Het minste kwaad? Feiten, debatten en interpretaties over de Poolse crisis van 1980-1981. (Tom Junes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I. INLEIDING

 

In zijn radiotoespraak tot de natie op 13 december 1981 verklaarde generaal Wojciech Jaruzelski : “Ons vaderland stond aan de rand van de afgrond. De verwezenlijkingen van vele generaties, het uit het as gerezen Poolse huis, zijn geruďneerd.”[1] De staat van beleg was uitgeroepen. Dit was het einde van een periode van 500 dagen feitelijke democratisering in de Poolse volksrepubliek. “De staat van beleg heeft ons diep verdeeld en de morele ruggengraat van het volk gebroken” zei Lech Wałęsa jaren na de val van het communisme.[2] Twintig jaar later sluimert die verdeeldheid nog na over wat we ondertussen kennen als de Poolse crisis van 1980-1981.

 

De crisis in het begin van de jaren ‘80 in de Poolse volksrepubliek kende geen precedent in de geschiedenis van het Sovjetblok, noch wat haar duur betreft, noch wat haar omvang betreft. Het was in zekere zin de voorbode van wat zich tien jaar later zich zou afspelen in Centraal en Oost-Europa. Over deze crisis bestaat een brede polemiek. Dat zal het onderwerp vormen van deze verhandeling. In dit inleidend hoofdstuk zal ik eerst op de vraagstelling en de opbouw ingaan. De tweede paragraaf behandelt mijn heuristiek en bespreekt de belangrijkste bronnen en auteurs. Ten slotte zal in de derde paragraaf de achtergrond van de gebeurtenissen van 1980-1981 besproken worden.

 

 

§1. Vraagstelling en opbouw

 

Op de nacht van 12 op 13 december 1981 rolden de tanks van het Poolse leger uit hun kazernes. Op een paar uur tijd namen legereenheden over het gehele land de belangrijkste strategische posities in. De telefoonverbindingen werden verbroken en duizenden mensen werden door de ordediensten gearresteerd. Een paar uur later vernam de wereld dat de noodtoestand was afgekondigd en een Wojskowa Rada Ocalenia Narodowego [Militaire Raad van Nationale Redding] de staat van beleg had uitgeroepen. Dit was het culminatiepunt van een crisis die anderhalf jaar eerder was ontstaan naar aanleiding van een massale stakingsgolf. De voorafgaande maanden getuigen van de legale activiteit van een niet-communistische massaorganisatie, NSZZ “Solidarność”. Dit was achter het IJzeren Gordijn een werkelijke historische primeur.

 

Niemand twijfelt eraan dat de uitroeping van de staat van beleg de uiteindelijke reactie was van het communistische regime op de opkomst van de oppositiebeweging rond “Solidarność”. Wel blijkt dit niet de enige reden te zijn en is de problematiek veel complexer. In Hongarije in 1956 reageerde de Sovjetunie na enkele dagen van protest met een militair offensief. De Praagse lente was maar enkele maanden oud toen in 1968 de legers van het Warschaupact Tsjechoslowakije binnenvielen en bezetten. Tussen het begin van de stakingen die leidden tot de oprichting van “Solidarność” en de uitroeping van de staat van beleg zijn er zestien maanden verlopen. In dit opzicht zijn de gebeurtenissen in Polen begin jaren tachtig opmerkzaam. Vele vragen, vooral over de redenen en de terechtheid van de beslissing, zijn nog niet opgelost en hebben integendeel polemieken op gang gebracht tussen protagonisten, analisten, politicologen en historici. Dit debat vormt het onderwerp van deze verhandeling.

 

Wie de verantwoordelijkheid draagt voor de uitroeping van de staat van beleg is zonder twijfel bekend. Die ligt bij de toenmalige regerings- en partijchef, generaal Wojciech Jaruzelski . Tot op de dag van vandaag heeft hij deze verantwoordelijkheid niet van zich af proberen te schuiven; sterker nog, hij neemt die volledig op zijn schouders. De discussie gaat echter over zijn motieven. Jaruzelski verklaart dat de beslissing om de staat van beleg uit te roepen eertijds het ‘minste kwaad’ was, en geeft tal van beweegredenen die tot dit besluit hebben geleid. Daaronder zijn verscheidene binnen- en buitenlandse factoren waarvan de meest controversiële een dreigende militaire interventie van het Warschaupact is.

 

De Poolse bevolking en uiteraard de toenmalige oppositie waren het slachtoffer van generaal Jaruzelski ’s militaire coup. Hoewel het aantal dodelijke slachtoffers nog relatief beperkt is gebleven, is deze machtsgreep door de toenmalige oppositie opgevat als een regelrechte oorlogsverklaring tegen de Poolse natie, als een misdaad tegenover het Poolse volk. Van ‘minste kwaad’ was volgens de oppositie geen sprake omdat de uitroeping van de staat van beleg enkel de belangen diende van het regime en zijn getrouwen. Jaruzelski ’s vermeende patriottisme wordt door de voormalige opposanten niet aanvaard. Integendeel, zijn handelswijze diende in de eerste plaats de imperiale belangen van de Sovjetunie en daarom brandmerkte de oppositie hem als een landsverrader. Na de val van de Berlijnse muur werd Jaruzelski ervan beschuldigd de democratisering van Polen tegengehouden te hebben en de Poolse natie een decennium langer onder het juk van het communisme gehouden te hebben. 

 

Dit zijn in een notendop de standpunten van de twee tegenpolen in het debat over de staat van beleg. Over welke van de twee het dichtst bij de waarheid staat is men het echter niet eens. Historici, publicisten en politici blijven zich over die vraag buigen, maar komen niet tot een eensgezind antwoord. Men moet zich overigens de vraag stellen of hier überhaupt van één waarheid sprake kan zijn, en of beide partijen niet in een bepaalde mate gelijk hebben. Deze verhandeling ambieert dus niet om dé waarheid te achterhalen. In de plaats zullen enerzijds de belangrijkste historische feiten op een rijtje gezet worden, en anderzijds het debat hierover gereconstrueerd worden. Vooral dit tweede niveau is belangrijk. We zullen aandacht hebben voor de auteurs en hun achtergrond (die vaak een invloed heeft op hun standpunten), voor de bronnen die gebruikt worden (en de bronnen die niet zijn gebruikt) en voor de argumenten die aangehaald worden (om de eigen stellingname te staven en de tegenstanders aan te vallen). Op die manier zal het hele debat gedeconstrueerd worden en zal het mogelijk zijn een genuanceerder en objectiever standpunt in te nemen.

 

Dat gebeurt in drie hoofdstukken, die zowel chronologisch als thematisch afgebakend kunnen worden. Chronologisch omdat we ons concentreren op drie momenten of periodes die kritiek zijn geweest in de betrekkingen van de Poolse autoriteiten met zowel Moskou (en het Warschaupact) als “Solidarność” (en de hele Poolse maatschappij): december 1980, toen er al een militaire interventie op til was; het voorjaar van 1981, toen intens werd geprobeerd een maatschappelijk compromis tot stand te brengen tussen autoriteiten en oppositie; en december 1981, toen de staat van beleg werd uitgeroepen. Thematisch omdat we ons tegelijkertijd toespitsen op het thema dat in elk van die periodes op de voorgrond kwam en waarover in de daaropvolgende jaren het meest gediscussieerd is. Respectievelijk staan volgende vragen centraal: was een interventie van het Warschaupact reëel?; was een maatschappelijk compromis mogelijk?; was de uitroeping van de staat van beleg de enige uitweg?

 

Het tweede hoofdstuk – na dit eerste inleidende hoofdstuk – bespreekt dus de decembermaand van 1980 en het interventiescenario. Toen waren het de Amerikanen die de wereld op de hoogte stelden van een nakende militaire interventie in Polen. Hoewel we ons beperken tot de gebeurtenissen van 1980, zullen de fundamentele argumenten in de polemiek voor heel de periode van de crisis reeds duidelijk worden.  Juist omdat er geen interventie heeft plaatsgevonden is er kritiek gerezen op de stelling van zo’n dreiging. In een eerste paragraaf gaan we in op de gebeurtenissen tussen september en december 1980 aan de hand van getuigenissen. In die maanden zagen we het ontstaan van de eerste niet-communistische massaorganisatie, een voortdurende maatschappelijke onrust in Polen en het toenemen van de spanning binnen het Warschaupact. De tweede paragraaf zal vervolgens handelen over het feit of die dreiging reëel was of niet en de verschillende meningen tegenover elkaar plaatsen. De derde paragraaf sluit het hoofdstuk af met een onderzoek rond de vraag waarom die interventie er niet gekomen is.

 

In het derde hoofdstuk gaan we dieper in op wat de staat van beleg zou kunnen hebben voorkomen, namelijk een maatschappelijk akkoord. Dit is belangrijk omdat, indien men een haalbaar compromis had kunnen bereiken, dit zeker en vast een ‘kleiner kwaad’ zou geweest zijn dan de uiteindelijke proclamatie van de staat van beleg op 13 december 1981. In de eerste twee paragrafen zal onderzocht worden wat de hindernissen en mogelijkheden waren tot het bereiken van een soort compromis. Als derde punt van dit hoofdstuk zal nagegaan worden of het bereiken van een modus vivendi met de oppositie tot de doelstellingen in Jaruzelski’s beleid behoorde. Tot slot zal ingegaan worden op de vraag waarom het niet tot een maatschappelijk vergelijk in het conflict is gekomen en of de uitroeping van de staat van beleg hierdoor onvermijdelijk werd.

 

Hiermee sluiten we aan bij het vierde en laatste hoofdstuk waarin de problematiek rond de noodzakelijkheid van de uitroeping van de staat van beleg behandeld wordt. In de eerste paragraaf zal er bezonnen worden over de concrete aanleiding tot de uitroeping van de staat van beleg. Zo zullen de achterliggende logica en de mechanismen die tot deze beslissing hebben geleid onder de loep genomen worden. In de tweede en derde paragraaf zal de controverse rond deze beslissing aan bod komen. Nieuw bronnenmateriaal heeft tot een zekere ambiguďteit geleid en critici vragen zich af of er geen andere waarheid bestaat dan degene die tot nu gepresenteerd werd. In een vierde paragraaf gaan we de speculatieve weg inslaan en zullen we op zoek gaan naar de redenen van het stilzwijgen van de VS in december 1981. De CIA was namelijk op de hoogte van de voorbereidingen voor de operatie van 13 december. Ten slotte zal in de laatste paragraaf een synthese gemaakt worden van de verschillende standpunten en conclusies over de uitroeping van de staat van beleg. Daar spitsen we ons toe op de vraag of Jaruzelski’s beslissing kan passen in een politiek van het ‘minste kwaad’ of niet.

 

Na het besluit volgen er nog twee korte hoofdstukken. Het eerste daarvan is een Nederlandse weergave van een interview met generaal Jaruzelski verkregen door de auteur van deze verhandeling tijdens een studiereis in Polen . Twintig jaar na de feiten kijkt de belangrijkste protagonist terug op de Poolse crisis van begin jaren tachtig en op zijn eigen rol daarin. Het laatste hoofdstuk geeft een chronologische weergave van de crisis van 1980-1981 met een opsomming van de belangrijkste gebeurtenissen en feiten tot aan de uitroeping van de staat van beleg.

 

 

§2. Bronnen en werken

 

Over dit onderwerp is er een massa literatuur verschenen in het Westen en in Polen.[3] Voor dit onderzoek kon ik dan ook gebruikmaken van uiteenlopend bronnenmateriaal. De meeste informatie haalde ik uit de talrijke boeken die over het onderwerp verschenen zijn en tijdens het onderzoek bleven verschijnen.[4] Daarenboven heb ik de jaargangen van enkele dag- en maandbladen doorgenomen, waarbij ik besloot Gazeta Wyborcza en Rzeczpospolita grondiger te raadplegen. Verder is het internet een zeer bruikbaar hulpmiddel gebleken voor het opsporen en het verwerven van bijkomende informatie. Mijn onderzoek heb ik eveneens aangevuld met enkele gesprekken met Prof. Dr. Jerzy Wiatr , die voorzitter was van de parlementaire onderzoekscommissie die in de jaren ‘90 de omstandigheden rond de uitroeping van de staat van beleg onderzocht. Een hoogtepunt tijdens het onderzoek was de mogelijkheid tot een persoonlijk interview met generaal Wojciech Jaruzelski , over wie geen verdere uitweiding nodig is.[5]

 

Bij de selectie van de literatuur hanteerde ik bepaalde criteria. Ten eerste keek ik naar de auteur. Indien die een belangrijke positie innam tussen de actoren tijdens die periode of een toonaangevend publicist is, was zijn visie van belang. Ten tweede was het tijdstip van uitgave belangrijk: sommige werken zijn duidelijk achterhaald aangezien er nieuwe bronnen en gegevens bekend zijn geworden na hun uitgave. Bovendien moest ik rekening houden met ideologische vooropstellingen – hiertoe waren recensies een tijdbesparend hulpmiddel. Als facultatief criterium stond originaliteit voorop. Werken die geen nieuwe interpretaties en perspectieven boden, werden overbodig. Tenslotte streefde ik naar representativiteit, en moesten alle kampen vertegenwoordigd zijn: zowel protagonisten als antagonisten.

 

Belangrijk is dat gezien de kleine afstand in de tijd bronnen en werken in elkaar overlopen. Protagonisten schrijven mémoires en historische werken, verslagen van een parlementaire onderzoekscommissie zijn zowel bron als werk. De meningen van protagonisten, historici, publicisten en politici worden dan weer uitvoerig weergegeven in de pers, die tegelijk ook secundaire literatuur recenseert. Dit heeft ervoor gezorgd dat het onderscheid tussen bronnen en werken moeilijk te maken is voor deze verhandeling.

 

Hieronder volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste auteurs die over de problematiek gepubliceerd hebben, van de studies of boeken die zij geschreven hebben, en van de bronnen waarop zij zich gebaseerd hebben. Hierbij wil ik vermelden dat niet alle materiaal in deze paragraaf is opgenomen in mijn literatuurlijst, aangezien deze slechts die bronnen en werken bevat waarnaar gerefereerd werd. Omgekeerd zullen niet alle tijdens het onderzoek geraadpleegde werken (en bronnen) besproken worden in deze paragraaf. Achtereenvolgens zullen de publicaties in jaren ‘80, de mémoires, uitgaven van archieven, syntheses en perscommentaren aan bod komen.

 

Vlak na de gebeurtenissen zijn er twee uitgebreide werken verschenen over de “Solidarność”-beweging: Solidarność 1980-1981. Geneza i Historia (1982) van Jerzy Holzer – een historicus uit Warschau, protagonist van “Solidarność” en tevens slachtoffer van de staat van beleg – en The Polish revolution: Solidarity (1983) van Timothy Garton Ash , een Brits historicus die voor enkele Westerse kranten ter plaatse een verslaggeving maakte over de gebeurtenissen. Holzer s werk is een historische analyse over het ontstaan van de beweging terwijl dat van Garton Ash meer iets weg heeft van een kroniek van de crisis van 1980-1981. Beide werken verschenen indertijd in het Westen.

 

Een ander vroeg verschenen werk is The Polish drama 1980-1982 (1983) dat interessant is omdat het vanuit dit perspectief ook ingaat op het beleid van de Sovjetunie. Het werk is een synthese van de gebeurtenissen die tot de staat van beleg hebben geleid.[6] Het werk Poland under Jaruzelski, A comprehensive sourcebook on Poland during and after Martial Law (1983), samengesteld door Leopold Łabędź , is ook noemenswaardig. Het bevat verscheidene essays rond de problematiek van de staat van beleg. Vooral de bijdrage van Michail Sadykiewicz , een geëmigreerde ‘uitgezuiverde’ Poolse militair en medewerker van Radio Free Europe, is van belang.

 

Interessant zijn ook twee studies over de Sovjetpolitiek tijdens de Poolse crisis: Soviet power. The Kremlin’s foreign policy – Brezhnev to Andropov (1983) van Jonathan Steele , een Brits journalist die als belangrijkste buitenlandse correspondent voor de Engelse krant The Guardian werkte, en Andropov (1984) door Zhores Medvedev , een Sovjetdissident en wetenschapper. Deze laatste geeft vooral een interessante kijk op de Sovjetpolitiek aan het einde van het Brezjnevtijdperk. Later verschenen nog mémoires en bronnenuitgaven van verscheidene hoofdrolspelers aan Sovjetzijde.

 

Over het Amerikaanse standpunt tegenover de gebeurtenissen in en rond Polen in 1980-1981 zijn vrij snel enkele mémoires gepubliceerd. Zbigniew Brzeziński , de veiligheidsadviseur van president Carter , schreef Power and principle (1983) en Game plan (1986). De minister van buitenlandse zaken onder Reagan , Alexander Haig Jr. , wijdde een hoofdstuk aan de Poolse crisis in zijn mémoires Caveat. Realism, Reagan and foreign policy (1984). Van beide Amerikaanse functionarissen zijn later nog perscommentaren te vinden die hun mémoires mooi aanvullen.

 

Vanaf het einde van de jaren ‘80 is het aantal publicaties pijlsnel de hoogte ingegaan. Veel personen – vooral Polen – die nauw bij de gebeurtenissen betrokken waren, schreven hun mémoires. Een speciale plaats neemt de getuigenis van kolonel Kukliński in .  Hij was één van de vijf hogere officieren van het Poolse leger die verantwoordelijk waren voor het opstellen van de blauwdruk voor de operatie om de staat van beleg in te voeren. Kukliński was gedurende heel die tijd werkzaam als agent voor de CIA en ontvluchtte zijn vaderland enkele weken voor het invoeren van de staat van beleg. In april 1987 gaf hij zijn verhaal in het emigrantentijdschrift Kultura in Parijs. Het verscheen onder de titel Wojna z narodem widziana od środka.[7]

 

Andere belangrijke bronnen zijn uiteraard de verscheidene mémoires van generaal Wojciech Jaruzelski . De belangrijkste hiervan is Stan Wojenny dlaczego… (1992). Bovendien zijn er een resem artikels en interpellaties van hem in de pers gepubliceerd. Ook andere hoog geplaatsten van die tijd hebben hun getuigenissen op papier gezet, denken we maar aan Stanisław Kania (1ste secretaris van de PZPR van 1980-1981), Edward Gierek (1ste secretaris van de PZPR tot september 1980), Mieczysław Rakowski (vice-premier van Polen vanaf februari 1981), Kazimierz Barcikowski (lid van het Politiek Bureau van de PZPR en een van onderhandelaars bij de stakingen eind augustus 1980) en generaal Czesław Kiszczak (minister van buitenlandse zaken in de regering Jaruzelski en een van de ‘auteurs’ van de staat van beleg).

 

Ook het aantal mémoires uit het “Solidarność”-kamp is groot. Ik heb er echter minder gebruik van gemaakt, omdat ze vaak minder direct de problematiek van deze verhandeling bespreken. Toch zijn er enkele interessante tussen te vinden. Hier kunnen de autobiografie van Lech Wałęsa, een vraaggesprek met Zbigniew Bujak (een van de meer radicale protagonisten van “Solidarność”) door Janusz Rolicki en Stan Wojenny. Wspomnienia i oceny (1999) – een algemeen verzamelwerk van essays van verscheidene protagonisten – vermeld worden. Daarenboven hebben ook journalisten hun ervaringen uitgebracht zoals de Brit John Taylor in Five months with Solidarity (1981) en de Fransman Gabriel Mérétik in La nuit du général (1989).

 

De mémoires van Viktor Grisjin , lid van het Politburo van de KPSU tijdens de Poolse crisis, handelen niet over de Poolse crisis.[8] Niettemin geven ze een goed beeld over de top van het Sovjetestablishment in deze periode. Sommigen die meer betrokken waren bij de Poolse gebeurtenissen zoals Piotr Kostikov en Vitalij Svetlov (beiden vroegere functionarissen van de KPSU-afdeling belast met Poolse zaken) geven meer informatie. De getuigenissen van generaal Gribkov , destijds stafchef van het Warschaupact, en de mémoires van generaal Pavlov , eertijds vertegenwoordiger van de KGB in Warschau, Byłem rezydentem KGB w Polsce (1994) geven een enigszins ander beeld van de gebeurtenissen weer en veroorzaken vaak controverse.[9] De Russische dissident Vladimir Bukovski onderzocht tijdens het begin van de jaren negentig de Sovjetarchieven en zijn bevindingen worden weergegeven in het werk Jugement ŕ Moscou. Un dissident dans les archives du Kremlin (1995).[10]

                                                                                   

In 1992 werd een Sejmowa Komisja Odpowiedzialności Konstytucyjnej [een parlementaire onderzoekscommissie die de constitutionele verantwoordelijkheid onderzoekt] opgericht. Deze parlementaire onderzoekscommissie onderzocht gedurende vijf jaar de rechtsbasis van de staat van beleg.[11] De hoofdverantwoordelijken hiervoor werden in beschuldiging gesteld door de parlementsfractie van de KPN en de commissie moest onderzoeken of de klacht voor de Trybunał Stanu [Hooggerechtshof] kon voorgelegd worden. In 1997 werden de beschuldigden vrijgesproken.[12] Een weergave van de sessies van de onderzoekscommissie verscheen in het werk Sąd nad autorami stanu wojennego przed Komisją Odpowiedzialności Konstytucyjnej (1993). Het materiaal dat de commissie verzamelde is zeer waardevol. De uiteindelijke besluiten van de commissie met de verschillende rapporten van de experts – politicologen, juristen en historici – zijn terug te vinden in het werk O stanie wojennym, W Sejmowej komisji odpowiedzialności konstytucyjnej (1997).[13]

 

Ook in andere Oostbloklanden zijn er onderzoekscommissies opgericht om de archieven uit Sovjetperiode te bestuderen. In Tsjechië heeft een commissie zich beziggehouden met onderzoek rond mogelijke misbruiken van het Tsjechoslowaakse leger.[14] In Duitsland is een speciale onderzoekscommissie door de Bundestag gemachtigd om de opengestelde SED en STASI-archieven van de vroegere DDR te onderzoeken.[15] Dit onderzoek kwam onder leiding van Prof. Manfred Wilke te staan. Bevindingen in verband met de Poolse crisis vindt men in de werken SED-Politburo und die polnische Krise 1980-1982 (1993) en Hart und kompromißloss durchgreifen! Die SED contra Polen 1980-1981. Geheimakten der SED-Führung über die Unterdrükung der polnischen Demokratiebewegung (1995).[16]

 

In de voormalige USSR werden enkele documenten van het Politburo van de KPSU vrijgegeven voor de Poolse parlementaire onderzoekscommissie. Deze zijn gepubliceerd in Dokumenty ‘Komisji Susłowa’ in Rzeczpospolita en Ścisle Tajne: KPZR o Polsce in Gazeta Wyborcza. Het betreft een aantal documenten onder de naam ‘Teczka Susłowa [Het dossier van Suslov]’ die begin jaren negentig door de Russische president Jeltsin aan de Poolse president Wałęsa symbolisch overhandigd werden.[17] Ondanks hun waarde hebben die tot grote ambiguďteiten geleid. Het was veeleer een selectieve keuze van documenten dan een oprechte vrijmaking van al het materiaal aangaande deze episode uit de Koude Oorlogsgeschiedenis. Van hele periodes ontbreken er stukken, sommige ervan zijn niet volledig en van de Suslovcommissie, de zogenaamde Poolse club van het Politburo, is er nagenoeg niets vrijgegeven.[18] Niettemin blijven de vrijgegeven documenten een hoge waarde hebben voor onderzoek rond de crisis van 1980-1981.

 

De laatste jaren wordt veel archiefmateriaal van “Solidarność” gepubliceerd. Zo’n materie kan men vinden in werken als Zapis wydarzeń, Gdańsk - Sierpień 1980 (1999) en Solidarność w ruchu 1980-1981 (2000). Een ander zeer waardevolle bron is de Londense – uitgegeven door de emigrantenuitgeverij ANEKS – uitgave van protocollen van vergaderingen van het Politiek Bureau van de PZPR [Biuro Polityczne] gedurende de periode 1980-1981, TAJNE dokumenty Biura Politycznego, PZPR a “Solidarność” 1980-1981 (1992).[19] Het is niet duidelijk hoe deze documenten bij de uitgever geraakt zijn. Toch biedt het boek een uitstekend luik op de standpunten en meningen binnen de kringen van de Poolse hoogste autoriteiten van die tijd.

 

Over de Poolse crisis is uiteraard veel materiaal van de vroegere inlichtingendiensten van zowel het Oostblok als het Westen nog niet beschikbaar. Dit geldt niet voor de documenten die de KGB-overloper Mitrochin naar het Westen smokkelde, die besproken worden in The sword and the shield. The Mitrokhin archive and the secret history of the KGB (1999). Dit werk is geschreven door Christopher Andrew , die reeds eerder over de geheime dienst van de Sovjetunie gepubliceerd had. Nog recenter is het werk US Intelligence and the confrontation in Poland, 1980-1981 (2002), een studie gebaseerd op openbaar gemaakte documenten uit de archieven van de inlichtingendiensten van de Verenigde Staten. Dit werk is in zijn geheel ook op het internet te vinden.

 

Naast deze mémoires en bronnenuitgaven verschenen er ook steeds meer syntheses. Zeker de laatste jaren hebben verscheidene historici en publicisten alle feiten eens op een rij proberen te zetten. Al in het begin van de jaren ‘90 werd dat gedaan door de Amerikaanse militaire politicoloog Arthur Rachwald met zijn werk In search of Poland, The Superpowers’ response to Solidarity, 1980-1989 (1990). Het Woodrow Wilson Center for Scholars in Washington heeft een project gestart rond de Koude Oorlog, het Cold War International History Project. Daaruit zijn al verscheidene publicaties over de Poolse crisis van 1980-1981 voortgesproten (ook vrijgegeven documenten zijn hier in vertaling gepubliceerd). Interessant zijn de bijdragen die handelen over de houding van de andere Warschaupactstaten ten opzichte van de gebeurtenissen in Polen. Mark Kramer , docent Koude Oorlogsgeschiedenis aan de universiteit van Harvard, is de voornaamste auteur over de gebeurtenissen van 1980-1981. In de literatuurlijst zijn enkele titels opgenomen die in het CWIHP bulletin zijn verschenen binnen het dossier over de Poolse crisis die ik via het internet heb gevonden.

 

Een belangrijke poging om tot een synthese te komen was de conferentie onder de werknaam ‘Polen 1980-1981, interne crisis, internationale dimensies’ in november 1997 te Jachrańka nabij Warschau. Deze conferentie, die gesloten was voor de pers, had de bedoeling de ‘zwarte gaten’ in het historisch debat rond deze gebeurtenissen op te helderen. Aan dit initiatief, dat georganiseerd was door de Poolse Academie der Wetenschappen en het Cold War International History Project, namen niet alleen historici deel: ook protagonisten van “Solidarność”, de PZPR, de Sovjetunie en de Verenigde Staten waren aanwezig en debatteerden over de gebeurtenissen.[20] Uiteindelijk heeft de conferentie geen revelaties voortgebracht. De polemiek werd nog verder uitgediept. De opnamen van de sessies van deze conferentie zijn gepubliceerd in het werk Wejdą nie wejdą. Polska 1980-1982. Konferencja w Jachrance (1999).[21]

 

Na de conferentie van Jachrańka zijn er nieuwe pogingen gedaan om tot een synthese te komen over de gebeurtenissen van 1980-1981. Hier zijn de werken van Anton Pelinka , een Oostenrijkse politicoloog, The politics of lesser evil: leadership, democracy and…Jaruzelski’s Poland (1999), en Andrzej Paczkowski , een historicus uit Warschau en een vertegenwoordiger van het “Solidarność”-kamp, Droga do “mniejszego zła” (2002) van belang. Het laatste is zeer recent en maakt gebruik van het nieuwste bronnenmateriaal. Nochtans zijn er ook werken uitgebracht, die een ander perspectief bieden. Vermeldenswaard is het werk W objęciach utopii, Polityczno-ideowa analiza dziejów Solidarności 1980-2000 (2001), een studie over de “Solidarność”-beweging vanuit ideologisch standpunt door Lech Mażewski , een Pools jurist en publicist; en Polskie zmagania z wolnością (2000), een werk dat het transformatieproces in Polen na 1989 behandelt en daarin terugblikt op de erfenis van de Poolse volksrepubliek. Dit werk is geschreven door Andrzej Walicki , een Pools historicus die in Australië en de Verenigde Staten doceert.

 

Uiteraard werden niet alleen boeken geschreven over de staat van beleg. Nog veel groter is het aantal krantenartikels. De Poolse pers van de jaren 1990 bevat talloze analyses, verslaggeving van belangrijke sessies van de parlementaire onderzoekscommissie, brieven met interpellaties en speciale artikels rond herdenkingsdata. Na 1991 verschenen ook veel getuigenissen van allerlei militairen en politici uit verscheidene Oostbloklanden over 1980-1981 in de kranten. Vooral tijdens de periode dat de parlementaire onderzoekscommissie haar onderzoek voerde, werd de polemiek levendig in de pers weergegeven.

 

Voor deze verhandeling heb ik me voornamelijk gebaseerd op de artikels uit de Gazeta Wyborcza, waarvan Adam Michnik, voormalig KOR-lid en “Solidarność”-activist, de hoofdredacteur is. Dit heb ik aangevuld met artikels uit Rzeczpospolita, een ander vooraanstaand dagblad. Ik heb deze kranten doorgenomen – via het internet – respectievelijk voor de jaren 1992-2001 en 1993-2001. In totaal heb ik een 120-tal artikels over het onderwerp verzameld. Interessant zijn vooral de publicaties rond de herdenkingsdatum van de uitroeping van de staat van beleg en de verslaggeving over de bevindingen van de parlementaire onderzoekscommissie.

 

Ondanks de stevige basis waarop deze verhandeling gebaseerd is en de drieledige vraagstelling waarmee zij werkt (historische feiten – historiografische polemiek – eigen interpretatie) kan zij geen definitieve studie zijn. Veel archieven en documenten blijven immers tot op de dag van vandaag niet toegankelijk. Toch is het opvallend dat het materiaal dat geleidelijk beschikbaar is geworden, weinig heeft veranderd aan de historische polemiek rond de gebeurtenissen in Polen van 1980-1981. De debatten zijn rijker, interessanter en beter gestoffeerd geworden, maar de meningen en interpretaties van historici volgen nog steeds dezelfde lijn als twintig jaar geleden. Het blijft gissen of zich ergens in de militaire archieven van Polen of de ex-Sovjetunie materiaal bevindt dat meer of definitieve opklaring in de zaak zal kunnen bieden. Een ultiem bewijs dat de interpretatie van een ander kamp volledig ondergraaft, bestaat immers nog niet.

 

 

§3. Achtergrond: Polen anno 1980

 

Anno 1980 bevonden de Poolse autoriteiten zich als het ware tussen twee vuren: de Sovjetunie, meer bepaald haar buitenlandse politiek tegenover de satellietstaten in Centraal-Europa en de binnenlandse malaise van de Poolse volksrepubliek rond midden 1980 op sociaal, economisch en politiek vlak. In deze paragraaf zullen beide thema’s aan bod komen. We bekijken de realiteit van de zogenaamde Brezjnevdoctrine gevolgd door een uiteenzetting over het ontstaan van de crisis medio 1980 in Polen.

 

De Brezjnevdoctrine

 

Wie even terugdenkt aan de periode van ‘Glasnost’ en ‘Perestrojka’, zal dan ook zien dat het helemaal anders gesteld was met de Sovjetunie eind jaren ‘70. De Brezjnev-periode kan worden beschreven als het ‘gouden tijdperk van de apparatsjiks’. De bureaucratie vierde hoogtij, de ‘nomenklatura’ binnen het partij- en staatsapparaat kon genieten van verregaande privileges en corruptie was schering en inslag.[22] De elite was er in de eerste plaats op uit haar positie te handhaven. Men kan deze tijd zien als een koude winter, een stagnatie, na de woelige jaren onder Nikita Chrusjtsjev . De voornaamste zorg van de ‘nomenklatura’ was de stabiliteit van het politieke en maatschappelijke leven. Daarom lijkt het alsof er zich geen wezenlijke veranderingen in de Sovjetunie hebben voorgedaan in die twintigjarige periode. Hier stond Brezjnev voor garant. In de nieuwe constitutie van de USSR van 1977 werd in het zesde artikel het machtsmonopolie van de communistische partij opgenomen. Hierdoor werd de ‘nomenklatura’ wettelijk beschermd.        

 

Deze praktijken van de nomenklatura speelden zich ook af in de satellietstaten in Centraal Europa. Voor Moskou was de controle over deze landen onontbeerlijk om de veiligheid te garanderen van de Sovjetunie. De lokale partijstructuren en dus ook de respectievelijke nomenklatura in die landen vormden een uitstekend medium waardoor Moskou zijn greep over Centraal-Europa kon behouden. Het principe van de ‘leidende rol van de communistische partij’ moest dus eveneens gelden in die landen. Daarenboven was het Warschaupact de strategisch-militaire belichaming van Moskou’s machtsstructuur tijdens de Koude Oorlog. Lidmaatschap van deze alliantie was als het ware het tweede belangrijkste principe waar de satellietstaten zich aan te houden hadden. Het Warschaupact was sinds de oprichting ervan uitgegroeid tot een efficiënt middel van de Sovjetpolitiek.

 

De Poolse volksrepubliek nam binnen het Warschaupact een strategische plaats in. Via Polen kon Moskou de DDR, Tsjechoslowakije en Hongarije beheersen. Dankzij de controle over Polen werden de naar het Westen georiënteerde naties van de Sovjetunie afgesneden van Westerse invloed.[23] Daarenboven had de Poolse vlakte zich doorheen de geschiedenis een reputatie opgebouwd van ‘snelweg’ waardoor Westerse legers Rusland binnenvielen en omgekeerd.[24] Hoewel Polen de grootste staat van Centraal-Europa was en de grootste groep strijdkrachten binnen het Warschaupact had op die van de Sovjetunie na, kon het in die omstandigheden niet meer dan een vazalstaat zijn van de Sovjetunie. Voor vele Polen was de op communistische leest, naar Sovjetmodel geschoeide staat, een ‘raison d’état’ omdat na Jalta enkel een ‘socialistisch’ Polen onafhankelijk kon zijn.

 

Deze onafhankelijkheid was echter relatief. Verscheidene malen heeft Moskou militair ingegrepen in de satellietstaten om daar processen een halt toe te roepen die haar machtsbasis dreigden onderuit te halen. De interventies in Hongarije in 1956 en Tsjechoslowakije in 1968 bewezen dit maar al te duidelijk. De invasie van Afghanistan in 1979 liet de wereld zien dat de Sovjetunie – toen op het hoogtepunt van haar militaire expansie – zich niet weerhield om zelfs buiten haar traditionele invloedsfeer via militaire weg haar belangen te vrijwaren.

 

De militaire interventie in Tsjechoslowakije in 1968 was in bepaalde opzichten een primeur. Enerzijds was het niet uitsluitend een Sovjetoperatie. Alle landen van het Warschaupact namen deel aan de operatie in Tsjechoslowakije, enkel het Roemenië van Ceaucescu verzette zich en participeerde niet. Anderzijds was de aanleiding hiertoe geen gewelddadige opstand zoals in Hongarije in 1956, maar vond de interventie plaats om de toenmalige Tsjechoslowaakse partijleiding, die het systeem van binnenuit trachtte te hervormen, de pas af te snijden. De hervormers van de ‘Praagse lente’ werden vervangen door een marionettenregime van Moskou. De invasie van Tsjechoslowakije heeft de formulering van de ‘doctrine van beperkte soevereiniteit’ met zich meegebracht, beter bekend als de ‘Brezjnevdoctrine’. Zij hield in dat de Sovjetunie zich het recht toeëigende om overal in te grijpen waar het socialisme ‘in gevaar’ was. Met andere woorden deze doctrine gaf Moskou de legitimiteit om de status quo van de Koude Oorlog te kunnen vrijwaren.

 

Elke bedreiging voor het Sovjetsysteem in de satellietstaten zou desnoods door militaire actie kunnen uitgeschakeld worden. Een poging om het systeem onafhankelijk van Moskou te hervormen gold dus eveneens als een bedreiging. Het was een ideologische stijlbreuk voor het Kremlin. Het beleid van Brezjnev wordt weleens met de term ‘neo-stalinisme’ geduid. Toch moet erop gewezen worden dat onder het stalinisme hervormers als Dubček wellicht ‘verdwenen’ uit het establishment voor ze iets konden ondernemen. Militaire interventie was dan ook niet van toepassing. Onder Brezjnev ging de Sovjetunie zich steeds meer gedragen als een imperialistische wereldmacht.

 

De Sovjetunie kon bovendien elke veroordeling van een interventie verhinderen door zijn vetorecht in de veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Nochtans schaadde deze politiek het internationale imago van Moskou niet. Integendeel, men mag niet vergeten dat op dat ogenblik het Kremlin de nucleaire pariteit met Washington bereikt had. Daarenboven waren de Verenigde Staten volop verzeild in hun ‘vuile oorlog’ in Vietnam. Dit kwam Moskou maar al te goed uit. Het hoogtepunt van het prestige van de Sovjetunie viel misschien wel in 1975. Op 1 augustus ondertekenden de leiders van 35 landen te Helsinki de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa. In deze akte werden de Europese grenzen zoals opgetekend in Jalta formeel bevestigd en werd hiermee de Brezjnevdoctrine de facto erkend.

 

In 1980 was deze situatie nog niet veranderd, ook niet voor Polen dat een strategisch belang had voor de Sovjetunie. Er was geen enkele aanwijzing dat de Sovjetunie van de Brezjnevdoctrine afgestapt was. Integendeel, de militaire interventie in Afghanistan was pas enkele maanden oud. Het was een teken aan de wand dat het Kremlin verder keek dan de status quo van de Koude Oorlog. Indien zich een situatie zou voordoen waarin Moskou oordeelde dat ‘het socialisme in Polen’ bedreigd was, zou een militaire interventie volgens de formulering van de doctrine nog steeds een optie zijn om deze dreiging uit te schakelen. Puur logistiek gezien was een operatie om Polen militair te bezetten niet onmogelijk. Het Warschaupact beschikte over voldoende middelen hiervoor.

 

Interne malaise en “Solidarność”

 

Het ontstaan van de “Solidarność”-beweging in Polen in 1980 was een rechtstreeks gevolg van de reactie van verschillende maatschappelijke lagen van de bevolking op de economische crisis die eind jaren zeventig in het land was ontstaan.[25] Deze crisis was het gevolg van het economische beleid van het toenmalige regime. Dat had vooral onder Gierek s bewind grote leningen aangegaan in het Westen, om de Poolse economie aan te zwengelen en de levenstandaard van de bevolking op te trekken. Dit ‘leven op kredieten’ werd vaak al lachend door de Polen geduid als ‘het bouwen van het socialisme met kapitalistisch geld’. Maar de humor verdween al snel toen bleek dat dit beleid catastrofale gevolgen had voor de Poolse economie.

 

Niet enkel het wanbeheer en de grootschalige corruptie speelden hierin een rol. Toen het Westen in een  recessie terechtkwam ten gevolge van de oliecrisis, bracht dit ook de Poolse volksrepubliek in economische problemen: de export naar het Westen daalde en de afbetaling van de schulden werd problematisch. Tegen midden 1980 werd de situatie zo zwaar dat het regime de subsidiëring van basisproducten in feite niet meer kon handhaven en moest besluiten deze gedeeltelijk op te heffen. Op 1 juli 1980 werden onaangekondigd commerciële prijzen ingevoerd op bepaalde soorten vlees. De reactie van de bevolking liet niet lang op zich wachten.[26] Een ware stakingsgolf overspoelde het land. Uit deze stakingsgolf zou “Solidarność” geboren worden.

 

In tegenstelling tot andere crisissen in het Sovjetblok, waren het de arbeiders die het initiatief tot protest namen in 1980.[27] Prijsstijgingen op basisproducten, in concreto vlees, hadden in Polen sinds de Tweede Wereldoorlog meerdere malen tot onlusten geleid. In december 1970 hadden arbeidersstakingen zelfs dramatische gevolgen toen het leger en ordetroepen het vuur openden op de stakers in Gdańsk. Het waren precies de arbeiders die het radicaalst op zulke prijsstijgingen reageerden, omdat zij er het meest door getroffen werden. Hun protest was aanvankelijk van economische aard en hun eisen waren vooral gericht tegen de prijsstijgingen.

 

Toch verschilde het protest in 1980 van de vorige arbeidersonlusten in Polen in 1956, 1970 en 1976. Voor de eerste keer werd de arbeidersklasse immers gesteund door de oppositionele intelligentsia, die zich tijdens vroegere conflicten afzijdig gehouden had. Daarenboven had ze de morele steun van de katholieke Kerk, de traditionele drager van de Poolse nationale cultuur, aan wiens hoofd in het Vaticaan sinds 1978 een Pool stond. Er was een alliantie tussen arbeiders, intelligentsia en de Kerk tot stand gekomen.[28] Tegen de achtergrond van de economische crisis zouden zelfs de PZPR-leden die de minste notie hadden van Lenin s werken, kunnen zien dat er zich een revolutionaire situatie ontwikkelde. Deze keer was die niet gericht tegen de kapitalistische bourgeoisie, maar tegen de elitaire nomenklatura.

 

De Poolse autoriteiten hadden geen antwoord op de crisis. Enerzijds gingen ze in op de looneisen van de stakers, wat spoedig het effect van de prijsstijging zou neutraliseren, anderzijds maakten ze beloften – die vaak slechts op plaatselijke behoeften inspeelden – aan de stakers. Daarmee konden ze de stakingsgolf geen halt toeroepen. Integendeel, er ontbrandden steeds meer stakingen op plaatsen waar nog geen toegevingen waren gedaan. Op 14 augustus brak een staking uit op de Leninscheepswerf te Gdańsk, die een breekpunt betekende in de gebeurtenissen sinds begin juli. Tot dan toe was er gestaakt om economische redenen. In Gdańsk was dit niet meer het geval, toen Lech Wałęsa , een militant voor vrije vakbonden en ontslagen werknemer van de scheepswerf, de leiding van de staking op zich nam.

