen stellingen waarvan er twee weergegeven worden. De tweede akte bevat de veroordeling van Margareta Porete zelf en die van Guiard de Cressonessart, op 31 mei 1310.
Bij de datering van de eerste akte stelt zich echter een probleem. Ze kan zowel op 11 april 1309 als in 1310 gedateerd worden. We zullen hier later uitvoeriger op terug komen.
Charter nummer16 dat, net als nr. 17, 18 en 19, vóór de studie van Verdeyen niet eerder werd uitgegeven, is een geautoriseerde kopie van het proces-verbaal van een vergadering van theologen en canonisten. Deze vergadering vond plaats in de loop van maart 1310. Een deel van de tekst van charter 16 is terug te vinden als niet-geautoriseerde kopie in charter 17. Ook nr. 18 is een niet-geautoriseerde kopie, dit keer van het proces-verbaal van 9 april 1310, met de verklaringen die Guiard de Cressonessart aflegde. Documenten nr. 19 en 19bis vormen niet-geautoriseerde kopieën van de eerste en de tweede raadpleging van de rechtsgeleerden in de zaak van Margareta Porete, respectievelijk op 3 april en 9 mei 1310.[7]
Naast de processtukken werd melding gemaakt van Porete's executie in enkele Franse kronieken: het vervolg op de kroniek van Guillaume de Nangis, het vervolg op de kroniek van Géraud de Frachet, de Grandes chroniques de France en Ly Myreur des Histors van Jean d' Outremeuse. Met name het vervolg op de kroniek van Guillaume de Nangis bevat aanvullende informatie omtrent het proces van Porete. Deze werd verzorgd door een anonieme benedictijner monnik uit het klooster van Saint-Denis. Op de vergadering van theologen op 11 april 1309 of 1310 was immers ene Petrus de Sancto Dyonisio aanwezig, die -zo hij zelf niet de kroniekschrijver was- deze toch goed geïnformeerd kan hebben. De kroniek vermeldt een stelling uit haar werk die niet voorkomt in de procesakten, zonder aan te geven of het één van de veroordeelde stellingen betreft of één door de auteur uit Porete's boek gekozen. Het is echter belangrijk voor ogen te houden dat deze kroniekschrijver in alles zeer loyaal was aan het koningshuis, c.q. Filips de Schone.[8]
Zoals reeds vermeld werd, beschikt men over weinig informatie in verband met Porete’s biografie. Wanneer men de geëigende hulpmiddelen raadpleegt, verneemt men dat zij een begijn uit Henegouwen was, geboortejaar onbekend, vermoedelijk uit Valenciennes, misschien van aristocratische afkomst. Zij was de auteur van Le mirouer des simples ames, een mystiek geschrift dat als ketters veroordeeld werd door bisschop Guido II van Kamerijk en ondanks de steun van drie gezaghebbende clerici ook veroordeeld door een college van Parijse theologen. Na een inquisitieproces van 18 maanden, geleid door Willem van Parijs, waarin Porete weigerde een verklaring af te leggen, werd zij veroordeeld als ketter en op 1 juni 1310 op de Place de Grève op de brandstapel gezet.[9]
Meestal wordt aangenomen dat Margareta Porete een begijn uit Henegouwen was. In de bronnen wordt zij “quedam beguina, nomine Margareta Porete, de Hannonia”[10] genoemd, of ook wel “quaedam pseudomulier de Hannonia, nomine Margaretha dicta Porrette”[11]. De term 'begijn' kon in de 14de eeuw echter diverse betekenissen hebben. H. Grundmann heeft deze zeer breed gedefinieerd als 'elke vorm van vrouwelijke religiositeit buiten het klooster'. Veralgemenend zou men kunnen spreken van twee groepen, enerzijds de orthodoxe begijnen in de begijnhoven en anderzijds de rondtrekkende ketterse begijnen.[12]
Men kan zich dan ook afvragen welke levenswijze Margareta als begijn volgde. Woonde zij in een begijnhof, in een gezelschap van gelijkgezinden waar werd voorgedragen uit haar werk en de traditie van de Rijnlandse mystiek bloeide? Of leidde zij een zwervend bestaan, bedelend, predikend misschien, haar boek verspreidend? Het is een tot de verbeelding sprekende discussie, met bewijsmateriaal voor beide pistes. M. Bertho verwoordde deze tegenstelling als volgt:
“Deux profils s' esquissent: l'un, compatible avec la condamnation de 1310, fait de la béguine une adepte de l'hérésie du Libre Esprit, tout entière tendue vers l'action sur la scène agitée du monde, prêchant et pérégrinant; l'autre, plus proche du contenu même du Miroir, se dessine dans la pénombre et la solitude de la contemplation.”[13]
Margareta Porete was afkomstig uit Hegenouwen, misschien uit Valenciennes zelf. Daar kwam zij voor het eerst in aanvaring met de kerkelijke overheid. Zoals in de procesakten valt te lezen, werd haar boek door Guido II van Colmieu, bisschop van Kamerijk, veroordeeld en in haar bijzijn verbrand op het marktplein van Valenciennes. Bij deze gelegenheid vaardigde de bisschop het bevel uit dat Margareta aan de wereldlijke overheid overgeleverd diende te worden indien zij haar ketterse stellingen mondeling of schriftelijk bleef verspreiden.[14]
Het is mogelijk dat Porete van adellijke afkomst was. Zij had een verzorgde opvoeding genoten en was vertrouwd met de troubadourslyriek, zoals blijkt uit haar taalgebruik en de inhoud van haar werk. Ze had een grondige kennis van de bijbel en het theologische discours, verwerkte talrijke bijbelcitaten en haar werk getuigt over de hele lijn van een opvallende geestelijke en intellectuele ontwikkeling, zowel in de profane als religieuze cultuur. Sommige auteurs hebben beweerd dat uit haar geschrift een “uitgesproken aristocratische mentaliteit” blijkt.[15]
Margareta werd gesteund door drie gezaghebbende clerici die verklaard hadden dat haar leer in overeenstemming was met de ware geest van de Kerk. Deze goedkeuring was een belangrijk element en maakte het voor de inquisitie mede zo belangrijk om haar leer te laten veroordelen. Zij had haar boek voorgelegd aan een franciscaan, een cisterciënzer en aan Godfried van Fontaines, een vooraanstaand lid van de theologische faculteit te Parijs. Samen vertegenwoordigden zij enkele zeer uiteenlopende strekkingen binnen de katholieke Kerk en de opvattingen over mystiek, wat hun oordeel des te meer gewicht gaf. De franciscaan, met de naam Johannes, kon niet verder geïdentificeerd worden, hoewel hij in het oudste engelstalige manuscript als ‘van Querayn’ aangeduid werd. Hiermee zou het klooster van het huidige Quaregnon in Henegouwen bedoeld kunnen zijn. R. Guarnieri opperde het vermoeden dat het hier om Johannes Duns Scotus zou gaan, die op dat moment waarschijnlijk in Parijs verbleef. Ook over de cisterciënzer Frank, van het klooster van Villers in Brabant, is verder niets bekend.[16]
Allen verleenden hun goedkeuring aan het werk en erkenden de orthodoxie ervan. Zowel de franciscaan als Godefroid de Fontaines benadrukten wel het ontoegankelijke karakter van Le miroir. Zij meenden dat het enkel binnen een selecte kring van ingewijden verspreid mocht worden, om misvattingen te voorkomen: “Hic frater [Iohannes] dixit, quod iste liber erat vere factus a Spiritu Sancto. (...) Et rogavit pro Deo, quod bene custodiretur, et quod pauci viderent. Et dixit quod erat ita altus, quod ipsemet non poterat intelligere. (...) Quia, ut dicebat [Godofredus de Fontanis], liber iste factus est ab uno spiritu ita forti et fervido, quod pauci aut nulli similes invenirentur.”[17]
Toch werd Le miroir opnieuw veroordeeld en werd Margareta Porete door de inquisitie op de brandstapel gebracht. De precieze omstandigheden van dit proces zullen besproken worden in hoofdstuk 2 (Het inquisitieproces), maar eerst zullen we een licht werpen op de historiografische tendensen en discussies en kort de stellingen van de meest gezaghebbende auteurs bespreken.