 

Dat het protest een nieuwe wending begon te nemen werd ook opgemerkt door het Poolse leiderschap, dat in allerijl zijn jaarlijkse vakantie op de Krim moest afbreken.[29] De Poolse partijleiding haastte zich om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de staking in Gdańsk. Op zaterdag 16 augustus willigde de directie van de Leninscheepswerf de eisen van de stakers in: 1.500 złoty loonsverhoging, geen maatregelen tegen de stakers en de wederindienstneming van personen die omwille van vakbondsactiviteit ontslagen waren. Het compromis leek beklonken. De arbeiders zagen hun eisen ingewilligd en kondigden het einde van de staking af.

 

Toen gebeurde datgene waar de autoriteiten voor gevreesd hadden. In plaats van de werf te ontruimen, zette een harde kern de staking voort uit solidariteit met de nog stakende bedrijven. In de daaropvolgende dagen vormden zich stakingscomités tussen verschillende bedrijven.[30] Zij coördineerden de stakingsbeweging op grotere schaal, zeker nadat op andere plaatsen aan de kust en in Silesië gelijkaardige initiatieven werden ondernomen. De autoriteiten konden de stakers geen voldoening meer schenken met loonsverhogingen en kleinschalige beloften en werden gedwongen te onderhandelen over politieke eisen.

 

In de laatste dagen van augustus begon het Kremlin, dat tot dan toe argwanend had toegekeken op de ontwikkelingen in Polen, druk uit te oefenen op de Poolse leiders om aan de staking een einde te maken. De eisen van de stakingscomités waren immers zeer radicaal en omvatten vrije vakbonden en persvrijheid, wat voor Moskou onaanvaardbaar was. De Poolse leiders waren met hun rug tegen de muur geduwd. De stakingen met geweld onderdrukken was geen optie, omdat dit de gemoederen nog meer zou verhitten.[31]

 

Daarom gaf het regime, zonder de zegen van Moskou, toe aan de eisen van de stakers. Op 30 augustus werd met het stakingscomité in Gdańsk een historisch compromis gesloten. Gelijkaardige compromissen werden bereikt in Szczecin en Silesië. Het regime erkende het recht op ‘onafhankelijke, zelfbesturende’ vakverenigingen. Dit was de eerste keer in de geschiedenis van het Sovjetcommunisme in Europa, dat een communistische partij een deel van haar machtsmonopolie feitelijk afstond. Maar ook om andere redenen waren de akkoorden van Gdańsk een historische gebeurtenis. Voor de eerste keer had de oppositie in een socialistisch land democratische eisen afgedwongen van de heersende partij.

 

In de formuleringen van de eisen van de stakers was zeer duidelijk de hand van de oppositionele intelligentsia te zien. Nochtans kwam het belangrijkste postulaat – dat van de vrije vakbonden – niet van de intelligentsia, maar van de arbeiders zelf.[32] Zij zagen in de verwezenlijking van deze eis de garantie voor de realisatie van de andere eisen. Het was dus de arbeidersklasse die het initiatief nam in de strijd met een partij, die zichzelf als de woordvoerder van die klasse profileerde. De arbeiders hadden het middel gevonden om het regime succesvol te bestrijden: de algemene staking met bezetting. De crisis die begin juli ontbrand was ten gevolge van economische factoren was nu veranderd in een politieke crisis.

 

 

HOOFDSTUK 2. DE IJZIGE WIND VAN DE KOUDE OORLOG (DECEMBER 1980)

 

Een eerste moment waarbij de vuren waartussen de Poolse volksrepubliek zich bevond sterk oplaaiden was december 1980. Rond deze periode wordt door nagenoeg alle bronnen gewag gemaakt van een rechtstreekse dreiging van een militaire interventie op het grondgebied van Polen. Dit hoofdstuk gaat hierop in. In een eerste paragraaf worden de historische context van de gebeurtenissen en de concrete aanloop naar december 1980 kort gesitueerd. Vervolgens laten we de belangrijkste getuigen aan het woord en onderzoeken we wanneer een mogelijke  militaire interventie voor het eerst ter sprake kwam. In de tweede paragraaf gaan we in op de twee belangrijkste discussiepunten. Enerzijds wordt gepolemiseerd over de vraag hoe reëel de dreiging van een militaire interventie door de Sovjetunie of het Warschaupact was. Anderzijds debatteren we over de interpretatie van de gebeurtenissen, aangezien er uiteindelijk geen interventie gekomen is. In de laatste paragraaf zullen de gevolgen van de besproken gebeurtenissen en hun invloed op wat in 1981 geschiedde aan bod komen. Daarbij zullen we ook zien welke invloed de interpretaties hebben in het debat.

 

 

§1. Stilte voor de storm?

 

Met de akkoorden van Gdańsk eind augustus 1980 had Gierek zijn politiek doodsvonnis ondertekend. Het Kremlin had zich immers gekant tegen politieke concessies aan de stakers en daardoor werd Gierek begin september vervangen door Stanisław Kania .[33] In de weken die erop volgden vonden verdere persoonswissels plaats. Hiermee hoopte Moskou de “Solidarność”-beweging snel te kunnen neutraliseren. Bovendien beloofde de Sovjetunie extra economische steun aan de noodlijdende Poolse economie. Men was er in Moskou op dat moment van overtuigd dat de Poolse autoriteiten met de hulp en steun die ze kregen – ook de andere Warschaupactlanden kwamen met economische hulp over de boeg – tot een vreedzame ommekeer van de situatie konden komen.[34]

 

Al gauw keek Moskou echter opnieuw met wantrouwen naar het beleid van de nieuwe Poolse leiders. De Poolse autoriteiten speelden immers een dubbel spel. Enerzijds beschouwden zij de onlusten van de bevolking ideologisch gezien als een ‘gezonde’ reactie op de slechte economische toestand. Anderzijds zagen ze in het oppositionele karakter van de nieuwe beweging het werk van de ‘contrarevolutie’. Kania beweerde de situatie met politieke middelen aan te zullen pakken. In werkelijkheid deden de Poolse autoriteiten echter de ene concessie na de andere om zo een modus vivendi met de bevolking terug te vinden.

 

Uit onder andere de getuigenis van kolonel Kukliński blijkt , dat de Poolse autoriteiten tegelijk begonnen waren aan een zekere ‘contingency-planning’– d.i. een noodplan op te stellen. Er was een staf van sleutelfiguren uit de regering begonnen aan het uitwerken van een ‘worst-case’ scenario[35]. Dit resulteerde in plannen voor een operatie waarin de noodtoestand afgekondigd zou kunnen worden. Uiteindelijk werden deze plannen afgekeurd omdat zo’n operatie niet legaal bleek en in de praktijk niet haalbaar zou zijn. Kukliński geeft zelfs nog een bijkomende reden waarom: de Poolse leiders wilden de voorstanders van de “Solidarność”-beweging enkel met politieke middelen bekampen.

 

“Het lijdt geen twijfel dat die houding van Stanisław Kania , tot op een zeker moment ook door generaal Jaruzelski gesteund, de druk van de voorstanders van een harde lijn afhield en de beslissingen in die periode beďnvloed heeft.”[36]

 

Het Kremlin had geen redenen in het protest een gezonde uitdrukking van ontevredenheid van de bevolking te zien. Het noemde de politiek van Kania en Co een tactiek van capitulatie en verweet hen dat zij geen stappen ondernamen om het protest de kop in te drukken.  Dit blijkt bijvoorbeeld uit het volgende fragment van een protocol van het Politburo van de KPSU op 29 oktober 1980, daags voor een bezoek van Kania aan Moskou.

 

Brezjnev : In Polen bestaat een werkelijke uitzaaiing van de contrarevolutie, maar in de Poolse media en door de Poolse kameraden wordt daar niets over gezegd, men spreekt niet over de vijanden van het volk. Maar dat zijn toch de vijanden van het volk, directe collaborateurs van de contrarevolutie. […] Hoe kan dit zijn? Andropov : In plaats van de antisocialistische elementen te ontmaskeren, legt de Poolse pers de nadruk op de fouten van het PZPR leiderschap etc. Men moet rechtuit spreken over de vijanden van het socialistische systeem in Polen. […] Hierover moet gesproken worden met de Poolse leiders. Brezjnev : Ze verliezen stap voor stap controle over het parlement, maar ze spreken alsof het leger aan hun kant zou staan. […] Misschien moet de staat van beleg inderdaad afgekondigd worden. Ustinov : Indien de staat van beleg niet ingevoerd wordt, zal de situatie complexer worden en zal alles nog moeilijker worden. Het leger weifelt. Maar onze Noordelijke Groep Legers is voorbereid en bevindt zich in volledige staat van paraatheid. Gromyko : Over Jaruzelsk i kunnen we zeker zijn, niettemin toont hij zich niet bijzonder enthousiast. Hij heeft zelfs gezegd dat het leger niet tegen de arbeiders zal optreden. Brezjnev : Tijdens het gesprek met Kania over wie de hoofdtaak op zich moest nemen, heeft Jaruzelski categoriek geweigerd om eerste secretaris te worden en raadde hij aan dat Kania die functie op zich zou nemen. Dit wil ook iets zeggen. Gromyko : [...] Het afkondigen van de noodtoestand moet overwogen worden als een middel om de verworvenheden van de revolutie te redden. […] We mogen Polen niet verliezen. […] Suslov : De huidige leiders van de Poolse volksrepubliek zijn niet sterk genoeg, maar ze hebben goede bedoelingen, het zijn de besten uit het huidige leiderschap. […] Rusakov : Het tweede probleem dat we aan kameraad Kania kunnen voorleggen, is de kwestie van de veelzijdige hulp van de socialistische landen. Het probleem is dat Kania tegen zo’n hulp is. Ik zeg dit omdat kameraad Bajbakov in zijn materiaal het aspect aanhaalt van internationalistische hulp voor Polen, maar de Poolse leiders stellen dat de situatie anders is dan die in Hongarije en Tsjechoslowakije.”[37]

 

Uit het bovenstaande fragment kan men enkele zaken met zekerheid concluderen. De Sovjets waren niet gediend met het Poolse beleid en daarenboven lijkt het erop dat ze ook in het Poolse leger weinig vertouwen stelden. Vooral Ustinov , de minister van defensie, lijkt bedreigend over te komen. Wat er bedoeld werd met ‘noodtoestand’ en staat van beleg is niet duidelijk en ook de vage bewoording van ‘internationalistische hulp’ werpt vraagtekens op. Het is juist deze soort van ambiguďteit die de polemiek onder historici voedt. Al moet men er ook bewust van zijn dat de toenmalige Poolse leiders niet op de hoogte waren van de inhoud van deze gesprekken.

 

Ambiguďteit of niet, de feiten wijzen erop dat het Kremlin aanvankelijk de Poolse leiders liet begaan en althans formeel zijn vertrouwen stelde in het politieke leiderschap van Stanisław Kania . Er werd hulp en steun beloofd aan de Poolse volksrepubliek. Toch oefende het Kremlin tegelijk ook druk uit op de Polen via onder andere diplomatie en media. Maar het leek alsof men in Moskou geduldig toekeek en wachtte totdat Kania en de PZPR orde op zaken zouden stellen in Polen. Aan het geduld van het Kremlin leek een einde te komen tegen het einde van 1980. De reden hiervoor was het aantal incidenten omtrent de registratie van NSZZ “Solidarność”. De Poolse autoriteiten hadden hier geen politiek antwoord op en bonden in.

 

Dit laatste feit moet even toegelicht worden. De autoriteiten hadden met de akkoorden van Gdańsk hun akkoord toegezegd voor het oprichten van vrije vakbewegingen. Hier kon een tactiek van ‘verdeel en heers’ in meegespeeld hebben. Zolang er verschillende kleine vakbonden waren, zou de partij die tegen elkaar kunnen uitspelen. De situatie draaide echter anders uit. De stakingsgolf was niet volledig beëindigd geweest eind augustus. Net zoals bij de prijsstijgingen werd opeenvolgend gestaakt in verschillende plaatsen. Tegen het einde van de maand september waren er al 35 onafhankelijke bonden opgericht. Uiteindelijk zagen deze organisaties in dat ze sterker zouden staan indien ze zich zouden verenigen. Dit gebeurde in de derde week van september 1980. Een Komisja Krajowa Porozumiewawcza [Nationale Coördinatie Commissie] werd aangesteld en er werd besloten de naam “Solidarność” aan te nemen, wat treffend het ontstaansproces beschreef. Op 24 september bracht Lech Wałęsa de officiële aanvraag tot registratie binnen bij het provinciaal gerechtshof in Warschau.[38]

 

Ondertussen was over het ganse land de bal aan het rollen geslagen. Iedereen wilde onafhankelijke organisaties oprichten. Tegelijk kondigde de KKP een nationale waarschuwingstaking af, omdat de autoriteiten de akkoorden van de zomer niet implementeerden. Er rolden verschillende koppen binnen de PZPR, er werden hervormingen in het vooruitzicht gesteld, maar er was nog geen datum vastgesteld voor een buitengewoon partijcongres. Op 24 oktober werd de NSZZ “Solidarność” uiteindelijk officieel geregistreerd. Men had evenwel de statuten van de vakbond gewijzigd en een clausule ingevoegd over de ‘leidende rol van de partij’.

 

Daarom werd een algemene staking afgekondigd voor 12 november. Ondertussen had de KKP nog andere eisen toegevoegd aan haar hoofdeis van de ongewijzigde statuten. Na onderhandelen werd besloten dat zij zich ging neerleggen bij de beslissing in beroep van het Hooggerechtshof die op 10 november zou vallen. Er ontstond een zenuwoorlog tussen het regime en de vakbond tot op de ‘dag des oordeels’ de beslissing viel. “Solidarność” werd geregistreerd met ongewijzigde statuten, maar er werd een stuk uit de akkoorden van Gdańsk bijgevoegd in de appendix. Uiteraard was dit het stuk waar de ‘leidende rol van de partij’ in de maatschappij werd bevestigd.[39] 

 

Ondanks dit ‘compromis’ leek het een overwinning voor de oppositie. De Britse historicus Timothy Garton Ash , die tijdens de gebeurtenissen als correspondent voor enkele kranten verslag uitbracht, bemerkt dat de registratiecrisis schadelijke effecten met zich mee heeft gebracht. Het heeft het politiek gedrag van “Solidarność” naar de toekomst toe bepaald. De massale mobilisatie en het organiseren van stakingen bleken twee succesfactoren van de nieuwe vakbond. Garton Ash bemerkt dat dit reeds van in het begin “Solidarność” een radicale houding bezorgde, omdat door de stakingsactiviteit men het volk achter zich schaarde en de regering op de knieën kon krijgen.[40]

 

Dit alles gebeurde tot grote frustratie van Moskou. De Sovjettop vreesde dat als de PZPR geen weerwerk bood, er ook andere onafhankelijke organisaties geďnstitutionaliseerd zouden worden, die dan op hun beurt verder de autoriteit van de communistische partij zouden kunnen ondermijnen. Bovendien deed er zich in het Westen een zeker machtsvacuüm voor ten gevolge van de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten. Indien men de analogie met Tsjechoslowakije zou aanhalen – de Brezjnevdoctrine indachtig – dan waren er omstandigheden gerezen waarin een voorwendsel gecreëerd was voor een interventie van het Warschaupact.

 

Dit was in het Westen niet ongemerkt voorbijgegaan. Begin december vernam men in de VS dat er aanwijzingen waren dat de Sovjets voorbereidingen ondernamen voor een militair offensief.[41] In tegenstelling tot 1956 en 1968 was het van in het begin duidelijk dat de VS niet afzijdig zouden blijven. De Poolse zaak lag de Carteradministratie nauw aan het hart.[42] Zbigniew Brzeziński , National Security Adviser van president Carter , schreef hierover het volgende in zijn mémoires:

 

“Doorheen deze periode werd ik geleid door de gedachte dat de Verenigde Staten de fout die het in 1968 beging, moest vermijden toen het er niet in slaagde de Sovjets, voorafgaande aan hun interventie in Tsjechoslowakije te waarschuwen voor de te betalen prijs van zo’n agressie voor de Oost-West relaties en meer bepaald voor de Sovjetunie.”[43]

 

Carter reageerde inderdaad en zond een waarschuwing naar Moskou dat de VS niet onverschillig zouden blijven indien de Sovjetunie in de Poolse binnenlandse aangelegenheden zou tussenkomen. Dit werd ook in het openbaar aangekondigd. Brzeziński zette ondertussen een groots diplomatiek offensief op het getouw om de internationale druk op het Kremlin te verhogen. Voorts kondigde Carter aan dat hij in geval van een interventie een economische boycot van de Sovjetunie zou instellen en de wapenexport naar de Chinese Volksrepubliek zou vergroten. De schijnbare mobilisatie van het Warschaupact werd aan de pers meegedeeld, om zo het verrassingselement aan Moskou te ontnemen. Hoewel er onder Amerikaanse veiligheidsdiensten twijfels bestonden, mede doordat de informatie waarover ze beschikten niet sluitend was, werd toch aangenomen dat de Sovjetunie in die eerste week van december de Poolse Volksrepubliek zou binnentrekken.[44] De week ging gespannen voorbij, maar een interventie kwam er niet.[45] Brzeziński insinueerde achteraf dat de gebeurtenissen een andere wending kregen dankzij de Amerikaanse diplomatieke acties.

 

Jaren na de feiten zijn er ook rechtstreekse getuigenissen vanuit Polen zelf opgedoken, die een ander licht op de feiten werpen en de Amerikaanse rol naar de achtergrond duwen. Merkwaardig is dat in Polen in de jaren tachtig deze dreiging van een mogelijke militaire interventie nooit eerder werd vernoemd. Pas tegen het einde van het decennium, wanneer de PZPR en “Solidarność” met elkaar aan de ‘Ronde Tafel’ onderhandelden over de toekomst van de Poolse volksrepubliek, gaf Stanisław Kania in een interview te kennen dat Polen in december 1980 bedreigd was geweest door een militaire interventie.[46] Hij staafde dit met drie feiten. Ten eerste was hij persoonlijk door Leonid Brezjnev opgebeld om deel te nemen aan een bijeenkomst op 1 december van de eerste secretarissen van de partijen en de leiders van de landen van het Warschaupact. De internationale situatie en de ontwikkelingen in Polen zouden hierop het onderwerp van discussie zijn. Kania vroeg Brezjnev om deze bijeenkomst uit te stellen, wat de laatste uiteindelijk deed met vijf dagen.

 

Ten tweede kreeg Kania van generaal Jaruzelski te horen dat maarschalk Kulikov , de bevelhebber van de legers van het Warschaupact, de instemming had gevraagd om het aanvangsuur 0:00 van de militaire oefeningen ‘Sojuz 80’ in te stellen op 8 december. Kania gaf zijn toestemming voorlopig niet omdat dit volgens hem neerkwam op een feitelijk openstellen van de Poolse grenzen. Zijn ongerustheid nam toe omdat de vraag van Kulikov synchroon kwam met de topontmoeting op 5 december. Daarom wenste hij hierover een persoonlijk onderhoud met Brezjnev . Die zou echter niet beschikbaar geweest zijn voor zo’n onderhoud, en dit noemt Kania een derde aanwijzing dat er iets in de zin van een militaire actie op til was. Toen de Poolse delegatie op 4 december, aan de vooravond van de topontmoeting in Moskou aankwam, werd Kania meegedeeld dat dit onderhoud pas na afloop van de topontmoeting zou kunnen plaatsvinden.

 

Tijdens de topontmoeting werd er scherpe kritiek geuit aan het adres van de Poolse regering en partij. Naast Brezjnev waren de Oost-Duitsers en de Tsjechoslowaken het radicaalst. Over een interventie werd tijdens deze ontmoeting echter met geen woord gerept:

 

“Op de topontmoeting kwam het uiteraard niet tot een vaststelling van een militaire interventie in Polen. Het werd wel steeds duidelijker, dat onze buren, een invasie voorbereidend, op iets hoopten in de aard van een toenadering in die zin van onze kant.”[47]

 

Tijdens het gesprek tussen Kania en Brezjnev na de top werd echter wel een over interventie gepraat. Kania overtuigde Brezjnev van de negatieve inpakt die een mogelijke interventie zou hebben, en stelde daarom voor dat indien ze in Polen niet via ‘politieke’ weg uit de crisis zouden geraken, ze zelf met eigen krachten orde op zaken zouden stellen.

 

“Ik was er diep van overtuigd, dat de dieperliggende belangen van de Sovjetunie niet in mindere mate dan die van Polen niet strookten met een interventie en hierdoor moest men de gedachte aan een militaire inval in Polen uit het hoofd zetten. De legers moesten van de grenzen weggetrokken worden […]. In zijn antwoord hoorde ik Brezjnev de volgende woorden in het Russisch zeggen: No, chorošo, ne vajdjom. A kak budet uslažnjat’sa – vajdjom, vajdjom. No bez tebja – nie vajdjom.[Goed, we komen niet binnen. Maar wanneer het erger wordt – komen we binnen. Maar zonder jou – komen  we niet].”[48]

 

Na dit gesprek bleek de dreiging van een interventie minder imminent. Kania beschouwde Brezjnev s uitspraak als een garantie dat de Polen zelf met eigen middelen uit de crisis konden komen. De buurlanden uit het Warschaupact wachtten op een ‘hulpvraag’ en dat had Kania hun niet gegeven. Er bleven echter wel aanwijzingen dat deze plannen niet voorgoed waren opgeborgen.

 

Generaal Wojciech Jaruzelski , in december 1980 nog minister van defensie, bevestigt grotendeels Kania’s relaas, maar voegt er ook nog een nieuw element aan toe:

 

“Na jaren ben ik te weten gekomen, dat reeds de 4de december ’s avonds, voor het gesprek met ons, alle overige delegaties bijeengekomen waren. Toen is er besloten geweest om nog niet binnen te vallen []. Dat wat er zich later in onze aanwezigheid afgespeeld heeft, was in de eerste plaats een demonstratie, druk, een serieus te nemen waarschuwing.”[49]

 

De beslissing om niet binnen te vallen zou dus niet zozeer tijdens het gesprek tussen Kania en Brezjnev gevallen zijn, maar al eerder. In zijn ogen zag het Warschaupact voorlopig af van een interventie omdat het de ontwikkelingen in Polen nog niet zo geëscaleerd achtte als in Tsjechoslowakije in 1968. Toch erkent Jaruzelski ook de rol van Kania , en verwijst hij naar de top in Bratislava op 3 augustus 1968. Daar heeft Dubček de waarschuwingen van Brezjnev in de wind geslaan. In Moskou op 5 december 1980 heeft Kania zich anders gedragen.

 

Een andere ‘kroongetuige’ over deze gebeurtenissen is kolonel Ryszard Kukliński , toenmalig lid van de generale staf van het Pools leger en sinds de jaren zeventig agent van de CIA. Ook zijn verhaal ligt in de lijn van wat Brzeziński , Kania en Jaruzelski stelden. Hij gaat zelfs verder:

 

“Na de top van Moskou was de dreiging van een invasie helemaal niet verdwenen. Men had aan de Poolse leiders enkel te verstaan gegeven dat er geen alternatief was voor een ‘crackdown’. Indien ze dit zelf niet zouden doen, dan zou het Rode Leger samen met die van andere Warschaupactlanden het in hun plaats doen.”[50]

 

Kolonel Kukliński ’s getuigenis laat vermoeden wat de juiste betekenis van Brezjnev s uitspraak was voor de Poolse autoriteiten. We verduidelijken dit door even in te gaan op wat er gebeurd was in de aanloop naar de topontmoeting. Op 1 december 1980 was generaal Hupałowski – de vertegenwoordiger van de Poolse generale staf – naar Moskou gereisd, om zich te vergewissen van de plannen om Sovjettroepen op Pools grondgebied te brengen in het kader van de ‘Sojuz 80’ manoeuvres. In concreto hield dit in dat 18 divisies uit de Sovjetunie, Tsjechoslowakije en de DDR de Poolse volksrepubliek zouden binnentrekken, gepaard met een zeeblokkade door de marine van de DDR en de Sovjetunie. Bij het vernemen van deze plannen stond iedereen in de generale staf van het Poolse leger perplex. Dit was het scenario voor een dreigende invasie.[51]

 

Koortsachtig werd gezocht naar een uitweg. Generaal Jaruzelski trachtte eerst een Oost-Duitse deelname te verhinderen en deze te vervangen door Poolse troepen, maar Moskou ging hier niet op in.[52] Uiteindelijk besloot de Poolse generale staf een alternatief voor een interventie uit te werken om zo het Kremlin voor te zijn. Het Poolse leger moest zelf het initiatief tot actie nemen en de operatie uitsluitend met eigen krachten doorvoeren. Deze ‘Poolse’ oplossing ging dan voorgelegd worden tijdens de topontmoeting in Moskou. Zo zien we waar Kukliński ’s interpretatie van Brezjnev s woorden op aanstuurt.

 

De afloop van de topontmoeting op 5 december had de Poolse autoriteiten meer tijd gegeven. Nochtans blijkt uit verschillende documenten van de NAVO, de DDR en Tsjechoslowakije dat de troepen van het Warschaupact ‘in de buurt’ bleven van de Poolse grenzen. Kukliński stelt dat de Sovjets hiermee blijk gaven de druk op de Polen niet af te nemen. Mogelijk hoopten ze zelfs op een tweede ‘Targowica’ en een groep van Sovjetmedestanders te vinden die bereid waren de confrontatie aan te gaan met de oppositie.[53] Onder invloed van deze druk begonnen de Poolse autoriteiten dan hun ‘eigen’ operatie uit te werken.

 

“Men had geen keuze meer en rond 10 december waren in alle cellen die zich bezighielden met de voorbereidingen voor het invoeren van zo’n staat begonnen aan een algemene vernieuwing en uitdieping van de plannen met de bedoeling die in de lente van 1981 tot uitvoering te brengen. Tegen dan verwachtte men een vermoeidheid van de maatschappij en een afname in populariteit van “Solidarność”.”[54]

 

Ondanks deze plannen voor een de facto militaire ‘crackdown’ van de nieuwe oppositionele democratiseringsbeweging, beweerde ook Kukliński dat de Poolse autoriteiten toch in de eerste plaats een politieke oplossing voorstonden.[55] Dit wordt bevestigd door Stanisław Kania die stelde dat hij eerst alle politieke middelen om de situatie onder controle te krijgen zou uitputten vooraleer hij ‘buitengewone’ maatregelen zou nemen.[56] Ook na december 1980 hoopten de Poolse autoriteiten blijkbaar nog een modus vivendi te kunnen bereiken met  “Solidarność”. Het blijft natuurlijk gissen hoe dit sociaal contract er moest uitzien opdat Moskou het kon aanvaarden. Van politiek pluralisme kon natuurlijk geen sprake zijn.

 

Echte harde bewijzen zijn er niet, maar uit de getuigenissen die hierboven aangehaald zijn, kan men vermoeden dat een interventie van het Warschaupact op til was. Toch is het niet zover gekomen. Over de mogelijke redenen hiervoor zijn de meningen verdeeld. Enerzijds hebben protagonisten hun eigen verhaal waarin zij vooral hun eigen rol in het afwenden van deze interventiedreiging benadrukken. Anderzijds zijn er historici die betwijfelen of deze dreiging wel bestaan heeft. We zullen dus twee zaken moeten trachten op te helderen. Ten eerste moeten we nagaan in hoeverre deze interventiedreiging reëel was of niet. Ten tweede waarom het dan niet tot een interventie gekomen is. Over deze twee vragen zullen we ons buigen in de rest van dit hoofdstuk.

 

 

§2. De Brezjnevdoctrine op z’n best

 

Was de interventiedreiging reëel of niet? We weten dat er geen aanwijzingen zijn dat begin jaren tachtig de befaamde Brezjnevdoctrine niet meer actueel zou geweest zijn. We kunnen afleiden dat er signalen waren dat een militaire interventie op til was eind 1980. Zijn er andere elementen die dit vermoeden bevestigen? In de vorige paragraaf hebben we getuigenissen van enkele protagonisten naast elkaar gezet. Nu is het de beurt aan de historici. In de voorbije jaren is bronnenmateriaal beschikbaar geworden dat beter licht werpt op de getuigenissen uit de vorige paragraaf. We halen eerst bepaalde historici aan die de vermoedens uit de vorige paragraaf bijtreden. Vervolgens laten we bepaalde critici van de interventiestelling aan het woord. Zij vestigen de aandacht op het feit dat de getuigenissen en aangehaalde bewijzen niet ‘waterdicht’ zijn.

 

De Britse historicus Timothy Garton Ash geeft enkele motieven voor een interventie in december 1980. Ten eerste noemt hij de ontwikkeling van en rond “Solidarność” een overduidelijk element. Vervolgens zag hij, zij het wat meer op lange termijn, de angst van de socialistische ‘broederlanden’ voor een mogelijke ‘infectie’ van de Poolse ontwikkelingen op hun grondgebied, vooral indien “Solidarność” een positieve invloed zou hebben op de economische situatie. Als derde beslissingsfactor zag hij de Poolse communistische partij zelf.

 

“Tot nu toe had niemand de Partij ervan kunnen beschuldigen de hervormings- en vernieuwingsbeweging te leiden in Polen. Maar nu waren er zaken aan het veranderen in de Partij.”[57]

 

Tegen begin december waren er inderdaad enkele leden van de Poolse partijtop weggezuiverd, die als loyaal tegenover Moskou aanzien werden. Dit voedde de argwaan van het Kremlin, zeker omdat Kania een buitengewoon partijcongres had aangekondigd dat de vernieuwing van de partij tot doel had. Garton Ash zag dat Kania voor een dilemma stond.

 

“Indien hij ooit het vertrouwen van Moskou zou moeten winnen, dan zou hij zich in geen geval onafhankelijk kunnen gedragen zoals Dubček . Indien hij ooit het vertrouwen van de Polen zou moeten winnen, dan zou hij zich onafhankelijker dan Dubček moeten gedragen.”[58]

 

Garton Ash stelde tevens dat de PZPR haar zelfvertrouwen verloor. Er was een massale vlucht uit de Poolse partij, en onder degenen die in de partij bleven, was bijna een derde lid van “Solidarność”. Terwijl de communistische instituties dus verder uitgehold werden groeide het aanzien en vertrouwen van de bevolking in “Solidarność” met de dag. Garton Ash vergeleek de binnenlandse ontwikkelingen in de Poolse volksrepubliek zelfs met die van Rusland na de februarirevolutie.

 

“De situatie in Polen was tenslotte mogelijk vergelijkbaar met die in Rusland in de zomer van 1917. Toen groeiden de Sovjets parallel met Kerenski ’s Tijdelijke Regering in wat Trotski ‘dubbele macht’ noemde. Nu groeide “Solidarność” naast Kania' s Sovjetachtige, Sovjetgesteunde regering. De partijleider verklaarde dat een staat van ‘dubbele macht’ niet kon worden getolereerd. Maar die was er reeds en ook de Sovjetinlichtingsdienst kon dat zien.”[59]

 

Garton Ash wijst er dus op dat de ontwikkelingen in Polen zo’n vaart namen, dat Moskou niet afzijdig kon blijven toekijken. Alleszins bestaat er zekerheid over wat het doel zou geweest zijn van een inmenging van de Sovjets in de Poolse politiek. Gromyko ’s woorden tijdens de zitting van het politbureau van de KPSU op 29 oktober illustreren dit goed.[60] Voor de Sovjetunie waren het behoud van het machtsmonopolie van de communistische partij in Polen en het lidmaatschap van de Poolse volksrepubliek in het Warschaupact cruciaal. Net omwille van die twee principes was ze binnengevallen in Hongarije en Tsjechoslowakije. Toch is het moeilijk om concreet na te gaan waar voor het Kremlin de grens lag die niet mocht worden overschreden.  De formulering van de Brezjnevdoctrine blijft open voor interpretatie, vermits het in 1968 beperkt bleef tot dubbelzinnig – in marxistische ‘Newspeak’ – geformuleerde waarschuwingen.[61] Historici blijven dus aangewezen op gissen naar wat het Kremlin echt in zijn schild voerde.

 

De Oostenrijkse politicoloog Anton Pelinka stelt dat hoewel er niet formeel een ultimatum aan de Polen is gesteld geweest, het beleid van Moskou ten opzichte van de volksrepubliek een interventie zeker niet uitsloot. De Sovjetunie zou in de eerste plaats uit zijn geweest op de stabiliteit van haar imperium. Het Kremlin zag dat om het even welk democratiseringsproces de autoriteit van het partij- en staatsapparaat zou ondermijnen en daarbij het ‘bestaande socialisme’ in gevaar brengen. Hier pikt Pelinka in op wat Garton Ash reeds stelde en benadrukt dat het Poolse model van ‘dubbele macht’ alvast niet minder bedreigend was dan het model van de Praagse lente. Vervolgens onderstreept hij dat de Sovjetleiders, zoals ook de Polen, niet verwachtten dat het Westen zou tussenkomen.[62] Hij besluit dat de veronderstellingen die de Poolse leiders maakten, met name dat een interventie op til was, zeker als realistisch beschouwd kunnen worden.

 

Bovenstaande publicisten stellen dat de angst voor een interventie alvast gegrond was. Ondertussen is er echter meer informatie beschikbaar en hebben onderzoekers een tipje van de sluier gelicht over de politiek van Moskou. Openbaar gemaakte documenten uit de Sovjetunie en de andere Warschaupactlanden hebben tot nieuwe revelaties geleid rond de problematiek van inmenging in de binnenlandse politiek van de ‘broederlijke’ staten. Sommige bronnen staven de vrees voor een interventie, andere ondergraven die.

 

Volgens Mark Kramer , historicus aan de universiteit van Harvard en medewerker van het Cold War International History Project, lijdt het geen twijfel dat de Sovjetunie alleszins een militair plan zou overwogen hebben tegen Polen. Reeds in de nadagen van augustus 1980 werd in Moskou een speciale commissie opgericht die tot doel had de ontwikkelingen in de Poolse volksrepubliek te bestuderen. In die commissie zetelden sleutelfiguren van het Kremlin zoals Suslov , Tsjernenko , Ustinov , Andropov en Gromyko .[63] Vanaf begin jaren negentig zijn enkele geheime documenten uit de Sovjetarchieven openbaar gemaakt, waaronder een van 28 augustus 1980, waaruit blijkt dat er toen al gewag werd gemaakt van militaire voorbereidingen voor mogelijke actie in Polen. Kramer trekt daar een conclusie uit die in het licht van de gebeurtenissen op het einde van dat jaar bijzonder belangrijk is:

 

“Reeds drie dagen na de oprichting van de Suslovcommissie op 25 augustus zochten de vijf leden met de hoogste rang een autorisatie voor uitgebreide militaire voorbereidingen ‘in geval dat militaire assistentie verleend zou worden aan Polen’. Dit laat vermoeden dat militaire scenario’s zeer ernstig werden overwogen door het Politburo van de KPSU, en dat de Sovjetleiders niet bluften toen ze de Poolse leiders verschillende malen vroegen in 1980-1981  of het zou helpen indien troepen van de Sovjetunie en zijn bondgenoten Polen zouden binnentrekken om te helpen de staat van beleg uit te roepen.”[64]

 

 

Zoals Kramer laat uitschijnen – en hij is hierin niet alleen – was december 1980 niet de enige keer wanneer de Sovjetunie tijdens de Poolse crisis van 1980-1981, insinueerde om ‘militaire bijstand’ te verlenen aan de Poolse volksrepubliek. Nochtans worden door sommigen enkel de gebeurtenissen eind 1980 als een reële dreiging ervaren of beschreven. Hier zal nog verder in deze verhandeling op teruggekomen worden.

 

Kristalheldere revelaties hebben de openbaar gemaakte documenten uit de vroegere Sovjetarchieven echter niet gebracht. Een van de redenen hiervoor is dat het materiaal dat indertijd door de Russische Federatie overhandigd is geweest aan de parlementaire onderzoekscommissie, zeer selectief was uitgekozen. De toen overhandigde documenten waren een greep uit de protocollen van het Politburo van de KPSU. Nochtans werd de Poolse kwestie en aangelegenheden die hierop betrekking hadden, vooral besproken in de Suslovcommissie, de officieuze ‘Poolse club’ van het Politburo. Van deze commissie blijven de documenten geheim tot op de dag van vandaag.

 

Toch zijn er ook in Rusland historici die zich hebben gebogen over de Poolse crisis van 1980-1981. Een van hen, Vladimir Voronkov , was gedurende de jaren tachtig werkzaam in de Poolse afdeling van het Centraal Comité van de KPSU. Hij schreef een artikel waarin de manier van politieke besluitvorming in Moskou tijdens de crisis goed aan het licht komt. Volgens hem was men zich in het Kremlin zeer goed van bewust dat de ‘Poolse augustus’ voor hen het begin van het einde kon betekenen. Voronkov stelt dat Moskou zich eensluidend uitsprak voor een gewelddadige oplossing voor het conflict:

 

“[...] vanaf de tweede helft van september, sprak Moskou zich eenduidig uit over een gewelddadige oplossing van de Poolse crisis. Zoals blijkt uit de documenten van de zitting van het Politburo van de KPSU op 29 oktober 1980, werden twee varianten van zo'n zet overwogen: met Poolse middelen, wat beschouwd werd als de meest comfortabele oplossing en de mogelijkheid van een militaire interventie van de Sovjetunie eventueel met hulp van de staten van het Warschaupact.”[65]

 

Niet alleen de Sovjetunie, maar ook andere staten – op de eerste plaats de DDR en Tsjechoslowakije – waren volgens de getuigenissen bij de dreiging van een interventie betrokken. Die archieven zijn na de val van het communisme opengesteld voor onderzoekers. In Tsjechië heeft een parlementaire commissie zich gebogen over de antidemocratische activiteiten van het vroegere regime. Hierdoor zijn documenten aan het licht gekomen die de militaire activiteit in Tsjechoslowakije beschrijven eind 1980.[66] Dit heeft de mogelijkheid geboden om ook in de Poolse crisis van 1980-1981 een beter inzicht te verkrijgen. Oldřich Tůma maakte een studie voor het CWIHP over de houding van de Tsjechoslowaakse communistische partij ten opzichte van de Poolse crisis. Zijn onderzoek van de Tsjechoslowaakse documenten laat uitschijnen dat begin december 1980 ook ten zuiden van Polen een militaire mobilisatie begonnen was.

 

“De belangrijkste maatregelen die genomen werden als gevolg van de Poolse crisis waren van militaire aard. Onder het cryptoniem “Krkonoše Oefening” [Krkonoše – of Grote Bergen – zijn de bergen die zich bevinden in het grensgebied tussen Polen en Tsjechoslowakije], bereikten deze maatregelen hun hoogtepunt in het begin van december 1980, wanneer alles erop wees dat een militaire interventie in Polen – met deelname van het Tsjechoslowaakse leger – onvermijdelijk leek.”[67]

 

Volgens Tůma werd deze ‘oefening’ in de documenten van die tijd als een operatie of speciale opdracht geduid. Bovendien bevatte zij vreemde elementen voor militaire manoeuvres in vredestijd, zoals het screenen van de soldaten die zouden deelnemen, de bezetting en de bewapening van de divisies op oorlogsniveau. Ook vindt hij in de Tsjechoslowaakse documenten bewijzen dat de operatie reeds begonnen was, maar vroegtijdig afgebroken werd.

 

“Het is echter zeker dat het geen normale tactisch-operationele oefening was, ondanks de beweringen van de verantwoordelijke ministeriële en militaire functionarissen van die tijd. […] In ieder geval, de militaire operatie werd beëindigd voor ze volledig ontwikkeld was – en die is beëindigd geweest van daar waar de bevelen kwamen, en dat was het militaire en politieke leiderschap van de USSR.”[68]

 

De Oost-Duitse archieven bevatten gelijkaardige bewijzen. Manfred Wilke , die het door de Duitse Bundestag gemachtigde onderzoek leidde, heeft getuigd voor de parlementaire onderzoekscommissie van de Poolse Sejm. Gedurende zijn onderzoek vond hij aanwijzingen dat in de DDR vanaf december 1980 voorbereidingen werden getroffen voor een militaire interventie in Polen. Dit zou gebeurd zijn op bevel van Moskou. Wilke’ s conclusie luidde dus dat er eind 1980 een reëel gevaar bestond dat legers van het Warschaupact zouden binnentrekken.[69] Wilke stelt dat de SED-topman Erich Honecker het meest ijverde voor een militaire interventie, maar beschouwde na december 1980 een militaire interventie als een laatste middel.[70]

 

Wilke ’s stelling wordt bevestigd door een van zijn medewerkers in de Duitse onderzoeksgroep, Michael Kubina . Die stelt dat uit de Oost-Duitse documenten duidelijk blijkt dat de gebeurtenissen in Polen reeds in de herfst van 1980 een cruciaal punt bereikt hadden voor de Oost-Duitse leider Erich Honecker . De topontmoeting op 5 december zou de Polen een laatste kans gegeven hebben om zelf orde op zaken te stellen. Kubina stelt dat Honecker de meest radicale passages uit zijn uiteenzetting toen schrapte. Toch wijst Kubina aan dat Honecker zweeg over de mogelijke gevolgen van een militaire interventie voor de détente. Slechts de Roemeense leider Nicolau Ceaucescu zou het woord interventie in de mond genomen hebben en voor de gevolgen ervan gewaarschuwd hebben.[71]

 

Dat de leiders van Tsjechoslowakije en de DDR zich verontrust toonden met de Poolse gebeurtenissen is logisch. Er bestond een ‘gevaar’ dat deze naar hun territorium zouden overwaaien. Maar hoe stonden de andere Warschaupactstaten hier tegenover? Er zijn ondertussen enkele studies hierover verschenen op basis van documenten uit die tijd. De Bulgaarse leider Todor Živkov was eveneens een voorstander van een ‘harde lijn’ en sloot daarin aan bij Honecker en Husak , de Tsjechoslowaakse leider.[72] De Hongaren stelden zich anderzijds opvallend gematigd op. Janos Tischler schreef een studie voor het CWIHP over de houding van de Hongaarse leiding tijdens de Poolse crisis. Hij stelt dat de Hongaarse leider Janos Kadar – in tegenstelling tot zijn ambtsgenoten uit de andere staten, die op een interventie aanstuurden – een politieke oplossing bepleitte.[73] De Hongaren vreesden duidelijk minder voor een verspreiding van de ‘Poolse ziekte’ naar hun territorium. We kunnen dus veronderstellen dat er verdeeldheid zou bestaan hebben ten aanzien van een mogelijke militaire interventie in Polen bij de leden van het Warschaupact.[74]

 

Niet alleen de archieven van de Warschaupactstaten bieden informatie over de gebeurtenissen. Uit onlangs openbaar gemaakte documenten uit Amerikaanse archieven blijkt dat de analisten van de inlichtingendiensten van de VS van in het begin een Sovjetinterventie als een realistische mogelijkheid beschouwden. Een studie door Douglas MacEachin van deze documenten verscheen onder de titel US Intelligence and the confrontation in Poland 1980-1981. Over de verschillende scenario’s waarover gespeculeerd werd trekt MacEachin de volgende conclusie:

 

“De analytische vraag was of de Sovjets geweld zouden gebruiken in een directe en unilaterale wijze, dan wel dat de Polen dit zelf zouden doen onder Sovjetdruk, dan wel dat er een samenwerkingspoging zou zijn tussen Warschau en Moskou. De meest verspreide mening was dat de Polen niet zouden willen of niet in staat zijn een gewelddadige onderdrukking met eigen middelen tot stand te brengen. Dus zou de militaire macht van de Sovjetunie nodig zijn, […].”[75]

 

Uit de bovenstaande aangehaalde feiten en argumentaties besluiten we dat er genoeg redenen zijn om te vermoeden dat een militaire operatie tegen Polen op til was. Dit wordt nog versterkt door de moeilijke interpretatie van de Brezjnevdoctrine, die een ideologische verantwoording inhield voor zo’n interventie. Laten we erop wijzen dat uit het openbaar gemaakte bronnenmateriaal na de val van de Berlijnse muur duidelijke aanwijzingen te vinden zijn dat er militaire voorbereidingen getroffen werden. De vermoedens van de Poolse leiders lijken dus geen eenzijdig verhaal. We vinden bovendien nog bevestiging hiervan in de Amerikaanse bronnen.

 

Toch zijn er critici die de realiteit van de interventiedreiging bevragen of althans nuanceren. Een van hen is Jerzy Holzer , een historicus uit het “Solidarność”-kamp en een van de experts voor de parlementaire onderzoekscommissie. Holzer merkt terecht op dat er ook bronnen zijn die helemaal geen gewag maken van zo’n dreigingscenario en trekt deze dreiging daarom in twijfel. Het is een feit dat de in deze paragraaf behandelde gebeurtenissen de enige aanwijzingen zijn, vernoemd door de Poolse leiders, voor rechtstreekse dreiging van een militaire interventie. Holzer onderstreept dat de andere Warschaupactstaten op de topontmoeting van 5 december met geen woord repten over een mogelijke interventie. Zij bleven zich beperken tot verregaande kritiek op het Poolse beleid.

 

Holzer staaft zijn sceptische houding met de uiteenzetting van Erich Honecker tijdens die topontmoeting. Volgens hem getuigde die niet van de intentie om te interveniëren, maar slechts van de wil om enorme druk uit te oefenen op het Poolse leiderschap en daarbij een hardere lijn in hun beleid te bekomen.[76] Hij heeft wel enkele twijfels in verband met de interpretatie van Honecker s these van ‘broederlijke hulp’ aan Polen.[77] Holzer legt geen verband met de Brezjnevdoctrine. Nochtans blijft Holzer niet onkritisch, wanneer hij in zijn betoog verwijst naar de getuigenis van de toenmalige KGB-vertegenwoordiger in Polen, generaal Pavlov . Deze beweert namelijk dat de Sovjetleiding onder geen beding van plan was te interveniëren en dat niet alleen de Poolse leiders, maar ook de Amerikanen daarvan op de hoogte waren. De Poolse leiders zouden zich daarentegen voor de neus hebben laten leiden door de mythe van een militaire interventie.[78] Terecht benadrukt Holzer dat het naief zou zijn dit te geloven. De Amerikanen met Brzeziński voorop zouden zich toch niet door fabeltjes over een interventie hebben laten inspireren.[79]

 

Holzer is interessant, omdat hij in zijn analyse minstens twee belangrijke bedenkingen maakt. Ten eerste plaatst hij de verschillen in standpunten binnen het Sovjetleiderschap op de voorgrond. Volgens Holzer zijn het de militairen geweest die dreigden of allusies maakten op een interventie en deden politici dat veel minder. Ten tweede wijst Holzer op het instrumentele gebruik van een interventiedreiging zowel vanwege de Sovjets naar de Polen toe, als vanwege de Poolse autoriteiten naar de Poolse maatschappij toe. Deze bedenkingen gaan weliswaar op voor Holzer s analyse van de ganse periode tussen augustus 1980 tot december 1981, maar zijn zeker ook elementen die we in het debat over december 1980 niet uit het oog mogen verliezen.

 

In zekere zin vertrekt het debat over een mogelijke militaire interventie vanuit een paar basisvragen. Holzer s scepsis over een werkelijke dreiging van zo’n interventie vindt zijn fundering in het ontbreken van ‘harde bewijzen’ voor zo’n voornemen vanwege het Warschaupact. Sommigen wierpen reeds de vraag op naar concrete elementen die indertijd tot een interventie zouden geleid kunnen hebben. Anderen behandelen dit punt vanuit de omgekeerde richting en zoeken redenen waarom die interventie er juist niet is geweest. Ook de aard van een mogelijke interventie staat ter discussie: ondanks bepaalde analogieën met 1956 en 1968 waren er ook wezenlijke verschillen.

 

De Warschause hoogleraar geschiedenis Andrzej Paczkowski , een van de experts voor de parlementaire onderzoekscommissie, vraagt zich af of de voorgenomen militaire oefeningen geen blufpoker waren. Hij stelt dat van een regelrechte invasie, zonder medewerking van het Poolse regime, helemaal geen sprake kon zijn.

 

“Met alle zekerheid kan men de mogelijkheid van een interventie van het type ‘bez tebja’ [‘zonder jou’ verwijzend naar Brezjnev s uitspraak aan Kania ] uitsluiten. De Poolse officieren hebben de kaarten met de locaties van de legers niet gekregen, opdat ze zouden weten waar de vijand zich zou bevinden.”[80]

 

Paczkowski besluit dat de Sovjettop van in het begin niet de bedoeling had te interveniëren, maar wel de mogelijke reactie van de wereld en van Polen wou polsen. Door te laten uitschijnen dat een militaire interventie in de maak was, wou het Kremlin de Polen angst inboezemen, het “Solidarność”-kamp intimideren, en de autoriteiten tot handelen tegen de oppositie aansporen.

 

Als Moskou daadwerkelijk de bedoeling had om Warschaupacttroepen op het territorium van de Poolse volksrepubliek te brengen, was dat niet om de oppositie met geweld neer te slaan en de orde in het systeem te herstellen, maar om een grote druk te kunnen uitoefenen op de Poolse autoriteiten om met de oppositie af te rekenen. Volgens Paczkowski zouden de Sovjets echter van dit plan hebben afgezien door het protest van de Poolse delegatie op de topontmoeting van 5 december. Ook de Amerikaanse internationale druk zou in deze beslissing een rol hebben gespeeld.[81]

 

Men zou inderdaad kunnen concluderen dat de dreiging van een militaire interventie op het einde van 1980 een grootse blufvertoning zou geweest zijn, omdat er uiteindelijk geen interventie is geweest. Maar misschien is dit wat voorbarig want zo’n blufscenario werpt wel ernstige vragen op. Wat indien de Poolse autoriteiten deze waarschuwing niet ernstig genomen zouden hebben? Zou het Kremlin, toen in het begin van het decennium, dan de facto niet hebben ingegrepen (Gorbatsjov heeft pas in 1989 de Brezjnevdoctrine officieel afgezworen)? Mogelijk was het Warschaupact nog niet voldoende voorbereid en moest het met ‘gebluf’ tijd winnen. Sluit zo’n argumentatie een mogelijke interventie volledig uit?

 

We hebben reeds enkele redenen aangehaald die door Garton Ash beschouwd worden als een mogelijk voorwendsel voor een interventie. Maar op de vraag hoe reëel een militaire interventie in december 1980 was, geeft Garton Ash geen antwoord. Hij schrijft wel dat er begin december een sfeer in het land heerste alsof er iets van een militaire operatie op til zou geweest zijn. Maar tegelijk benadrukt hij dat de meningen hierover verschillend waren. Garton Ash stelt dat waarschijnlijk ook bij de Sovjettop er verdeeldheid bestond. De hoofdideoloog van de KPSU, Suslov , zou gepleit hebben voor een snelle onderneming om de ontwikkelingen in Polen een halt toe te roepen. Hij zou daarvoor de steun hebben gehad van een groot deel van de partij. De militaire leiders aan de andere kant zouden eerder de veiligheid van het imperium voorop gesteld hebben, en daarom een ‘interne’ Poolse oplossing verkozen hebben. December 1980 was volgens Garton Ash zo’n moment waarop beide kampen tegenover elkaar kwamen te staan.[82]

 

Er zijn dus bepaalde signalen geweest en we hebben vermoedens dat een interventie op til was. In december 1980 is zeker geen ultimatum gesteld aan de Polen, maar evenmin hebben ze een echte garantie gekregen dat de mogelijke interventieplannen voorgoed opgeborgen waren. In verband met een politieke beslissing over zo’n mogelijke operatie tegen Polen bestaat veel ambiguďteit en dat wordt door zowel protagonisten als antagonisten uitgespeeld. De stafchef van de Sovjetstrijdkrachten, generaal Gribkov, verklaarde immers in een artikel dat er nooit een beslissing in verband met een interventie genomen is en ook nooit genomen kon zijn geweest.[83] Voor sommige critici geldt dit als bewijs dat er geen dreiging van een interventie vast te stellen valt. Nu is het ook een feit dat de formele beslissing om Tsjechoslowakije binnen te trekken uitgevaardigd is geweest op het moment dat de operatie reeds begonnen was. In Afghanistan kwam dat besluit toen het Rode Leger reeds in Kaboel aangekomen was.[84] Wat betekent dat deze beslissingen echte formaliteiten waren. We zouden in moeilijkheden komen indien we ons hierop zouden blindstaren in het debat.

 

Op de vraag omtrent de realiteit van de dreiging van een interventie kan dus niet sluitend geantwoord worden. Er zijn analogieën met precedenten, maar er zijn ook verschillen. Er zijn genoeg feiten die wijzen op extensieve voorbereidingen tot een dergelijke militaire operatie, maar anderzijds zou dit als een ‘bluffen’ kunnen geďnterpreteerd worden. Ondanks de voorbereidingen is er geen bewijs dat er een formele beslissing tot interventie is genomen. Er zijn er dan weer twee zaken die dit relativeren: enerzijds was de formele beslissing in de voorgaande interventies inderdaad slechts een formaliteit; anderzijds zou de operatie van start zijn gegaan onder het voorwendsel van militaire ‘oefeningen’, wat zo’n beslissing niet noodzakelijk maakte om met een interventie aan te vangen. Het Kremlin heeft niet expliciet gedreigd, maar in 1968 is dat ook niet gebeurd. Het blijft dus gissen.

 

Toch kan er hier een zinnige conclusie gemaakt worden. Een dreiging is een subjectief gevoel. Dat gevoel werd door de Poolse leiders onafhankelijk van elkaar gedeeld met de Amerikanen. Daarenboven kunnen we uit de informatie die we hebben niet concluderen dat een interventie uitgesloten was. We moeten vaststellen dat een militaire interventie dus mogelijk was en dat het gevoel ‘zich bedreigd te voelen’ dan zeker gegrond was. Anders gezegd, zolang een interventie niet uit te sluiten viel, bleef het een reële dreiging. Dit heeft gevolgen gehad, het heeft de houding van de Amerikanen, de Polen én de Sovjets beďnvloed. En wat nog belangrijker is: het heeft ertoe geleid dat er geen interventie heeft plaatsgevonden eind 1980. Waarom dit niet gebeurd is, bespreken we in de volgende paragraaf.

 

 

§3. Een luguber alternatief

 

In de vorige paragraaf ondervonden we hoe moeilijk het is om een sluitend antwoord te vinden op de vraag of er nu een militaire interventie op til was. Reëel of niet, de subjectieve ervaring van de gebeurtenissen lijkt de doorslag gegeven te hebben. Toch hebben de gebeurtenissen begin december alleszins gevolgen gekend. De Polen zijn aan een interne ‘Poolse’ oplossing voor de crisis beginnen werken. De Verenigde Staten dreigden met sancties in het vooruitzicht van een interventie. Maar de interventie is er niet gekomen, en waarom niet wordt besproken in deze paragraaf. Over deze vraag bestaat een hevige polemiek. Elk kamp heeft zijn eigen verklaring, waarbij de eigen rol niet in het minst wordt benadrukt. Eerst zal de Poolse reactie op de dreiging onder de loep genomen worden. Daarna spitsen we ons toe op de VS en de Sovjetunie.

 

Garton Ash schildert de maatschappelijke reactie op de gebeurtenissen begin december 1980 af als ‘ontnuchterend’. “Solidarność” zag af van verdere stakingen en riep op tot een front dat ‘wijsheid, gezond verstand en verantwoordelijkheid’ zou vertegenwoordigen. Garton Ash merkt wel op dat er toch achter de schermen gediscussieerd werd over wat men zou doen indien het tot een interventie zou komen. De Kerk vaardigde een verzoenend communiqué uit en riep op tot nationale eenheid. Alle maatschappelijke krachten waren van de partij op 17 december in Gdańsk bij de inhuldiging van het monument ter herdenking van de slachtoffers van december 1970.[85] Men vroeg zich af of men opnieuw de weg van augustus 1980 zou kunnen terugvinden. Garton Ash had daar zo zijn bedenkingen bij.

 

“Wałęsa , Kania en Wyszyński hadden zich tenminste geëngageerd om een of ander compromis te vinden, maar hun beeld over hoe zo’n compromis eruit moest zien verschilde sterk van elkaar. Toch kon de hele vertoning in Gdańsk niet verbergen dat een compromis nu moeilijker te bereiken was dan in september – de natie was nog meer vervreemd geraakt van haar leiders.”[86]

 

Garton Ash was misschien niet zozeer pessimistisch, maar wel realistisch. De verwezenlijking van de akkoorden met de stakers eind augustus was nog verre van realiteit. De implicatie ervan werd met zeer veel moeite afgedwongen door de nieuwe vakbondsbeweging. Maar de economische situatie was nog niet onder controle. In tegenstelling tot een verbetering van de maatschappelijke situatie leek het er integendeel op van kwaad naar erger te evolueren. Zou hier niet de aanleiding gevonden worden voor nieuwe conflicten en crisissituaties? Het was een gespannen tijd in de Poolse geschiedenis. Toch lijkt het erop dat de Poolse oppositie eind 1980 een mogelijk voorwendsel voor een interventie heeft willen vermijden. Bovendien sprak “Solidarność” nog van een ‘self-limiting revolution’: zeker de leiders van de vakbeweging waren er zich bewust van dat er bepaalde grenzen waren die niet overschreden mochten worden. Zij matigden zich en bevorderden een sfeer van verzoening in het land.

 

Voor de Poolse leiders was het een fragiele situatie waarbij ze, niet alleen met de oppositie, maar ook met het Kremlin rekening moesten houden. Volgens generaal Jaruzelski had Moskou besloten niet te interveniëren en hij noemt enkele plausibele redenen die dit zouden staven. Hij benadrukt dat de partij nog steeds een massapartij was met bijna drie miljoen resterende leden. Ze was weliswaar verzwakt, maar ze was niet opgehouden te functioneren.[87] De Kerk behielp zich met een voorzichtige houding en “Solidarność” zelf onderschreef nog steeds de ‘leidende rol van de partij’. De crisis bestond bovendien nog relatief kort. Dit alles leidde ertoe te veronderstellen dat de autoriteiten nog steeds de macht hadden om de situatie op termijn onder controle te krijgen.[88]

 

Daarenboven stelt Jaruzelski dat een interventie pas kon slagen als de mogelijkheid bestond om de daaropvolgende situatie te consolideren. Die was er op dat tijdstip echter nog niet. Hierin speelt hij in op Kania ’s uitspraak hieromtrent dat voor een ‘welkomstcomité’ genoeg vrijwilligers te vinden waren.[89] De beslissende verklaring voor het niet plaatsvinden van een interventie schrijft Jaruzelski toe aan de onverdeelde houding van de Poolse leiders tegenover Moskou en de andere buurlanden. Hun categorische ‘neen’ aan het binnentrekken van Warschaupacttroepen – gekoppeld aan de belofte dat indien de omstandigheden het zouden vereisen de Polen zelf de situatie de baas zouden worden – zou de Sovjettop overtuigd hebben van hun plannen af te zien.

 

“Indien er zich tussen de Poolse deelnemers aan de topontmoeting in het openbaar tegenstellingen en conflicten hadden gemanifesteerd – dan hadden er zich ernstige complicaties in de situatie voorgedaan met gevaarlijke ontwikkelingen tot gevolg. Gelukkig gebeurde dit toen niet.”[90]

 

We zouden kunnen besluiten dat het doel van deze dreiging er misschien net in bestond de Poolse leiders te dwingen kordaat op te treden tegen de nieuwgeboren vakbeweging en de oppositie. De Poolse belofte om de crisis met eigen middelen en krachten te boven te komen, had Moskou van de Polen verkregen. De gebeurtenissen van 1956 en 1968 waren in Polen zeker nog niet vergeten. Het gros van de Poolse legertop had mee de actie in Tsjechoslowakije voorbereid. De Poolse partijtop moet er dus van overtuigd geweest zijn dat indien ze deze waarschuwing in de wind sloegen, ze de gevolgen zouden moeten hebben dragen. Had Dubček immers niet meerdere malen waarschuwingen van de Sovjetunie en de andere socialistische landen genegeerd?

 

Er zijn echter verschillen tussen de gebeurtenissen in december 1980 en de precedenten van 1956 en 1968. Toen was de interventie gericht tegen partijen die aan de controle van Moskou ontsnapten. In 1980 daarentegen werd de PZPR nog algemeen als loyaal aan de Sovjetunie beschouwd en had Moskou nog enige manoeuvreerruimte. Vojtech Mastny trekt een gelijkaardige conclusie in zijn essay voor het CWIHP. Wel ontkent hij niet dat dit nog kon veranderen.

 

“De invasie werd dus niet voltrokken. Die was niet afgelast maar eerder voorwaardelijk opgeschort. De voorwaarde die Brezjnev stelde – collaboratie van het leiderschap van het land – maakte de Poolse situatie fundamenteel verschillend van degene die in het verleden tot Sovjetinterventies geleid hadden. Hongarije, Tsjechoslowakije en Afghanistan zijn allemaal binnengevallen geweest zonder instemming van de respectievelijke regeringen en met de bedoeling deze af te zetten.”[91]

 

De Poolse belofte om met eigen middelen een einde te maken aan de crisis was dus een nieuw feit. In die zin heeft Jaruzelski geen ongelijk, wanneer hij stelt dat de Poolse autoriteiten een militaire interventie verhinderd hebben. Indien de Poolse leiders zich resoluut tegen de druk van het Warschaupact hadden gekant – wat juist sommige historici en politici hen nu verwijtend voorschrijven niet gedaan te hebben – zouden ze misschien een Sovjetinterventie hebben uitgelokt. Dit blijft natuurlijk speculatie.

 

Ook de Amerikanen pretenderen een militaire interventie afgewend te hebben. In een publiek panelgesprek in januari 1996 te New York verklaarde Zbigniew Brzeziński dat de Sovjetunie van zijn interventieplannen heeft afgezien na de Amerikaanse reactie hierop. President Carter voerde via de ‘hotline’ enkele geladen gesprekken met Brezjnev . De VS zouden toen gedreigd hebben met zware sancties en zelfs met de bewapening van het verzet in Polen (naar analogie met hun reactie op de Sovjetinval in Afghanistan).[92] In zijn mémoires geeft Brzeziński wel een iets bescheidener beeld van de Amerikaanse tactiek. Door de dreiging openbaar te maken was de Sovjetunie – in tegenstelling tot 1968 – beroofd van het verrassingselement. In dat geval was mogelijk verzet vanwege de Polen een ontmoedigende factor geweest voor Moskou. Anderzijds benadrukte Brzeziński dat de VS de Polen tot kalmte heeft aangemaand. In 1956 was een van de redenen van het bloedige verzet van Hongaren te vinden in de aansporing hiertoe van het Westen.

 

Het lijkt erop dat de dreigingen met sancties en de internationale druk via de wereldopinie een zekere invloed gehad hebben. Brzeziński stelt niet dat dit met zekerheid dé reden was waarom geen interventie plaatsvond, maar wel dat de aangevangen militaire activiteit beëindigd werd na de door de VS geleide globale reactie.[93] Toch moet ook dit genuanceerd worden. Wat opvalt uit de Amerikaanse versie van de feiten is dat men heilig overtuigd was dat Moskou klaarstond om Polen binnen te trekken. Economische sancties zouden het voor de Sovjetunie ongetwijfeld bemoeilijkt hebben om de kosten van die interventie te dragen. Maar heeft dit de doorslag gegeven? De economische boycot die de VS afgekondigd hadden na de Sovjetinval in Afghanistan hebben de beëindiging van de bezetting daar niet bewerkstelligd. Daarentegen had militair ingrijpen in Polen door de VS een derde wereldoorlog kunnen veroorzaken.

 

Zowel de Polen als de Amerikanen trekken de lof dus naar zich toe. Toch zijn er vorsers die aan het Kremlin een bijzondere rol toebedelen. Andrzej Paczkowski ’s visie is opmerkelijk, omdat juist hij een grote rol toeschrijft aan de Sovjetleiding onder Brezjnev , en benadrukt dat die pragmatischer en voorzichtiger was dan men gewoonlijk stelt.[94] Hij sluit hier ongeveer aan op wat de auteurs van het boek The Polish Drama 1980-1982 schrijven: ze zouden met succes hun ongerustheid over de Poolse situatie ‘overdadig gedramatiseerd’ hebben.[95] De manoeuvres onder de naam ‘Sojuz 80’ werden volgens Paczkowski door de Sovjets als een blufmiddel gebruikt.

 

“Uiteraard was de voorwaarde voor een volledig succes dat deze bluf geloofd werd door diegene die het moesten geloven. De voorstanders van een interventie moesten dit niet geloven, aangezien ze niet op voorhand afgesproken gedrag vertoonden, maar waarschijnlijk hebben ook zij deze bluf geloofd.”[96]

 

Waarom zouden de Sovjets zo pragmatisch geweest zijn? Zouden de gevolgen van een mogelijke interventie de Sovjets afgeschrikt hebben? De détente behoorde sinds de inval in Afghanistan praktisch tot het verleden. Verbaal en symbolisch protest van het Westen hadden net als economische sancties geen invloed gehad op de houding van Kremlin ten opzichte van de Afghaanse kwestie. Maar de Poolse kwestie lag moeilijker, omdat niemand  verwachtte dat een interventie zo gemakkelijk zou verlopen als in 1968 en de Polen hardnekkig verzet zouden leveren. Dat de Sovjets hiermee rekening gehouden hebben, blijkt onder meer uit documenten van een voormalige KGB-agent die naar het Westen is overgelopen. In een rapport van begin september 1980 staat reeds het volgende gemeld:

 

“[…] op 6 september waarschuwde de stafchef van de Poolse marine, admiraal L. Janczyszyn , twee Sovjetadmiraals dat een militaire interventie  niet in ‘normalisatie’ zouden eindigen zoals in Praag in 1968, maar in een catastrofe. ‘Als buitenlandse troepen naar Polen zouden worden gestuurd […] zal er een rivier van bloed zijn. U moet weten dat u met Polen te maken hebt en niet met Tsjechoslowaken’.”[97]

 

Enerzijds hadden de Sovjets er ongetwijfeld alleen voordeel bij om een oplossing te vinden die geen militaire interventie vereiste, bijvoorbeeld doordat de Polen de orde zelf herstelden. Anderzijds kon Moskou het verlies van de Poolse volksrepubliek uit zijn invloedsfeer niet accepteren, omdat het een beslissende nederlaag in de Koude Oorlog zou betekend hebben. In dat geval was een militaire interventie van het Warschaupact nog het ‘minste kwaad’, maar dan wel voor het Kremlin. Dit lijkt onze stelling te bevestigen dat Moskou niet stond te springen om te interveniëren. Het lijkt ons dus logisch verder te zoeken naar argumenten die een mogelijke interventie zouden uitgesloten hebben. Meer nog omdat noch een minder gespannen maatschappelijke situatie, noch verzet van de Poolse leiders, noch economische sancties van de VS dit absoluut garanderen. Het militaire aspect van een invasie is nog niet ter sprake gekomen. Bovendien was het te verwachten dat de Polen bij een inval hardnekkig weerstand zouden bieden. Kan dit een beslissende factor geweest zijn? Enkele militairen hebben zich over zo’n scenario gebogen.

 

Er is weinig discussie rond de waarschijnlijke uitkomst van een mogelijk gewapend ingrijpen vanwege het Warschaupact in Polen. Michail Sadykiewicz , een ‘dissident’ Pools militair stelt in zijn essay Jaruzelski’s War dat Jaruzelski beter dan wie ook in Polen de capaciteit en sterkte van de Sovjetstrijdkrachten kende.[98] Indien het ‘worst-case’-scenario van verzet vanwege de Polen – dit werd ook door zo goed als iedereen verwacht – tegenover een interventiemacht van het Warschaupact zou hebben plaatsgevonden, zijn de meeste experts het erover eens dat het in het nadeel van de Polen zou hebben uitgedraaid. De Amerikaanse militaire politicoloog, Arthur Rachwald voegt er het probleem van de consolidatie van zo’n een operatie bij:

 

“Het lijdt geen twijfel dat Polen uiteindelijk door de Sovjets overrompeld zou worden, die dan voor de moeilijke en economisch kostelijke opdracht zouden staan om de Polen onder controle te houden.”[99]

 

Rachwald besluit dat het zeer moeilijk zou worden voor Moskou het tij te doen keren zelfs zonder enige vorm van sancties. Daarom kan aangenomen worden dat de Sovjetunie eerst naar een andere, in haar ogen betere, oplossing zou zoeken voor men tot het ultieme middel van een interventie zou overgaan. Dit betekent niet volgens Rachwald , dat het Kremlin in laatste instantie zou getwijfeld hebben.

 

“De Sovjets waren nog niet bereid om het historisch falen van het communisme toe te geven, noch waren ze geneigd hun imperialistische ambities op te geven, zelfs niet tegen de prijs van een wereldcrisis.”[100]

 

Anders geformuleerd zou militair verzet vanwege de Polen evenmin een mogelijke interventie uitsluiten.

 

De vraag waarom het niet tot een interventie gekomen is, kan niet eenduidig beantwoord worden. Wellicht speelden alle hierboven aangehaalde redenen een rol. De Amerikaanse reactie zou de Sovjetunie een hogere prijs hebben doen betalen voor het behoud van haar machtspositie in Centraal en Oost-Europa. Bovendien zou het voor Moskou geen aantrekkelijk vooruitzicht geweest zijn om met de weerstand van de Polen af te rekenen. Men omschrijft de toenmalige Sovjetleiders als ‘oud en verstard’ en spreekt weleens van een gerontocratie. Niettemin moeten we aannemen dat ook zij naar een aantrekkelijker optie zochten. Op de topontmoeting van 5 december werd die door de Poolse leiders gepresenteerd. Daarenboven matigde de oppositie in Polen zich, wat een verdere verscherping van de gespannen toestand tegenwerkte.

 

Omgekeerd moeten we erkennen dat indien de Sovjetunie een militaire campagne ondernomen zou hebben, die op termijn succesvol zou geweest zijn. De militaire overmacht ten opzichte van de Polen was gewoonweg te groot. Daarom kunnen we niet uitsluiten dat Moskou – om haar strategische belangen te vrijwaren – zelf zonder aarzelen ingegrepen zou hebben. Deze dreiging wordt door critici geminimaliseerd, maar daarmee minimaliseren ze eveneens de rol van de toenmalige Poolse leiders. Die hebben namelijk het Kremlin meer opties gegeven, door alsnog een ‘eigen’ Poolse operatie tegenover die van het Warschaupact te stellen. Dit is niet onbelangrijk: Moskou zag juist hierin een voordeligere uitweg. Hierdoor kwamen de Poolse leiders opnieuw tussen twee vuren terecht. Indien ze geen modus vivendi met de oppositie konden bereiken en een interventie wilden vermijden, werden ze gedwongen zelf het initiatief te nemen en voor een luguber alternatief te kiezen. 

 

 

HOOFDSTUK III. DE HAND VAN MOSKOU. (VOORJAAR & HERFST 1981)

 

In dit hoofdstuk behandelen we de periode van het begin van 1981 tot aan de herfst van dat jaar. We geven hier geen chronologisch feitenrelaas en verwijzen daarvoor naar de appendix bij deze verhandeling. Het is eerder de bedoeling om het verloop van de crisis in het jaar 1981 te bekijken vanuit het perspectief op een mogelijk maatschappelijk compromis. We hebben reeds in het vorige hoofdstuk de interventiedreiging besproken en de periode tot eind 1980 afgerond. Hieruit zijn er enkele kerngedachten van belang voor de problematiek van dit hoofdstuk. We stelden vast dat er sprake was van een mogelijke militaire interventie. Daaruit kunnen we alvast vermoeden dat de Poolse politieke lijn in 1981 niet vrij zal geweest zijn van ‘de hand van Moskou’. Het Kremlin wilde een doelstelling verwezenlijkt zien: er moest afgerekend worden met de oppositie in Polen.

 

De gebeurtenissen in december 1980 hadden tot gevolg dat de Poolse autoriteiten een eigen scenario gingen uitwerken om met de oppositie af te rekenen om een interventie van buitenaf te vermijden. Uit bepaalde getuigenissen konden we afleiden dat de toenmalige Poolse leiders eerder ‘politieke middelen’ verkozen, dan een preventieve of preëmptieve militaire actie. De facto valt hieronder te verstaan dat een soort maatschappelijk compromis gezocht moest worden. De essentiële vraag waar we nu dus een antwoord op trachten te vinden luidt simpelweg: was een maatschappelijk compromis haalbaar?

 

Hiervoor zullen we vanuit verschillende invalshoeken werken. Ten eerste moeten we de situatie binnen de Poolse maatschappij analyseren. Welke problemen of gebeurtenissen hadden een invloed op het bereiken van een mogelijk compromis? Vervolgens is de situatie binnen de kampen in het conflict van belang. Welke tendensen heersten er binnen de PZPR en “Solidarność”? Hoe stonden zij tegenover een maatschappelijk compromis? Tenslotte moeten we nagaan hoe ver ‘de hand van Moskou’ reikte. Welke invloed, druk of mogelijke dreigingen werden door het Kremlin op de Poolse leiders uitgeoefend? Al deze factoren moeten in acht genomen worden indien men de problemen rond een maatschappelijk compromis wil analyseren.

 

De periode die strekt vanaf de gebeurtenissen in december 1980 tot aan de directe aanloop naar de uitroeping van de staat van beleg belichaamt zonder twijfel een belangrijke evolutie in de crisis. Zowel de PZPR als “Solidarność” hebben congressen gehouden; er zijn nieuwe conflicten losgebroken; massale militaire manoeuvres hebben plaatsgevonden onder leiding van de Sovjetunie en er vielen opvallende machtswissels waar te nemen aan de top van het Poolse partij- en staatsapparaat. Rekening houdend met deze elementen zullen we in dit hoofdstuk achtereenvolgens de volgende aspecten behandelen: de maatschappelijke situatie in het begin van 1981, de ontwikkelingen binnen de PZPR en “Solidarność”, de beleidslijn van Jaruzelski en de situatie zoals die geëvolueerd was in de herfst van 1981.

 

 

§1. Tussen Scylla en Charybdis

 

In deze paragraaf bekijken we de problematiek rond het bereiken van een maatschappelijk compromis vanuit het perspectief op haar slaagkans. In concreto gaan we wat dieper in op de maatschappelijke situatie in Polen in het voorjaar van 1981 en trachten we de verschillende hindernissen en problemen te duiden die het bereiken van een akkoord tussen de kampen konden bemoeilijken. Bepaalde zaken lijken misschien wat evident, maar er zijn interessante kanttekeningen voor deze periode die we niet uit het oog mogen verliezen in het verdere debat over de crisis.

 

De Poolse volksrepubliek bevond zich in 1981 in de ergste economische crisis sinds haar bestaan. Het was het culminatiepunt van de corruptie en mismanagement van de jaren voordien. Door het machtsmonopolie van de ‘nomenklatura’ vertoonde de Poolse ‘socialistische’ maatschappij bovendien paternalistische trekken. Enerzijds lag de volledige macht over de economie in handen van de autoriteiten, wat de suprematie van de politiek op de economie belichaamde. Anderzijds had de bevolking geleerd haar macht te gebruiken door met protest druk uit te oefenen op de autoriteiten, die dan tot toegevingen gedwongen werden. Dit was reeds tot een maatschappelijk fenomeen uitgegroeid:

 

“Er had zich een mechanisme ontwikkeld dat de dictatoriale aard van het regime corrigeerde. Op extreme momenten protesteerden arbeiders of intellectuelen, eventueel beide tezamen. Hun druk leidde dan tot een momentane democratisering van de beslissingen, maar vervolgens herviel de staatsmachine in haar oude gewoonten. Sommige experts stelden dat de partijelite een gezamenlijke bezitter was (als klasse) van de productiemiddelen. Door het ontbreken van concurrentie leidde dit tot crisissen.”[101] 

 

Zo’n crisissen hadden zich op regelmatige tijdsbasis voorgedaan: in 1956, 1968, 1970-1971 en 1976. Maar nooit hadden die zo’n omvang bereikt als begin jaren tachtig. Het ontstaan van “Solidarność” was hét teken van het gegroeide wantrouwen van de bevolking ten opzichte van de PZPR. Deze had de beloftes van het verleden niet waar kunnen maken, ­­met een nieuwe nog nooit geziene crisis – zowel politiek als economisch – tot gevolg.  

 

Een van de oorzaken voor dit groeiend wantrouwen was uiteraard rechtstreeks gekoppeld aan “Solidarność”, die een vrije toegang tot de media had gekregen. De berichtgeving via het ongecensureerde “Solidarność”-persagentschap – dat zelf uitgeverijen had – versterkte de vertrouwenscrisis tussen de bevolking en de autoriteiten.[102] De bevolking had nu weet van de talloze schandalen en de wanpraktijken van de ‘nomenklatura’, waar de officiële staatsmedia uiteraard over zweeg. Ook het bureaucratische wanbeheer van de economie kwam hierdoor sterk aan het licht. Dit leidde tot schrijnende toestanden: de elite hield er vaak een luxueuze levensstijl op na terwijl de bevolking in eindeloze wachtrijen met rantsoenkaarten voor lege winkels stond. Garton Ashstelt vast dat dit grote contrast tussen de elite en de bevolking in combinatie met het feit dat de “Solidarność”-pers hier volledig en sensationeel op wees reeds een grote factor vormde in het ontbreken van populaire steun voor de politici.

 

“De Polen geloofden hun leiders zelfs niet meer wanneer ze de waarheid vertelden, omdat er zo lang tegen hen gelogen was. Dus waren veel mensen ervan overtuigd dat het regime met voorbedachte rade voedsel achterhield om hun verzet te breken.”[103]

 

Garton Ash bemerkt dat de economische situatie in Polen er zo slecht aan toe was dat zonder uitgebreide buitenlandse hulp geen beterschap te verwachten was. Of er in de geruchten over een complot om voedingswaren te weerhouden iets van waarheid schuilde, weet hij niet, maar maakt daarbij wel een belangrijke kanttekening:

 

“Het is hoe dan ook belangrijk voor de verdere evolutie van “Solidarność”, dat veel mensen de samenzweringstheorie geloofden. Het was net deze combinatie van honger en wantrouwen die zo explosief werd.”[104]

 

In deze context was het zeer moeilijk om een maatschappelijk compromis te bereiken tussen de verschillende partijen. Beide kampen konden moeilijk naast elkaar bestaan. Onder druk van de sociaal-economische malaise voerde “Solidarność” actie om de looneisen en arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten. Tegelijkertijd maakte de erbarmelijke economische toestand het steeds moeilijker voor de autoriteiten om op deze eisen in te gaan. Het leek erop dat men in een vicieuze cirkel terechtkwam. Het is belangrijk dat men het aspect van de steeds verslechterende economische situatie in rekening brengt – de Poolse crisis begin jaren tachtig was immers in de eerste plaats van economische aard. Dit is een factor die steevast een beslissende invloed heeft gehad op een syndicale organisatie zoals “Solidarność”, dat reeds miljoenen leden telde.

 

Zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, had er zich een verzoenende sfeer ontwikkeld in de Poolse maatschappij na de interventiedreiging. Toch wees Garton Asherop dat nieuwe conflicten konden uitbreken. Terecht: in januari 1981 ontbrandde er een conflict rond de eis van ‘vrije zaterdagen’ en rond de registratie van een onafhankelijke boerenorganisatie “Solidarność” Wiejska [Ruraal “Solidarność”]. Het regime had zonder “Solidarność” te raadplegen beslist dat twee zaterdagen per maand zou gewerkt moeten worden. De vakbond, die eiste dat alle zaterdagen vrij moesten zijn, voelde zich miskend en stakingen waren het gevolg. Uiteindelijk werd er op het einde van de maand moeizaam een compromis bereikt over het zaterdagwerk, maar niet over de boerenorganisatie.[105]

 

Uit dit conflict heeft de leiding van “Solidarność” lessen getrokken. De spontane regionale stakingen haalden weinig uit in het beslechten van zo’n conflicten. Bijgevolg vormde zich een presidium binnen de Nationale Commissie van de vakbond dat, zoals Garton Ashhet omschrijft, als een voorlopig kabinet beschouwd kon worden.[106] De onafhankelijke nationale vakbondsorganisatie beschikte nu over een centrale autoriteit die zich kon spiegelen met het gecentraliseerde regime, permanentie in de leiding garandeerde en acties op nationale schaal kon coördineren. Sinds de akkoorden van Gdańsk had de Poolse bevolking hét middel gevonden om het regime tot toegevingen te dwingen: een algemene staking. Nu de kans reëel werd dat zoiets op nationale schaal tot stand gebracht kon worden, zouden de Poolse autoriteiten met een nog groter probleem geconfronteerd kunnen worden.

 

Door de dreiging van een mogelijke militaire interventie eind 1980, was het Poolse regime, zoals blijkt uit Kukliński ’s getuigenis, begonnen met de planning van een eigen operatie die in de lente van 1981 uitgevoerd zou kunnen worden. Eind januari van dat jaar trok de inlichtingendienst van de Verenigde Staten de conclusie dat er een groter risico bestond voor een Poolse militaire reactie op de situatie:

 

“[…] in vergelijking met de periode van oktober-november 1980, is de kans groter dat het Poolse regime, waarschijnlijk onder druk van de Sovjets, met geweld zal reageren op een grootschalige confrontatie zoals een algemene staking of de dreiging ervan.”[107]

 

Laten we even alles op een rijtje te zetten. In de economische situatie was geen verbetering te bespeuren, integendeel de crisis verscherpte zich. De corrupte ‘nomenklatura’ was in dit geval de grote boosdoener voor de bevolking. Uiteraard deden de voortdurend oplaaiende stakingsacties de productiviteit ook geen goed. Hierdoor was er een vertrouwenscrisis ontstaan tussen de bevolking en de autoriteiten dat een modus vivendi natuurlijk bemoeilijkte. De mensen richtten zich naar “Solidarność”, dat ondertussen zich verder en efficiënter organiseerde. Daarenboven steeg de maatschappelijke spanning opnieuw omwille van de nieuwe conflicten. Westerse analisten vreesden voor een gewelddadige reactie van het regime in het geval van een escalatie.

 

De vermoedens van die analisten werden waarschijnlijk gesterkt door de benoeming van generaal Wojciech Jaruzelskitot premier op 11 februari 1981. Nochtans bemerkt Garton Ashdat deze ontwikkeling aan de top van het regime hoop en vertrouwen deed opleven bij de bevolking en de oppositie. Jaruzelskiwas een van de weinigen in de hoogste rangen van de PZPR die absoluut vrij was van corruptie. Hij had de reputatie zich verzet te hebben tegen het gebruik van geweld tegen de stakers in 1970. Bovendien werd hij beschouwd als een voorstander van Kania ’s beleid die politieke middelen verkoos als de uitweg uit de crisis.[108] Door zijn status als militair dwong hij in brede lagen van de maatschappij respect af.