3.1 Problemen i.v.m. dateringen
De datering van een aantal aspecten van het leven van Margareta Porete verdient een kritische noot bij de beweringen van een aantal historici. In de eerste plaats omtrent haar geboortejaar. Ondanks het feit dat noch haar geboortedatum, noch haar leeftijd of zelfs de levensfase waarin zij zich tijdens het proces bevond gekend zijn, vermeldt het Nationaal Biografisch Woordenboek dat zij geboren werd “waarschijnlijk omstreeks het jaar 1250”[18]. De enige argumentatie hiervoor werd gegeven door R. Guarnieri, die een argumentum ex silentio inriep. Men kan inderdaad veronderstellen dat de kroniek-schrijvers het niet nagelaten zouden hebben te vermelden indien de geëxecuteerde vrouw opvallend jong of oud zou zijn geweest. Een geboortedatum in de periode rond 1250 – 1260, zoals Guarnieri poneerde, lijkt dan ook aannemelijk.[19]
De periode waarin Le miroir tot stand kwam, werd o.a. door M. Bertho en R. Guarnieri gesitueerd tussen 1280 – 1290. Waar zij deze jaartallen op baseerden is onduidelijk. E. Colledge wees er echter op dat Le miroir waarschijnlijk niet in één keer is ontstaan. Eén van de manuscripten bevat tweemaal de vermelding 'hier eindigt dit boek' (explicit), een eerste keer na hoofdstuk 122 en een tweede keer na het laatste, 139ste hoofdstuk. De latere hoofdstukken werden vermoedelijk toegevoegd na de eerste veroordeling van het boek. De terminus ante quem voor het ontstaan van het boek wordt gevormd door deze eerste veroordeling, door Guido II van Kamerijk, bisschop van 1296 tot zijn dood in 1306.[20]
Het ontstaan van het boek wordt over het algemeen dan ook gedateerd vóór 1296, zoals U. Heid in het Duits mooi kon samenvatten: “Marguerites wohl vor 1296 entstandenes Buch (...)”[21] Regelmatig worden afwijkende jaartallen opgegeven, bijvoorbeeld dat Le miroir rond 1300 geschreven werd.[22]
Een eenvoudige lapsus lijkt de datum die R. Lerner noemde, namelijk dat het werk tussen 1296 en januari 1306 geschreven werd. Dit komt namelijk precies overeen met de ambtstermijn van Guido II van Colmieu als bisschop van Kamerijk en dus de eerste veroordeling van Le miroir. Ook over deze data bestaat echter onenigheid. Bijvoorbeeld H. Grundmann schreef dat Guido II bisschop van Kamerijk was van 1300 tot 1306 en L. Gnädinger is ervan overtuigd dat hij reeds stierf in 1303.[23]
Een kleine fout -een verstrooidheid misschien- van P. Verdeyen heeft echter ernstiger gevolgen gehad. In zijn belangwekkend werk Le procès d'inquisition contre Marguerite Porete et Guiard de Cressonessart (1309-1310) schreef hij:
“Le Mirouer avait déjà été condamné avant 1306 par Guy de Colmieu (...) On ne sait pas s'il [Godefroid de Fontaines] est mort en 1306 ou en 1309, mais (...) son approbation a dû précéder la condamnation épiscopale de 1306.” [24]
Blijkbaar hebben verscheidene historici deze tegenspraak niet opgemerkt en als vanzelfsprekend overgenomen. Zo komt het dat bijvoorbeeld zowel in Histoire du christianisme als bij M. Bertho te lezen valt dat de eerste veroordeling plaatsvond in het jaar 1306.[25]
Het moet echter in de laatste maanden van 1308 zijn geweest dat Margareta Porete gevangengenomen werd en opgesloten te Parijs en niet, zoals R. Guarnieri beweerde, op het einde van 1307. De enige informatie hieromtrent is afkomstig uit de procesakten van 3 april 1310, waar geschreven staat dat zowel Margareta als Guiard reeds ‘ongeveer’ of ‘bijna’ (fere) anderhalf jaar van excommunicatie hadden ondergaan.[26]
In dezelfde periode werd Guiard de Cressonessart gevangengenomen door de inquisitie op beschuldiging van ketterij, wegens het in het openbaar verdedigen van Porete. In het verslag van bovenvernoemde zitting van 3 april 1310 werd woordelijk dezelfde formulering gebruikt met betrekking tot Margareta als in verband met Guiard:
“Quam quidem excommunicationem fere per annum et dimidium in sue salutatis dispendium animo sustinuit indurato.”[27]
P. Verdeyen trok hieruit de conclusie dat Guiard de Cressonessart aangehouden werd in het begin van 1309, terwijl R. Lerner zijn arrestatie situeerde op het einde van 1308. De datering is sterk afhankelijk van de interpretatie van het woordje fere, dat zowel 'ongeveer' als 'bijna' kan betekenen. Vermits een identieke formulering gebruikt werd lijkt de grote decalage tussen de algemeen aanvaarde datering van de gevangenneming van Margareta, namelijk de laatste maanden van 1308, en de bewering van Verdeyen aangaande Guiards gevangenschap, ertoe aan te zetten meer geloof te hechten aan de stelling van Lerner. Het is echter niet mogelijk uit te maken of Margareta en Guiard tegelijkertijd aangehouden werden dan wel onafhankelijk van elkaar.[28]
De dagtekening van één van de procesakten tenslotte is voor interpretatie vatbaar. De datum zoals deze terug te vinden is in de tekst is als volgt:
“Actum in loco predicto anno Domini M°CCC° nono, XIa die Aprilis, indictione octava, pontificatus domini Clementis, divina providentia pape quinti, anno quarto”.[29]
Deze akte werd aanvankelijk op 11 april 1310 gedateerd, totdat P. Verdeyen opmerkte dat het vierde jaar van de regeerperiode van Clemens V 1309 was. De paasdatum, nodig voor de datering (vermits in Parijs de paasstijl gebruikt werd), geeft inderdaad aanleiding tot verwarring. Pasen viel namelijk in 1309 op 30 maart en in 1310 op 19 april, zodat 11 april 1309 twee verschillende jaren kan aanduiden. De achtste indictie duidt het jaar 1310 aan, maar zoals P. Verdeyen opmerkte werden er zeer veel vergissingen begaan bij de aanduiding van de indictie. Hij koos dan ook voor 1309, zich baserend op de regering van paus Clemens V, die zijn pontificaat begon op 5 juni 1305.[30]
Deze stelling heeft echter bijzonder weinig navolging gehad. Nergens lijkt een discussie ontstaan te zijn, de meeste auteurs negeren de in voetnoot geplaatste opmerking van P. Verdeyen gewoon. Enkel I. Leicht heeft de datering aangepast, de vermelde redenering overnemend.[31] Toch zou het nuttig zijn enkele vraagtekens te plaatsen bij deze datering. Er zijn immers nog onduidelijkheden omtrent de datum die kanselarijen gebruikten om hun akten te dagtekenen. Men kon zich baseren op de verkiezingsdatum, de kroning, of men telde het eerste volledige nieuwe jaar als het eerste pontificaatsjaar, beginnend met Kerstmis, nieuwjaar of Pasen na de kroning. Bovendien lijkt de datering zoals ze voorgesteld werd door P. Verdeyen eerder onlogisch. Het zou tot gevolg hebben dat alle juridische stappen in het proces tegen Margareta Porete genomen werden in het bestek van enkele maanden, op ééntje na die exact een jaar eerder plaatsvond.
3.2 Porete, een adellijke begijn ?
Terugkerend naar enkele reeds vernoemde probleemstellingen, zullen we de antwoorden van verschillende historici proberen te schetsen. Op het gebied van de veronderstelde adellijke afkomst van Margareta Porete is een definitief antwoord welhaast uitgesloten. De bewijzen die historici aangegrepen hebben om hun gissingen kracht bij te zetten, betreffen naast haar degelijke opvoeding een erg interpretatief gevoel van 'aristocratische mentaliteit'. Met name P. Verdeyen had hier aandacht voor, waarbij hij zich beperkte tot een algemene verwijzing naar hoofdstuk 82 van haar boek, waarschijnlijk doelend op volgende passage: “Car quatre costez convient il [estre] en noble homme, ains qu'il puisse estre gentilz homs appellé, et ainsi est il a l'entendement espirituel.”[32]