 

Op 10 maart 1981 vond er een ontmoeting plaats tussen Jaruzelski en Wałęsa . Jaruzelski stelt dat het gesprek vruchtbaar was en dat beiden het erover eens waren dat onderhandelingen de enige manier waren om conflicten op te lossen.[109] In zijn mémoires bevestigt Wałęsa dit, maar wijst er tegelijk op dat de situatie hoe dan ook gevoelig lag en dat de minste misstap tot een catastrofe had kunnen leiden.[110] Toen Jaruzelski tot premier benoemd werd, benadrukte hij de desastreuze toestand van de economie. Daarom riep hij op dat de vakbond drie stakingsvrije maanden zou naleven. “Solidarność” stemde hiermee in en de Nationale Commissie van de vakbond trachtte de stakingshaarden te blussen (wat niet belette dat in veel gevallen toch stakingen plaatsvonden).[111] Het tij leek te keren.

 

Garton Ash benadrukt dat deze ‘wapenstilstand’ zeer labiel was. Gedurende die periode vonden er arrestaties van oppositieleden plaats en werd er gewag gemaakt van provocaties. Op 19 maart kwam het tot een ernstige escalatie. Op een bijeenkomst van de provincieraad in Bydgoszcz werden “Solidarność”-militanten, die campagne voerden voor de erkenning van “Solidarność” Wiejska, afgeranseld door de veiligheidsdiensten. Tot overmaat van ramp waren net op dat moment de geplande ‘Sojuz 81’ manoeuvres aangevangen in Polen. In het kader van deze grootscheepse militaire operatie waren Sovjettroepen aanwezig op Pools grondgebied. Daarenboven waren er militaire oefeningen aan de grenzen van Polen met de DDR onder de naam ‘Druzjba 81’ nog niet beëindigd.[112]

 

De situatie explodeerde en “Solidarność” reageerde met een vier-uur-durende nationale staking. De vakbond was strijdvaardiger en beter georganiseerd dan tevoren, met bijna 10 miljoen leden. De sfeer werd grimmiger: “Solidarność” dreigde met een algemene staking; de ‘Sojuz 81’ manoeuvres werden onverwacht voor onbepaalde tijd verlengd.[113] Terwijl de hardliners in het Politiek Bureau van de PZPR erop aandrongen om de noodtoestand of de staat van beleg af te kondigen, hadden ruim een derde van de partijleden zich bij het “Solidarność”-kamp geschaard in voorbereiding van de algemene staking.[114] Niemand wist wat er zou kunnen gebeuren, de toenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken maakte zich zorgen dat het tot een interventie zou kunnen komen.[115] Daarom zouden de Poolse autoriteiten gedwongen kunnen worden tot preëmptieve militaire actie, zoals de Westerse analisten vreesden. Een doemscenario spiegelde zich voor.

 

Deze samenloop van omstandigheden, doet bij sommige protagonisten en historici vragen oprijzen. Garton Ash die als buitenstaander de crisis op de voet kon volgen, maakte enkele bedenkingen bij het incident van de mishandeling van de “Solidarność”-activisten. Daarbij gaat hij in op de geruchten over een bewuste provocatie om de oppositie uit te dagen en het conflict te verscherpen. De Britse historicus licht deze mooie ‘conspiracy-theory’ goed toe, maar bemerkt dat zij bijna onmogelijk te verifiëren is. Hoewel het gedrag van Rulewski – een radicaal activist van “Solidarność” – ongetwijfeld provocerend was, zouden de veiligheidsdiensten hem bewust hebben uitgekozen. De vraag rijst dan op wiens bevel dit eigenlijk zou gebeurd zijn, omdat de hoogste gezagsdragers toevallig die dag met andere zaken bezig waren.[116]

 

“De mensen dachten onmiddellijk aan Olszowski en Grabski . Er werd snel opgemerkt dat het merendeel van de ‘verzoeners’ in de partijtop op deze dag elders geëngageerd waren. […] Bovendien lag Bydgoszcz dicht bij het belangrijke spoorwegkruispunt van Inowrocław, op de strategische communicatielijn naar Oost-Duitsland, die waarschijnlijk door een staking lamgelegd zou worden. Bydgoszcz was Olszowski 's parlementair kiesgebied.”[117]

 

De geruchten lijken inderdaad steek te houden. Samen met andere hardliners drukten Stefan Olszowski en Tadeusz Grabski hun verwachtingen uit over een ontknoping met harde middelen op de zittingen van het Politiek Bureau die volgden op de gebeurtenissen.[118] Garton Ash stelt dat de provocatiethese nog meer gevoed werd door de onderlinge verdeeldheid binnen het partijapparaat. Hoe dan ook de reactie van “Solidarność” was er. Men riep op tot een algemene staking. De autoriteiten overwogen in het licht hiervan de staat van beleg uit te roepen.[119]

 

Naast Garton Ash trachten ook andere protagonisten en historici de gebeurtenissen te verklaren. Generaal Jaruzelski geeft in zijn mémoires geen duidelijk beeld van de gebeurtenissen. Tot op de dag van vandaag heeft hij vraagtekens bij hetgeen voorgevallen was. Hij onderstreept wel het gevaar dat het incident in Bydgoszcz teweegbracht en het feit dat hierdoor de ‘radicalen’ in alle kampen werden aangemoedigd. Voor hem ligt de initiële verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen echter bij de oppositie.

 

“Tot op de dag van vandaag beschouw ik dat voor het eerste deel van de gebeurtenissen de verantwoordelijkheid grotendeels bij “Solidarność” ligt. [...] Maar de ordediensten, dus het regime, is verantwoordelijk voor het afranselen. Tot vandaag sluit ik niet uit dat iemand geďnteresseerd zou geweest zijn in juist zo’n verloop van de gebeurtenissen. Maar ik kan evenmin uitsluiten dat de afranseling een spontaan karakter zou gehad hebben.”[120]

 

Aan de rol van “Solidarność” in de gebeurtenissen weidt Lech Wałęsa in zijn autobiografie een aanzienlijke paragraaf. Hij bevestigt dat de “Solidarność”-leiding alvast de precaire situatie goed inschatte. Zij was zich bewust van de spanning die zich had opgebouwd en besefte dat de Warschaupact manoeuvres een mogelijke dreiging inhielden. Onder de dekmantel van zo’n militaire operatie kon de noodtoestand uitgeroepen worden, en die militaire manoeuvres konden zelfs in een interventie uitmonden. De provocatietheorie wordt door Wałęsa bevestigd.

 

“Voor die zitting van de provincieraad van Bydgoszcz, ben ik gewaarschuwd geweest dat er een provocatie broeide. Dat is waarom, toen Rulewski mij gebeld heeft wanneer de militie de zaal binnenkwam, ik hem aanraadde goed na te denken. […] We zagen zeer goed dat iemand iets wilde uitlokken opdat wij de zondebok zouden spelen. De situatie was ernstig.”[121]

 

Nochtans relativeren de meeste historici deze complottheorie. Ze leggen meer nadruk op de gevolgen van de gebeurtenissen in Bydgoszcz, dan op een bewust gemanipuleerde oorzaak. Krystyna Kersten , expert voor de parlementaire commissie, stelt dat de these van een bewuste provocatie opgezet door radicalen binnen het partijapparaat op geen enkel bewijs stoelt. Ze wijst wel op de correlatie tussen enerzijds de gebeurtenissen en anderzijds het mechanisme dat uiteindelijk tot het uitroepen van de staat van beleg zou geleid hebben.

 

“Het was gemakkelijk te voorzien dat de reactie van de vakbond scherp zou zijn en tot een algemene staking zou kunnen leiden, wat Kania en Jaruzelski zou hebben gedwongen de staat van beleg uit te roepen.”[122]

 

Ook Douglas MacEachin, een ex-CIA medewerker, blijft terughoudend over een mogelijke provocatie, maar verwijst tegelijk naar de conceptuele analyses van de inlichtingendiensten van de Verenigde Staten. Die hielden blijkbaar wel rekening met een scenario waarin de oppositie met geweld onderdrukt zou worden:

 

“Maar tot op heden zijn er geen bewijzen vrijgegeven door inlichtingendiensten of uit de archieven van de vroegere Warschaupactlanden die de mening van een bewust opgezette provocatie definitief bevestigen of uitsluiten. Wat de oorzaak ook mocht zijn, het incident in Bydgoszcz en de reacties die eruit voortvloeiden, werden door analisten toen beschouwd als een voltooing van het decor om geweld te gebruiken […].”[123]

 

Andrzej Paczkowski heeft gepoogd wat dieper in te gaan op deze gebeurtenissen in Bydgoszcz en somt drie mogelijke hypotheses op over hoe het conflict veroorzaakt zou kunnen zijn.[124] Een eerste veronderstelt dat het optreden van de veiligheidsdiensten, met de excessen, op instructie van de hoogste autoriteiten plaatsvonden. Dit zou passen in het scenario waarbij vervolgens van de ‘Sojuz 81’ manoeuvres gebruik gemaakt zou zijn om een algemene ‘crackdown’ op “Solidarność” te beginnen, ondermeer door de staat van beleg uit te roepen. De tweede hypothese luidt dat het een provocatie was die vanuit bepaalde partijkringen bewerkstelligd was met het doel de leiders tot radicale maatregelen te dwingen. Hierbij zouden machtswissels niet uitgesloten worden. Als laatste mogelijkheid noemt Paczkowski de factor van de toevalligheid. De rellen zouden niet gepremediteerd tot stand gekomen zijn, maar waren eerder een samenloop van omstandigheden waar de controle over verloren was.

 

Welke hypothese het dichtst bij de waarheid staat laat Paczkowski in het midden. Wel benadrukt hij dat de derde kan gelden wanneer de andere twee hypotheses niet aangetoond kunnen worden. Ook onderstreept hij de moeilijkheid om tot een conclusie te komen, aangezien er weinig informatie beschikbaar is die enige opheldering zou kunnen brengen. Uiteindelijk kan geen van de hypotheses volgens hem volledig uitgesloten worden. Er zijn nog te veel mysteries en toevalligheden die vragen opwerpen omtrent de gebeurtenissen. In plaats van zich op de aanloop en de oorzaken van het incident te concentreren wijst ook Paczkowski daarom op de gevolgen:

 

“[…] pas de reactie van “Solidarność” op de eerder toevallige afranseling werd uitgebuit door de hardliners en hun mensen in binnenlandse zaken voor een escalatie van de gebeurtenissen, om zo de enige mogelijke succesvolle activiteiten af te dwingen, dit wil zeggen de ‘extremisten in de vakbond’ en de mensen van de oppositie aan te vallen. In die omstandigheden zou de opeenvolgende machtswissel aan de top van het regime waarschijnlijk noodzakelijk geweest zijn.”[125]

 

Als dit klopt, zo stelt Paczkowski, is hetplan van de hardliners in het partij- en staatsapparaat alvast niet gelukt. Mogelijk kregen diegenen die uit hun machtspositie zouden gezet worden, lucht van het opzet en ondernamen matigende stappen. Zij werden daarenboven gesteund door diegenen die zich niet konden verzoenen met een brutale afhandeling van het conflict.[126]

 

Ook daarmee gaat niet iedereen akkoord. Velen benadrukken de uitzichtloosheid van de situatie en de geringe manoeuvreerruimte. Jerzy Holzer stelde dat de Poolse communisten zich moesten begeven tussen een ‘Scylla van een volksrevolutie en een bloedige anticommunistische uitbarsting’ en een ‘Charybdis van een Sovjetinterventie.’[127] We houden het bij deze omschrijving. De situatie werd explosief en het perspectief op een compromis werd grimmiger, een krachtmeting tussen de kampen leek op komst. In de volgende paragraaf zullen we zien hoe de crisissituatie afliep en welke gevolgen zij had voor het alsnog bereiken van een maatschappelijk compromis.

 

 

§2. Interne ontwikkelingen

 

De Bydgoszcz-crisis na de schermutselingen van 19 maart 1981 is zonder twijfel de zwaarste politieke crisis geweest uit het voorjaar 1981. Het kwam toen tot een krachtmeting tussen het regime en “Solidarność”. De vakbond dreigde met een algemene staking, de autoriteiten konden de staat van beleg uitroepen en een interventie van het Warschaupact was niet uitgesloten. In deze paragraaf pikken we in op de Bydgoszcz-crisis en zullen de afloop ervan bespreken. Zij had belangrijke gevolgen. Niet zozeer voor het maatschappelijke conflict, dat toen even verzwakte, maar wel voor de interne situatie binnen de verschillende kampen.

 

De algemene staking waarmee “Solidarność” gedreigd heeft is er niet gekomen. Na marathononderhandelingen zijn de autoriteiten en de oppositie op 30 maart 1981 tot een vergelijk gekomen in het zogenaamde akkoord van Warschau. Het ergste was voorkomen. De meesten vreesden immers voor een bloedige afloop en waren daarom bereid geweest een compromis te sluiten.[128] Daarenboven dwarsboomde Jaruzelski tijdens de deliberaties van het Politiek Bureau de pogingen van de hardliners om toegevingen aan de oppositie te verhinderen. Hij was geen voorstander van een repressief antwoord van de autoriteiten op de stakingsdreiging:

 

“[…]de autoriteiten hebben alles gedaan, om geen wapens te gebruiken tegen de bevolking. Het huidige moment is anders, de dreiging is groter en moeilijker op te lossen. Ik vind dat alle mogelijke middelen aangewend moeten worden om het conflict op te lossen. [...] Ik ben voor het aanvangen van gesprekken morgen.”[129]

 

In het kamp van “Solidarność” heerste eveneens verdeeldheid. Wałęsa ’s adviseurs meenden dat een algemene staking een burgeroorlog zou ontketenen. Maar de overgrote meerderheid van de werkende bevolking was zich vol overgave op de confrontatie met het regime aan het voorbereiden. Het kwam zo ver dat de Poolse Kerk zich in het conflict mengde.[130] De aanwezigheid van Sovjettroepen in het land vergrootte wellicht de angst voor een escalatie, maar daar zullen we in de volgende paragraaf dieper op ingaan. Het akkoord tussen Wałęsa en de vice-premier, Mieczysław Rakowski , werd onder grote druk bereikt. Het aanvaarde compromis belichaamde de facto de erkenning van “Solidarność” Wiejska en de algemene staking werd ternauwernood verhinderd. Toch werd het akkoord door de beide partijen beschouwd als een nederlaag.

 

Het gevolg hiervan was dat de interne tegenstellingen die in elk van de kampen waren ontstaan gedurende de crisis zich verder verwikkelden. Binnen de PZPR (en natuurlijk ook in Moskou) ervoeren velen het akkoord als de zoveelste opeenvolgende toegeving aan de oppositie. Rakowski zou bovendien zijn volmacht om te onderhandelen hebben overschreden.[131] De spanningen binnen “Solidarność” laaiden op, omdat Wałęsa de interne democratie binnen de vakbond met de voeten getreden had. De achterban was volop gemobiliseerd en gericht op de confrontatie met het regime. De reacties op het akkoord waren daarom ook vernietigend. Vanaf dan begon de populariteit en de autoriteit van Wałęsa af te nemen binnen de organisatie.[132]

 

Binnen de PZPR vonden er interne machtsverschuivingen plaats. Er deed zich een krachtmeting voor tussen voor- en tegenstanders van een compromis. Met de afloop van de Bydgoszcz-crisis werd een datum vooropgesteld voor een buitengewoon partijcongres waar reeds eerder sprake van was. Het was duidelijk dat de machtsverhoudingen binnen de PZPR te verdeeld waren voor een sterk beleid. De hervormers stonden tegenover de hardliners. Maar de hoogste prioriteit was uiteraard de economische en politieke crisis. Om die te boven te komen zou de partij zichzelf moeten hervormen om een vastberadener beleid te kunnen voeren. De grote vraag is natuurlijk of dit hoe dan ook mogelijk was. Binnen de PZPR waren het principe van democratisch centralisme en ‘de hand van Moskou’ twee elementen die een sterke invloed hadden op de samenstelling van de partij- en regeringstop en dus het beleid.

 

Het principe van democratisch centralisme was een basisstelling van het leninisme waar niet van af te wijken viel. De zogenaamde ‘revisionisten’ pleitten voor veranderingen in deze doctrine, maar hun invloed leek beperkt.[133] Toch ondernamen enkele revisionisten binnen de partij een poging om het centralisme te doorbreken. Dit moest tot meer openheid leiden  en de partij meer naar het volk brengen, en ook de mogelijkheid bieden om een hervormingsprogramma in die zin uit te werken. Dit initiatief werd bekend als de ‘horizontale structuren’. Ze boekten echter geen wezenlijk succes. Er was trouwens nog een tegenreactie gekomen van hardliners binnen de partij die zich in obscure groeperingen organiseerden zoals het ‘Katowice forum’ en de ‘Patriottische Unie van Grunwald’. Ook deze groeperingen konden hun standpunten niet doordrukken.[134] Het zou hoe dan ook wachten worden op het IXde buitengewoon partijcongres dat in juli zou plaatsvinden.

 

In juni 1981 sloeg er quasi een bom in op een plenum van het Centraal Comité van de PZPR. Het had een brief gekregen van het Centraal Comité van de KPSU waarin de situatie in Polen van vernietigende kritiek werd bediend. Het Poolse partijbestuur kreeg te horen dat de contrarevolutie in het land woedde en dat zij er niets tegen ondernamen. De situatie had volgens Moskou een kritisch punt bereikt. De lijst van beschuldigingen werd afgesloten met de woorden: “We laten socialistisch Polen, broederlijk Polen niet aan haar lot over en we zullen niet toelaten dat haar kwaad wordt aangedaan.”[135] Tijdens het vervolg van het plenum kwam de politieke lijn van Kania en Jaruzelski zwaar onder vuur te staan .[136] Uiteindelijk mislukte een poging hen af te zetten. Maar het was duidelijk dat ze zware tegenstanders hadden binnen de partij.

 

Sinds de Bydgoszcz-crisis werden de Poolse leiders inderdaad onder druk gezet om de staat van beleg uit te roepen. Maarschalk Kulikov , de opperbevelhebber van de Warschaupacttroepen, zou Jaruzelski zelfs een lafaard genoemd hebben.[137] Uit KGB-documenten blijkt dat de Sovjets hun geduld begonnen te verliezen met de twee Poolse leiders en twee notoire hardliners naar voren schoven om hen te vervangen, Tadeusz Grabski en Stefan Olszowski . De bovengenoemde brief zou een aanmoediging kunnen geweest zijn tot een paleisrevolutie, maar het opzet is mislukt. Andrzej Paczkowski geeft nog een andere interpretatie: de brief had misschien de bedoeling om Kania en Jaruzelski tot een strenger beleid te dwingen door de Poolse leiders met hun medestanders en zelfs de Poolse maatschappij angst in te boezemen.[138]       

 

Toch blijkt uit documenten dat de KGB aan het plotten was om Kania en Jaruzelski te vervangen.[139] Het IXde congres zou het moment van de waarheid worden voor de Poolse leiders. Garton Ash beschrijft het congres inderdaad als ‘buitengewoon’. Hij stelt dat het helemaal niet voldeed aan de Oostblokstandaard. Nochtans kon niemand van een overwinning spreken. Voor het eerst werd er geheim gestemd – wat op zich een historische primeur was – maar noch de hervormers noch de hardliners boekten successen. Van beide kampen werden er velen weggestemd, maar uiteindelijk bleven beide strekkingen sterk genoeg om iedereen (en vooral Moskou) tevreden te houden. Aan de structuren van het partijapparaat werd uiteindelijk niets veranderd.[140] De uitkomst van het congres is niet doorslaggevend geweest en wijzigde in feite er niet erg veel. Christopher Andrew , een KGB-specialist, stelt zelfs dat de uitkomst van het partijcongres een praktische verlamming van het beleid tot gevolg had.[141]

 

Toch zijn er enkele lichtpunten bij dit partijcongres. Ondanks een uitkomst die Moskou moest geruststellen, was dit het meest ‘democratische’ partijcongres uit de geschiedenis van de PZPR. Er werd ook een decreet uitgevaardigd om plannen uit te werken voor een ‘front van nationale eenheid’.[142] Een ander besluit van het IXde congres was de motie voor een onderzoek naar de fouten die in het verleden begaan zijn.[143] De commissie die dit onderzoek zou verrichten kwam onder leiding van de ‘reformistische’ Hieronim Kubiak . Het zogenaamde Kubiak-rapport, dat insloeg als een bom, verscheen pas in 1982, reeds na de uitroeping van de staat van beleg en dus veel te laat.[144]

 

In ieder geval lijkt de PZPR niet geslaagd te zijn in wat het eigenlijk moest doen om uit de crisis te geraken: zichzelf hervormen. Antoni Dudek , een historicus aan de Jagiellonenuniversiteit, trekt de volgende conclusie over de pogingen van de partijhervormers:

 

“Het waren pogingen tot verandering, maar enkel binnen de PZPR. De horizontale structuren beoogden de democratisering van een partij, die de ontkenning van democratie belichaamde. [...] Op het IXde congres van de PZPR leden de hervormers een nederlaag, omdat de meerderheid van de partijactivisten besefte, dat die weg leidde naar de afbraak van het systeem, en zij waren juist de bevoordeelden ervan. De pogingen om de partij te democratiseren waren even utopisch als de pogingen om de staat te democratiseren die door “Solidarność” ondernomen werden. Zowel de enen als de anderen trachten een systeem te veranderen dat niet hervormd kon worden.”[145]

 

Dudek schat met andere woorden dat de kansen op een maatschappelijk compromis zeer gering waren.

 

Niet alleen de houding van en de situatie in de PZPR was van belang om tot een verstandhouding te kunnen komen. Een andere factor waarmee we rekening moeten houden is de evolutie van “Solidarność” zelf. Hebben zich veranderingen binnen de vakbond voorgedaan gedurende 1981? Was er sprake van een radicalisering? In hoeverre was deze evolutie een hindernis om tot een mogelijk compromis te komen? Sommige historici en protagonisten hebben hier hun eigen meningen over, die hier even zullen voorgelegd worden.

 

Het merkwaardige was dat “Solidarność” haar ontstaan te danken had aan een spontane stakingsgolf. Ze deed geen beweging ontstaan, maar was er zelf  eerder uit ontstaan. Het was de basis, vanuit de verschillende stakingscomités, die een organisatie had opgebouwd. Men was er vervolgens in geslaagd een nationale koepel te vormen, mee ingegeven doordat de solidariteit van de stakers over het ganse land doorheen de zomer van 1980 de akkoorden van Gdańsk had afgedwongen. Ondanks de spontaniteit van de protesten hadden bepaalde factoren een strakke organisatie bevorderd:  het gebruik van nationale symbolen, de Kerk, charismatische leiders en leden van de intelligentsia die als adviseurs optraden. [146]

 

Niettemin bleef de vakbond haar spontaan karakter behouden, omdat overwegend lokale conflicten tot lokale acties leidden. Douglas MacEachin wijst erop dat reeds in het begin van 1981 de leiding van de vakbond moeite had om haar achterban in toom te houden. Toen Wałęsa ’s eerste ontmoeting met de nieuwe premier, generaal Jaruzelski , zou plaatsvinden, had het leiderschap van “Solidarność” gepoogd om deze dag stakingsvrij te houden als teken van goede wil. Arbeiders in de stad Łódź hadden toen gedreigd de stad een uur lam te leggen om te protesteren tegen het onrechtmatig ontslag van enkele collega’s. Wałęsahad hiertegen opgeroepen, maar ondanks zijn tegenkantingen was de actie gewoon doorgegaan.

 

“De arbeiders van Łódź gingen hoe dan ook door met hun staking van een uur, wat de moeilijkheidsgraad illustreerde waarmee de leiding van “Solidarność” de acties haar basis kon controleren. Het feit dat de staking inderdaad tot de heraanstelling van de vijf ziekenhuisbedienden leidde, versterkte enkel de mening van de meer radicale elementen van de vakbond dat confrontatie de enige manier om resultaten te behalen was.”[147]

 

De spontaniteit en het radicalisme hebben zeker naarmate de crisis zich verder uitbreidde een permanent karakter gekregen. Daarenboven kwam de vraag of de vakbond zich enkel met syndicale zaken moest bezighouden en of er voor “Solidarność” ook een politieke rol was weggelegd? De jurist en publicist Lech Mażewski schreef een werk over het ideologische aspect in de evolutie van “Solidarność”. Volgens hem waren de akkoorden van augustus 1980 een werkelijke stap in de ‘detotalitarisering’ van de Poolse volksrepubliek. De PZPR behield zijn machtsmonopolie, maar moest daarvoor akkoord gaan met een feitelijk maatschappelijk pluralisme. Toen op 17 september 1980 “Solidarność” als een verenigde nationale organisatie ontstond werd een situatie gecreëerd waarbij tegenover een ‘totaal’ regime een ‘totale’ oppositie ontstond. Dit betekende volgens Mażewski dat de nieuwe beweging de weg van de radicalisering opging.[148]

 

Mażewski deelt de “Solidarność” beweging op in twee fracties: de oppositionele elite en de stakende werkers. Het is ook die elite die met theorieën als ‘self-limiting revolution’ en ‘evolutionism’ dweepte. Nochtans stelt Mażewski dat indien de akkoorden van Gdańsk volledig zouden moeten geďmplementeerd worden, dit inhield dat “Solidarność” in het maatschappelijk bestel ingelast zou moeten worden. Maar om dit te bereiken was het vereist dat het sociaal-economisch systeem zelf veranderingen onderging, wat in feite het zuiver syndicale aspect van de vakbond oversteeg. Mażewski duidt hier in feite op een anarcho-syndicalisme bij “Solidarność”. Hierdoor bediende “Solidarność” zich de facto van een maatschappelijke utopie, dat haar culminatiepunt kende in de formulering van het programma voor een ‘samorządna Rzeczpospolita [zelfbesturende Republiek]’.[149] Door dit syndicalistisch utopisme stelt Mażewski dat de confrontatie met het regime onvermijdelijk was:

 

“Toen “Solidarność” door de syndicale utopie beheerst werd, betekende dit dat de frontale botsing met partijgeleide staat enkel nog een kwestie van tijd was. Want er was geen andere mogelijkheid om een nieuwe Orde in Polen te stichten die de stellingen van de augustusakkoorden oversteeg, dan door een gewonnen confrontatie met de machthebbers.”[150]

 

Garton Ash nuanceert deze evolutie. Ook hij neemt twee strekkingen waar binnen de vakbondsorganisatie: een fundamentalistische en een pragmatische stroming. Toch ontkracht hij een uitbarsting van radicalisme door te benadrukken dat beide strekkingen het eens waren dat de ‘revolutie zichzelf in daden moest blijven beperken’.[151] Karol Modzelewski , historicus en protagonist van “Solidarność”, stelt daarentegen dat de radicalisering niet te vermijden was omdat de achterban dit in feite genereerde:

 

“De vakbond had zijn lot kunnen ontlopen voor de prijs van een capitulatie. De Nationale Commissie kon “Solidarność” aan de communisten gegeven hebben, maar dan enkel zoals Zagłoba de Nederlanden wegschonk, want de massa’s in de vakbond zouden dit niet aanvaard hebben. De pogingen om de verwezenlijkingen van augustus te behouden moesten leiden tot een conflict. In augustus werd het systeem waarmee het regime de maatschappij onder controle hield vernietigd, maar de manier van besluitvorming bleef dezelfde en bleek niet succesvol. De economische crisis breidde zich uit naar de staatsstructuren.”[152]

 

Antoni Dudek sluit hierop aan door te stellen dat de hoop op een mogelijk compromis bij veel leden van “Solidarność” aanvankelijk aanwezig was. Maar naarmate de beloften van de autoriteiten in hun oren steeds meer als holle woorden klonken, kende het extremisme binnen de vakbond een opgang.

 

“De beweging radicaliseerde zich, omdat zij die in het begin geloofden dat op lokaal vlak een compromis mogelijk was, begonnen in te zien dat niet mogelijk was. Ze verstonden dit zo: ofwel dwingen wij de partij op haar knieën, ofwel doet ze dat met ons.”[153]

 

Nagenoeg iedereen is het erover eens dat naarmate het conflict aansleepte, “Solidarność” radicaler werd. De enige nuance blijkt dat het de achterban was die deze radicalisering genereerde. De voortdurende ontevredenheid over de houding van het regime en de zich steeds verscherpende economische crisis waren hier de belangrijkste oorzaken van. Stilaan ontwikkelde zich binnen fracties van de vakbond de idee dat ze het politiek initiatief zouden moeten overnemen van de autoriteiten. Hoewel er zich onder de leiding uiteraard nog gematigden bevonden – zoals duidelijk blijkt uit de afloop van de Bydgoszcz-crisis – ging een aanzienlijk deel van de massale achterban de confrontatie met het regime als de enige uitweg zien.

 

De nasleep van de Bydgoszcz-crisis beloofde dus weinig goeds. Vanuit de PZPR kwamen er geen signalen dat verandering mogelijk was. Dit wordt zeer goed geďllustreerd met de uitkomst van het IXde partijcongres. Het tweeslachtige gedrag tegenover de oppositie zou blijven voortduren. Terwijl dit gebeurde, radicaliseerde de achterban van “Solidarność” zich en ging zij meer eisen stellen aan haar eigen leiding. Een compromis leek uitzichtloos, aangezien het in ieder geval aanvaardbaar moest zijn voor Moskou, wat heel waarschijnlijk voor de radicale achterban van “Solidarność” niet goed genoeg was. Daarenboven was de PZPR zodanig verdeeld dat het geen sterk beleid kon voeren en dus geen haalbaar initiatief in die zin leek kon voorleggen. Toch moeten we even stilstaan bij dit beleid, omdat critici de toenmalige leiders verwijten dat zij van in het begin geen compromis vooropstelden en niet zochten naar een modus vivendi.

 

 

§3. Opgezet spel?

 

In het vorige hoofdstuk werd aangestipt dat het Poolse partij- en staatsapparaat onder druk van een militaire dreiging van het Warschaupact met de voorbereiding van een eigen militaire operatie was aangevangen. Maar was de uitvoering hiervan reeds onvermijdelijk geworden? Had het Poolse regime nog de bedoeling de oppositie met ‘politieke’ middelen aan te pakken? In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn uiteenlopende problemen besproken om tot een mogelijk maatschappelijk compromis te komen. Het is aangewezen om de intenties van de Poolse leiders onder de loep te nemen. Sommige historici halen aan dat de PZPR leiding – hierin al of niet aangezet door het Kremlin – onder geen beding naar een modus vivendi streefde met “Solidarność”. In deze paragraaf zullen we dit aspect van de problematiek eens nader bekijken.

 

Jerzy Holzer benadrukt dat zelfs nog voor de beruchte topontmoeting in Moskou op 5 december 1980, het Poolse regime plannen maakte om met harde middelen de confrontatie aan te gaan met de oppositie. Het feit dat de staat van beleg lang voor zijn realisatie gepland was, noemt hij de ‘onbetwistbare eerste vaststelling van een historicus’.[154] Holzer is, zoals ook blijkt uit het vorige hoofdstuk, sceptisch over de mogelijkheid van een militaire interventie. Waarschijnlijk staat hij daarom eveneens kritisch ten opzichte van een mogelijke toenadering van het Poolse leiderschap naar “Solidarność”. Bovendien laat hij een zeker determinisme zien in zijn analyse over de gebeurtenissen van 1980-1981.

 

Maar Holzer staat niet alleen in zijn scepsis over de werkelijke bedoelingen van de Poolse autoriteiten. Er zijn historici die stellen dat de Poolse autoriteiten stelselmatig het conflict wilden laten escaleren om een legitimatie te creëren voor een militaire actie. De Bydgoszcz-crisis zou dus gekaderd hebben in zo’n tactiek van systematische provocatie.[155]  Daarom oordeelde Janusz Krupski, een van de experts voor de parlementaire onderzoekscommissie, dat een compromis niet tot de reële mogelijkheden behoorde.

 

“De voorbereiding tot de staat van beleg waren in een niet proportioneel hoge graad geavanceerd ten opzichte van de werking van de autoriteiten die tot een compromis zou kunnen leiden met “Solidarność”. De intentie om “Solidarność” in te lassen binnen het staatsbestel van de Poolse volksrepubliek zonder een ernstige poging deze te hervormen en het principe van de ‘periodieke confrontaties’ maakten zo’n compromis onmogelijk.”[156]

 

De bovengenoemde historici zien in de crisis van 1980-1981 een duidelijke lijn in de houding van de Poolse autoriteiten. Sinds de ondertekening van de akkoorden van Gdańsk zou het regime de oppositie hebben willen misleiden terwijl ze de voorbereidingen trof om op het juiste moment de staat van beleg uit te roepen. Dat generaal Wojciech Jaruzelskipremier werd, beschouwen zij als een concrete stap in de richting van een militaire afhandeling. De opperbevelhebber van het leger, die aan het hoofd van de regering stond, zou namelijk minder wezenlijke problemen ondervinden bij een overdracht van macht van een burgerlijke naar een militaire instantie. Nochtans geven veel historici en ook protagonisten van “Solidarność” een wat genuanceerde interpretatie van deze keuze voor de toenmalige minister van defensie als premier.

 

Adam Michnik , een van de leidende figuren in de KOR, beziet het aantreden van Jaruzelskiniet als een teken van de onvermijdelijkheid van de staat van beleg. Dit is wel belangrijk aangezien Michnik deel uitmaakte van de oppositionele elite in “Solidarność” en hierdoor laat uitschijnen dat althans toen bij de oppositie nog hoop bestond op een modus vivendi.

 

“Volgens mij kwam Jaruzelski niet aan de macht in februari 1981 met het plan voor de staat van beleg uit te roepen. Het spel hield in dat “Solidarność” in een wat hervormde communistische staatsstructuur diende opgenomen te worden en ze moest ontdaan worden van die antitotalitaire bedoelingen van het volk. Jaruzelski' s weifelen was verbonden met de vraag of zo’n mogelijkheid nog bestond of niet. Hij was zich er van bewust, dat hij een groot risico nam.”[157]

 

Garton Ash wijst erop dat, ondanks het feit dat Jaruzelskieen van de machtigste personen in Polen was, er eigenlijk weinig over hem geweten was. In tegenstelling tot andere figuren in de hoogste rangen van het partij- en staatsapparaat had hij wel een goede reputatie. Hij stond bekend als een voorstander van de politieke lijn van Kania én, misschien nog wel belangrijker, hij had zich verzet tegen het gebruik van geweld tegen de stakers in december 1970 en augustus 1980. Garton Ashstelt vast dat dit hem zeker het imago gaf een patriot te zijn.[158] De reacties na 13 december 1981 dat Jaruzelskide staat van beleg van begin af aan had voorbereid, worden door Garton Ash genuanceerd:

 

“Zoals elke goede communistische generaal zou Jaruzelski zulke noodplannen gehad hebben voor zo’n binnenlands gebruik van de strijdkrachten […]. Het lijdt geen twijfel dat hij deze plannen reeds had voor hij premier werd en ongetwijfeld heeft hij deze daarna verder ontwikkeld. Het relaas van de volgende paar maanden onderschrijft de these niet dat hij reeds beslist zou hebben deze uit te voeren toen hij premier werd in februari. Zijn woorden en daden doen eerder vermoeden dat in deze fase hij nog steeds op een politieke oplossing hoopte die aanvaardbaar was voor Moskou.”[159]

 

Andrzej Werblan , een politicoloog uit het PZPR-kamp, relativeert ook de betekenis van de planning van een mogelijk militair scenario in 1980. In feite repliceert hij op al wie dit aanhaalt om aan te tonen dat er geen goede wil was van het regime uit. In zekere zin spreekt Werblan hier ook als protagonist, hij was immers nog tot begin december 1980 lid van het Politiek Bureau van de PZPR.

 

“Men keert steeds weer terug op dit feit en behandelt het op een overdreven formalistische manier. Elk regime dat tegenover een massabeweging staat, moet rekening houden met wat er zou gebeuren indien een revolutie uit de hand zou lopen. En dit regime, van nature dictatoriaal, was niet voorbereid op zoiets, hoewel ze juni 1956 in Poznań en december 1970 aan de kust achter zich had.”[160]

 

We kunnen niet eenzijdig concluderen dat het regime sinds het begin van de crisis een modus vivendi met de oppositie zou uitgesloten hebben. Dat er concepten voor de staat van beleg reeds in het najaar van 1980 bestonden wordt ook helemaal niet ontkend door de Poolse leiders. Stanisław Kania getuigde tijdens het proces van generaal Kiszczak dat de eerste algemene plannen om de staat van beleg uit te roepen reeds in november 1980 opgesteld werden. De voormalige 1ste secretaris van de PZPR verklaarde bovendien dat het leiderschap van de KPSU hiervan op de hoogte was.[161] Dit laatste gegeven is wel problematisch. Waarom zou dan de dreiging van een interventie ontstaan zijn begin december 1980, indien de Polen reeds ervoor een plan hadden om de staat van beleg uit te roepen?

 

Kukliński bevestigt de planmatige uitwerking van de staat van beleg in het najaar van 1980. Maar tegelijk benadrukt hij dat het plan eind november van dat jaar reeds opgegeven was, omdat het onhaalbaar bleek.[162] Daarenboven wilden de Poolse leiders de oppositie met ‘politieke’ middelen aanpakken. Deze passieve houding van de Poolse communisten zou wellicht de Sovjetunie, Tsjechoslowakije en de DDR hebben gealarmeerd. Sinds september 1980 was de STASI reeds actief in Polen.[163] Waarschijnlijk verloren de Poolse leiders, door hun verregaande toegevingen aan de oppositie, snel hun geloofwaardigheid bij hun socialistische buurlanden.  

 

Niettegenstaande zijn overtuiging van een deterministisch element qua beleid van de Poolse leiders, wijst ook Jerzy Holzer op dit wantrouwen. Uit de reeds bekende Sovjetdocumenten leidt hij af dat het Kremlin in januari 1981 zeker niet dacht dat de Polen snel ‘buitengewone maatregelen’ zouden treffen. Zelfs na garanties gekregen te hebben voor een ‘Poolse’ oplossing op de topontmoeting van 5 december 1980, waren de Sovjets blijkbaar nog niet helemaal overtuigd van de ‘gehoorzaamheid’ van hun Poolse ‘kameraden’ en gingen daarom ‘onontbeerlijke druk’ op hen uitoefenen.[164]

 

Het wordt nu duidelijk dat om de intenties van de Poolse leiders te beoordelen, we twee vragen voorop moeten stellen: hebben de Poolse leiders getracht de staat van beleg te vermijden?; in hoe verre heeft Moskou druk uitgeoefend om die toch te bewerkstelligen?  Omdat Holzer duidt op het wantrouwen van het Kremlin aan het adres van de Polen, doen we er goed aan daar eerst wat dieper op in te gaan. In het protocol van de bijeenkomst van het Politburo van de KPSU op 28 januari 1981, vinden we het volgende fragment:

 

Rusakov : We oefenen sterke druk uit op onze Poolse vrienden. Het moet gezegd worden dat Leonid Ilits j bijna wekelijks met Kania praat, waarbij hij op een tactvolle manier alle problemen aanhaalt, terwijl hij kameraad Kania adviseert over de manier van werken. Het is nodig om vertegenwoordigers van de KGB, het ministerie van defensie en het ministerie van buitenlandse zaken te sturen waarmee we constant contact kunnen houden en de Poolse problemen oplossen. Ustinov : Kulikov is onlangs in de Poolse volksrepubliek geweest. Kameraad Kulikov had de indruk dat er op dit moment geen serieuze doorbraak is in Polen. We moeten voortdurend druk uitoefenen op het Poolse leiderschap. Ik heb manoeuvres voorzien in Polen voor maart. Me dunkt dat we die op een hogere graad moeten doorvoeren, dit wil zeggen ze te laten verstaan dat onze krachten gereed zijn.”[165]

 

 

De dreigende toon van Ustinov s woorden is niet te miskennen. Hoewel de meningen van historici verschillen over het al of niet bestaan van een interventiedreiging in 1980-1981, kan men niet ontkennen dat Moskou door militair machtsvertoon druk wilde uitoefenen op de Polen. Op een bijeenkomst van het Politburo op 12 maart 1981 vallen er nog woorden die sterk de frustraties van het Kremlin met de Poolse ontwikkelingen weergeven:

 

Rusakov : [...] Allen maken zich ongerust over de situatie in Polen. Ik meen dat de Poolse kameraden ook deze ongerustheid voelen. Ze zouden deze ongerustheid moeten beantwoorden met een vastberadener werking. Zelfs na de ontmoeting van de leiders van de broederlijke landen hebben ze de noodzaak niet verstaan van radicale stappen te ondernemen.”[166]

 

Ondertussen waren er al drie maanden verstreken na de topontmoeting van 5 december 1980. In de ogen van de hoogste gezagsdragers van de KPSU lijken de Poolse leiders zeer hardleers. Moskou was ongerust en trachtte de Poolse autoriteiten dit duidelijk te maken.

 

De Sovjetminister van defensie, Ustinov , oordeelde dat de Sovjetunie diende te kennen geven dat ‘haar krachten’ paraat waren. In Kukliński’s getuigenis vinden we dat de Sovjets inderdaad rond deze periode grootschalige manoeuvres onder het cryptoniem ‘Sojuz 81’ besloten uit te voeren. Daarbij zouden op het territorium van de Poolse volksrepubliek 30000 soldaten deelnemen. De Amerikaanse agent in de generale staf van het Pools leger beschrijft hoe doortastend de Sovjets de planning voor deze oefeningen aanpakten, waarbij ze de nodige druk en intimidatie van Poolse officieren niet schuwden. Volgens Kukliński stemden de Poolse leiders hiermee in om Moskou niet voor het hoofd te stoten.