M. Bertho heeft een aantal nieuwe elementen aangebracht in het onderzoek naar Porete's afkomst. Zij becijferde hoeveel kopieën Margareta moet hebben bezeten van haar manuscript en wat dat gekost moet hebben. Zonder te pretenderen meer te zijn dan een orde van grootte, bleek uit de uitkomst toch dat Margareta één van de meer welgestelde begijnen moet zijn geweest. Tenzij zij deze handschriften zelf vervaardigd had en dus een kalligrafe was, in welk geval zij veel minder kosten gemaakt zou hebben. Dit zou meteen haar uitgebreide kennis van religieuze en theologische werken verklaren, vermits zij als kopiïste toegang had tot een grote hoeveelheid manuscripten.[33]
Door een combinatie van elementen, alleenstaand geen sluitend bewijs, kan toch gesteld worden dat zij waarschijnlijk, zo niet van adel, toch minstens uit een patriciërsfamilie moet afkomstig zijn. Ten slotte moet nog vermeld worden dat R. Guarnieri in 1946 de vraag stelde of de vermelding de Hannonia misschien niet als een plaatsnaam, maar als een adellijke titel opgevat kan worden.[34]
Een discussie waaraan vele historici een bijdrage geleverd hebben, is de vraag of Margareta Porete inderdaad een begijn was. Aansluitend hierop stelt zich het probleem of zij al dan niet een rondzwervend leven leidde. “quedam beguina, nomine Margareta Porete, de Hannonia”[35] Zich baserend op deze en gelijkaardige vermeldingen in de bronnen werd Margareta als begijn bestempeld. E. McDonnell merkte echter op dat de term beguina zeer vaak gebruikt werd als een louter pejoratieve benaming voor de volgelingen van zeer verschillende vormen van religieus leven. De onmacht om deze uitingen van een vernieuwde lekenreligiositeit te controleren leidde vaak tot een algemene catalogisering als begijn of begard. Onafhankelijk van hun eventuele hetero- of orthodoxie werden zij met veel argwaan bekeken. De negatieve perceptie van dergelijke begijnen wordt versterkt door de betiteling pseudomulier, zoals we deze met betrekking tot Porete tegenkomen in het vervolg van de kroniek van Géraud de Frachet.[36]
Volgens E. McDonnell is het niet bewezen dat Margareta Porete inderdaad een begijn was, al meende hij persoonlijk van wel. Meer bepaald was hij ervan overtuigd dat zij tot de rondtrekkende begijnen gerekend diende te worden, die, in zijn eigen woorden: “(...) had no permanent residence, lived by begging, were guilty of moral laxity, hesitated to submit to ordained spiritual officials, and were receptive to heretical ideas.”[37]
E. Colledge, die de mening is toegedaan dat de benaming begijn niets meer dan een algemene kleinerende term van de inquisiteur was, voegde hier aan toe dat hij in de gemeentelijke archieven van Valenciennes het bewijs had gevonden dat Margareta Porete, als zij daar een begijn was geweest, allicht buiten elke communiteit stond. Hij vermeldde echter niet wat dat bewijs dan inhield.[38]
Misschien is het antwoord te vinden in het boek van Margareta zelf: “Une foiz fut une mendiant creature (...) Et ainsi escripsit ceste mendiant creature ce que vous oez”[39], schreef zij over zichzelf in Le miroir, hoofdstuk 96. Dit lijkt erop te wijzen dat zij ten minste tijdelijk als zwerfster rondgetrokken was. Bijvoorbeeld R. Lerner heeft deze tekst als zodanig opgevat.[40] Men kan zich hier echter de vraag stellen of deze zwerftocht niet eerder spiritueel geïnterpreteerd dient te worden. Le miroir is immers een geschrift dat bol staat van de symboliek en de beeldspraak; bovendien is het gegeven van de geestelijke zoektocht een veelvoorkomend thema bij mystici.
Wanneer men de volledige paragraaf bekijkt, beschrijft Porete haar zoektocht naar de liefde van God in de ander, in de hoop God te vinden zonder beïnvloeding vanuit haarzelf. Omdat haar zoeken zonder resultaat blijft, gaat zij nadenken en uiteindelijk vindt zij Hem, in de zuiverheid van haar eigen extase. Deze beschrijving betreft o.i. een spritueel zoeken en geen letterlijke zwerftocht, al vormt zij uiteraard ook geen uitsluiting van de mogelijkheid dat Porete een rondtrekkende begijn was.
3.3 Historiografische problematiek
Het onderzoek naar Margareta Porete en haar boek begon pas in 1946. Daarvoor waren wel de procesakten van de inquisitie omtrent Porete bekend, maar men kende noch de inhoud, noch de titel van haar werk. In 1876 werd een manuscript van Le miroir ontdekt door F. Töldi, die het toeschreef aan Margareta van Hongarije. In het begin van de 20ste eeuw ontdekte E. Underhill het Engelse manuscript en wijdde er een studie aan. Ondanks haar enthousiasme voor dit werk, kon The Mirror of Simple Souls op niet veel belangstelling rekenen. Dit veranderde echter na de spectaculaire ontdekking door R. Guarnieri van de auteur ervan, Margareta Porete, een veroordeelde ketterse, en de publicatie van deze ontdekking in het dagblad L'Osservatore Romano.[41]
De onderzoekers van dit eerste uur, onder wie R. Guarnieri, R.E. Lerner, M. Doiron en E. Colledge, waren voornamelijk geïnteresseerd in de discussie omtrent het heterodoxe karakter van Le miroir. R. Guarnieri publiceerde in 1965 de Middelfranse tekst ervan, gekoppeld aan een zeer uitgebreidde studie over de ketterij van de Vrije Geest, waarvoor zij Margareta als belangrijkste figuur zag. Dit werd gevolgd in 1968 door een uitgave van het Middelengelse manuscript door M. Doiron, met een appendix door E. Colledge en R. Guarnieri over de glossen die de Engelse vertalers hadden toegevoegd. Hieruit bleek duidelijk dat zij het geschrift als ketters beschouwden. Later, in 1986, volgde een uitgave van het Latijnse manuscript door P. Verdeyen, die talrijke kleinere en grotere studies over Porete publiceerde en overtuigd is van haar rechtgelovigheid.[42]
Vanaf de jaren tachtig kwam er meer
aandacht voor de filologische aspecten van Le
miroir, die niet onbelangrijk is voor de geschiedenis van de Franse
woordenschat. Meer recent is de interesse voor Margareta Porete en haar boek
enorm toegenomen. Dit hangt samen met de groeiende belangstelling voor
genderstudies en resulteerde in werken die de boodschap van Margareta willen
bekijken vanuit een heel open geest, niet gedetermineerd door de doctrines van
de instelling waartoe de eerste generatie onderzoekers vaak zelf behoorden.
Sommigen wilden zelfs zeer bewust de vraag naar de orthodoxie van Porete niet
stellen. Voorbeelden van deze tendens zijn de werken van B. Garí, M.G. Sargent,
I. Leicht en J.M. Robinson.[43]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1]H.C. LEA, A History of the Inquisition of the Middle Ages, deel II, New York, 1887, p. 575-578. In de talrijke heruitgaven en vertalingen van dit werk werd de appendix, met de uitgave van deze processtukken, niet opgenomen. Over de reputatie van Lea als historicus: cfr. R.E. LERNER, “An “Angel of Philadelphia” in the Reign of Philip the Fair”, in: JORDAN, W.C., McNAB, B. en RUIZ, T.F. ed., Order and Innovation in the Middle Ages, p.343 – 344.
[2]C.-V. LANGLOIS, “Marguerite Porete”, in: Revue historique, 19 (1894), p. 295 – 299.
[3]P. FREDERICQ, Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae. Dl. 1, p. 155 – 160 en Dl. 2, p. 63 – 65 en 385.
[4]P. FREDERICQ, Corpus documentorum (...) Dl. 2, p. 385.
[5]R.E. LERNER, “An Angel of Philadelphia”, p. 343 – 364 en 529 – 539.
[6]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition contre Marguerite Porete et Guiard de Cressonessart”, in: Revue d'histoire ecclésiastique, 81 (1986), p. 47 – 94.
[7]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 49 – 50; R.E. LERNER, “An Angel of Philadelphia”, p. 345 – 346.
[8]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 87-93; R. GRUNDMANN, “Ketzerverhöre des Spätmittelalters”, in: Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters, 21 (1965), p. 525.
[9]L. GNÄDINGER, “Margareta Porete”, in: Lexikon des Mittelalters VI, kol. 233 – 234; C. MÜLLER, “Margareta Porète”, in: Lexikon für Theologie und Kirche VI, kol. 1314 – 1315; P. VERDEYEN, “Porete, Margareta”, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 13, kol. 655 – 656.
[10] ”Première consultation des canonistes (3 avril 1310)”, VERDEYEN, P. ed., in: VERDEYEN, P., “Le procès d'inquisition”, p. 60.
[11]“Vervolg van het Chronicon van Guillaume de Nangis”, FREDERICQ, P. ed., in: FREDERICQ, P., Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae. Dl. 1, p. 160.