 

“[…] ik wil hier zelfs niet op z’n minst suggereren dat generaal Jaruzelski of generaal Siwicki de bedoeling hadden om Sovjettroepen naar Polen te brengen. Dat zou onwaar zijn. Maar het lijdt geen twijfel dat hun akkoord voor de niet geplande oefeningen ‘Sojuz 81’, en daarna het door de vingers zien van het door de Russen voorbereide scenario tijdens zo’n complexe situatie in het land, op z’n minst een onvoorzichtig spelen met vuur was, [...].”[167]

 

Toen de crisis na de gebeurtenissen in Bydgoszcz uitbrak werden de ‘Sojuz 81’ manoeuvres voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervoor is niet duidelijk.[168] Was het een signaal dat indien Warschau geen korte metten maakte met de oppositie Moskou het in haar plaats zou doen? In tegenstelling tot december 1980 bevonden Sovjettroepen zich reeds op Pools grondgebied. Het is in ieder geval niet zover gekomen. Historici debatteren over de vraag of er een risico bestond dat Moskou militair zou ingrijpen.

 

Volgens Manfred Wilke is er geen eenduidig antwoord op de vraag of de Sovjetunie een militaire interventie overwoog. Hij duidt op de sluimerende crisis in de Sovjetunie die wel eens een invloed zou kunnen hebben gehad op de besluitvorming. De Duitse vorser vermeldde voor de parlementaire onderzoekscommissie in Polen dat maarschalk Kulikov begin april aan Oost-Duitse generaals meedeelde onder welke omstandigheden het tot een interventie kon komen.[169] Dit staat zelfs letterlijk geformuleerd in het rapport van een ontmoeting op 7 april 1981 tussen Kulikov en Oost-Duitse generaals ter evaluatie van de ‘Sojuz 81’ oefeningen:

 

“Sovjetmaarschalk Kulikov wees er met nadruk op dat in eerste instantie ze zelf hun problemen moesten zien op te lossen. Indien ze er niet in zouden slagen het zelf te doen en om hulp zouden vragen, zou er een andere situatie ontstaan, dan wanneer vanaf het begin Warschaupactlegers tot actie zouden overgaan.”[170]

 

Jarema Maciszewski, een historicus uit het PZPR-kamp en expert voor de parlementaire onderzoekscommissie, komt eveneens tot geen definitieve conclusie. Volgens hem kan men uit de planactiviteit voor een mogelijke interventie niet zonder meer concluderen dat die dan ook zou hebben plaatsgevonden, omdat daarvoor een beslissing nodig was. Anderzijds kan die ook niet genegeerd worden wanneer men de ontwikkeling van het conflict in acht neemt. Maciszewskistelt dat het dreigend element ‘zeer expliciet wordt geďllustreerd’ op de kaarten die betrekking hebben op de coalitieoefeningen van de Warschaupactlegers uit de jaren 1980-1981.[171]

 

Een andere expert voor de parlementaire onderzoekscommissie, Marian Zgórniak , sluit hierbij aan en stelt dat de kaarten met betrekking tot de ‘Sojuz 81’ manoeuvres aan een invasie ‘doen denken’.[172] Na een grondige bestudering van de kaarten van de verschillende militaire manoeuvres van de periode 1980-1981, komt Zgórniak tot een opmerkzame conclusie over de manoeuvres in  maart 1981:

 

“In totaal bestonden de legers […] dus uit 25 divisies, of 7 meer dan wat voorzien was voor een invasie in december 1980. In de buurt van de baai van Gdańsk waren ook oefeningen begonnen van de Baltische Vloot van de Sovjetunie.”[173]

 

Zgórniak wijst erop dat de Sovjetunie gedurende de Bydgoszcz-crisis een enorme druk op de Poolse leiders uitoefende ondermeer via hooggeplaatste legerofficieren die ter plaatse waren ten gevolge van de oefeningen. Tijdens deze periode had Brezjnev tweemaal naar Kania getelefoneerd en gesteld dat de situatie in een ‘kritieke fase’ beland was, dat het socialisme ‘bedreigd’ was en dat indien de Polen de zaak niet zouden aanpakken er iets erger zou kunnen gebeuren.[174] Vervolgens wijst Zgórniak op een nieuw element dat tot nog toe niet is achterhaald, maar wel gepubliceerd werd in de krant Rzeczpospolita.[175] De algemene staking die voorzien was op 31 maart zou afgeblazen zijn geweest na een interventie van paus Johannes Paulus II . Deze zou via de Sovjetambassadeur in Rome te kennen gegeven hebben dat het niet tot een staking zou komen op voorwaarde dat er geen interventie zou plaatsvinden. Brezjnev zou de paus hebben laten weten dat indien de staking onmiddellijk afgeblazen zou worden, er geen interventie zou plaatsvinden. De Poolse primaat Stefan Wyszyński zou dit pauselijk ‘bevel’ aan Wałęsa hebben doorgegeven en deze heeft dan zonder de leiding van “Solidarność” te raadplegen de staking afgeblazen.[176]

Historici laten dus uitschijnen dat het concept van een militaire interventie alleszins niet uit te sluiten was. We trachten meer opklaring te vinden bij de feiten. De Bydgoszcz-crisis was niet uitgemond in een algemene staking, de Polen hadden een vreedzame uitweg gevonden, maar de ‘Sojuz 81’ manoeuvres waren nog niet beëindigd. Zou het Kremlin de Sovjettroepen op Pools grondgebied inzetten om haar belangen te vrijwaren? Voor Moskou was het op 30 maart 1981 gesloten akkoord onaanvaardbaar; dit is duidelijk op te maken uit Brezjnevs woorden op de bijeenkomst van het Politburo op 2 april 1981:

 

“We delen allen de ongerustheid over der verdere ontwikkeling van de gebeurtenissen in Polen. Het ergste is dat onze vrienden luisteren, met onze adviezen akkoord gaan, maar praktisch niets doen. Maar de contrarevolutie valt aan over het hele front.[...] Ik zal even uitweiden over het laatste telefonisch gesprek met Kania op 30 maart. Kania beriep zich op het laatste Plenum van het CC van de PZPR en wees verwijtend op de scherpe kritiek die ze kregen. Ik zei hem onmiddellijk: dat hebben ze terecht gedaan. Men moet jullie niet enkel bekritiseren, maar met een stok slaan. Dan zouden jullie het misschien verstaan. Zo heb ik het hem exact verteld. Kania gaf toe dat ze te zwak handelen, dat ze resoluter moeten zijn. Ik antwoordde hem: Hoeveel maal hebben wij jullie niet trachten te overtuigen dat jullie vastberadener moeten werken, dat men niet mag toegeven aan “Solidarność”. Jullie spreken steeds over een vreedzame weg, terwijl jullie niet verstaan of niet willen verstaan, dat zo’n vreedzame weg jullie veel bloed kan kosten.[...] We moeten ons werk verder zetten met onze vrienden, nieuwe methoden te zoeken om de situatie in Polen te beďnvloeden. Het lijkt me nodig om tegen de wil van onze vrienden in te gaan en kameraden Andropov en Ustinov naar Brest te laten gaan voor een ontmoeting met Kania en Jaruzelski . Dat zal ons beter toelaten de situatie in het land te kennen, de intenties van onze vrienden te beoordelen en nogmaals ons standpunt uiteen te zetten. Als reserveplan hebben we nog het bijeenroepen van een nieuwe ontmoeting van de Zeven op het hoogste niveau over de situatie in Polen.” [177]

 

Zoals blijkt uit het bovenstaande fragment zouden Andropov , de KGB-chef, en Ustinov , de minister van defensie, een ontmoeting hebben gehad met Jaruzelskien Kania na de ondertekening van het akkoord van Warschau. Deze vond in het geheim enkele dagen later plaats in een gespannen sfeer.[178] Er vielen harde woorden. Op 9 april vergaderde het Politburo van de KPSU weer. Andropov en Ustinov brachten toen verslag uit van die geheime ontmoeting. Over de houding van Kania en Jaruzelski meldde Andropov het volgende:

 

“In verband met het sturen van troepen, zeiden ze rechtuit dat dat onmogelijk is. Men kan de staat van beleg eveneens niet uitroepen. Ze zeggen dat niemand hen zou verstaan en dat ze niet in staat zouden zijn iets te verwezenlijken. Ze benadrukten dat ze de orde zullen herstellen met eigen krachten.”[179]

 

Daaropvolgend had hij zelf het standpunt van de Sovjets aan hen voorgelegd:

 

“De staat van beleg had men reeds lang geleden kunnen uitroepen. Wat betekent dat, de staat van beleg uitroepen. Het zou jullie helpen de druk van de contrarevolutionaire elementen, wat voor onrustzaaiers ook te breken, eens en voor altijd de stakingen en de anarchie in de economie te beëindigen. Het project om de staat van beleg in te voeren is met de hulp van onze kameraden voorbereid en het is nodig die documenten te ondertekenen.”[180]

 

De Poolse leiders hadden zich hiertegen verzet, omdat het parlement dit eerst moest goedkeuren, maar daar had Andropov geen oren naar. Jaruzelski en Kania verbonden zich ertoe deze documenten door te nemen. Deze plannen zijn niet aanvaard door de Poolse leiders en door de generale staf van het Pools leger.[181] Ze zijn wel hun eigen plannen versneld beginnen uit te werken. Holzer wijst er terecht op dat er blijkbaar verschillende versies opgemaakt werden voor zo’n operatie: in Polen en in de Sovjetunie.[182]  Generaal Jerzy Skalski maakte destijds deel uit van de generale staf van het Pools leger en verklaarde als getuige voor de parlementaire onderzoekscommissie dat het Sovjetplan een ergere variant was van wat in 1956 in Hongarije gebeurd was.[183]

 

We weten nu dat Moskou verre van afzijdig stond ten opzichte van het beleid van de Poolse leiders. Rechtstreekse diplomatieke druk via telefoongesprekken en het militaire drukkingsmiddel van de ‘Sojuz 81’ manoeuvres bevestigen dit. Daarenboven komt de arrogantie van het Kremlin goed tot uiting met de poging een operationeel plan, in Moskou opgetekend, om de staat van beleg uit te roepen op te dringen. Het op 30 maart 1981 bereikte compromis en de weigering het opgelegde Sovjetplan uit te voeren is opmerkelijk. Het beleid van de Poolse leiders lijkt ons niet eenzijdig op het uitroepen van de staat van beleg gericht. We vragen ons af wat het gevolg was van deze respectievelijke houding van Warschau en Moskou.

 

Volgens Vojtech Mastny, een medewerker van het CWIHP, heeft de afloop van de Bydgoszcz-crisis en de ontmoeting tussen Jaruzelski, Kania , Andropov en Ustinov ervoor gezorgd dat de Sovjetunie definitief van haar interventieplannen heeft afgezien. Hij haalt aan dat op 2 april de Sovjetleiders zeer ongerust waren over de invloed die “Solidarność” had binnen de Poolse maatschappij. Hij relativeert Brezjnev s woorden over een nieuwe topontmoeting van de zeven Warschaupactstaten in overweging te nemen. Mastny benadrukt dat Brezjnev vier dagen later op het Tsjechoslowaakse partijcongres verklaarde dat de weg uit de Poolse crisis in Poolse handen lag.[184] Jaruzelski bevestigt dit en zet dit kracht bij door te stellen dat het zelfs hierdoor tot onenigheid kwam tussen Brezjnev en Husak .[185] Laten we niet vergeten dat gedurende de Poolse crisis ook Honecker en Husak de Poolse situatie hevig bekritiseerden. De ontwikkelingen in Polen konden gemakkelijk naar de DDR en Tsjechoslowakije overwaaien. Volgens Mastny werden de ‘Sojuz 81’ manoeuvres op 7 april beëindigd, ondanks Moskou’s frustratie met het gedrag van de Poolse leiders, die weigerden de staat van beleg uit te roepen.

 

“Geprikkeld als het Kremlin was met Kania en Jaruzelski zag het geen geloofwaardige vervangers voor hen […]. De ‘Sojuz’ manoeuvres kwamen tot hun eind terwijl dreigende vluchten van Sovjetvliegtuigen met voorraden voor hun basissen op Poolse grondgebied nog enkele dagen bleven duren. Wat de bedoeling ook kon zijn, de militaire optie was opgegeven.” [186]

 

Mastny lijkt het zelfs zo voor te stellen alsof het de Sovjetunie was die voor een dilemma stond. Alleszins bevestigt hij deels in zijn conclusie dat voor de Poolse leiders – althans subjectief  gezien – de dreiging van een militaire interventie reëel moest zijn.

 

“Om de uitkomst te verkrijgen die ze wilde, moest de Sovjetunie omnipotent lijken terwijl in werkelijkheid haar opties beperkt waren.”[187]

 

Toch is het opvallend dat Kulikov op 7 april 1981 – de dag van de beëindiging van de ‘Sojuz 81’ manoeuvres – voor Oost-Duitse generaals een kader schetste waarin een interventie kon plaatsvinden. Maar de opperbevelhebber van het Warschaupact ergerde zich dat Kania en Jaruzelski niet bereid waren het leger en de ordediensten in te zetten. Sterker nog, ze stelden gewoonweg dat ze er niet op konden rekenen. Ook het kader van het Poolse leger nam deze positie in en beweerde niet op haar manschappen te kunnen steunen.[188] Het Pools leger verzette zich blijkbaar op cruciale momenten om onder rechtstreekse druk van de Sovjets tot actie over te willen gaan. Zoals ondertussen ook gebleken is uit KGB-bronnen hadden de Sovjets niet het volste vertrouwen in generaal Jaruzelski om het tij te doen keren.[189] Het Pools leger toonde bovendien een zeer hoge graad van trouw aan haar Poolse bevelhebbers.

 

De loyauteit van het leger – op enkele uitzonderingen na – aan Jaruzelski is trouwens een heel opmerkelijk fenomeen, zeker omdat de gebeurtenissen van een decennium eerder nog niet vergeten waren. Hierop verder ingaan zou buiten het bereik van deze verhandeling liggen. Wel een bedenking: generaal Jaruzelski stond al meer dan tien jaar lang aan het hoofd van het Pools leger. In die tijd heeft hij zich kunnen omringen met zijn getrouwen.[190] Wiesław Górnicki , een adviseur van generaal Jaruzelski , bevestigd dit en maakt bovendien een interessante kanttekening. Een groot deel van het officierencorps – meer bepaald het hoger leidinggevend kader – was zijn ontberingen onder het stalinisme nog niet vergeten.

 

“Dat is een zeer belangrijk, niet geapprecieerd element van de toenmalige situatie. Het hoger leidinggevend kader had reeds ervaringen met de USSR. [...] Onze aanvoerders, zelfs die op lager niveau, kenden het vreselijke en diverse potentieel waarover de USSR beschikte. Daarom steunde het leger eensluidend de lijn van Jaruzelski .”[191]

 

Het valt niet te betwijfelen dat de Sovjets het Pools leger zouden zuiveren van ‘lastige elementen’ indien ze zelf zouden moeten ingrijpen in Polen. De legerleiding had dus persoonlijke redenen om een interventie van buitenaf te vermijden.

 

Volledige zekerheid hebben we natuurlijk niet, maar we kunnen stellen dat alvast tot op een bepaald moment de Poolse leiders nog een ‘politieke’ oplossing – overwogen zouden hebben. Dat dit eerder het inlassen van “Solidarność” in het communistische staatsbestel dan een werkelijk democratisch compromis betekende, is niet te betwijfelen. De voormalige opposanten hebben gelijk wanneer ze zeggen dat Jaruzelski niet oprecht met “Solidarność” praatte. Maar dan wel omdat de democratische eisen van de vakbond nooit zouden zijn ingewilligd. Het Kremlin zou zich in de eerste plaats hebben verzet. Dat Moskou de mogelijkheden van de Poolse leiders – of ze die nu overwogen of niet –  beperkte staat eveneens vast. Toch kunnen we niet stellen dat de uitroeping van de staat van beleg op 13 december 1981 reeds doorstoken kaart was sinds de akkoorden van Gdańsk. De Poolse autoriteiten en legerleiding hadden plausibele redenen om toch nog te trachten een ‘politieke’ modus vivendi te vinden.

 

 

§4. Alea iacta est?

 

We hebben in de vorige paragrafen gezien dat de perspectieven voor het bereiken van een maatschappelijk compromis zeer moeilijk waren. Het is niet zeker dat de staat van beleg met voorbedachte rade is voorbereid en uitgeroepen, maar het is wel zeker dat de Poolse leiders tot op een zeker moment voor een compromis ijverden. Tijdens de zomer van 1981 vond het buitengewoon partijcongres plaats van de PZPR. De uitkomst heeft weinig veranderingen met zich meegebracht. Tegelijk nam de sfeer binnen “Solidarność” een meer radicalere wending. Deze factoren hebben de kansen op een maatschappelijk compromis niet vergroot. We zullen in deze paragraaf nagaan hoe de situatie geëvolueerd was tegen de herfst van 1981, precies een jaar na de akkoorden van Gdańsk. Waren tegen eind 1981 de perspectieven op een modus vivendi nog reëel of niet? Dat is de vraag waarop we een antwoord zullen trachten te vinden. We schetsen dus de maatschappelijke en politieke situatie in de Poolse volksrepubliek.

 

De zich nog steeds verergerende economische crisis bleek straatdemonstraties en hongermarsen over het gehele land uit te lokken. De eisen van “Solidarność” verschoven zich nu naar het recht om controle uit te oefenen over de distributie van de goederen. Dit was onaanvaardbaar voor de autoriteiten, die de vakbond ervan beschuldigden de macht in het land te willen grijpen. Eind augustus brak de dialoog tussen het regime en “Solidarność” gewoonweg af. Garton Ash vermoedt dat deze breuk wellicht met voorbedachte rade door het regime georkestreerd was. Hij noemt het het begin van het einde van gesprekken tussen de vakbond en het regime.[192]

 

Op 19 oktober 1981 werd Stanisław Kania opzij geschoven en werd vervangen door generaal Jaruzelski , die nu de drie machtigste posten in de volksrepubliek bekleedde: minister van defensie, premier en eerste secretaris van de PZPR. Over hoe en waarom deze machtswissel plaatsgevonden heeft bestaan veel uiteenlopende theorieën, maar daar gaan we niet dieper op in. Wat we wel vaststellen is dat uit KGB-documenten blijkt dat Moskou van gedacht was veranderd over Jaruzelski. Die zou dus in hun ogen nu wel bereid geweest zijn een vastberadener beleid te voeren.[193] Zou dit gevolgen hebben gehad voor het alsnog bereiken van een maatschappelijk akkoord?

 

Władysław Frasyniuk, een protagonist van “Solidarność”, stelt dat vanaf de herfst van 1981 een compromis niet meer tot de reële mogelijkheden behoorde. Hiermee reageert hij op de stelling dat de vakbond de staat van beleg zou hebben uitgelokt.

 

“Het is niet “Solidarność” dat het scenario van december ineengestoken heeft. Die is ontstaan in het Centraal Comité en zou hoe dan ook gerealiseerd zijn, wat de vakbond ook gedaan zou hebben. In de zomer stierven de horizontale structuren uit in de PZPR. In de herfst bevonden zich geen liberalen meer in het leiderschap van de PZPR. Vanaf oktober konden we zien dat alles in de richting evolueerde van de vernietiging van “Solidarność”. De autoriteiten zochten enkel nog een voorwendsel.”[194]

 

Frasyniuk wordt in zijn mening bijgetreden door zijn vroegere strijdmakker Karol Modzelewski, al legt die wel een deel van de schuld bij de vakbond. Hij stelt dat de eisen die “Solidarność” stelde niet realistisch waren. Men had de mogelijkheden van veranderingen binnen het partijapparaat overschat. Volgens Modzelewskiwas het niet enkel de conservatieve vleugel binnen de PZPR, het zogenaamde partijbeton, die een afrekening met “Solidarność” zocht, maar wel het ganse activum van heel de partij. Terugblikkend besluit Modzelewskidat de vakbond gedoemd was.[195]

 

Van 5 september tot 7 oktober 1981 hield “Solidarność” haar eerste nationaal congres, waar ook buitenlandse delegaties op aanwezig waren.[196] Garton Ash beschrijft het als een ultra-democratische bedoening die hem deed denken aan de adelsdemocratie in de middeleeuwen. Hoewel de Britse historicuseruit concludeert dat de revolutie zich ‘nog steeds zou begrenzen’, zijn er toch enkele zaken die moeten opgemerkt worden over dit congres. Eén van de punten op de agenda waren de economische hervormingen. De stelling dat een ‘zelfbesturende Republiek’ hiervoor het politieke antwoord zou zijn, ging toch verder dan de stellingen van de akkoorden van Gdańsk.[197] Daarenboven was er iets waar Moskou zeker niet over te spreken was geweest. In het begin van het congres in september deed “Solidarność” een oproep naar de werkende bevolking van Oost-Europa om haar voorbeeld te volgen.[198]

 

Het Kremlin reageerde dreigend op deze ontwikkelingen met een van de grootste militaire manoeuvres uit de geschiedenis van het Warschaupact – onder de codenaam ‘Zapad 81’. Die werden gelijktijdig met het vakbondscongres uitgevoerd onder rechtstreeks toezicht van de minister van defensie van de Sovjetunie, Dimitri Ustinov . We vinden geen aanwijzingen dat ze een effectieve interventie beoogden. Michail Sadykiewicz bemerkt wel het volgende over deze oefeningen:

 

“Die hadden ongetwijfeld de bedoeling van een demonstratie en een waarschuwing te zijn. De militaire expeditie in Afghanistan was geen hindernis om ze door te voeren op zo’n grote strategische schaal.”[199]

 

Van een interventiedreiging was dus geen sprake. Dit was bovendien de periode – volgens de getuigenis van kolonel Kukliński – dat de beslissing om de staat van beleg uit te roepen onvermijdelijk werd.[200] Hier zullen we onze aandacht nog op vestigen in het volgende hoofdstuk.

 

Toch wijzen de toenmalige Poolse leiders op een belangrijke verwikkeling. Merkwaardig genoeg was het geen militaire, maar een economische kwestie. Jaruzelski stelt dat de Sovjetunie dreigde met een stopzetting van de toevoer van brandstoffen naar Polen indien de staat van beleg niet werd uitgeroepen.[201] In zijn mémoires heeft Mieczysław Rakowski , destijds vice-premier, deze beperking van de Sovjetimport beschreven. Hij omschrijft het als psychologische oorlogsvoering, een feitelijke chantage door Moskou. Deze aangepaste importregeling was in ieder geval wel als ‘drastisch’ te omschrijven:

 

“[…] in 1982 was er in plaats van 13,1 miljoen ton petroleum, enkel 4,1 miljoen ton en zelfs geen enkele ton benzine, motorolie, kerozine en brandolie, thee, visconserven, kazen enz. voorzien.”[202]

 

We vinden een weerslag hiervan in een bron uit de Oost-Duitse archieven. Op 27 november 1981 had de DDR ambassadeur in Warschau, Horst Neubauer , een gesprek met de Poolse minister voor vakverenigingen Stanisław Ciosek . In een telegram aan de SED-leiding becommentarieerde hij dit gesprek.

 

“De leiding van de KPSU heeft besloten de handelsbalans uit te balanceren voor de Poolse volksrepubliek voor het jaar 1982. Jaruzelski is hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. [...] in de praktijk komt dit neer op een totale ineenstorting van Polen. In de brief zijn geen politieke eisen gesteld, slechts de eis om vastberadener en niet dubbelzinnig op te treden. [...] in het geval van een vastberaden strijd tegen de contrarevolutie is de Sovjetunie bereid tot aanzienlijke economische hulp. Jaruzelski staat nu voor de keuze, ofwel niet te strijden en het volk in een catastrofe te storten, of aan te vallen en economische hulp te krijgen, of hij nu wil of niet, uiteindelijk is hij gedwongen om op te treden.”[203]

 

 

Merkwaardig genoeg wordt de dreiging van ‘economische sancties’ impliciet bevestigd door een van de grootste sceptici namelijk, Jerzy Holzer . Hij vindt enkele zaken terug in de deliberaties van het Politburo van de KPSU volgend op de Bydgoszcz-crisis.[204] Tijdens een bijeenkomst op 2 april 1981 kaartte Ustinov het uitspelen van de economische factor aan :

 

“Ik vraag me af of we geen maatregelen van economische aard dienen te overwegen. Wat is het huidige beeld van onze Poolse vrienden? Wij helpen hen, ontnemen van ons eigen en van onze vrienden en geven aan Polen, en het Poolse volk weet dit niet.”[205]

 

Holzer bedenkt dat Ustinov waarschijnlijk aasde op een mediacampagne in Polen over de ‘altruďstische vrijgevigheid’ van de Sovjetunie en haar bondgenoten, maar er wel een ‘zinspeling op een economische blokkade’ achter kon schuilen.[206] Hij verwijst ook naar de geheime ontmoeting in Brest tussen Kania , Jaruzelski , Andropov en Ustinov. Deze laatste bediende zich daar met dezelfde dreigende toon.

 

“Ik heb hen rechtuit gezegd, zoals we dit hebben besloten op de zitting van het Politburo, wat er zal gebeuren als het daar zal oververhitten en in welke economische situatie het land zich dan zal bevinden. [Ustinov rekende uit wat Polen ontving en besloot:] En als ze dit niet zullen krijgen, wat dan?”[207]

 

Hier komt een belangrijk aspect aan het licht van de zwakke positie waarin het Poolse regime zich bevond ten opzichte van zowel Moskou als de oppositie. Polen was voor de noodzakelijke toevoer van brandstoffen en andere grondstoffen aangewezen op de Sovjetunie. Indien deze toevoer zou gestopt zijn, dan zou de toen al rampzalige economische situatie nog drastisch verergerd zijn. Wat zou er kunnen gebeuren indien er in de winter niet voldoende energie zou geweest zijn om de woningen te verwarmen? De primaire industrie zou stilvallen en de bevoorrading in de winkels helemaal in elkaar storten. Wat zou in dat geval de reactie van “Solidarność” en de bevolking zijn? Men kan zich moeilijk positieve ontwikkelingen inbeelden.

 

Een ander aspect dat een compromis hinderde was de beperking in manoeuvreerruimte die Jaruzelski kreeg in de PZPR zelf. De harde kern, het zogenaamde ‘beton’, benadrukte meermaals een harde lijn te willen voeren tegen “Solidarność” en vonden steun bij de buurlanden.[208] De ‘nomenklatura’ anderzijds was niet geneigd een compromis te aanvaarden, omdat dit het einde van hun beschermd geprivilegieerd leven betekende. Soms rijst de vraag of een dreiging van een coup binnen de Poolse partij zou hebben bestaan.[209] In een interview voor het weekblad van “Solidarność”, gepubliceerd in Gazeta Wyborcza, stelde kolonel Kukliński dat Jaruzelski rond oktober-november 1981 een formeel ultimatum gesteld kreeg van een aantal partijfunctionarissen van midden en lokale rang. Indien Jaruzelski nog langer weifelde de operatie uit te voeren, zouden zij bereid zijn geweest zelf het initiatief  te nemen.[210]

                                  

Kukliński staat met zijn mening niet alleen. Andrzej Micewski , een onderhandelaar van de Kerk in 1981, meent eveneens dat er een dreiging bestond dat de hardliners de macht zouden overnemen. Dit zou waarschijnlijk de kans op een Sovjetinterventie hebben vergroot.

 

“Was het niet voor de staat van beleg geweest dan zou het ‘partijbeton’ de macht hebben overgenomen, met de hulp van de staatsveiligheid, maar zonder het leger. Ze zouden niet met de arbeiders overweg gekund hebben en de Russen zouden Polen zijn binnengevallen. Tijdens de door “Solidarność” geplande betoging op 17 december zou het tot provocaties en gevechten gekomen zijn. De Jaruzelskiploeg zou op een zitting van het Centraal Comité zijn vervangen door hardliners. Indien de arbeiders erin geslaagd zouden zijn de staatsveiligheid te verslaan dan zou de USSR, wachtend op wat er zou gebeuren op 17 december, moeten hebben interveniëren.”[211]

 

Tijdens het onderzoek van de parlementaire onderzoekscommissie kwam deze problematiek uiteraard ook aan bod. De Poolse generaal Łazarczyk insinueerde dat er een mogelijkheid bestond van een ‘vijfde colonne’ naar het Praagse voorbeeld van 1968, hij vernoemde zelfs enkele personen die hierbij betrokken hadden kunnen zijn. Jaruzelski ’s plaatsvervanger als minister van defensie generaal Florian Siwicki bevestigde dit relaas echter niet. Hij stelde wel dat in het geval van een interventie men naar medestanders van de Sovjets zou gezocht hebben.[212] Generaal Jaruzelski bevestigde de dreiging van een mogelijke ‘paleisrevolutie’ wel, maar weigerde namen te noemen. Hij stelde dat in dat geval de nieuwe leiders het leger vroeger dan 13 december zouden hebben ingezet.[213] Hij voegde eraan toe dat de internering van Edward Gierek en zijn entourage na 13 december niet alleen aan de bevolking moest tonen dat ze het uitsluitend op de oppositie gemunt hadden. Deze zet diende ook om de oppositie binnen de PZPR tegen Jaruzelski’s beleid de pas af te snijden.

 

Andrzej Werblan is van dezelfde mening. Hij wijst op de brief van het Centraal Comité van de KPSU aan het Centraal Comité van de PZPR in juni 1981, waarin werd aangezet tot zo’n mogelijke ‘paleisrevolutie’. Hij stelt dat indien Jaruzelskizich van zijn verantwoordelijkheid had gedistantieerd, iemand anders de staat van beleg zou hebben uitgeroepen. In de eerste plaats zou het om een machtswisseling in het leger te doen zijn geweest.[214]              

 

Werblan s stelling wordt bevestigd in documenten van de KGB. In de zomer zou een groep Poolse generaals de KGB hebben benaderd met een plan om Jaruzelski af te zetten en de rest van de regering te arresteren. Ze zouden voorts enkele duizenden opposanten naar de Sovjetunie hebben willen deporteren. Uit de documenten blijkt dat het niet om leden van de toenmalige regering of uit het Politiek Bureau gaat. Deze groep zou dan na de machtsovername om ‘militaire assistentie’ vragen aan de rest van het Oostblok. Christopher Andrew stelt wel vast dat er in de documenten meegesmokkeld door de overgelopen KGB-agent Vasilij Mitrochin geen antwoord van Moskou te vinden is op deze plannen voor een militaire coup .[215]

 

De voorzitter van de parlementaire onderzoekscommissie, Jerzy Wiatr, stelde dat er zich binnen de PZPR inderdaad een ‘Targowica’ bevond, een groep van mensen die om de militaire hulp van de Sovjetunie vroegen. Volgens Wiatr zouden deze personen voor de commissie hebben getuigd, maar niets hebben bekend.[216] Zo’n hulpvraag had kunnen volgen op een mogelijke ‘putsch’ binnen de PZPR. Uit Oost-Duitse documenten blijkt dat er inderdaad mensen waren binnen het Poolse establishment die om ‘broederlijke assistentie’ vroegen.[217] Jerzy Holzer wijst op bepaalde allusies in deze aard die te vinden zijn in de documenten van het Sovjetpolitburo. Zo liet defensie-minister Ustinov op 29 oktober 1981 een vreemde opmerking vallen. Hij verklaarde dat de Polen niet klaar waren om de Sovjetlegers te ‘ontvangen’.[218]

 

We kunnen alleszins besluiten dat er enkele aanwijzingen zijn die het vermoeden bevestigen dat een coup binnen het Poolse establishment, met of zonder ‘broederlijke assistentie’, mogelijk was. De Poolse leiders moesten hiermee rekening houden. Was er nog hoop op een ‘politieke’ oplossing eind 1981? De vooruitzichten waren niet zo positief. Toch werden er in de herfst van 1981 nog pogingen ondernomen om een compromis te bereiken.

 

Eén van de besluiten van het IXde buitengewoon partijcongres hield de oprichting in van een ‘front van nationale eenheid’. Op 30 oktober 1981 riep Jaruzelski , inmiddels ook 1ste secretaris van de PZPR, op tot de vorming van een Raad van Nationale Eenheid. Die zou leiden tot een ontmoeting van de ‘grote drie’: Jaruzelski, Wałęsa en de nieuwe primaat van de Poolse Kerk, Józef Glemp .[219] Jaruzelski stelde dat zijn voorstel door Glemp goedkeurend onthaald werd, maar dat Wałęsa twijfelachtig stond.[220] Critici beweren dat dit voorstel nog slechts een afleidingsmanoeuvre was, om de aandacht van de voorbereidingen op de staat van beleg te verbergen voor de oppositie. Maar uit KGB-documenten blijkt dat Moskou ook zijn twijfels had met de houding van Jaruzelski .[221]

 

Een Raad van Nationale Eenheid was uiteraard niet denkbaar in Polen zonder deelname van de Kerk. Aan de Kerk in de Poolse volksrepubliek wordt ook vaak een ‘dissidente’ rol toegekend. Dit ligt niet ter discussie in het debat dat in deze verhandeling aan bod komt. Nochtans is het opmerkelijk wat een voormalig dissident zoals Adam Michnik hierover te vertellen heeft:

 

“Laten we de rol van de Kerk niet mythologiseren. De oppositie kon pas op de sympathie van de Kerk rekenen na 13 december. En met de steun was het ook anders. De Kerk was anticommunistisch, maar uit haar analyse viel niet af te leiden dat men het communisme ten val zou kunnen brengen  Integendeel: het communisme zou blijven bestaan en daarom moest men zich op een verstandige manier aanpassen. Ik heb niets tegen onze bisschoppen. Dit was een rationeel betoog. Maar ik vind het wel verkeerd dat men tegenwoordig de geschiedenis van de Kerk voorstelt al zou het een lange traditie hebben van democratische oppositie.”[222]

 

De oprichting van een Raad van Nationale Eenheid is ondanks de steun van de Kerk niet gerealiseerd. Het was “Solidarność” dat niet toehapte. Volgens Wałęsa had ieder van de drie deelnemers aan deze ontmoeting een andere visie gepresenteerd. Het regime eiste de aanvaarding van bepaalde politieke voorwaarden, omdat anders hoe dan ook niets mogelijk was.[223] “Solidarność” antwoordde dat zolang er structureel niets veranderde aan het systeem de oorzaken van de ontevredenheid ook niet zouden verdwijnen. De Kerk sprak zich daarentegen verzoenend uit op basis van evangelische waarden. Wałęsa stelt dat de ontmoeting geen enkel resultaat voortbracht en uiteindelijk tot een impasse geleid heeft.[224]

 

Zbigniew Bujak – een van de radicalen binnen de vakbond – gelooft dat een compromis wel mogelijk was, maar ziet in het mislukken van de top van de ‘grote drie’ hét bewijs dat de autoriteiten niet oprecht met “Solidarność” wilden praten. Volgens hem volhardde in de herfst van 1981 het regime in z’n wil om de staat van beleg uit te roepen.[225] Het voorstel voor een Raad van Nationale Eenheid was zo geformuleerd opdat de vakbond het niet zou aanvaarden, waardoor het dus diende om de staat van beleg te legitimeren.

 

“[...] twee maanden voor de staat van beleg op de ontmoeting van die drie personen werd “Solidarność” iets voorgelegd dat het niet kon aanvaarden. Vandaag leg ik een deel van de schuld bij Wałęsa en bij mij voor het feit dat we geen alternatief hadden voor een compromisvoorstel. Misschien hadden we te weinig politieke ervaring  [...].”[226]

 

Bujak benadrukt dat een compromis in 1981 tussen het regime, de Kerk en “Solidarność” een Sovjetinterventie kon voorkomen en tot een ‘finlandisering’ van Polen zou leiden.[227] Hij staat ondanks zijn vroeger radicalisme niet alleen met zijn mening. Ryszard Reiff – de toenmalige vertegenwoordiger van PAX én lid van de Rada Państwa [Staatsraad], formeel de hoogste autoriteit in het land – meent dat het regime zich tegen de Sovjetunie had kunnen opstellen zoals in 1956.[228] Toen hadden de Sovjets ook gedreigd Polen binnen te vallen, maar deden dit uiteindelijk niet dankzij de overtuigingskracht van Władysław Gomułka en een massale mobilisatie van de Poolse bevolking. Zowel Bujak als Reiff , die tijdens de crisis tot tegengestelde kampen behoorden, denken dat een compromis haalbaar was, maar door de onwil van het regime niet bereikt werd.

 

Sommige historici spreken dit tegen . Volgens Antoni Dudek – nochtans een sympathisant van “Solidarność” – waren de omstandigheden waarin de populaire Gomułka zich tegen de Sovjets had verzet volledig verschillend dan die eind 1981. In de eerste plaats veronderstelde dit een machtswissel in de hoogste organen van staat en partij.

 

“In 1981 was zo’n scenario onmogelijk, omdat Wałęsa , in tegenstelling tot de leiders van de CRZZ [officiële vakbonden], geen lid was en kon zijn van het Politiek Bureau van de PZPR.”[229]

 

Dudek benadrukt dat een compromis tussen de partijen in 1981 onmogelijk was, omdat een van de kampen genoodzaakt zou zijn te capituleren. Hij stelt dat er geen heil te verwachten was van zo’n Raad van Nationale Eenheid en verwijst daarbij naar de gebeurtenissen in 1989.

 

“[...] in werkelijkheid was het een discussieforum. Het was moeilijk om een orgaan, dat plots over zaken moest beslissen, te incorporeren in het communistische machtsbestel tegen de constitutionele orde en de regeringspraktijk in. De voorstellen van de autoriteiten waren schijn. De Raad van Nationale Eenheid paste niet, zoals “Solidarność” dat ook niet deed, in het monocentrische systeem. Er was maar één uitvoerend orgaan, de communistische partij, en elke poging een ander in te voegen zou geleid hebben tot de ineenstorting van het systeem. In 1989 wilden de autoriteiten de oppositie tot meeregeren overhalen, maar ze ontketenden een lawine als reactie en verloren de macht.”[230]

 

Andrzej Werblan besluit dat noch “Solidarność”, noch de partij genoeg voelde voor een modus vivendi. Terugblikkend stelt hij dat men in een doodlopend steegje beland was en daardoor de staat van beleg een onvermijdelijk noodlot werd.

 

“Enerzijds was het toenmalige “Solidarność” een beweging die zich niet onderwierp aan haar leiding, de leiders moesten zich aan de beweging aanpassen. Het was een levendige plebeďsche massabeweging, waarin de theorie van de ‘self-limiting revolution’ als een mythe fungeerde. “Solidarność”, zoals elke plebeďsche beweging, had de neiging om extremer te worden in zijn doelen. Met zo’n beweging kon geen macht gedeeld worden. Dit zou slechts mogelijk geweest zijn met een gedisciplineerde beweging. Anderzijds woog in het kamp van de autoriteiten, in hun activum en omgeving, de onwil, zelfs vijandigheid, ten opzichte van zo’n oplossing door.  Dit was dus een kwadratuur van een cirkel die zou uitmonden in de staat van beleg.”[231]

 

Was er nog hoop op een haalbaar compromis eind 1981. De meerderheid van de aangehaalde protagonisten en historici vinden van niet. Het was inderdaad zeer moeilijk om nog tot een vergelijk te komen. De spanningen in de maatschappij waren in feite steeds toegenomen en al tijdens de Bydgoszcz-crisis was volgens velen een catastrofale confrontatie van de twee kampen op het nippertje vermeden. Noch de partij leek in staat iets te kunnen veranderen, noch “Solidarność” scheen zich te kunnen blijven matigen. Bovendien profileerde de ‘hand van Moskou’ zich op regelmatige basis in de Poolse politiek. We lijken naďef indien we een compromis nog tot de mogelijkheden beschouwen.

 

Hoe moeten we het voorstel van Jaruzelski voor een Raad van Nationale Eenheid, beschouwen in het licht van deze feiten? Daar is alsnog geen duidelijk antwoord op te geven. In ieder geval kunnen we stellen dat de economische crisis en de internationale, geopolitieke context niet in het voordeel van een maatschappelijk compromis lagen. Enerzijds kunnen we deze realiteit niet negeren, maar anderzijds minimaliseren de critici niet enkel de dreiging van een militaire interventie, maar ook de pogingen van het regime om een compromis te vinden.

 

Kunnen we besluiten dat in de herfst van 1981 de teerling reeds geworpen was en de uitroeping van de staat van beleg onvermijdelijk was. Is het zo dat zij voortvloeide uit de impasse of het onvermogen om een modus vivendi tussen regime en “Solidarność” te vinden? Of hadden de Poolse leiders zich reeds vroeger voorgenomen haar uit te roepen en zochten ze gewoon naar een juiste aanleiding, zoals critici beweren? We gaan hier verder op in in het volgende hoofdstuk.

 

 

HOOFDSTUK IV. HET POOLSE SCHISMA. (DECEMBER 1981)

 

Toen er eind 1980 sprake was van een interventiedreiging, besloten de Poolse leiders om met Poolse krachten een uitweg te vinden en de crisis in de eerste plaats met ‘politieke’ middelen op te lossen. Heel 1981 ondernamen zij pogingen om tot een compromis te komen of alleszins een dialoog gaande te houden. De perspectieven voor de slaagkansen bleken zeer miniem. “Solidarność” ging te ver voor de PZPR – uiteraard ook voor Moskou – en het Poolse regime ging niet ver genoeg voor “Solidarność”.

 

Was de staat van beleg daarom onvermijdelijk geworden? Een antwoord op deze vraag loopt samen met de beoordeling van de stelling dat de staat van beleg het ‘minste kwaad’ was. We moeten daarom onderzoeken of er van een interventiedreiging nog sprake was en of er eventueel een andere uitweg dan de staat van beleg had kunnen zijn. Was dit ‘minste kwaad’ een noodzakelijk gevolg van de gebeurtenissen tijdens de crisis van 1980-1981, zoals de protagonisten van het regime stellen? Of hebben critici zoals Jerzy Holzer gelijk wanneer ze stellen dat het zwaard van Damocles boven het hoofd van de “Solidarność”-beweging hing sinds haar ontstaan? Deze vraag eist een cruciaal antwoord in het debat rond de Poolse crisis. We wijden er dan ook dit hele hoofdstuk aan.