[12]B. DELMAIRE, “Les béguines dans le Nord de la France au premier siècle de leur histoire (vers 1230 – vers 1350)”, in: PARISSE, M. ed., Les religieuses en France au XIIIe siècle, p. 140; J.M. ROBINSON, Nobility and Annihilation in Marguerite Porete's Mirror of Simple Souls, p. 29.
[13]M. BERTHO, Le miroir des âmes simples et anéanties de Marguerite Porete, p. 16.
[14]R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito. Testi e documenti”, in: Archivio Italiano per la storia della pietà, 4 (1965) p. 389; H. GRUNDMANN, “Ketzerverhöre des Spätmittelalters”, p. 524. Grundmann voegde eraan toe dat Margareta bij deze gelegenheid geëxcommuniceerd werd, maar daarover is in de bronnen niets terug te vinden.
[15]M. BERTHO, Le miroir, p. 39 en 42; P. VERDEYEN,“Porete, Margareta”, kol. 655; F.-J. SCHWEITZER, “Marguerite Porète”, in: THIELE, J., Mein Herz schmilzt wie Eis am Feuer, p. 194.
[16]E. COLLEDGE, J.C. MARLER en J. GRANT, “Introductory Interpretative Essay”, in: MARGARET PORETTE, The Mirror of Simple Souls, COLLEDGE, E., MARLER, J.C. en GRANT, J. ed., blz. xl – xli; E. ZUM BRUNN, “Marguerite Porete († 1310)”, in: EPINEY-BURGARD, G. en ZUM BRUNN, E., Femmes troubadours de Dieu, p. 175-176, R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito”, p. 389; R.E. LERNER, The heresy of the Free Spirit in the Later Middle Ages, p. 72.
[17]MARGHERITA PORETE, “L' « approbatio » nella traduzione latina del « Miroir » ”, GUARNIERI, R. ed., in: GUARNIERI, R., “Il movimento del Libero Spirito”, p. 639.
[18]P. VERDEYEN,“Porete, Margareta”, kol. 655.
[19]R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito”, p. 511.
[20]M. BERTHO, Le miroir, p. 16; R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito”, p. 511; E. COLLEDGE, J.C. MARLER en J. GRANT, “Introductory Interpretative Essay”, blz. xli – xlii.
[21]U. HEID, “Studien zu Marguerite Porète und ihrem « Miroir des simples âmes'”, in: DINZELBACHER, P. en BAUER, D.R. ed., Religiöse Frauenbewegung und mystische Frömmigkeit im Mittelalter, p. 188.
[22]E. GÖSSMANN, “Die Geschichte und Lehre der Mystikerin Marguerite Porete”, in: HÄRING, H. en KUSCHEL, K.-J. ed., Gegenentwürfe. 24 Lebensläufe für eine andere Theologie, p. 70.
[23]R.E. LERNER, The Heresy of the Free Spirit, p. 71; E.I. STRUBBE en L. VOET, De chronologie van de middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, p. 265; H. GRUNDMANN, “Ketzerverhöre des Spätmittelalters”, p. 524; L. GNÄDINGER, “Margareta Porete”, kol. 233, IDEM, “Margareta Porete, eine Begine”, in: MARGARETA PORETE, Der Spiegel der einfachen Seelen. Wege der Frauenmystik. Aus dem Altfranzösischen übertragen, GNÄDINGER, L. ed., p. 215.
[24]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 52. De aanduidingen in het vet zijn ter verduidelijking en niet oorspronkelijk.
[25]J.-M. MAYEUR e.a. ed., Histoire du christianisme des origines à nos jours. Tome VI: MOLLAT DU JOURDIN, M. en VAUCHEZ, A. ed., Un temps d'épreuves (1274 – 1449), p. 338; M. BERTHO, Le miroir, p. 19.
[26]R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito”, p. 409 – 410; P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 61.
[27]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 61-62.
[28]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 62; R.E. LERNER, “An Angel of Philadelphia”, p. 346; G. BRYANT, "The French heretic beguine. Marguerite Porete", in: WILSON, K..M. ed., Medieval women writers, p. 204.
[29]”Les maîtres en théologie de Paris condamnent le livre de Marguerite Porete (11 avril 1309)”, VERDEYEN, P. ed., in: VERDEYEN, P., “Le procès d'inquisition”, p. 51.
[30]P. VERDEYEN, “Le procès d'inquisition”, p. 51; E.I. STRUBBE en L. VOET, De chronologie van de middeleeuwen, p. 513 en 217.
[31]I. LEICHT, Marguerite Porete. Eine fromme Intellektuelle und die Inquisition, p. 337.
[32]MARGHERITA PORETE, “Le mirouer des simples ames anientis et qui seulement demourent en vouloir et desir d'amour”, GUARNIERI, R. ed., in: GUARNIERI, R., “Il movimento del Libero Spirito” p. 584; P. VERDEYEN, “Porete, Margareta”, kol. 655.
[33]M. BERTHO, Le miroir, p. 31– 33.
[34]L. GNÄDINGER, “Margareta Porete”, kol. 233; R. GUARNIERI, “Lo « Specchio delle anime semplici » e Margherita Poirette”, in: GUARNIERI, R., “Il movimento del Libero Spirito” p. 663.
[35] ”Première consultation des canonistes (3 avril 1310)”, VERDEYEN, P. ed., in: VERDEYEN, P., “Le procès d'inquisition”, p. 60.
[36]E.W. McDONNELL, The Beguines and Beghards in Medieval culture. With special emphasis on the Belgian scene, p. 492; H. GRUNDMANN, Religiöse Bewegungen, p. 373 – 394; G. BRYANT, “The French heretic beguine” p. 206; P. VERDEYEN ed., “Le procès d'inquisition”, p. 90 en 91; I. WORMGOOR, “De vervolging van de Vrijen van Geest, de begijnen en begarden”, in: Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, 65 (1985), p. 127 – 128.
[37]E.W. McDONNELL, The Beguines and Beghards, p. 492.
[38]E. COLLEDGE, “The new Latin Mirror of Simple Souls”, in: Ons Geestelijk Erf, 63 (1989), p. 280.
[39]MARGHERITA PORETE, “Le mirouer des simples ames”, GUARNIERI, R. ed., p. 594 – 595.
[40]R.E. LERNER, The Heresy of the Free Spirit, p. 71.
[41]E. ZUM BRUNN, “Marguerite Porete”, p. 174; E. UNDERHILL, “The Mirror of Simple Souls”, in: Fortnightly Review, 95 (1911), p. 345 – 354; R. GUARNIERI, “Lo « Specchio delle anime semplici » e Margherita Poirette”, in: GUARNIERI, R., “Il movimento del Libero Spirito. Testi e documenti”, in: Archivio Italiano per la storia della pietà, 4 (1965) (overdruk uit: L'Osservatore Romano, 16 juni 1946, p. 3), p. 661 – 663.
[42]R. GUARNIERI, “Il movimento del Libero Spirito. Testi e documenti”, in: Archivio Italiano per la storia della pietà, 4 (1965), p. 351 – 708; MARGARET PORETE, “« The Mirror of Simple Souls » a Middle English translation”, DOIRON, M. ed., in: Archivio Italiano per la storia della pietà, 5 (1968), p. 241 – 355; E. COLLEDGE en R. GUARNIERI, “Appendix. The glosses by « M.N. » and Richard Methley to « The Mirror of Simple Souls », in: MARGARET PORETE, “« The Mirror of Simple Souls » a Middle English translation”, DOIRON, M. ed., in: Archivio Italiano per la storia della pietà, 5 (1968), p. 357 – 382; LERNER, R.E., The Heresy of the Free Spirit in the Later Middle Ages; MARGARETAE PORETE, Speculum simplicium animarum, VERDEYEN, P. ed. (Corpus Christianorum. Continuatio Mediaeualis, LXIX).
[43]B. GARÍ, “Der Weg zum 'Land der Freiheit' im Spiegel der einfachen Seelen von Margarete Porete”, in: Jahrbuch der Europäischen Gesellschaft für theologische Forschung von Frauen, 4 (1996): Was bedeutet es heute, feministische Theologin zu sein?, p 140 – 154; M.G. SARGENT, “The Annihilation of Marguerite Porete”, in: Viator. Medieval and Renaissance Studies, 28 (1997), p. 253 – 279; I. LEICHT, Marguerite Porete. Eine fromme Intellektuelle und die Inquisition; J.M. ROBINSON, Nobility and Annihilation in Marguerite Porete's Mirror of Simple Souls.