 

We nemen verschillende aspecten rond de uitroeping van de staat van beleg apart onder de loep. Eerst vorsen we naar de concrete redenen waarom de staat van beleg uitgeroepen is net op 13 december 1981. Vervolgens bekijken we de interventiedreiging vanuit een nieuw licht aan de hand van recent bronnenmateriaal dat tot een grote controverse heeft geleid. In de vierde paragraaf gaan we het VS-beleid in deze periode kritisch bevragen. Door Kukliński waren de Amerikanen zeker op de hoogte van de planning voor de staat van beleg. Nochtans zweeg Washington in december 1981. Ten slotte bekijken we in de laatste paragraaf of de uitroeping van de staat van beleg kon kaderen in een politiek van het ‘minste kwaad’. Dit is een fundamenteel probleem in het debat rond de uitroeping van de staat van beleg. Is het zo dat deze argumentatie enkel voorkomt bij protagonisten van het toenmalige regime? Of delen anderen eveneens deze mening?

 

 

§1. Operatie ‘X’: achter de schermen

               

De staat van beleg is, alles bij elkaar genomen, laat uitgeroepen: pas zestien maanden na de akkoorden van Gdańsk en een jaar na de gebeurtenissen van december 1980. Tijdens de Bydgoszcz-crisis hebben de autoriteiten nog onderhandeld, maar gedurende 1981 verkleinde de kans dat een modus vivendi tussen het regime en “Solidarność” bereikt zou worden. Nochtans zijn we geen duidelijke aanwijzingen tegengekomen dat de operatie ‘X’, verwijzend naar de uitroeping van de staat van beleg, op til was. Het is vooral niet duidelijk wanneer het regime besloten heeft om de operatie, waarvan de planning sinds december 1980 dateerde, uit te voeren en niet meer naar een compromis te streven.

 

De ‘auteurs’ van de staat van beleg verdedigen zich door te stellen dat ze die uitgeroepen hebben omwille van de ‘allerhoogste noodzakelijkheid’.[232] Het was in hun ogen nog de enige uitweg uit de crisis, waarbij een militaire interventie, economische chaos en een bloedige burgeroorlog vermeden werd. Toch blijft de kwestie ambigu. In deze paragraaf trachten we een beeld te vormen van de verschillende elementen die tot de beslissing hebben geleid om op 13 december 1981 de staat van beleg uit te roepen.

 

Voor de parlementaire onderzoekscommissie verklaarde Jaruzelskidat het mislukken van het compromis de voornaamste reden vormde voor de uitroeping van de staat van beleg.  “Solidarność” moest instemmen met een aantal ‘politieke’ voorwaarden: een verbod op stakingen in de winter van 1981-1982, het afblazen van de voor 17 december aangekondigde straatmanifestaties en rond de tafel gaan zitten voor gesprekken met de PZPR, de Kerk, de ZSL, de SD, de officiële vakbonden en vertegenwoordigers van de intelligentsia.[233] Een positief gevolg hieraan zou geleid hebben tot de oprichting van een Raad van Nationale Eenheid, zoals voorgesteld op de top van de ‘grote drie’ op 4 november 1981. Volgens Jaruzelski was echter aan geen enkele voorwaarde voldaan, integendeel:

 

“[…] bij “Solidarność” haalden de extreme tendensen de overhand. Tegen de raad van de Kerk en de gematigde activisten, zoals Lech Wałęsa , besloot de meerderheid van de oppositie via de kortste weg naar de macht te dingen.”[234]

 

In 1992 zijn onderzoekers aangevangen met het bestuderen van de Poolse archieven. Uit dit onderzoek is duidelijk gebleken dat de planning voor de operatie reeds lang voor 13 december bezig was. Men heeft een verzameling documenten, plannen en uitwerkingen gevonden onder de gezamenlijk titel “Myśl przewodnia stanu wojennego [Leidende gedachte over de staat van beleg]”. Het betreft de concrete planning voor het invoeren van de staat van beleg. Het eerste document dateert van maart 1981 – dit is rond de periode van de Bydgoszcz-crisis. Maar 13 december 1981 wordt als datum pas voor het eerst teruggevonden in een document van 12 december 1981.[235] Jaruzelski getuigde voor de parlementaire onderzoekscommissie dat het eerste document van deze bundel door hem ondertekend werd op 27 maart 1981. Vanaf dat moment werd er gewerkt aan de nodige decreten. De Sovjets aasden op de snelle afwerking van de plannen en de onmiddellijke ondertekening van de decreten. Jaruzelski zwichtte niet voor die druk, omdat de staat van beleg feitelijk door een ander kon uitgeroepen worden.[236] Hij gaf groen licht voor operatie ‘X’ op 12 december 1981 ongeveer om 14 uur.[237]

 

Jaruzelski ’s critici zien dit anders: de staat van beleg was goed op voorhand gepland mét de bedoeling die daadwerkelijk uit te roepen.[238] Voor sommige historici geeft zijn verklaring en het reeds vrijgegeven archiefmateriaal dus geen uitsluitsel. Antoni Dudek vindt dat verder onderzoek nodig is. Te meer omdat in zijn ogen het beleid van het regime gericht was op het voorbereiden van de maatschappij op de staat van beleg.

 

“De strategische beslissing – om nog naar een vreedzame onderwerping van “Solidarność” te streven of niet, is zeker veel eerder gevallen dan 12 december, zelfs voor oktober. Maar de exacte datum hiervan zal moeilijk te achterhalen zijn. Uit de door historici gekende protocollen van het Politiek Bureau kan men dit niet afleiden, in 1981 was het niet meer het werkelijke beslissingsorgaan, ze ‘bevestigde’ slechts de beslissingen die ergens anders genomen werden.”[239]

 

Stanisław Kania – die voor de parlementaire onderzoekscommissie getuigde en daar ook door Jaruzelski ondervraagd werd – verklaarde dat hij geen voorstander was om de staat van beleg uit te roepen.[240] Kukliński , wiens rol we verder uitspitten in de vierde paragraaf van dit hoofdstuk, bevestigt dit en voegt er zelfs aan toe dat deze houding van Kania de belangrijkste oorzaak was van zijn gedwongen aftreden als eerste secretaris van de PZPR op 18 oktober 1981. Volgens de getuigenis van de Amerikaanse agent waren de plannen en de nodige decreten voor de staat van beleg quasi volledig klaar op 13 september 1981. Op diezelfde dag zou de meerderheid van de legerleiding zich uitgesproken hebben ten voordele van de uitroeping van de staat van beleg.[241]

 

Er zijn bepaalde elementen die Kukliński ’s getuigenis lijken te bevestigen. Op 26 oktober 1981, een week nadat Jaruzelski het roer van de PZPR had overgenomen, begonnen de eerste concrete stappen van de praktische voorbereiding om de staat van beleg uit te roepen. Toen werden militaire teams het veld ingestuurd; volgens de officiële berichtgeving om te helpen in de strijd tegen de corruptie binnen de regionale administratieve diensten, volgens kritische historici ‘verkenden’ ze die instanties om ze enkele maanden later effectief onder militair bevel te kunnen plaatsen. Dit ging gepaard met een steeds vergrotende bedrijvigheid van het ministerie van binnenlandse zaken dat de ordediensten onder haar bevel had staan.[242] 

 

Bovendien vielen er niet alleen vanuit militaire hoek zo’n ‘verdachte’ handelingen waar te nemen. Vanaf oktober 1981 spraken de PZPR en de Sejm ‘dreigende’ taal: een verbod op stakingen en openbare acties werd in het vooruitzicht gesteld; verregaande volmachten voor de regering bij gevaar voor de openbare orde werden voorgesteld; en allerlei zinspelingen in politieke toespraken dat het conflict de maatschappij op de rand van de oorlog bracht. Jaruzelskibenadrukt dat dit gebeurde om “Solidarność” tot matiging en coöperatie aan te zetten. De boodschap was duidelijk: indien de oppositie niet zou ingaan op de voorstellen van de autoriteiten, dan zou een confrontatie onvermijdelijk worden.[243]

 

Deze openlijke insinuaties en voorbereidingen om de noodtoestand af te kondigen zijn echter geen ‘bewijs’ dat een finale beslissing genomen was. Kan het vrijgekomen archiefmateriaal voor meer duidelijkheid zorgen? Volgens Manfred Wilke blijkt uit de DDR-bronnen dat het besluit om de staat van beleg uit te roepen gevallen was tijdens een gesprek van generaal Jaruzelski met maarschalk Kulikov in de nacht van 6 op 7 december 1981.[244] Wat vreemd is, aangezien op de zitting van het Politburo van de KPSU van 10 december 1981 dit besluit niet ter sprake kwam, integendeel Moskou bleek zelfs niet te weten of de staat van beleg zou uitgeroepen worden.[245] De laatste vergadering van het Politiek Bureau van de PZPR voor de uitroeping van de staat van beleg vond plaats op 5 december 1981. Daar weerklonken zeer ongeruste stemmen over de escalerende situatie, maar er werd geen enkele beslissing genomen die de staat van beleg machtigde.[246]

 

Andrzej Paczkowski, de auteur van de recentste en meeste uitgebreide studie over deze problematiek, betwist de hypothese dat de beslissing om de staat van beleg uit te roepen in september 1981 gevallen was. Volgens hem zou Kukliński onmogelijk de datum van de uitroeping van de staat van beleg geweten hebben.[247] Dat er toen duidelijke voorbereidingen getroffen werden schrijft de historicus toe aan de noodzaak van alles zodanig te positioneren, opdat de operatie direct van start kon gaan zodra het licht op groen was gezet. Indien een compromis mogelijk was gebleken zou dit dus nog niet noodzakelijk geleid hebben tot het voltrekken van de operatie. De formele beslissing was toch in ieder geval nodig.[248] De bronnen wijzen erop dat het exacte startschot voor operatie ‘X’ pas enkele uren voor zijn aanvang gegeven werd.

 

We stellen slechts vast dat ergens tussen 13 september en 12 december 1981 besloten werd om de dialoog met de oppositie te staken en de staat van beleg uit te roepen. In deze periode brachten de militaire planners van het Poolse leger alles in gereedheid om operatie ‘X’ te kunnen verwezenlijken. Het tijdskader waarin de beslissing genomen moest worden was beperkt. De minister van binnenlandse zaken en hoofd van de staatsveiligheid, generaal Czesław Kiszczak geeft aan dat er van een deadline sprake was:

 

“[...] reeds tweemaal hadden we de dienstplicht van de laatste lichting verlengd in het leger en we konden dit niet nog een keer doen zonder de goedkeuring van het parlement.  En deze termijn eindigde rond 18 ŕ 20 december, dus de nacht van 12 op 13 december was praktisch de laatste mogelijkheid om die uit te voeren.”[249]

 

De klok tikte en de PZPR was niet capabel gebleken het hoofd te bieden aan de crisis. Het lijkt dus plausibel dat het initiatief dan bij Jaruzelski zelf en de militairen lag.[250] Voor de parlementaire onderzoekscommissie bevestigde generaal Siwicki dat onder meer op 9 en 10 december 1981 vanuit deze hoek sterke druk uitgeoefend werd om de staat van beleg uit te roepen.[251] Het leger wilde tussenbeide (PZPR-“Solidarność”) komen in het conflict. Symbolisch hiervoor was dat een militaire ‘junta’ de macht zou overnemen. De partijnomenklatura kon niet worden afgezet, omdat Moskou dit nooit had aanvaard. Wel kwamen militairen ostentatief op de voorgrond in de partijrangen gedurende de herfst van 1981. Om het verrassingseffect te vergroten en de kans op mogelijk verzet en slachtoffers onder de bevolking te verkleinen, besloot de legertop van een vrije dag gebruik te maken om de staat van beleg uit te roepen.[252]

 

Voor de parlementaire onderzoekscommissie stelde Jaruzelski dat hij tot het laatst mogelijke ogenblik gewacht heeft. Toen op 12 december 1981 de Nationale Commissie van “Solidarność” in Gdańsk vergaderde waren de gemoederen zeer verhit.[253] Jaruzelski verklaarde dat hij zekerheid wou dat de radicalen het gehaald hadden van de gematigden, omdat de staat van beleg in zijn ogen een “tot op het laatste uitgesteld, monsterlijk ultiem middel” was.[254]

 

We hebben in het vorige hoofdstuk gezien dat “Solidarność” radicaler werd naarmate de crisis aansleepte. Dit wordt nu aangegrepen door Jaruzelski om zijn beslissing te rechtvaardigen.[255] De Britse journalist John Taylor , die tijdens de eerste maanden van de crisis “Solidarność” op de voet gevolgd had, wees op het gevaar van de radicalisering en twijfelde al tijdens de herfst van 1981 aan de toekomst van de vakbond.

 

“De dramatische radicalisering van de positie van “Solidarność” tijdens het eerste deel van haar nationaal congres in september maakt het moeilijk om met vertrouwen te spreken over de aard van toekomstige ontwikkelingen. […] Er leek geen basis voor een compromis te bestaan; het moment van de laatste krachtmeting scheen aangebroken te zijn.”[256]

 

Lech Wałęsa ontkent niet dat de basis radicaliseerde. Op dat moment had hij reeds een grote hoeveelheid autoriteit moeten prijsgeven aan de radicalen binnen de vakbond. Nochtans trachtte hij zijn controle over de beweging te verstevigen door zichzelf net als de ‘grootste onder de radicalen’ te profileren.[257] Adam Michnik daarentegen relativeert de radicale uitbarstingen van “Solidarność”.

 

“Na de uitroeping van de staat van beleg bleek dat “Solidarność” helemaal niet tot een confrontatie was voorbereid. Er was geen enkel geweer, geen enkele granaat, geen enkele fles met benzine. Waarover spreken we dan? Radom was een signaal dat we niet zouden toegeven – dat en niets meer.”[258]

 

Volgens sommige historici uit het “Solidarność”-kamp dienden eind 1981 de gesprekken tussen regime en vakbond slechts als ‘teken van de goede wil’ van de autoriteiten om de publieke opinie te beďnvloeden.[259] Antoni Dudek was de radicalisering van “Solidarność” niet meer dan een goed bijkomend voorwendsel voor het regime om de beslissing te legitimeren.

 

“Ik ben overtuigd dat er geen kans was voor een behoud van “Solidarność”, zelfs indien haar leiding een aanzienlijk gematigder beleid had gevoerd. Misschien had het dan wat meer tijd gewonnen. Maar zelfs dat valt te betwijfelen, omdat de maatschappij reeds moe was.”[260]

 

De concrete aanleiding om de staat van beleg op 13 december 1981 uit te roepen, was een manifestatie die in Warschau op 17 december gehouden zou worden ter herdenking van de doden van december 1970 aangekondigd door “Solidarność” uit de regio Mazowsze – dit was een radicale fractie van de vakbond. Jaruzelski vreesde naar eigen zeggen voor een herhaling van de dramatische gebeurtenissen van 1956 in Hongarije.

 

“Ik kon niet vergeten dat juist zo’n soort betoging in oktober 1956 de gebeurtenissen in Boedapest, met hun bloedige en tragische consequenties, had teweeggebracht. Ik vreesde de gedachte aan duizenden, misschien tienduizenden mensen samengekomen in het centrum van de hoofdstad en klaar zich te richten tegen…wat? Het partijgebouw? De ambassade van de Sovjetunie? Hoe moest men de massa kunnen beheersen?”[261]

 

Zbigniew Bujak , die aan het hoofd stond van “Solidarność” in de regio Mazowsze, beschreef hoe de vakbond het politiek klimaat ervoer op het einde van 1981. Hij omschrijft het als een verstijving van het regime dat toen geen enkel teken meer gaf van welwillendheid tegenover hervormingen. Er was een ‘stoot’ nodig om uit die impasse te geraken.[262] Zo was het idee van de manifestatie op 17 december 1981 geboren. Maar men was er bij “Solidarność” van bewust dat indien de politieke situatie uit de hand liep, dit een interventie kon uitlokken.[263] Daarom ontkent Bujak de beschuldiging dat deze betoging ‘avonturistische’ bedoelingen had.

 

“Op een crisis konden we niet rekenen, maar we wilden een krachtdemonstratie tot stand brengen, laten zien dat de vakbond helemaal niet zwakker was dan een jaar tevoren en nog steeds in staat was om massa’s te mobiliseren. [...] we rekenden bovendien op een mogelijke opkomst van 200000 mensen die dag. […] Belangrijk was dat we afwogen waarover en hoe we hen zouden toespreken, opdat de manifestatie niet in een fiasco zou uitdraaien.”[264]

 

Bujak gaf toe dat hij eind 1981 een voorstander was van acties om het regime te dwingen een regering van nationale eenheid te vormen met de PZPR, de Kerk en “Solidarność”.[265] Hoewel hij dus in de ‘self-limiting revolution’ juist de belangrijkste fout van de oppositie ziet, lijkt het misschien wat vergezocht dat de op 17 december 1981 geplande massabetoging tot een bloedige opstand kon leiden.[266] Toch sluiten zelfs de meest sceptisch ingestelde historici dit niet uit. Toen Jerzy Holzer zijn rapport uitbracht voor de parlementaire onderzoekscommissie, werd hij hierover door Jaruzelski zelf aangesproken. De historicus gaf toe dat de manifestatie van 17 december een werkelijke bedreiging kon betekenen voor het staatsbestel.[267]

 

De economische malaise greep het land naar de keel. Naast de militaire, economische en politieke druk vanwege de Sovjetunie en de andere Warschaupactlanden, dreigde misschien een burgeroorlog die door een volksopstand omwille van het voedsel- en energietekort kon ontstaan. Vele jaren na de feiten is het voor ons moeilijk in te beelden dat dit een werkelijk risico vormde. Dat de vakbond of juister gezegd de ‘contrarevolutie’ de macht wilde grijpen lijkt vandaag een cynisch overblijfsel van communistische propaganda. De radicalisering van “Solidarność” – volgens haar sympathisanten het resultaat van de provocaties van het regime – was daarentegen wel een feit.

   

In de herfst van 1981 ebde de hoop op een maatschappelijk compromis stilaan weg. Bovendien viel een Sovjetinterventie niet uit te sluiten, een economische catastrofe stond voor de deur en de maatschappelijke orde en stabiliteit was bedreigd. De impasse waarin de maatschappelijke krachten zich toen bevonden had iets weg van een Gordiaanse knoop. Theoretisch kon die met hervormingen opgelost worden.[268] Maar in de herfst van 1981 was er geen gemeenschappelijke grond meer tussen regime en “Solidarność”. De Poolse legerleiding besloot strategisch de ‘laatste optie’ op tafel te leggen en operatie ‘X’ voor te bereiden. Op 12 december 1981 werd de knoop doorgehakt. De Poolse crisis die zou uitmonden in de staat van beleg bewees dat het Sovjetsocialisme – onder meer door de Brezjnevdoctrine – niet te hervormen viel. De achterliggende logica van de beslissing om de staat van beleg uit te roepen moet in deze context begrepen worden.

 

 

§2. Interventie: nieuwe onthullingen

 

Over de houding van Moskou tijdens de Poolse crisis hebben we tot nu toe veel gespeculeerd. In de jaren negentig zijn er aan Sovjetzijde echter verscheidene bronnen bovengekomen over de Poolse crisis en de uitroeping van staat van beleg, en die hebben nieuwe feiten in het debat geworpen. Uit enkele openbaar gemaakte stukken zou blijken dat Moskou geen interventie overwoog en eind 1981 zich zelfs gedistantieerd had van een militaire optie. Bovendien was onder invloed van hetzelfde bronnenmateriaal een spectaculaire hypothese ontstaan waarin Jaruzelski zelf om een interventie zou gevraagd hebben, maar het Kremlin weigerde troepen te sturen. Aangezien we hier met een tweeledig probleem te maken hebben, gaan we dit in twee opeenvolgende paragrafen behandelen. Daarbij nemen we telkens eerst de bronnen onder de loep om vervolgens de uiteenlopende interpretaties te vergelijken.

 

Begin jaren negentig zijn enkele documenten uit de archieven van het Kremlin aan de oppervlakte gekomen. Zij waren in 1991 overgemaakt aan de Russische president Boris Jeltsin .[269] Uit deze archieven zijn dan in 1993 enkele documenten door Jeltsin aan Lech Wałęsa , toen president van Polen, overgemaakt. Het betrof echter een selectie van materiaal. Hoewel het iets meer licht werpt op de houding van Moskou tijdens de crisis van 1980-1981 is dit maar het topje van de ijsberg in vergelijking met wat zich nog in de geheime archieven van de KGB moet bevinden.[270]

 

Eén van de openbaar gemaakte archiefstukken was het protocol van de zitting van het Politburo van de KPSU op 10 december 1981. Volgens het document waren de Sovjetleiders geërgerd dat de Polen de staat van beleg nog niet hadden uitgeroepen. Niemand in het Kremlin wist bovendien wanneer het te verwachten was. Er waren zelfs twijfels of Jaruzelski wel het plan zou uitvoeren. Moskou voelde zich gechanteerd door de Poolse leider, omdat die economische eisen stelde. Maar het meest spectaculaire dat de Sovjetleiders insinueerden, was dat Jaruzelski namelijk niet uitsluitend om economische hulp vroeg. Op dit laatste spitsen we ons toe in de volgende paragraaf. In Moskou lag de kwestie van militaire interventie blijkbaar op tafel op 10 december 1981. Daarover sprak de KGB-chef Andropov zich uiterst ophefmakend uit.

 

Het lijkt er dus op dat Jaruzelski de plannen van de concrete actie voor zijn vrienden verbergt of dat hij deze stap niet wil nemen. Nu zou ik erop willen wijzen dat Jaruzelski resoluut economische eisen stelt en het uitvoeren van operatie X afhankelijk maakt van onze economische hulp, en ik zou het nog sterker willen stellen – hij haalt, hoewel niet rechtstreeks, de kwestie van militaire hulp aan [...]. We zijn ongerust over de situatie in Polen, maar over operatie X moeten de Polen beslissen. Hoe zij het zullen beslissen, zo zal het zijn. We zullen hiertoe niet aandringen en we zullen het hen niet afraden. Wat economische hulp betreft zal het voor ons moeilijk zijn om het te vervullen in de mate dat zij het vragen. Waarschijnlijk zullen we ze iets moeten geven, maar ik wil nog eens zeggen dat de invoer van producten als economische hulp voorstellen arrogant is en dit wordt allemaal zo gedaan om later, wanneer we iets niet leveren, de schuld op ons te kunnen gooien. Indien kameraad Kulikov werkelijk iets gezegd heeft over het sturen van legers, dan vind ik dat hij dit onterecht heeft gedaan. We kunnen het niet riskeren. We hebben niet de bedoeling om legers naar Polen te sturen. Dat is het juiste standpunt en we moeten die tot op het einde hooghouden. Ik weet niet hoe de zaken in Polen eruit zullen zien, maar zelfs indien Polen in handen van “Solidarność” zal komen, zal dat slechts één aspect van de zaak zijn. Maar wanneer de kapitalistische landen zich tegen ons zullen keren – en ze hebben reeds hierover een akkoord voor economische en politieke sancties – dan zal het heel zwaar worden voor ons. We moeten ons bekommeren om ons eigen land, over het versterken van de Sovjetunie. Dat is onze fundamentele houding.[...] Als het gaat om de communicatielijnen tussen de Sovjetunie en de DDR die door Polen lopen, dan moeten we uiteraard iets doen en de nodige stappen ondernemen om die veilig te stellen.”[271]

 

De andere leden van het Politburo deelden het standpunt om geen troepen naar Polen te sturen. Maar dit protocol is een vrij geďsoleerd stuk bronnenmateriaal en de inhoud ervan is niet zonder contradicties. Zo verklaarde Andropov in het bovenstaande fragment bijvoorbeeld om geen troepen te sturen, maar iets later moesten dan weer ‘nodige stappen’ ondernomen worden om de communicatielijnen naar de DDR veilig te stellen.

 

Voor Jaruzelski ’s critici is dit protocol een duidelijk bewijs dat het Kremlin geen militaire interventie overwoog in 1981. Ze wijzen er bovendien op dat in de periode voorafgaand aan de uitroeping van de staat van beleg geen documenten zijn gekend waarin sprake is van een interventiedreiging. De enige referentie die ze terugvinden, bevindt zich in een weergave van een richtlijn uitgevaardigd vlak voor de staat van beleg door het Poolse ministerie van binnenlandse zaken. Daar wordt echter niet gesproken over een militaire interventie als reële dreiging, maar eerder als propagandamiddel. Op hun laatste briefing voor de uitroeping van de staat van beleg kregen de provinciale bevelhebbers van de militie de volgende richtlijn:

 

“Gebruik maken van het schrikmiddel van de interventie, de concentratie van legers aan de grenzen, dat er niet alleen troepen van de Sovjetunie zouden kunnen binnenvallen, maar ook Tsjechoslowaakse en Duitse, en dat hier geen uitweg is.”[272]

 

Omdat dit uit een Pools document komt, besluiten kritische historici dat de Poolse autoriteiten wisten dat er geen ‘echte’ interventiedreiging bestond. Jerzy Holzer haalt deze richtlijn aan om zijn hypothese van het ‘instrumenteel’ gebruik van een militaire interventie te staven.[273] Andrzej Paczkowski wijst er bovendien op dat in de weergaven van de gesprekken van Poolse hogere politieke en militaire functionarissen geen enkele uitwisseling te vinden is over wat te doen in het geval van een ‘broederlijke’ interventie.[274] De critici stellen dus dat het moeilijk uit te leggen valt dat een interventiedreiging de reden zou geweest zijn voor de uitroeping van de staat van beleg.

 

We hebben reeds aangehaald dat er veel contradicties zijn in het bronnenmateriaal. En dit is niet enkel zo in het document afkomstig uit de Sovjetunie. Men zou kunnen veronderstellen dat als Moskou onder geen geval een interventie overwoog, ze dit toch ook zou duidelijk gemaakt hebben aan de leiders van de DDR en Tsjechoslowakije, die evenzeer verontrust waren door de Poolse crisis. De informatie die bovengekomen is in deze laatste landen biedt geen opheldering en spoort ons aan sceptisch te blijven over de inhoud van het protocol van het Politburo van 10 december 1981.

 

Zo blijkt onder meer uit de Oost-Duitse archieven, dat er reeds in mei 1981 een ontmoeting plaatsvond tussen Brezjnev , Honecker en Husak . De drie leiders kwamen overeen om veranderingen aan de top van het Poolse partij- en staatsapparaat te bewerkstelligen en niet zelf in Polen te interveniëren. Maar op 4 december 1981 zouden de Sovjets op een bijeenkomst van de ministers van defensie van het Warschaupact voorgesteld hebben om militair in te grijpen indien de Polen de situatie niet de baas konden worden. Noch de Poolse reactie hierop of de uiteindelijke beslissing zijn vernoemd.[275]

 

Eveneens uit dezelfde archieven blijkt dat de SED-topman Erich Honecker op 16 december 1981 naar Jaruzelski telefoneerde om hem op het hart te drukken dat hij in alle omstandigheden kon rekenen op de DDR en het Duits Volksleger.[276] Dit lijkt toch vreemd omdat de operatie om de staat van beleg in te voeren toen reeds gestart was en het erop leek dat de ‘Poolse inspanningen’ succesvol verliepen. Bovendien verklaarde de Duitse expert Manfred Wilke dat de plannen voor een interventie in Polen pas in april 1982 door de Oost-Duitsers werden opgeborgen.[277] 

 

Ook Oldřich Tůma, die een studie maakte van de Tsjechoslowaakse documenten voor het CWIHP, stelt vast dat er in ieder geval verhoogde militaire activiteit was aan de Poolse grenzen en zelfs in Polen gedurende de crisis.

 

“Deze goed gedocumenteerde verkenningsmissies uitgevoerd door de Tsjechoslowaakse en Oost-Duitse legers trekken sterk de stelling in twijfel van de stafchef van het Warschaupact, generaal Anatolij Gribkov , dat in december 1980 er geen plannen bestonden dat ‘geallieerde’ troepen Polen zouden binnentrekken en dat onder geen enkele omstandigheid buitenlandse troepen de Poolse grens zouden hebben overgestoken.”[278]

 

Bovendien moet Tůma vaststellen dat de operationele planning voor de vermoedelijke interventie in Polen in december 1980, doorheen het hele jaar 1981 nog steeds actueel was.

 

“De plannen om ‘Operatie Krkonoše’ te implementeren bleven geldig lang na december 1980, en de eenheden die bestemd waren haar uit te voeren werden in een staat van paraatheid gehouden tot 1982. De operaties van de veiligheidsdiensten zijn minder spectaculair, maar op even lange termijn en even belangrijk als de militaire operaties.”[279]

 

Uit de archiefdocumenten worden we niet veel wijzer. De leden van het Politburo begin jaren ‘80 kunnen niet meer gehoord worden. Wel zijn er andere Sovjetfunctionarissen bij de gebeurtenissen betrokken geweest, maar ook in hun getuigenissen vinden we grote verschillen, zelfs contradicties. Zo ontkent de functionaris die nog in 1980 aan het hoofd stond van de Poolse afdeling binnen het Centraal Comité van de KPSU, Piotr Kostikov, dat de Sovjetunie interventieplannen in Polen zou gehad hebben.[280] Zijn opvolger in het najaar van 1980, Vitalij Svetlov sprak dan weer andere taal. Volgens hem volgde het Kremlin een harde lijn ten aanzien van de Polen. Er was slechts één zaak waarover in Moskou in 1981 eensgezindheid heerste: Polen mocht voor de Sovjetunie niet verloren gaan.[281]

 

“Polen is voor ons altijd van zeer groot belang geweest. Hypothetisch konden we ons nog verzoenen met het verlies van Hongarije en Tsjechoslowakije – zij lagen aan de zijkant, ze hadden niet zo’n betekenis voor ons. Het verlies van Polen zou een catastrofe geweest zijn, onze weg naar het Westen zou geblokkeerd zijn. Indien we Afghanistan zijn binnengetrokken om onze zuidelijke grens te beschermen, dan kan ik niet geloven, dat we onverschillig stonden ten opzichte van onze westelijke grens.”[282]

 

Georgij Sjachnazarov , die werkte op de internationale afdeling van de KPSU ten tijde van de crisis, was een van de deelnemers uit de ex-Sovjetunie aan de conferentie van Jachrańka. Hij bleef vaag en speculatief over de vraag of de Sovjetunie de optie van een militaire interventie had opgegeven. Zijn standpunt is typerend voor gewezen KPSU-leden:

 

“Niemand met uitzondering van God weet of er een interventie zou hebben plaatsgevonden in Polen, indien de staat van beleg niet zou zijn uitgeroepen. Ik geloof dat de Sovjetunie geen legers wilde sturen, maar het kon wel.”[283]

 

De gekende bronnen spreken elkaar tegen en uit de bovenstaande getuigenissen hebben we geen zekerheid in welke zin dan ook kunnen halen. Maar dan stuiten we op spectaculaire getuigenissen van enkele militairen uit Rusland op.[284] Eén van hen is generaal Vladimir Dudnik . Hij was commandant van een gemotoriseerde Sovjetdivisie die in 1981 dicht bij de Poolse grens gestationeerd was, beweert dat de Sovjetunie wel degelijk een plan gereed had om Polen binnen te vallen. 

 

“De actie, zoals in 1968, was internationalistisch gepland. Het opperbevel kwam toe aan de opperbevelhebber van de strijdkrachten van het Warschaupact, maarschalk V. G. Kulikov […]. Op het einde van november waren de plannen gereed en aanvaard in Moskou.”[285]

 

Dudnik vertelde daarenboven, dat niet alleen het plan om Polen binnen te vallen bestond, maar dat zelfs voorzien was op 14 december 1981 Polen binnen te vallen. De Polen zouden hier niet van op de hoogte geweest zijn.

 

“Nochtans heeft Wojciech Jaruzelski niet na 13 december zes divisies naar Warschau gestuurd en de staat van beleg uitgeroepen om de ‘geallieerde’ legers voor te zijn, die op 14 december zouden zijn binnengevallen. Zijn doel was de op 17 december vooropgezette maatschappelijke protestactie tegen te gaan.”[286]

 

Deze getuigenis staat in schril contrast met de beweringen van maarschalk Kulikov op de conferentie van Jachrańka, dat er geen interventie dreigde.[287] Generaal Gribkov eveneens op die conferentie aanwezig bevestigde dit en verklaarde dat er geen ‘plan’ bestond voor een interventie, maar een slechts ‘schets’.[288] Ook de geloofwaardigheid van de inhoud van het protocol van het Politburo van 10 december 1981 komt in het gedrang.

 

Rudolf Pichoja , een Russisch historicus en voormalig directeur van het Archief van de Russische Federatie, ziet geen reden om de inhoud van het omstreden protocol te betwijfelen. Het Poolse leiderschap was volgens hem meer geconsolideerd dan dat van Tsjechoslowakije in 1968 en er werden ook geen ‘uitnodigingsbrieven’ naar het Kremlin gestuurd. Zijn belangrijkste argument is dat hij in de protocollen van het Politburo geen uitwisselingen vindt over voorbereidingen om Sovjettroepen naar Polen te sturen.[289] Pichoja ’s conclusie luidt dat er geen interventie dreigde, maar dan om de eenvoudige reden dat Moskou dit onmogelijk achtte door zijn rampzalige operatie in Afghanistan.

 

“De uitgaven voor de oorlog in Afghanistan stegen en daar kwamen de groter wordende economische problemen bij in Polen. Sinds anderhalf jaar namen Sovjettroepen deel aan militaire acties en men kon niet voorzien wanneer die zouden beëindigd worden. [...] De Sovjetstrijdkrachten hadden te kampen met serieuze nederlagen. Het besef groeide dat de USSR zich niet kon terugtrekken uit die onuitgesproken oorlog. In die omstandigheden zou een poging tot actie over te gaan aan de westelijke grens – en dat zou onvermijdelijk zijn in het geval van een invasie van Polen – een onmogelijke taak worden.”[290]

 

Mark Kramer van het CWIHP heeft zo zijn bedenkingen bij het beleid van de toenmalige Kremlinploeg. Hij laat duidelijk zien dat in het debat rond de Poolse crisis harde bewijzen soms even twijfelachtig kunnen lijken.

 

“Ondanks al deze problemen en de overduidelijke weerspannigheid van de Sovjetleiders om een kostelijke interventie te ondernemen, op het moment dat ze reeds geëngageerd waren in Afghanistan, lijkt het niettemin moeilijk te geloven dat het Politburo van KPSU geaarzeld zou hebben om troepen naar Polen te sturen indien de Poolse autoriteiten de staat van beleg niet wilden of niet konden doorvoeren.”[291]

 

Michail Sadykiewicz , een vroegere militair die in de jaren zestig uit het Pools leger ontslagen was omwille van politieke redenen en sindsdien in de emigratie woonde, had reeds in 1983 een essay geponeerd dat er tijdens de crisis van 1980-1981 een dreiging bestond van een militaire interventie. In 2000 bevestigde hij nogmaals zijn standpunt in een artikel in Gazeta Wyborcza. Daarin reageerde hij op het argument van sommige historici en protagonisten die stelden dat door de campagne in Afghanistan de Sovjetunie onmogelijk zich in een avontuur in Polen zou kunnen hebben storten. Het ‘Afghaanse’ argument wijst hij af als bedrog. Hij haalt aan dat in 1981 de Sovjetunie een leger had dat 3700000 man sterk was. Slechts een kleine 100000 hiervan waren geëngageerd in Afghanistan, wat dus neerkomt op nog geen 3% van de totale strijdkrachten.

 

Sadykiewicz verwijst bovendien naar de getuigenissen van de Sovjetgeneraals, die nog hoge posten hebben bekleed binnen het militaire establishment in Rusland.[292] Daar voegt hij een eigen ervaring aan toe: een Franse militaire attaché beschreef hem hoe in Moskou in 1981 extensieve militaire voorbereidingen plaatsvonden. Hij vergelijkt dit met de staat van paraatheid waarin Russische, Oost-Duitse en Tsjechoslowaakse troepen aan de grenzen met Polen zich bevonden in de tweede helft van 1981. Zijn conclusie is duidelijk: de Poolse leiders konden in die periode een interventie niet uitsluiten, wat tot de uitroeping van de staat van beleg geleid heeft.

 

“Het komt er dus niet op aan van te speculeren of ze gingen binnenvallen of niet, maar juist aan te nemen, dat ze konden binnenvallen als gevolg van een zich gevaarlijk ontwikkelende situatie in Polen. Daartegenover moest men alles in het werk stellen, opdat het niet zo ver zou komen, en indien een politieke oplossing in Polen zou mislukken, om op termijn buitengewone maatregelen te treffen.”[293]

 

Andrzej Werblan meent dat de Sovjets verschillende varianten onder ogen namen en dat ze tot op het einde niet wisten welke te gebruiken. Hij geeft toe dat het protocol van 10 december 1981 laat zien dat sommige leden van het Politburo geen nood zagen in een interventie, maar wijst erop dat deze personen reeds wisten dat de staat van beleg in de nabije toekomst zou worden uitgeroepen. Bovendien konden deze mensen gedurende enkele uren hun mening herzien, indien de gebeurtenissen in Polen niet naar wens zouden verlopen zijn.[294] Dat de Sovjetleiders zich op 10 december 1981 hadden uitgesproken om ‘geen troepen te sturen’, beschouwt Werblan in geen geval als een hard en definitief bewijs dat er geen interventiedreiging bestond.

 

“Indien Andropov werkelijk meende dat Moskou niet zou interveniëren zelfs als indertijd het regime in Polen zou vallen, waarom heeft hij dit dan niet aan Jaruzelski verteld? Jaruzelski moest zeer ernstig rekening houden met een mogelijke interventie. Daarvoor pleitte de historische ervaring van drie opeenvolgende interventies: Hongarije, Tsjechoslowakije, Afghanistan.”[295]

 

De inhoud van het protocol van 10 december 1981 en vooral de hier geciteerde uitspraak van Andropov – hij is de enige die zo ver gaat dat zelfs het risico dat “Solidarność” de macht zou grijpen genomen kon worden – geeft duidelijk interpretatieproblemen. Daarenboven lijkt de discussie op de eerste plaats te handelen over de ontevredenheid van het Kremlin dat de staat van beleg nog niet was uitgeroepen in Polen.[296] Maar met de inhoud van dit weliswaar geďsoleerd document, rijst toch de vraag of er in de Sovjetunie geen veranderingen in beleid op komst waren. Is dit een signaal dat Moskou de controle over Polen zou opgegeven hebben? Zelfs tijdens de ‘Perestrojka’ heeft het nog even geduurd voor het zover kwam. Het lijkt alvast weinig waarschijnlijk, te meer omdat de Sovjets in 1981 hun imperiale belangen niet opgegeven hadden, waar de campagne in Afghanistan van getuigt.

 

Het is daarom interessant om nu in te gaan op de mening van de man die de eind jaren tachtig de voorwaarden creëerde voor de uiteindelijke democratisering in Polen. Michail Gorbatsjov was tijdens de Poolse crisis van 1980-1981 reeds lid van het Politburo en is daarmee een geloofwaardiger getuige dan de lagere partijfunctionarissen van de KPSU. Volgens hem was het Sovjetleiderschap in 1981 ervan overtuigd dat “Solidarność” het socialisme in Polen ten einde zou brengen, gevolgd door het verlaten van het Warschaupact en een toetreding tot de NAVO. De Poolse crisis had tot een serieuze kentering kunnen leiden in de Oost-West relaties en een mogelijke escalatie ervan had onvoorziene gevolgen kunnen hebben voor Europa en de wereld.[297] Moskou zocht koortsachtig naar een oplossing. Gorbatsjovstelt dat het Kremlin noch chaos in Polen kon tolereren, omdat die dan zou kunnen overwaaien naar andere socialistische landen, noch een militaire interventie wilde uitvoeren. Nochtans geeft hij wel toe dat in Polen en aan zijn grenzen een aanzienlijk aantal Sovjettroepen waren gegroepeerd, die “in extreme omstandigheden ingezet konden worden.”[298]

 

Geeft het protocol van het Politburo van de KPSU van 10 december 1981 onmiskenbaar bewijs dat Moskou geen interventie overwoog in 1981? Neen, we kunnen het niet zo interpreteren. We vinden gewoonweg teveel contradicties in het bronnenmateriaal, de getuigenissen en de interpretaties. Maar we blijven voorlopig nog stilstaan bij dit document. Het probleem van de interventie hebben we weliswaar niet definitief kunnen oplossen, maar in sommige passages van het protocol wordt geďnsinueerd dat Jaruzelski om militaire assistentie zou gevraagd hebben. We spitsen ons hierop toe in de volgende paragraaf.

 

 

§3. De kwestie van militaire assistentie

 

Spreekt de inhoud van het protocol van de KPSU van 10 december 1981 dan alles tegen wat we over de vermoedelijke houding van het Kremlin weten sinds augustus 1980? Dit document heeft alleszins Jaruzelski ’s verantwoording voor de staat van beleg in moeilijke papieren gebracht. De sommige passages ervan deden de emoties hoog oplaaien in Polen.[299] Sommige historici interpreteren die als een bewijs dat niet de Sovjetunie, maar Jaruzelski zelf op een interventie aanstuurde.[300] Deze laatste ontkent ten stelligste ooit om een interventie gevraagd te hebben.[301] Maar het hier vernoemde Sovjetprotocol is niet de enige bron die twijfel doet rijzen omtrent Jaruzelski ’s houding. In deze paragraaf behandelen we het voor hem ongunstige ‘bewijsmateriaal’. Het is ondertussen een persoonlijk debat geworden tussen Jaruzelski enerzijds en zijn critici anderzijds.

 

Toen in 1993 de documenten die stamden uit de periode van de Poolse crisis gepubliceerd werden, rezen in Rusland kritische stemmen. Het Moskouse dagblad Izvestija wees erop dat er voor de periode november-december 1981, vlak voor de uitroeping van de staat van beleg, bijna geen protocollen werden openbaar gemaakt en stelde daar vragen bij.

 

“De harde lijn van het Politburo van de  KPSU, die de uitroeping van de staat van beleg in Polen beoogde, de hand van Moskou, is voldoende merkbaar in het materiaal dat we publiceren. Men heeft de indruk dat ergens iets ter sprake komt dat men onder geen beding openbaar wil maken.”[302]

 

We stellen allereerst vast dat door het selectieve karakter de nieuwe bronnen uit de ex-Sovjetunie het polemisch gehalte van het debat enkel verhoogd hebben.

 

Hoewel Jaruzelski de authenticiteit van het document van 10 december 1981 niet betwistte, twijfelt hij aan de geloofwaardigheid ervan omwille van de contradicties die erin voorkomen.[303] Hij verwijst daarbij naar het gesprek op 8 december 1981 tussen hemzelf en Politburo-lid Nikolaj Bajbakov die daarvoor naar Polen gereisd was. De Poolse leider benadrukt dat deze laatste in zijn verslag hiervan op de vergadering zelfs niet ook maar iets liet vallen over de kwestie van militaire assistentie.[304] Rusakov , Andropov , Gromyko en Ustinov deden dit wel , maar daar had hij niet mee gesproken. Jaruzelskiduidt bovendien op het contradictoire aspect in de woorden van de Sovjetminister van defensie:

 

“Betreffende hetgeen Kulikov gezegd zou hebben over het sturen van troepen naar Polen kan ik volkomen bevestigen dat Kulikov dit niet gezegd heeft. Hij heeft slechts dat herhaald wat wij en Leonid Ilitsj gezegd hebben, namelijk dat we Polen niet aan haar lot zullen overlaten. Kulikov weet goed genoeg dat de Polen zelf gevraagd hebben om geen troepen te sturen. Wat onze garnizoenen in Polen betreft, die zijn we op het huidige moment aan het versterken.”[305]

 

Niet alleen Ustinov , ook Suslov merkte op dat ‘de Polen zelf tegen het binnentrekken van troepen’ waren. Daarenboven had niemand van de andere Sovjetleiders gereageerd op Andropov s uitspraak dat het Kremlin zelfs een machtsgreep van “Solidarność” niet zou beantwoorden. Jaruzelski veronderstelt dat de Sovjetleiders die gewag maakten van ‘militaire assistentie’ eerder speculeerden over de situatie en dat dit een gevolg kon zijn van het zenuwenspel tussen Warschau en Moskou.[306] Hij verwijst daarbij naar Rusakov s woorden die als eerste zinspeelde op een vraag naar militaire hulp:

 

“Daarbij beroept Jaruzelski zich op een uitspraak van kameraad Kulikov , die vermoedelijk gezegd zou hebben dat Polen hulp zou krijgen van de strijdkrachten van de USSR en de socialistische landen. [...] Met wat Jaruzelski zegt lijkt het alsof hij ons bedriegt, omdat zijn woorden niet getuigen van een correcte analyse. Indien ze zich daar niet snel organiseren, zich bijeenrapen en niet tegen het offensief van “Solidarność” optreden, dan zal er niets aan de Poolse situatie verbeteren.”[307]

 

Dat hij om hulp vroeg ontkent Jaruzelskiniet. Integendeel hij uitte die dagen meermaals zijn verlangen naar steun van de Sovjetunie:

 

“Tijdens onze gesprekken met Kulikov verklaarden we dat indien we zouden besluiten de staat van beleg uit te roepen, we dan rekenen op bijkomende economische hulp, ook die van militaire aard in het geval dat het transport lam gelegd zou worden en het noodzakelijk zou zijn de bevoorrading op deze manier te verzekeren. Het betrof voornamelijk militaire vrachtwagens met groot laadvermogen, bijkomende voorraden van strategische grondstoffen, militaire wisselstukken, herstellingen van ons materiaal in Sovjetbasissen. Misschien heeft iemand hierbij verzonnen dat we ons verwachtten aan een ruimer geďnterpreteerde vorm van militaire hulp.”[308]

 

Anderzijds wordt de stelling van een Poolse vraag om ‘militaire assistentie’ gesterkt door een archiefstuk uit het Poolse ministerie van binnenlandse zaken. Het niet ondertekende document onder de titel Ocena aktualnej sytuacji w kraju według stanu na dzień 25.11.81 [De actuele situatie in land op 25 november 1981] bevat drie uitgedachte varianten van het scenario dat de uitroeping van de staat van beleg met zich zou brengen. Ondermeer Jerzy Holzer wijst op de derde variant:

 

“Variant III – algemene staking met bezetting, enkele garnizoenen komen op straat, straatdemonstraties vinden plaats en partijgebouwen, administratiegebouwen, militiegebouwen en andere worden aangevallen. Het komt tot een zware interventie van de militie en het leger. Hulp van Warschaupactlegers wordt niet uitgesloten.”[309]

 

Paweł Machcewicz , een medewerker van de Poolse Academie der Wetenschappen, stelt dat het hierboven vermelde document een van de belangrijkste bronnen uitmaakt in verband met de Poolse voorbereidingen tot de uitroeping van de staat van beleg. Het krijgt in zijn ogen een nog prominentere betekenis omdat de Russische bronnen selectief uitgekozen zijn. Machcewicz benadrukt dat de derde variant in het document sterk contradictorisch lijkt met de stelling dat de staat van beleg uitgeroepen zou zijn om een militaire interventie van het Warschaupact te voorkomen.[310]

 

Jaruzelski vindt de weging die historici en politici aan dit document geven volledig absurd. Het komt namelijk uit een archiefmap die allerlei losse werknota’s bevat waarvan er velen – het aangehaalde stuk incluis – niet geregistreerd of ondertekend waren. Bovendien blijkt uit geen enkel ander geschrift uit diezelfde map, dat er aan Poolse zijde aan ‘hulp’ gedacht werd. Jaruzelski beschuldigt de personen die zich op het document van 25 november 1981 beroepen van opzettelijke manipulatie. Om dit te bewijzen verwijst hij naar dezelfde archiefmap waar zich een gelijkaardig document bevindt. Het is opgesteld op 5 december 1981 – tien dagen jonger dus –  en bevat geen enkele verwijzing of zelfs allusie op het concept ‘hulp’.[311]

 

Maar uit Tsjechoslowaakse documenten dook een nieuwe onduidelijkheid op. Van 1 tot 4 december 1981 vergaderden de ministers van defensie van het Warschaupact in Moskou. Volgens de Tsjechoslowaakse bronnen wou de Poolse delegatie een amendement in de slotverklaring laten opnemen over ‘de noodzaak om gepaste stappen te ondernemen voor de verdediging van de socialistische gemeenschap in Europa ten gevolge van de subversieve activiteiten van antisocialistische krachten in Polen’. Ter verduidelijking hierom werd generaal Siwicki door de parlementaire onderzoekscommissie ondervraagd. Deze bevestigde het amendement ingediend te hebben na beraadslaging met generaal Jaruzelski. Maar het Poolse voorstel stuitte op sterk protest van de Roemeense en Hongaarse delegaties.[312]

 

De parlementsleden van de oppositie – toen de opvolgerpartijen van het “Solidarność”-blok – beschuldigden beide generaals ervan een militaire interventie te willen hebben uitlokken. Siwicki ontkende dit volledig en verwees naar zijn gesprekken tijdens die Warschaupacttop met de andere delegaties, die allen de ontwikkelingen in Polen sterk veroordeelden. De Poolse generaal verklaarde dat het amendement een dubbel doel had. Enerzijds moest het een morele ondersteuning zijn voor de Poolse autoriteiten en een waarschuwing aan het adres van de oppositie. Anderzijds wilden de Polen via het amendement de ‘ware bedoelingen’ van de Sovjets aan het licht brengen.[313]

 

Sommige personen zien daarentegen geen verschil tussen Polen in 1981 en Tsjechoslowakije in 1968. Zo vindt Ryszard Reiff het een verkeerde voorstelling dat de staat van beleg een alternatief was voor een militaire interventie van buiten af. Als het eerste namelijk niet was geslaagd, dan zou het tweede immers onvermijdelijk geworden zijn.[314] Jaruzelski antwoordde daarop dat Reiff vergeten is hoe belangrijk de autoriteiten het vermijden van een escalatie beschouwden.[315] Hij benadrukt daarom hoe de Poolse autoriteiten van augustus 1980 tot 13 december 1981 telkens opnieuw verklaarden dat ze de Poolse problemen met Poolse middelen zouden oplossen.[316] Toch schept de formele samenwerking en bondgenootschap tussen de Poolse autoriteiten en het Kremlin, de ‘eeuwige vriendschap tussen het Poolse volk en de volkeren van de Sovjetunie’, een lastig interpretatieprobleem voor deze en andere kwesties omtrent de Poolse crisis van 1980-1981.

 

Historici hebben daarom eind 1997 getracht enkele van die ‘donkere gaten’ op te helderen. De conferentie van Jachrańka in november van dat jaar was alleszins een historische primeur door de aanwezigheid van een selectieve groep protagonisten. Zo was de gelijktijdige aanwezigheid van generaal Jaruzelski, maarschalk Kulikov en generaal Gribkov een ware sensatie, vooral in de discussie over de interventiedreiging tijdens de crisis van 1980-1981. Vreemd genoeg – maar niet onverwacht – reageerden beide militairen uit het Sovjetestablishment dat er nooit sprake was van een interventie en dat er in Moskou zelfs geen plannen daartoe werden voorbereid. Vooral Kulikov bleef dit koppig volhouden en presenteerde zelfs ‘nieuw bewijsmateriaal’, de werknota’s van zijn adjudant Viktor Anosjkin .[317] Hierna stapte Jaruzelski tijdens de pauze naar Kulikov en sprak hem aangeslagen toe in het Russisch: “Je weet wat je toen tegen me gezegd hebt. Hoe kon je me dit aandoen in het bijzijn van de Amerikanen.”[318]

 

Het ‘bewijsmateriaal’, het notaboek van Anosjkin , dat Kulikov voorlegde tijdens de conferentie in Jachrańka is uiterst controversieel, vooral omdat deze werknota’s zo lang toevallig in privé-bezit waren gebleven. Enkele losse zinnen en persoonlijke aantekeningen van de rechterhand van de Sovjetmaarschalk daarin laten uitschijnen dat Jaruzelskitwijfels had over het welslagen van een operatie van het Poolse leger. Bovendien zou volgens Anosjkin de Poolse leider zich zeer labiel en zenuwachtig hebben gedragen in de aanloopperiode naar de staat van beleg. Er wordt ook melding gemaakt van een vraag naar welke hulp van politieke, economische en militaire aard de Polen zich aan konden verwachten, maar het document bevat de facto niets nieuws dat voor ons enige verdere opheldering over deze kwestie kan bieden.[319]

 

Toch heeft ook dit ‘bewijsmateriaal’ de polemiek doen oplaaien. Mark Kramer – die de werknota’s Anosjkin verkregen had tijdens de conferentie te Jachrańka – schreef op basis daarvan in 1998 voor het CWIHP een hoog polemisch essay.[320] Hij speelt daarin met het idee dat Jaruzelskieind 1981 hopeloos op zoek was naar een belofte van de Sovjetunie met betrekking tot een militaire interventie. De Amerikaanse historicus , die eerder het bestaan van een planning voor een militaire interventie had verdedigd, besluit dat het operationeel plan daarvoor ergens in het najaar van 1981 door het Kremlin opgegeven was, omdat Jaruzelskizich meegaander had opgesteld ten opzichte van het Kremlin nadat Kania was afgezet.

 

“Zijn toegeeflijkheid gaf aanvankelijk het teken voor de laatste voorbereidingen voor het ‘minste van de twee kwaden’ – dit is de staat van beleg – maar wanneer het cruciale tijdstip daar was op het einde van 1981, lijkt het erop dat hij zich stortte op het ‘grootste der twee kwaden’, de Sovjetinterventie. Tegen december 1981 (en misschien vroeger) was Jaruzelski de Sovjetleiders aan het smeken om troepen naar Polen te sturen om bijstand te verlenen aan de operatie om de staat van beleg in te voeren, en alles wijst erop dat hij wanhopig was toen zijn vraag werd afgewezen.”[321]

 

In zijn essay focust Kramer zijn betoog volledig op de mogelijke vraag naar militaire interventie . Hierdoor krijgt het meer de allures van een persoonlijke aanval op Jaruzelski . Deze reageerde en stuurde zijn repliek naar het CWIHP. Daarin verwijt hij Kramer het bronnenmateriaal zeer selectief te hebben doorgenomen. De werknota’s van Anosjkin zijn volgens hem van twijfelachtige afkomst. Zijn belangrijkste argument was echter dat tijdens de conferentie van Jachrańka niemand van de Russische deelnemers het standpunt van Kramer had bevestigd. Daarenboven benadrukt Jaruzelski dat de historici die onderzoek verricht hebben voor de parlementaire onderzoekscommissie niet tot zulke conclusies zijn gekomen.[322]

 

Vladimir Bukovski , een Sovjetdissident, bestudeerde begin jaren negentig archiefdocumenten in het Kremlin. Een deel van zijn studie betrof de Poolse crisis van 1980-1981. Daarin bracht hij geen nieuwe feiten aan het licht, maar sloot zich aan bij de ‘blufpokertheorie’. Over het protocol van 10 december 1981 en de interventiedreiging concludeerde hij dat de communisten het schitterend gespeeld hadden.

 

“Men moet het de Sovjetleiders nageven: het waren klassespelers. Ikzelf verzuchtte, bijna opgelucht, toen ik vernam dat de staat van beleg uitgeroepen was in Polen: indertijd leek een Sovjetinterventie in ieder geval waarschijnlijk en men had moeite om zich alle mogelijke bloedige consequenties ervan in te beelden. […] Wat moesten de Polen voelen door zo’n permanente dreiging? Niet verwonderlijk dat de staat van beleg hen ook een soort van opluchting bracht – het minste kwaad! – en ze waren geneigd én het leger én Jaruzelski te rechtvaardigen.”[323]

 

Een Poolse vertaling van Bukovski ’s studie werd pas in 1998 uitgegeven, dus na het parlementair onderzoek en de conferentie van Jachrańka. Het is hoe dan ook vreemd dat geen enkele historicus het voordien vermeld of aangehaald heeft. Niettemin was Bukovski ’s eigen kijk op de feiten blijkbaar verscherpt bij het verschijnen van zijn werk in 1998 en deed die opnieuw stof opwaaien in Polen.

 

“Generaal Jaruzelski heeft de staat van beleg uitgeroepen om het communistisch regime te beschermen en natuurlijk zijn eigen plaats in dat regime. Moskou [...] heeft nooit een militaire interventie voorbereid en nooit heeft meneer Jaruzelski daar enige illusies over gehad.”[324]

 

Het merkwaardige is dat Bukovski dit als voormalig dissident stelt. Zijn visie op de feiten lijkt ook wat eenzijdiger dan bijvoorbeeld die van de Poolse historici verbonden met het oppositiekamp. Met zijn stelling ging hij de directe confrontatie aan met Jaruzelski .

 

Deze verweet Bukovski het gekende materiaal slechts te hebben herkauwd. Daarenboven wees hij ook op de ‘donkere gaten’ in de informatie: er is nog veel niet openbaar gemaakt. Vervolgens herhaalde Jaruzelski de verschillende aanwijzingen dat een interventie voorbereid werd.[325] Hij benadrukte de verschillende contradicties die bestaan in de documenten uit de Sovjetunie, ook in die van 10 december 1981.[326] Dat hij zelf om een interventie vroeg ontkent hij volledig. Hij stelt dat hij voortdurend polste naar de bedoelingen van Moskou, omdat hij en de rest van de ‘auteurs’ van de staat van beleg deze beslissing alsnog als een uitdrukking van de al was het maar ‘relatieve’ soevereiniteit van de Polen beschouwden. Bovendien stelt Jaruzelski dat al wie indertijd om zo’n ‘hulp’ zou gevraagd hebben de hoogste prijs zou moeten hebben betalen.[327] Jaruzelski wijst Bukovski ’s stelling af als leugens en ridiculiseringen van de toenmalige Poolse en andere internationale politieke en militaire leiders, die zich toen moesten behelpen met de ‘logica van een wereld opgedeeld in invloedssferen’.[328]

 

Toch vinden we in de KGB-documenten door Mitrochinmeegesmokkeld een rapport dat het gesprek tussen Jaruzelskien Kulikov tijdens de nacht van 8 op 9 december 1981 weergeeft. Daarin werd vastgesteld dat de staat van beleg wellicht uitgeroepen zou worden vrijdagnacht van 11 op 12 december of zaterdagnacht van 12 op 13 december 1981. Het rapport beschrijft een onzekere Poolse leider die twijfels had over het succes van Operatie ‘X’. Daarentegen bevestigt hetzelfde rapport ook dat de Sovjetmaarschalk verklaarde dat de generale staf van het Rode Leger op dat ogenblik de kwestie van assistentie overwoog voor het geval dat de Poolse krachten onvoldoende zouden blijken.[329]

 

Hoe moeten we het protocol van het Politburo van de KPSU van 10 december 1981 interpreteren? Was er een vraag naar militaire assistentie vanwege de Polen? De meningen staan lijnrecht tegenover elkaar. Jaruzelskiontkent in ieder geval zelf ooit om een militaire interventie gevraagd te hebben en weerlegt elke aantijging in die zin. Los van hetgeen in deze paragraaf aangehaald werd, kunnen we besluiten dat hij er uiteraard baat bij heeft deze houding aan te nemen. Toch zijn de bewijzen tegen hem niet sluitend en daardoor kunnen zowel de verdedigers als de critici van het ‘minste kwaad’ hun betoog uitspelen. Douglas MacEachin, een ex-CIA medewerker, maakte alvast een interessante bedenking bij al deze onthullingen:

 

“Hoewel het nieuwe bewijsmateriaal de stelling versterkt dat Jaruzelski inderdaad om een Sovjetgarantie voor militaire ondersteuning had verzocht, versterkt het eveneens de valsheid van de verklaringen van Sovjetzijde dat de Polen geen reden hadden om die te verwachten.”[330]

 

In heel deze kwestie is vooral de houding van het Kremlin uitermate ambigu gebleken. Dat Moskou zou besloten hebben niet te interveniëren is een verdraaiing van de feiten. Het was de beslissing om te interveniëren die moest vallen en die is er juist niet gekomen. Zou Moskou in 1956 en 1968 van in het begin van de respectievelijke crisissen vastbesloten militaire interventies hebben voorbereid? De problematiek van de interventiedreiging is complex en men is geneigd in speculatie te vervallen. Jaruzelski’s tegenstanders trachten te bewijzen dat het één grote partij blufpoker was die de toenmalige communisten in Polen en de Sovjetunie onderling hadden geënsceneerd. Maar Jaruzelski wees op een element dat niet strookt met de redenering van de critici: in dat geval was het een meesterlijke bluf, aangezien ook het Westen die volledig geloofde.[331] Aangezien de Poolse crisis een internationale weerslag had zullen we daarom moeten stilstaan bij de houding van de Verenigde Staten, die eveneens ambigu blijkt te zijn.

 

 

§4. De stilte van het Westen

 

Toen Ronald Reagan eind 1980 de presidentsverkiezingen won in de Verenigde Staten en een sterke anticommunistische retoriek ten toon spreidde werd het duidelijk dat de détente ten einde liep. Een nieuwe verkilling in de Oost-West betrekkingen vond plaats op het hoogtepunt van de Poolse crisis van 1980-1981. Op 8 juni 1982 gaf president Reagan een toespraak voor het Britse lagerhuis waarin hij de Sovjetunie bestempelde als het ‘Rijk van het Kwaad’ daarbij verwijzend naar de gebeurtenissen in Polen. Formeel veroordeelden de VS dus de uitroeping van de staat van beleg, waarvoor ze bovendien de Sovjetunie als de grote schuldige aanwezen.

 

Toch is het Amerikaanse beleid ten aanzien van de Poolse gebeurtenissen in vergelijking met het politieke woordenspel op zijn minst paradoxaal te noemen. In december 1980 had president Carter de wereld nog publiekelijk op de hoogte gesteld van een nakende militaire interventie in Polen, terwijl een jaar later het Westen zweeg en verrast toekeek wanneer de tanks van het Poolse leger de kazernes uitrolden en de krijgswetten afgekondigd werden.

 

Jaruzelski verklaarde daarom dat het Westen toen eveneens de staat van beleg als het ‘minste kwaad’ beschouwde. Het had immers “Solidarność” niet hiervoor gewaarschuwd.[332] Eigenlijk wist de Poolse leider al eind 1981 dat de plannen voor Operatie ‘X’ in Washington waren terechtgekomen, omdat Kukliński het land was uitgevlucht.[333] Het door de Amerikanen verzwijgen hiervan en de afwezige Westerse reactie erop ziet Jaruzelski de facto als een bevestiging van zijn stelling. De publieke veroordeling die er pas na de uitroeping van de staat van beleg is gekomen schrijft hij toe aan de propaganda van de Koude Oorlog.

 

“De wijzigingen in de meningen van sommige Westerse politici en de daaropvolgende perscommentaren, kwamen later als het gevolg van de spanningen in de Oost-West verhoudingen, waarin Polen een slachtoffer en een instrument was.”[334]

 

Na de val van de Berlijnse muur ontkenden voormalige protagonisten uit het Witte Huis zoals Alexander Haig Jr. , de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken in 1981, deze aantijging. Door het verrassingseffect van Operatie ‘X’ te benadrukken trachten ze te weerleggen dat Washington eertijds zo’n politiek realisme aan de dag legde, waarbij de staat van beleg verkozen werd boven andere scenario’s.[335]

 

“We hebben niet voorzien dat de interventie in Polen van een heel andere aard zou zijn dan de vorige modellen van Sovjetinterventies in Tsjechoslowakije en Hongarije. [...] onze inlichtingendienst, de CIA, had contact met een militair persoon in Polen, die hen over alles informeerde wat er later gebeurd is, dit ben ik pas later na de crisis te weten gekomen.”[336]

 

Toch lijkt het moeilijk te geloven dat Washington zo verrast was. Dat de democratiseringsgolf in Polen in 1980-1981 een onzekere toekomst beschoren was beschouwde het Witte Huis als een zekerheid. Zbigniew Brzeziński, die onder Carter als nationale veiligheidsadviseur werkte, ging zelfs verder en stelde dat het geen ideologische kwestie was:

 

“Ondanks veertig jaar gedwongen indoctrinatie blijven alle communistische regimes in Oost-Europa slechts aan de macht door een zware afhankelijkheid van interne politionele controle, versterkt door de dreiging van een Sovjetinterventie – en door Sovjettroepen op het territorium van Polen, Oost-Duitsland, Tsjechoslowakije en Hongarije. Het is duidelijk dat de enige doctrine waardoor de politieke realiteit van deze landen geschapen wordt niet de marxistische doctrine, maar de Brezjnevdoctrine is.”[337]

 

Maar de Westerse stilte eind 1981 had mee ingegeven kunnen zijn door de Amerikaanse belangen in Europa.

 

“[…] in het algemeen zagen Amerikaanse leiders Oost-Europa als een regio van perifeer geopolitiek belang, dat enkel belangrijk was in verhouding tot de centrale (en defensieve) strijd tegen Sovjetdominantie in West-Europa.”[338]

 

Bovendien zouden de VS, zoals in vorige crisissen, om deze reden Oost-Europa voorzichtig benaderen aangezien het volledig tot de invloedsfeer van de Sovjetunie behoorde, hoewel de Amerikanen de zwakheden van de Sovjetgeoriënteerde regimes in de Centraal-Europese landen wel zagen.

 

“[…] het Amerikaanse bewustzijn van de kwetsbaarheid van de Sovjetunie verhoogde Washingtons zelfbeheersing, omdat een regionale vonk een grotere Europese explosie kon ontketenen.”[339]

 

Blijkbaar was het Witte Huis in 1981 er van overtuigd dat de Sovjetunie orde op zaken zou stellen binnen haar ‘imperiaal’ domein. Haig Jr. schreef zelf in zijn mémoires van 1984 dat de enige vragen die de Amerikaanse leiders zich tijdens de Poolse crisis stelden was wanneer de Sovjetunie met de oppositie in Polen zou afrekenen en hoe brutaal dit zou gebeuren. Het beleid van de VS hieromtrent werd daarom gebaseerd op twee pijlers: de dag van de afrekening uit te stellen en de brutaliteit waarmee dit zou gebeuren trachten te verminderen door te verhinderen dat Sovjettroepen rechtstreeks zouden interveniëren.[340] Met andere woorden de Amerikanen geloofden volledig in het bestaan van een dreiging van een militaire interventie.

 

Bovendien kreeg Washington regelmatig vitale informatie toegestuurd via kolonel Kukliński , die in de generale staf van het Poolse leger verantwoordelijk was voor de planning van de staat van beleg, een adjudant van generaal Jaruzelskiwas en voor de CIA werkte.[341] De Washington Post berichtte in 1992 dat Kukliński gedurende meer dan een decennium de VS inzage gaf in de meest geheime militaire informatie van het Warschaupact. Hij bezorgde foto’s en transcripties van meer dan 30000 geheime documenten van de Sovjetunie en het Warschaupact.[342] Hij was de facto een van hun belangrijkste spionnen:

 

“De hele operatie had zo’n waarde dat het Pentagon een speciale cel in het leven riep om de documenten van Kukliński te analyseren.  De specialisten die daarin werkten kenden de bron van informatie niet en vermoedden dat deze omvang van het materiaal het resultaat was van een heel spionage netwerk.”[343] 

 

Het was Kukliński die Washington op de hoogte stelde van de nakende interventiedreiging in december 1980 en vervolgens tijdens de Bydgoszcz-crisis. Deze signalen werden in ieder geval door Washington niet genegeerd. Zijn dagelijkse berichtgeving duurde voort tot in de herfst van 1981. Toen werden zijn werkzaamheden als spion ontdekt.

 

In september 1981 berichtte de minister van binnenlandse zaken Czesław Kiszczak dat “Solidarność” essentiële informatie omtrent de planning voor Operatie ‘X’ te weten gekomen was.[344] Vanaf dat moment werd gezocht naar de oorsprong van de ‘lek’. Niettegenstaande dit stuurde Kukliński nog informatie betreffende de staat van beleg naar het Westen. Begin november werd hij tijdens een bijeenkomst van de generale staf van het Poolse leger op de hoogte gebracht dat de plannen naar het Westen waren doorgelekt.[345] Door een bron in Rome was aan het licht gekomen dat de CIA in het bezit was van een kopie van de laatste versie van Operatie ‘X’.[346]

 

De verdenking viel al gauw op Kukliński , die uit vrees voor zijn leven besloot het land uit te vluchten. De laatste bijeenkomst van de generale staf van het Pools leger die hij meemaakte was op 7 november 1981. Op dat moment was volgens hem de uitroeping van de staat van beleg onvermijdelijk geworden.[347] Enkele dagen later was de Poolse CIA-agent via West-Duitsland veilig en wel in de VS aangekomen. Daar werd hij ondervraagd door functionarissen van de CIA en het Pentagon. Ook Zbigniew Brzeziński bezocht hem enkele dagen na zijn evacuatie en vertelde hem dat hij de Poolse zaak goed gediend had. Op 11 december 1981 meldde een CIA-medewerker hem dat alles er naar uit zag dat de staat van beleg weldra zou uitgeroepen worden in Polen.[348]

 

Indien we Kukliński moeten geloven dan waren de VS wel degelijk op de hoogte van de nakende Operatie ‘X’. Het is dan vreemd dat Richard Pipes die als adviseur in de National Security Council onder Reagan werkte verklaarde dat noch de president, nog de minister van buitenlandse zaken, noch hijzelf op de hoogte waren van deze plannen.[349] Bovendien werd de oppositie in Polen niet ingelicht. Hierover zijn verschillende vragen gerezen over hoe en waarom dit gebeurd is. In zijn interview voor het Parijse Kultura stelde Kukliński dat hijzelf geen informatie over de nakende dreiging aan de Poolse oppositie wilde doorspelen.

 

“[…]ik twijfelde er geen enkel ogenblik aan, dat indien ik de plannen openbaar zou hebben gemaakt deze niet in het minst gehinderd noch uitgesteld zouden zijn geweest. Het kon de uitvoering ervan slechts bespoedigd hebben. Daarbij moest ik rekening houden met het feit dat indien mijn waarschuwing in het land niet zou worden geďnterpreteerd als een door de autoriteiten geďnspireerd vals alarm of wat voor soort van provocatie dan ook, indien “Solidarność” die waarschuwing feitelijk zou geloven, het toen zeker tot de onmiddellijke afkondiging van een algemene staking zou gekomen zijn, […] Het leidt geen twijfel dat bij zo’n ontwikkeling alles zou eindigen in een onwaarschijnlijke bloedige slachting bij de bevolking en vooral dan bij dat deel dat verzet zou bieden. Mij dunkt het dat het lot van de “Solidarność”-activisten en van de oppositie er anders zou uitgezien hebben wanneer de Sovjetstrijdkrachten in actie zouden gekomen zijn, dan zou het niet bij een slachting gebleven zijn, maar zeker tot deportaties geleid hebben, net zoals na het neerslaan van de Hongaarse opstand.”[350]

 

Het is vrij ongeloofwaardig dat het Amerikaanse beleid bepaald zou geweest zijn door Kukliński’s persoonlijke mening. Het afwenden van een brutale Sovjetinterventie was de hoeksteen waarop het VS-beleid was uitgestippeld. Toen het nieuws bekend werd dat er een militaire actie op til was die nacht van 12 op 13 december 1981, bevond de Alexander Haig Jr. zich in Brussel en de reactie op het nieuws van tanks in de Poolse straten sprak voor zich.

 

We erkenden onmiddellijk dat in Polen, tenminste voorlopig, de staat van beleg uitgeroepen was en niets erger op til was.”[351]

 

Douglas MacEachinis het er niet mee eens dat de Reaganadministratie de uitroeping van de staat van beleg als het ‘minste kwaad’ beschouwde.

 

“Welke politieke keuzes en wat voor beleid de VS-regering had uitgevoerd, en de impact die ze zouden hebben, zijn op dit moment nog slechts bestemd voor het domein van speculatieve oefeningen. Theoretisch hadden de Verenigde Staten misschien gedaan wat ze juist gedaan hebben – niets. […] Voor goed of voor kwaad, alles waar de Verenigde Staten beweren voor te staan zou toch enige poging hebben doen ontstaan om een militaire onderdrukking af te wenden van een in het volk genestelde beweging die meer democratie en economische openheid trachtte te verwezenlijken.”[352]

 

MacEachin vermoedt dat er eerder iets scheelde aan de informatiestroom naar het Witte Huis, aangezien dat Kukliński zelf al een maand voor de uitroeping van de staat van beleg in de VS vertoefde. Als ex-CIA medewerker kwam hij na een studie van archiefmateriaal van de inlichtingendiensten van de VS tot de conclusie dat daar de schuld te zoeken is:

 

“[…] wat duidelijk blijkt is dat er geen fouten zijn gebeurd in het ‘verzamelen’ van de informatie. Er is gefaald in het gebruik – of in het niet gebruiken – van de verzamelde informatie. […] Het ontbreken van regels van professionaliteit, menselijk falen, bureaucratische praktijken, slechte communicatie en gewoonweg verstrooidheid hadden de vrije hand om schade aan te richten.”[353]

 

Toch blijft het mysterie groot. MacEachinstelt dat iedereen schuld treft voor dit mislukken van het gebruik van de beschikbare informatie, maar dit is niet sluitend. De VS hebben gedurende de Poolse crisis in december 1980 en tijdens de Bydgoszcz-crisis publiekelijk de Sovjetunie gewaarschuwd om af te zien van een militaire interventie. Dit wijst toch op het feit dat er wel een informatiestroom over de Poolse situatie naar het Witte Huis vloeide. Niet alleen voor de Amerikanen blijft dit een twistpunt, ook voor de Polen.

 

Over het zwijgen van het Westen omtrent de nakende uitroeping van de staat van beleg bestaan er enkele hypothesen, waarvan we enkele hier even toelichten. Een eerste theorie, onder meer door de toenmalige Poolse minister van binnenlandse zaken Czesław Kiszczak geopperd, betreft een mogelijke ‘samenzwering van de haviken’ binnen de CIA, die erop uit waren de Centraal-Europese landen te destabiliseren om zo het Warschaupact te verzwakken.[354] Dat er personen waren die een escalatie van de Poolse crisis wensten wordt niet ontkend door de voormalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken.

 

“Voor sommige andere adviseurs van de president was dit beleid niet voldoende hard, ondanks het feit dat de Verenigde Staten alleen niet de militaire kracht of diplomatieke invloed hadden om meer te doen. Het was duidelijk vanaf de eerste discussies rond de Poolse situatie, dat sommige van mijn collega’s in de NSC bereid waren om verder te kijken dan Polen, alsof dat al geen punt van oorlog en vrede was, en beschouwden het als een opportuniteit om een dodelijke politieke, economische en propagandistische schade aan de USSR toe te brengen. Dezelfde mensen leken te geloven dat de Verenigde Staten in staat waren het Sovjetgedrag ten opzichte van Polen te controleren, en zelfs haar doelstellingen te verhinderen, door een economisch en handelsembargo dat haar ‘op haar knieën zou brengen’”.[355]

 

Indien “Solidarność” gewaarschuwd was dat de Poolse autoriteiten een operatie voorbereiden, had de vakbondsleiding misschien ingegaan op de voorwaarden die het regime vooropstelde en haar achterban trachten te matigen. Anderzijds had zo’n waarschuwing tot een verdere escalatie kunnen leiden. Misschien zat Washington met een dilemma opgezadeld. Dit is een andere meer geloofwaardige theorie. Een rivaliteit binnen de Amerikaanse administratie tussen het State departement – dat vooral de democratisering in Polen wilde behouden zien –en het Pentagon – dat vooral de verzwakking van het communistische systeem in Oost-Europa nastreefde – gekoppeld aan een onenigheid omwille van economische redenen tussen de VS en haar West-Europese bondgenoten zouden ervoor gezorgd kunnen hebben dat er geen vastberaden houding aangenomen werd ten aanzien van de mogelijkheid dat de Poolse autoriteiten zelf het initiatief zouden nemen.

 

De economische crisis in het land dreigde de maatschappij te ondermijnen en zowel in Moskou als in het Westen vroeg men zich af of er nog iemand de orde zou kunnen herstellen, omdat de PZPR hiertoe niet in staat was.[356] In feite speelden economische factoren misschien een grotere rol dan andere politieke of ideologische aspecten. Alexander Haig Jr. bevestigt de angst die zich meester maakte van het Westen door de zich steeds verslechterende economische situatie in Polen.

 

“De mogelijkheid dat Polen haar buitenlandse schuld zou verzuimen was zeer verontrustend voor de West-Europeanen, vooral voor de Duitsers, wiens banken enorme bedragen hadden geriskeerd in gans Oost-Europa. Indien Polens verzuim zou leiden tot verzuim bij andere landen van het blok dan zouden de gevolgen voor de Duitse financiële gemeenschap, de bredere Europese en Amerikaanse banksystemen zeer zwaar zijn. Hoe aanlokkelijk zo’n verzuim ook was voor sommigen om aan te tonen dat Polens marxistische economie volledig gefaald had, was het geen optie dat het Westen zich kon veroorloven te nemen. Naast het grote financiële verlies voor de Westerse schuldeisers en de schaduw dat het zou werpen op de Oost-West handel, was zo’n verzuim in Moskou’s belang, omdat het de Poolse regering verzwakte en daarom interventie veel dichterbij bracht.”[357]

 

Voor de Westerse schuldeisers was één zaak duidelijk: het voortbestaan van hun toenmalige grootste schuldenaar was bedreigd door een op hol geslagen syndicale organisatie. Zbigniew Brzeziński vertrouwde de franse journalist Gabriel Mérétik toe dat het ‘installeren van de militaire orde met witte handschoenen’ in Polen voor iedereen het ‘minste kwaad’ was. De Toenmalige West-Duitse Bondskanselier noemde de uitroeping van de staat van beleg zelfs de ‘minst slechte oplossing’.[358] Economische crisis, maatschappelijk anarchie, interventiedreiging: eigenlijk was het Westen en meerbepaald de VS niet bij machte hieraan iets te doen. We zien dus dat er duidelijk grond bestaat om te veronderstellen dat de toenmalige Westerse regeringen Operatie ‘X’ met een zekere opluchting begroet hebben, hoewel de toenmalige propaganda dit niet laat uitschijnen.

 

Tot slot moeten we nog even stilstaan bij de volgende speculatieve bedenking. Jaruzelski verklaarde dat de Poolse autoriteiten weliswaar veel fouten zowel vóór als na de staat van beleg hadden begaan, maar ze konden zich geen roulettespel veroorloven in het licht van zo’n catastrofale economische situatie.[359] Indien het tot een escalatie was gekomen eind 1981 of begin 1982, wat was er dan gebeurd? Burgeroorlog, economische chaos, anarchie, het lijken ons op het eerste zicht allemaal vergezochte doemscenario’s. Maar Jaruzelskitrok een parallel met de gebeurtenissen in 1989 in Roemenië. Toen bleef het Westen ook afzijdig en steunde zelfs een mogelijke militaire Sovjetinterventie om de orde daar te herstellen en het bloedvergieten te stoppen.

 

“In die specifieke situatie ging het natuurlijk om het afremmen van turbulente en bloedige gebeurtenissen. Vandaar het ‘door de vingers zien’ van een mogelijke interventie van het Warschaupact. Natuurlijk, dat was al in de tijd van Gorbatsjov . Maar indien het in 1981 in Polen tot een tragedie was gekomen, zou dan – de retoriek misschien buiten beschouwing gelaten – de reactie fundamenteel anders geweest zijn?”[360]

 

 

§5. Minste kwaad: de meningen verdeeld

 

Na de uitroeping van de staat van beleg kwam de Britse journalist Jonathan Steele tot de conclusie dat Moskou nog steeds zijn greep op Centraal-Europa wilde behouden, maar dat er zich een nieuw fenomeen had voorgedaan: voor het eerst had een nationaal leger van een satellietstaat de ordehandhaving in een crisis kunnen uitvoeren, een taak die tot dan toe steeds aan het Rode Leger toekwam.[361] Bovendien kon Moskou alleen maar voordelen halen uit het feit dat op deze wijze de crisis althans formeel een Poolse binnenlandse aangelegenheid gebleven is. De uitroeping van de staat van beleg in Polen was een overwinning voor de Sovjetdiplomatie, die na zestien maanden een oplossing afdwong die niet vereiste dat het Kremlin zijn eigen krachten moest aanwenden.[362]

 

Was de staat van beleg een nieuwe formule waarmee Moskou de Brezjnevdoctrine bevestigde of was het een voorbeeld van politiek van het ‘minste kwaad’? Was generaal Jaruzelski slechts een ‘Sovjetgeneraal in Pools uniform’ of was de nood zo hoog dat de Poolse leiders tot dit middel moesten grijpen om erger te vermijden? Het antwoord op deze vragen is van fundamenteel belang om de crisis van 1980-1981 te beoordelen. Niet alleen protagonisten en historici hebben zich hierover uitgesproken, ook een parlementaire onderzoekscommissie heeft zich in de jaren negentig gedurende vijf jaar over het probleem gebogen. We hebben in deze verhandeling verschillende aspecten van de crisis van 1980-1981 onder de loep genomen en bekijken nu opnieuw Jaruzelski ’s stelling dat de uitroeping van de staat van beleg eind 1981 het ‘minste kwaad’ was. 

 

Hoe kijkt de voormalige Poolse oppositie terug op de crisis van 1980-1981? Jerzy Holzer benadrukt dat de leiding van de PZPR van september 1980 tot aan de uitroeping van de staat van beleg geen blijk gaf te willen coëxisteren met “Solidarność”.[363] Hij erkent dat tot december 1981 de Poolse leiders zich uitspraken tegen de aanwezigheid van troepen van het Warschaupact, maar voegt er wel aan toe dat hoewel de autoriteiten ‘broederlijke hulp’ wilden vermijden, ze deze mogelijkheid niet uitsloten.[364] Deze twee stellingen belichamen grosso modo het standpunt van voormalige “Solidarność”-activisten. Het spreekt vanzelf dat deze mensen de stelling van het ‘minste kwaad’ niet onderschrijven.

 

Hoewel ze allen die stelling veroordelen, nuanceren sommige historici en protagonisten uit het “Solidarność”-kamp toch de rol en de motivatie van Jaruzelski en zijn medestanders. Volgens Andrzej Paczkowski valt de staat van beleg enkel als noodzakelijk te beschouwen vanuit het standpunt van de machthebbers. Want, zo zegt hij , het is onbetwijfelbaar dat een machtswissel zou hebben plaatsgevonden indien de vrije vakbond niet was tegengehouden. De dreigingen waarmee de partijpropaganda de maatschappij voedde – en de verantwoordelijken voor de staat van beleg zich tot op de dag van vandaag op beroepen – bestonden volgens Paczkowskiniet.[365] Hij vermoedt dat binnen de PZPR een paleisrevolutie op til was en waarschijnlijk dat de motivatie was van de toenmalige leiders om de staat van beleg uit te roepen.[366] Karol Modzelewski sluit hierop aan. Volgens hem was er geen uitweg uit de crisis zonder een confrontatie. Hij stelt dat zelfs zonder de staat van beleg het hoe dan ook tot een escalatie zou gekomen zijn in het voorjaar van 1982 omwille van de economische situatie. Modzelewskimeent dat indien Jaruzelskizich had verzet deze beslissing te nemen hij door een ander meer vastberaden persoon vervangen was geweest.[367]

 

Van de historici verbonden aan het kamp van “Solidarność”, geeft Krystyna Kersten een meer genuanceerde analyse. Men zou kunnen stellen dat zij een compromistheorie heeft over de gebeurtenissen. Volgens Kersten bestond de tactiek van Moskou erin om druk uit te oefenen op de Poolse leiders, maar niet om te interveniëren.[368] Het Poolse regime was daarentegen vastberaden om “Solidarność” te liquideren vanaf haar ontstaan omdat die een bedreiging vormde voor zijn machtsmonopolie.[369] Maar ze onderkent wel dat de Poolse leiders de staat van beleg uitriepen met de overtuiging dat ze uit de ‘allerhoogste noodzaak’ handelden.[370] In haar ogen is geen uitsluitsel te geven over het feit of Moskou de wil vertoonde te interveniëren of niet, waarbij ze toegeeft dat de toenmalige leiders toen minder wisten dan historici nu. Niettemin velt ze een negatief oordeel. Volgens haar kon Jaruzelski dus niet weten of een interventie zou plaatsvinden en was de uitroeping van de staat van beleg vergelijkbaar met een ‘beslissing in een pokerspel’.[371]

 

De historici uit het “Solidarność”-kamp verwerpen allen de stelling van het ‘minste kwaad’. Toch is het opvallend dat ze eveneens allemaal volledig de schuld leggen bij de toenmalige leiders. Misschien is hun visie te zeer beďnvloed door hun afkeer voor het communisme. Niettemin wordt Moskou kritiek bespaard. Volgens dezelfde historici wordt de rol van het Kremlin geminimaliseerd tot het onophoudend uitoefenen van druk. We krijgen de indruk dat het ‘kwade’ te zoeken is bij Jaruzelski en zijn medestanders. Zij wilden van geen maatschappelijk compromis weten en kozen voor de staat van beleg. Bovendien vinden de kritische en sceptische Poolse historici geen redenen voor het mislukken van een compromis bij de vroegere oppositie.

 

Garton Ash – als buitenstaander uit het Westen wellicht meer afstandelijk – trekt niet zo’n eenduidige conclusie als sommige van zijn Poolse collega’s. Hij stelt dat na de Bydgoszcz-crisis enerzijds “Solidarność” aan kracht moest inboeten en anderzijds de PZPR er niet in slaagde zichzelf te hervormen. Het IXde buitengewoon partijcongres was een ‘keerpunt waar men niet in slaagde te keren’.[372] In de daaropvolgende periode ziet Garton Ashtwee grote veranderingen: de aandacht van het regime keerde zich naar de militaire optie en “Solidarność” trad met haar activiteit buiten het kader van de akkoorden van Gdańsk. Vervolgens zorgde de aanslepende economische crisis ervoor dat de manoeuvreerruimte voor beide kampen vernauwd werd. Aangezien “Solidarność” een vakbond was, gedroeg die zich ook als een syndicale organisatie die zich tegen de nodige hervormingen en de gevolgen ervan zou verzetten.

 

De Britse historicus vraagt zich af of “Solidarność” niet het recht had om een deel van de macht te eisen in ruil voor haar steun voor de voorgestelde hervormingen. Hij concludeert dat tegen het einde van 1981, in vergelijking met augustus 1980, “Solidarność” meer van het regime eiste en het regime meer van “Solidarność” eiste.[373] Na de conferentie in Jachrańka verklaarde hij dat de dreiging van een militaire interventie reëel was in 1980, maar uit de Sovjetdocumenten duidelijk af te leiden valt dat de Sovjets een ‘tweede Afghanistan’ vreesden.[374] Garton Ash schrijft “Solidarność” wel een aandeel toe in de verantwoordelijkheid voor de staat van beleg, maar wijst erop dat de autoriteiten de welwillendheid misten voor een alternatief: een gezamenlijk front tegen Moskou zoals in 1956.[375]

 

Antoni Dudek is een van de weinige “Solidarność”-sympathisanten die de kritiek nuanceert en benadrukt dat er geen eenzijdig oordeel over Jaruzelski ’s beslissing te vellen is. Zijn standpunt illustreert zeer goed hoe moeilijk het is om één waarheid in de kwestie te vinden. Het conflict tussen het regime en “Solidarność” zich had te zeer verscherpt met als symbolisch hoogtepunt het besluit om een referendum over veranderingen aan het staatsbestel af te dwingen tijdens de zitting van de Nationale Commissie van “Solidarność” op 11 en 12 december 1981 te Gdańsk. Dudek gelooft niet dat eind 1981 een interventiedreiging bestond dat de staat van beleg zou rechtvaardigen als het ‘minste kwaad’. Toch sluit hij niet uit dat indien die niet uitgeroepen was, enkele maanden later de situatie er anders zou hebben uitgezien. Volgens hem waren eind 1981 de kampen in het conflict in een ‘patstelling’ terechtgekomen waardoor er geen ‘goede’ oplossingen meer mogelijk waren.[376]

 

Het debat over de Poolse crisis kreeg een officieel karakter toen een groep Poolse volksvertegenwoordigers van de KPN, een partij gegroeid uit een voormalige oppositiebeweging, op 5 december 1991 een motie indiende om de ‘auteurs’ van de staat van beleg voor de Trybunał Stanu [Hooggerechtshof] of strafrechterlijk te laten vervolgen voor de schending van de constitutie van de Poolse volksrepubliek.[377] De beklaagden bestonden uit leden van de WRON en de Rada Państwa [Staatsraad – het hoogste bestuursorgaan van de Poolse volksrepubliek].[378] De aanklacht was van juridische aard: de toenmalige constitutie van de Poolse volksrepubliek gaf de Rada Państwa niet de autoriteit om het decreet over de staat van beleg in de nacht van 12 op 13 december 1981 uit te vaardigen. Dit moest gebeuren tussen twee sessies van de Sejm [het Pools parlement] in en op dat moment was er nog een sessie aan de gang. Voorts waren er nog enkele decreten uitgevaardigd die strijdig waren met de constitutie.[379]

 

Hoewel zij een juridisch probleem bestudeerde, draaide deze parlementaire commissie uit in een platform waarin het historisch debat rond de Poolse crisis van 1980-1981 op de voorgrond trad. De beklaagden verdedigden zich namelijk met het feit dat ze het recht precies gebroken hadden, om voordeel uit het verrassingseffect te halen en zo het slachtofferaantal te reduceren. Zij beriepen zich met andere woorden op de stelling dat de staat van beleg het ‘minste kwaad’ was. Zo verschoof het onderzoek van de strikt juridische sfeer naar de arena van de geschiedenis.

 

Het onderzoek dat de commissie verricht heeft vanaf 1992 tot 1996 is zeer waardevol. Veel materiaal is vrijgemaakt op haar aanvraag en er zijn een hele resem van getuigen verhoord. Daarenboven zijn er een aantal experts – vooral historici waaronder Andrzej Paczkowski, Jerzy Holzer , Andrzej Werblan en Krystyna Kersten – door de commissie aangeduid om onderzoek te doen over de uitroeping van de staat van beleg. Enkelen onder hen hebben we meermaals aangehaald. Na vijf jaar onderzoek heeft de commissie op 3 juni 1996 de motie teruggestuurd naar de Sejm om gestemd te worden. Het advies van de commissie was dat de zaak niet aanhangig diende gemaakt te worden voor het gerecht.[380] Zij erkende met andere woorden de stelling van het ‘minste kwaad’. De Sejm heeft het nadien bekrachtigd.

 

Toch is de beslissing van de commissie en de daaropvolgende stemming in het parlement controversieel.[381] Toen de commissie haar onderzoek startte bestond de parlementaire meerderheid uit partijen die uit de oppositie van de jaren ‘80 gegroeid waren, maar toen de commissie haar besluit uitvaardigde en de Sejm erover moest debatteren en stemmen, was de meerderheid in de Sejm veranderd. De SLD en de PSL die uit het PZPR-regime waren voortgesproten, hadden een parlementaire meerderheid en dus wonnen hun stemmen het pleit. De oppositie had dan ook zware kritiek, niet alleen op de stemming, maar ook op het werk van de commissie.[382]

 

Toch zijn er naast protagonisten en sympathisanten van het vroegere regime meer onafhankelijke stemmen die deze kritiek verwerpen. Eén van hen is de geëmigreerde hoogleraar en lid van de Poolse Academie der Wetenschappen, Andrzej Walicki. Hij gaf een werk uit over de transformatieperiode in het begin van de jaren ‘90 in Polen, en stelt daarin dat ‘afrekeningen met het communistische verleden’ deel uitmaakten van het transitieproces. De houding van de voormalige oppositie, die de stelling van het ‘minste kwaad’ verwierp en het onderscheid tussen minder en groter kwaad afdeed als een ‘ontoelaatbare morele relativering’ wijst hij af als onhoudbaar en demagogisch. Zo’n ‘moreel absolutisme’ van de vroegere opposanten beoogt een ‘objectieve hiërarchie van het goede’, wat inhoudt dat men een onderscheid tussen minder en groter goed maakt en dit dan onmiskenbaar ook geldt voor het kwaad.[383] Walickibenadrukt dit aspect van de ‘afrekening’ met de staat van beleg: het historisch debat gaat zowel over de moraliteit van Jaruzelski ’s beslissing als over de verantwoording ervan.

 

De Oostenrijkse politicoloog Anton Pelinka maakte een ‘case-study’ over Jaruzelski . Hij wou onderzoeken wat het betekent om aan politieke besluitvorming te doen waarbij er consequenties zijn voor een maatschappij, een volk en zelfs voor de wereldvrede.[384] Volgens zijn analyse valt er een onderscheid te maken tussen ‘twee Jaruzelski ’s’, die zich tot elkaar verhouden als Dr. Jekyll en Mr. Hyde. In 1981 riep Jaruzelski de staat van beleg uit, waarmee hij de democratiseringsbeweging in Polen onderdrukte. In 1989 was het Jaruzelski die de ‘Ronde Tafel’-gesprekken mogelijk maakte, wat tot de uiteindelijke democratisering leidde.[385] Over de uitroeping van de staat van beleg stelt Pelinka het volgende:

 

“Jaruzelski ’s beslissing was leiderschap: zijn interventie in de loop van de geschiedenis was onvervangbaar, onmiskenbaar en onveranderbaar. Hij oefende leiderschap uit door de keuze van Odysseus te aanvaarden tussen Scylla en Charybdis: tussen een interventie van buitenlandse troepen en de staat van beleg uitgevoerd door Poolse troepen. Hij wenste het eerste niet, maar had het kunnen veroorzaken door geen resolute beslissing te nemen. Maar het laatste kon hij verwezenlijken door zijn eigen beslissing. De manier waarop alles zich in Polen in de jaren ‘80 zou ontwikkelen lag in zijn handen.”[386]

 

De Britse historicus Norman Davies schreef het basiswerk over de Poolse geschiedenis God’s Playground. In zijn Poolstalige uitgave schreef hij een derde ‘postscriptum’, waar hij terugblikt op de uitroeping van de staat van beleg.

 

“Wanneer de eerste schok voorbij was, bleek het plots dat Jaruzelski noch een ‘Poolse Pinochet ’ was, noch de minste bedoeling had opnieuw het ruwe stalinisme in te voeren. Integendeel: hij bleek een communistische hervormer verwant met de fractie Andropov -Gorbatsjov , die stilaan te horen was in Moskou. Vanuit tijdsperspectief kan men zijn beleid beschouwen als de eerste poging om ‘Glasnost’ en ‘Perestrojka’ door te voeren in de wereld, hoewel hij uiteraard geen van deze slogans gebruikte.”[387]

 

De meningen over Jaruzelski ’s beslissing om op 13 december 1981 de staat van beleg uit te roepen blijven dus verdeeld. Te meer omdat de figuur en het beleid van Jaruzelski zo ambigu is. Enerzijds is hij verantwoordelijk voor de staat van beleg en de onderdrukking van de democratische beweging rond “Solidarność”. Anderzijds hebben de ‘Ronde Tafel’-gesprekken onder zijn bewind plaatsgevonden en hebben die tot de uiteindelijke verdwijning van het regime geleid. Historici, politici en publicisten blijven nog steeds debatteren over de gebeurtenissen van 1980-1981, maar sommige protagonisten hebben lak aan deze polemieken. Adam Michnik , voormalig dissident en een van de voornaamste oppositiefiguren tijdens de crisis van 1980-1981, heeft zo zijn eigen mening over de kwestie. Hij verzet zich tegen het goedpraten van de staat van beleg en het leggen van de schuld bij de oppositie.

 

“De rehabilitatie van de staat van beleg en het leggen van de schuld bij de oppositie beschouw ik als een moreel ontoelaatbaar proces, dat politiek gevaarlijk en daarenboven nog eens historisch vals is. De staat van beleg was de uitdrukking van de onbekwaamheid van de communistische nomenklatura om de totalitaire staat te hervormen. Voor de staat van beleg en de gevolgen ervan betaalde Polen een zeer hoge prijs. Het heeft de emancipatie van de maatschappij vernietigd, door het publieke leven terug in het totalitaire korset te wringen.”[388]

 

Er is er duidelijk geen eensgezindheid over de stelling dat de uitroeping van de staat van beleg het ‘minste kwaad’ zou geweest zijn. Wel kunnen we stellen dat niet enkel vroegere protagonisten en sympathisanten deze stelling onderschrijven. Als vroeger oppositielid en rechtstreeks slachtoffer van de uitroeping van de staat van beleg heeft Michnik alle redenen om Jaruzelski ’s beslissing te veroordelen. Toch verzet hij zich ook tegen de radicaalste critici van Jaruzelski en sprak hij verzoenende woorden in het licht van de procedure tegen de ‘auteurs’ van de staat van beleg die door het parlement was opgestart.

 

“De these dat Polen in 1981 niet bedreigd was door een Sovjetinterventie staat gelijk met de these dat Polen indertijd een onafhankelijke staat was die een volledige soevereiniteit bezat, wat zelfs voor de meest oppervlakkige toeschouwer absurd is. Ik spreek me eveneens uit voor amnestie voor diegenen die de staat van beleg hebben uitgeroepen. Ik behoor tot die generatie, die altijd de staat van beleg heeft beschouwd als een oorlogsverklaring tegen de Poolse vrijheidsaspiraties. Na de staat van beleg werd ik voor redelijk lang opgesloten. Ik heb dus persoonlijke redenen om het hen kwalijk te nemen. Maar ik behoor ook tot die formatie en generatie, die met z’n eigen ogen een wonder aanschouwd heeft: zij die de staat van beleg hebben uitgeroepen waren veranderd in de architecten van de Ronde Tafel. Zo werden ze medestichters van de Poolse weg van vreedzame evolutie – van communisme naar democratie en onafhankelijkheid. Het tijdperk van dictatuur en satellietstaten is voorbij. Zo ook de tijd van misdaad en rechteloosheid. Voor de staat van beleg was ik bereid Jaruzelski en zijn ploeg te vervloeken. Voor de Ronde Tafel verdienen ze respect en dankbaarheid. Polen werd bloedvergieten en barricaden bespaard.”[389]

 

 

HOOFDSTUK V. DE POOLSE CRISIS 1980-1981. BESLUIT

 

Na de val van de Berlijnse muur en de daaropvolgende democratisering in Polen beschouwde 56% van de Poolse bevolking de staat van beleg als gerechtvaardigd en slechts 29% stelde resoluut van niet.[390] In 1995,  tijdens de debatten in de parlementaire onderzoekscommissie, was het opvallend dat de jeugd eerder afzijdig stond en geen uitgesproken mening had.[391] Bij het beëindigen van het werk van de parlementaire commissie in 1997 stelde de meerderheid van de ondervraagden dat de staat van beleg inderdaad het minste kwaad was.[392] Het jaar daarop in 1998 kon men weer vaststellen dat 30 tot 40% van de mensen geen uitgesproken mening had.[393]

 

De peiling op de 20ste herdenkingsdag van de uitroeping van de staat van beleg liet echter een contradictie zien in de meningen van de Polen. De meerderheid sprak zich namelijk uit dat de staat van beleg meer goed dan kwaad gedaan heeft voor Polen. Het merkwaardige was wel, dat veel van de ondervraagden niet concreet konden zeggen waarom.[394] De invloed van de propaganda in de jaren ‘80 en media in de jaren ‘90 waarin historici, politici en protagonisten over de crisis van 1980-1981 debatteerden hebben duidelijk invloed gehad op al deze peilingen.

 

In dit besluit zullen in het kort de gekende feiten op een rijtje worden gezet. Vervolgens zullen de krachtlijnen van de argumenten, die door de verschillende kampen in het historisch debat omtrent de crisis van 1980-1981 aangehaald werden en bondig worden gesynthetiseerd. Aansluitend zullen er enkele bedenkingen over dit debat gemaakt worden, waarbij we nagaan of het een maatschappelijk fenomeen is in Polen.

 

Tenslotte zullen we enkele slotbedenkingen maken en ons daarbij bezinnen op de drie vragen die in deze verhandeling centraal stonden: was een interventie van het Warschaupact reëel?; was een maatschappelijk compromis mogelijk? en was de uitroeping van de staat van beleg de enige uitweg? We zullen in dit besluit ingaan op de drie niveaus (feiten-debat-interpretaties) waarin we de problematiek van de Poolse crisis van 1980-1981 in deze verhandeling benaderd hebben. Tegelijk proberen we de uiteenlopende standpunten te nuanceren – er bestaat namelijk geen sluitende waarheid – en zo tot een zinvolle conclusie te komen.

 

 

De feiten en het debat

 

De akkoorden van Gdańsk brachten geen einde aan de maatschappelijke onrust van de zomer van 1980. De autoriteiten implementeerden moeizaam het gesloten akkoord. De economische crisis werd alsmaar groter en de inertie van het politieke systeem werd alsmaar duidelijker. Moskou en de andere Warschaupactstaten keken argwanend toe. In december 1980 werden er in de VS signalen opgevangen dat een militaire interventie in Polen op touw werd gezet. Er kwam een internationale reactie op deze dreiging. Tegelijkertijd besloot het Poolse regime een noodplan op te stellen dat een interventie alsnog zou kunnen voorkomen. Uiteindelijk is het niet tot een interventie gekomen en tot op heden tracht elke partij in het conflict zijn eigen rol te benadrukken.

 

Ondanks de interventiedreiging kwam het niet direct tot de uitvoering van de ‘Poolse’ oplossing om de troepen van het Warschaupact voor te zijn. Er werd naar een andere uitweg gezocht via ‘politieke’ middelen, een vergelijk met de oppositie moest gevonden worden. De maatschappelijke situatie was nochtans niet van die aard dat zo’n compromis gemakkelijk te bereiken was. Dit kwam zeer goed tot uiting tijdens de Bydgoszcz-crisis, toen na de mishandeling van enkele “Solidarność”-activisten het land in rep en roer stond en een algemene staking op de valreep vermeden werd. Daarenboven moest er rekening gehouden worden met de zich steeds verscherpende economische crisis en de geopolitieke situatie.

 

Gedurende 1981 bleek dat enerzijds de PZPR niet in staat was zich voldoende te hervormen en dat anderzijds de achterban van “Solidarność” radicaliseerde. Al deze factoren maakten dat er zich in de herfst van 1981 een zeer ongunstige situatie gevormd had voor het bereiken van een modus vivendi tussen regime en oppositie. Er kwamen steeds meer tekenen van Moskou die duidelijk maakten dat de situatie in Polen niet te tolereren was voor het Kremlin. In november 1981 vond de laatste poging een compromis te bereiken plaats met de ontmoeting van de ‘grote drie’: Jaruzelski, Wałęsa en Glemp .

 

Op 13 december 1981 werd de staat van beleg uitgeroepen. Over de concrete aanleiding bestaan er twijfels, omdat het niet duidelijk is wanneer juist het regime beslist heeft om het pleit op deze manier te beslechten. De Poolse CIA-agent Kukliński was inmiddels het land uitgevlucht begin november, maar het Westen zweeg. Binnen in het kamp van het regime zou de dreiging hebben bestaan van een paleisrevolutie. Een betoging in Warschau, aangekondigd voor 17 december, zou de doorslag hebben gegeven voor de uitroeping van de staat van beleg omdat de vrees bestond dat die uit de hand zou lopen. Nieuw vrijgekomen bronnenmateriaal heeft ambiguďteit doen ontstaan over de houding van Moskou én Jaruzelski op dat moment. Dit heeft de polemiek verscherpt en het historisch debat – rond de vraag of de staat van beleg wel of niet het ‘minste kwaad’ zou geweest zijn – verder doen uitlopen.

 

In dit debat omtrent het ‘minste kwaad’ kan men grosse modo twee kampen van elkaar onderscheiden: diegenen die Jaruzelski’s stelling van het ‘minste kwaad’ onderschrijven en zij die deze verwerpen. Uiteraard is dit een nogal simplistische voorstelling, maar het geeft wel de algemene krachtlijnen weer. In beide kampen zijn er zowel Westerse, Russische als Poolse stemmen te horen. Het kamp van de critici is op zich ook verdeeld.

 

De Russische critici stellen dat er van een militaire interventie nooit sprake was. Ze beroepen zich op de campagne in Afghanistan en het protocol van het Politburo van de KPSU van 10 december 1981. De Westerse critici daarentegen benadrukken dat er alleen in december 1980 sprake was van een interventiedreiging. In 1981 werd alles in het werk gesteld om de staat van beleg in te voeren, omdat de Sovjetunie vreesde voor de sancties van het Westen. Het lijkt erop dat ze dit vooral geloven omdat in december in 1980 een duidelijke Amerikaanse reactie te horen was, terwijl in december 1981 Washington zweeg.

 

De Poolse critici van Jaruzelski’s stelling komen bijna allemaal uit het kamp van de oppositie in de 1980-1981. Hun hoofdstelling is dat de autoriteiten van in het begin niet de wil vertoonden om tot een modus vivendi met “Solidarność” te komen. Volgens hen hadden de autoriteiten nooit de oprechte bedoeling gehad de akkoorden van Gdańsk na te leven. Van ‘minste kwaad’ is geen sprake, omdat de staat van beleg enkel de belangen van het regime diende en niet die van Polen. Daarenboven minimaliseren ze eveneens de dreiging van een militaire interventie. In hun ogen was het enige alternatief een manoeuvre naar analogie met de gebeurtenissen in 1956, toen Władysław Gomułka de Sovjets had overtuigd dat de Poolse ontwikkelingen geen bedreiging vormden voor Moskou.

 

In tegenstelling tot de critici benadrukken de verdedigers van Jaruzelski ’s stelling de realiteit van het begin van de jaren ‘80, namelijk de economische crisis en de geopolitieke context waarin de Poolse volksrepubliek geen volledig soevereine staat kon zijn. Zij wijzen op het feit dat de toenmalige Poolse leiders alle redenen hadden om te geloven dat een militaire interventie mogelijk was. Daarvan getuigde de politieke, diplomatieke, economische én militaire druk die de Sovjetunie op de Poolse leiding uitoefende. Ze vergelijken de Poolse crisis met de historische ervaringen van Hongarije in 1956, Tsjechoslowakije in 1968 en de inval Afghanistan. De Brezjnevdoctrine was nog steeds van kracht en daar moesten de autoriteiten in Polen rekening mee houden.

 

Bovendien radicaliseerde de toenmalige democratiseringsbeweging zich steeds meer en trad daarmee buiten het kader waarin een compromis mogelijk was. De PZPR slaagde er niet in om zich te hervormen, vooral door de ‘hand van Moskou’, wat nog eens wijst op de dreiging die vanuit die hoek te horen was. Hoewel sommige verdedigers toegeven dat in bepaalde omstandigheden een compromis mogelijk had geweest, was de staat van beleg het ‘minste kwaad’. Ze wijzen op het feit dat in 1989, toen de omstandigheden inderdaad anders waren, het wel tot een compromis en een vreedzame evolutie is gekomen.

 

Over de Poolse crisis van 1980-1981 kunnen we dus vaststellen dat men geen sluitende conclusie kan maken met de feiten en bronnen die we nu kennen. De tegenstellingen in het debat bevestigen dit. Enerzijds zijn er nog te veel ‘donkere gaten’ in het bronnenmateriaal: er bevindt zich nog zeker en vast waardevolle informatie in de archieven in Polen en de vroegere Sovjetunie, die tot meer opklaring over de feiten zou kunnen leiden. Misschien zullen we ooit meer inzage hebben in de militaire planning van de Sovjetunie en dus kunnen weten welke scenario’s echt op tafel lagen in Moskou tijdens de zestien maanden van “Solidarność”.

 

Anderzijds kan men stellen dat er nog niet voldoende afstand is ten opzichte van de gebeurtenissen om politiek en ideologisch gekleurde interpretaties volledig te vermijden. De staat van beleg ligt weliswaar reeds 20 jaar in het verleden, maar het communisme is pas een decennium geleden verdwenen. Zolang protagonisten van de jaren ‘80 nog politiek actief blijven, zal het historisch debat omtrent de staat van beleg niet gezuiverd kunnen worden van een politiek steekspel tussen voor- en tegenstanders van het ‘minste kwaad’. Er staan bovendien nog te veel belangen op het spel. Is het een toeval dat de Russische getuigenissen, die stellen dat er nooit een militaire interventie in Polen overwogen werd, het sterkst uitgesproken werden op het moment dat Polen lidmaatschap in de NAVO ambieerde?

 

Zou een ultiem bewijs dat een interpretatie van een kamp zou ondergraven überhaupt kunnen bestaan? Daar is ook geen duidelijk antwoord op te geven. Veel van de onderliggende gedachtegangen zijn immers gebaseerd op speculatie omdat er te weinig bronnen beschikbaar zijn. Verder onderzoek over de interne evolutie van het beleid in de Sovjetunie in de jaren vóór de ‘Perestrojka’ zou misschien wat meer licht op de zaak kunnen werpen. Was men er in Moskou van bewust dat veranderingen noodzakelijk waren? Daarenboven zou eveneens het beleid in Polen sinds de uitroeping van de staat van beleg aan verder onderzoek moeten onderworpen worden. Wat was de erfenis van die zestien maanden democratisering? In beide gevallen zou dit kunnen leiden tot een duidelijker beeld van de internationale, politieke en historische context waarin de Poolse crisis zich heeft afgespeeld.

 

De beoordeling van de staat van beleg blijft tot op vandaag een te voeren discussie. Zo was bijvoorbeeld ook de gevolgtrekking van de parlementaire onderzoekscommissie voor sommigen dubieus. Was de politieke meerderheid in de commissie anders geweest – er was een parlementaire meerderheid van SLD en PSL (de opvolgers van de PZPR en de ZSL) – op het moment van haar conclusie, dan zou de uitspraak wel eens anders kunnen geweest zijn.[395] De vraag blijft of de hele zaak over de staat van beleg niet beter voor het Hooggerechtshof had voorgekomen dan eerst voor een parlementaire onderzoekscommissie. Dit had misschien tot een verdict geleid dat minder ambigu zou zijn.

 

De Poolse pers wierp de vraag op of de vroegere oppositie geen tweede ‘Nürnberg’ voor de communisten wilde verwezenlijken.[396] De verschillende processen gevoerd tegen Jaruzelski en zijn medestanders gedurende de laatste tien jaar, zouden hiervan kunnen getuigen.[397] Een sluitende conclusie is misschien wel uitgesloten, maar er kan toch een belangrijke kanttekening gemaakt worden over de historische polemiek. Het debat lijkt niet meer over de feiten te gaan, maar over de morele verantwoordelijkheid. Dit moet ook genuanceerd worden. Generaal Jaruzelski ontkent zijn verantwoordelijkheid niet, dus waarin schuilt het dilemma dan? De voormalige oppositie wil een ‘schuldige’ veroordeeld en gestraft zien.

 

Daarom geeft de geschiedschrijving blijk van een instrumenteel gebruik wanneer 13 december 1981 aangehaald wordt. Sommigen vergelijken Jaruzelski ’s beslissing met de machtsgreep van maarschalk Józef Piłsudski en het daaropvolgende Sanacja-regime tijdens het interbellum. Beide periodes werden immers gekenmerkt door een militair en autoritair beleid. Nochtans zijn er belangrijke verschillen die door de politieke kampen in de Derde Republiek tegen elkaar worden uitgespeeld. Ten eerste vielen na de uitroeping van de staat van beleg minder slachtoffers en was Jaruzelski ’s beleid onder de staat van beleg minder repressief en dan dat van Piłsudski . Ten tweede evolueerde de Poolse maatschappij na 1981 onder Jaruzelski naar een liberale democratie. De postcommunisten in Polen benadrukken dit maar al te vaak. Ten derde was Piłsudski in tegenstelling tot Jaruzelski een nationale held. Tot slot was de Tweede Republiek een nationale onafhankelijke ‘Poolse’ staat, terwijl de volksrepubliek geen volledig soevereine staat, maar een satelliet van de Sovjetunie was. De post-“Solidarność”-politici benadrukken op hun beurt deze laatste twee punten en negeren daarentegen de eerste twee.

 

De vroegere oppositie vergeleek in de jaren ‘90 Jaruzelski ook nog met Pinochet en Pétain . In beide gevallen gaat het natuurlijk om militairen die autoritaire regimes vertegenwoordigden én schatplichtig waren aan een buitenlandse mogendheid. Maar men kan, zoals Andrzej Walicki stelt, moeilijk in de graad van repressie en geweld onder Pinochet een gelijkenis vinden met de beslissing van Jaruzelski en de gevolgen ervan.[398] Ook Timothy Garton Ash vergeleek Jaruzelski met Pétain , maar wees vooral op de tragiek van zo’n collaboratierol met de ‘bezetter’. Daarenboven erkent Garton Ash het wezenlijke verschil tussen beiden: Pétain heeft geen vreedzame overgang naar de democratie geďnitieerd.[399] Het lijkt erop dat bepaalde groepen of mensen in de Derde Republiek het historisch debat misbruiken om zelf politieke munt te slaan door de positieve rol die de ‘auteurs van de staat van beleg’ in de jaren ‘80 hebben gespeeld te minimaliseren of omgekeerd juist te benadrukken.

 

 

Slotbeschouwingen

 

Er kan dus moeilijk van één waarheid gesproken worden omtrent de Poolse crisis van 1980-1981. Toch zullen we tot slot de drie centrale vragen nog eens opwerpen. De eerste luidde of een interventie van het Warschaupact reëel was. Deze vraag kan natuurlijk niet met zekerheid beantwoord worden, maar toch kan niemand van de critici aantonen dat een militaire interventie uitgesloten was. Deze critici minimaliseren de dreiging weliswaar, maar in feite bevragen ze zo enkel de ‘waarschijnlijkheid’ ervan. Zolang er nog zo veel bronnen geheim blijven, zal de twijfel en de scepsis blijven bestaan. Uit de feiten en het eruit voortgevloeide debat kan slechts één eenvoudig besluit genomen worden: indien een interventie niet uit te sluiten viel, was ze dus mogelijk, dan moest er rekening mee gehouden worden en was de dreiging van een interventie reëel.

 

Het lijkt er echter wel op dat de Warschaupactstaten op dit punt verdeeld waren. Bovendien hebben we de indruk dat in de Sovjetunie zelf verdeeldheid bestond over de haalbaarheid van een mogelijke interventie. Terugblikkend kan men enerzijds stellen dat de ‘Perestrojka’ niet ver verwijderd was, maar anderzijds hadden de conservatieven een nog te sterke invloed in het Kremlin. De Westerse reactie op een mogelijke interventie zal zeker door Moskou overwogen zijn. Détente was met het aantreden van Ronald Reagan in het Witte Huis tot het verleden gaan behoren zonder dat een mogelijke interventie in Polen daar nog veel invloed op zou hebben gehad. Wellicht hebben de garanties van Kania en Jaruzelski aan Moskou voor een ‘Poolse’ oplossing voor het conflict de uiteindelijke doorslag gegeven. Toch zal geen enkele optie tot op het einde volledig uitgesloten geweest zijn.

 

De tweede vraag ging over de mogelijkheid van een maatschappelijk compromis. Pluralisme – zij het maatschappelijk of politiek – staat volledig in tegenstelling tot het Sovjetmodel van de maatschappij. De Poolse volksrepubliek was opgebouwd volgens het laatste principe. De economische crisis en de internationale context – en uiteraard de ‘hand van Moskou’ – waren ongunstig voor een mogelijk maatschappelijk compromis in Polen in 1980-1981. De binnenlandse factoren belemmerden daarenboven een oprechte dialoog tussen de partijen. Uiteraard heeft misschien het toeval, zoals het incident in Bydgoszcz, in deze periode de loop van de crisis bepaald. Alleszins kunnen we enkel het volgende vaststellen: een maatschappelijk compromis in 1981 was zeer moeilijk te bereiken én het is er dat jaar uiteindelijk ook niet gekomen.

 

Last but not least: was de staat van beleg de enige uitweg? Theoretisch was een analogie met 1956 en Gomułka ’s oktober wellicht een alternatief voor de staat van beleg geweest. Maar daarvoor was er toch een compromis tussen de partijen nodig en dat was er niet. De verslechterende economische situatie met de mogelijke ineenstorting van het economische systeem in Polen was geen te negeren feit. Had “Solidarność” Polen uit het slop kunnen halen? Zou de Sovjetunie dan afzijdig gebleven zijn? Zou het tot een uitbarsting gekomen zijn in 1982? Zouden hardliners de macht over genomen hebben? Dit zijn allemaal vragen die men niet meer kan beantwoorden. Zelfs de Poolse leiders in 1981 wisten de antwoorden mogelijk niet. Men kan uiteindelijk blijven speculeren hierover. Daarom was de staat van beleg eind 1981 wellicht de enige reële en haalbare optie die overbleef. Kan men haar daarom omschrijven als het ‘minste kwaad’? De slachtoffers van de staat van beleg is kwaad aangedaan. Daar is geen twijfel over. Maar het had misschien erger kunnen aflopen.

 

Wat betreft generaal Jaruzelski moeten we wijzen op de tragiek van zijn situatie. Moet hij als een held of een verrader beschouwd worden? Hij was én een Pool én een communist, in 1980-1981 was hij trouw aan het reële socialisme én aan zijn vaderland. Dat was zijn dilemma. Men moet zijn verantwoording voor de staat van beleg vanuit deze dubbele bril benaderen. Er zijn dus ook voormalige dissidenten, zoals bijvoorbeeld Adam Michnik , die dit onderkennen. Wie a-priori het socialistisch systeem veroordeeld heeft, ziet dit dilemma niet in zijn of haar oordeel over 13 december 1981. Jaruzelski stond dus voor een keuze in 1981 en hij koos voor de staat van beleg, maar hij heeft nochtans een tweede kans gekregen. In 1981 stelde hij het reële socialisme nog boven zijn vaderland, in 1989 was het omgekeerd. De verdedigers van het ‘minste kwaad’ beroepen zich steeds op het feit dat zonder de staat van beleg er geen ‘Ronde Tafel’ had kunnen plaatsvinden, wat de vreedzame transitie geďnitieerd heeft.

 

Critici zoals Andrzej Paczkowski repliceren dat dit verband irrelevant is voor een beoordeling van de crisis van 1980-1981.[400] De Poolse leiders hebben in 1981 zeker en vast niet de staat van beleg uitgeroepen met het oog op een vreedzame transitie op het einde van dat decennium. Het ‘goede’ van 1989 wist het ‘kwade’ van 1981 dus niet uit de geschiedenis. De staat van beleg was niet het ‘middel’ waarmee het ‘doel’ van de vreedzame omwenteling van 1989 moest bereikt worden. Toch zijn beide feiten onlosmakelijk met elkaar verbonden, en was de Poolse crisis van 1980-1981 het begin van het einde van het Sovjetsysteem in Polen en in de rest van Centraal en Oost-Europa.

 

Vanuit het bovenstaande perspectief lijkt het toch mogelijk om tot een zinvolle conclusie te komen die zich niet laat vangen in de netten van het historisch debat omtrent de uitroeping van de staat van beleg. Tijdens de crisis van 1980-1981 kwamen de fundamentele tegenstellingen van het Sovjetsysteem aan het licht. Arbeiders kwamen in opstand tegen hun ‘arbeidersstaat’. De economische problemen van het land waren zo ver gevorderd dat zonder wezenlijke hervormingen geen uitweg te vinden zou zijn. De Poolse partij functioneerde niet meer en het ‘nomenklatura’-systeem had een onleefbare situatie gecreëerd. De steeds groeiende en radicaliserende massabeweging deed de maatschappelijke realiteit op zijn grondvesten daveren. De opkomst van “Solidarność” was onverzoenbaar met de Sovjetdoctrine.

 

Het Kremlin had de val van het naoorlogse systeem in de Poolse volksrepubliek begin jaren tachtig waarschijnlijk niet aanvaard. Moskou had de Poolse leiders duidelijk gemaakt dat het “Solidarność” niet zou tolereren. De maatschappelijke omstandigheden maakten dat een herhaling van 1956 in Polen bijna onmogelijk was. Vorige crisissen in het Sovjetblok toonden aan dat het systeem niet te hervormen was. Een van de kampen moest uiteindelijk het onderspit moeten delven in het conflict en 1981 kon dat niet anders dan “Solidarność” zijn. Daarom was de uitroeping van de staat van beleg het ‘minste kwaad’. Zij heeft ervoor gezorgd dat Moskou zich op afstand gehouden heeft. Indien dit niet gebeurd zou zijn had het naar alle waarschijnlijkheid de evolutie naar de ‘Perestrojka’ bemoeilijkt.

 

Ondanks de repressie in de jaren tachtig is het de verdienste geweest van de Poolse oppositie haar activiteit niet te staken. Daarentegen hebben de toenmalige Poolse leiders zich verdienstelijk gemaakt door zich anders op te stellen in 1989. Beide kampen hebben in 1989 lessen getrokken uit de gebeurtenissen in het begin van dat decennium. Uiteindelijk in plaats van elkaar te beschuldigen zou men beter oog hebben voor elkaars verdiensten. Alle partijen hebben immers een positieve rol gespeeld in de vreedzame val van het communisme in de jaren ‘80.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Gazeta Wyborcza, 13/12/1996. “Ojczyzna nasza znalazła się nad przepaścią. Dorobek wielu pokoleń, wzniesiony z popiołów polski dom ulega ruinie.”

[2] Kulas, 1999: 60. “Stan wojenny bardzo nas podzielił i przetrącił kręgosłup moralny narodu.”

[3] Voor sommige bronnen te bestuderen is dit evenwel problematisch geweest, vermits er ter plaatse geen toelating was ze te fotokopiëren.

[4] De facto gaat het dus om een periode van twintig jaar: 1981-2002.

[5] De Nederlandse weergave van dit interview is te vinden onder het hoofdstuk ‘Twintig jaar later’.

[6] Dit werk van Jan B. De Weydenthal, Bruce Porter, en Kevin Devlin is in 1991 in Polen in vertaling verschenen en ingeleid door Krystyna Kersten, een van de experts voor de parlementaire onderzoekscommissie.

[7] In de literatuurlijst is Kukliński’s relaas opgenomen onder de titel Scenariusz inwazji, mówi płk Ryszard Kukliński, dezelfde tekst die een maand later ondergronds in Wrocław verscheen.

[8] In deze verhandeling zal met ‘Politburo’ naar het politiek bureau van de KPSU verwezen worden. De Poolse equivalent is dan ‘Politiek Bureau’ [Biuro Polityczne].

[9] Het latere werk van Andrew over het Mitrochinarchief, incorporeert weliswaar Pavlovs getuigenis en is om die reden interessanter.

[10] Dit werk van Bukovski is pas in 1998 in het Pools verschenen.

[11] Aangaande deze rechtsbasis kan verwezen worden naar de publicatie van Zakrzewa Janina, Ocena podstaw prawnych stanu wojennego (1990). De klacht bestempelde de uitroeping van de staat van beleg als strijdig met de toenmalige constitutie van de Poolse volksrepubliek. De oprichting van de WRON zou eveneens een constitutionele schending geweest zijn. Daarenboven zou de Staatsraad [Rada Państwa] de staat van beleg enkel hebben mogen uitroepen tussen twee sessies van het parlement in. Op het moment van de uitroeping van de staat van beleg was er zo’n sessie bezig.

[12] ‘Vrijgesproken’ is misschien niet de juiste term aangezien het dus niet om een gerechtelijk onderzoek handelde. De parlementaire commissie sprak een negatief advies uit om de zaak aanhangig te maken  bij het Hooggerechtshof [Trybunał Stanu]. Vervolgens bekrachtigde het parlement [Sejm] dit advies na stemming. Voor de oppositie is dit advies dubieus aangezien destijds de parlementaire meerderheid bestond uit de opvolgerpartijen van de PZPR en de ZSL, nl SLD en PSL.

[13] De experts die specifiek onderzoek voor de commissie hebben verricht zijn: Antoni Czubiński, Janusz Gaworski, Jerzy Holzer, Krystyna Kersten, Janusz Krupski, Jarema Maciszewski, Andrzej Paczkowski, Andrzej Werblan en Marian Zgórniak.

[14] Hiervoor heb ik me beroepen op de studie van Oldřich Tůma voor het CWIHP. Interessant is wel dat het werk van de Poolse parlementaire commissie kruiste met dat van de Tsjechische onderzoekscommissie, de zogenaamde commissie Tollner. Op 2 mei 1995 begaf zich een Poolse delegatie naar Praag om de documenten aldaar te bestuderen. (Górski, 1997: 200.)

[15] Deze onderzoeksgroep was verbonden aan de Vrije Universiteit van Berlijn.

[16] Belangrijke en relevante documenten hieruit zijn eveneens door het Poolse dagblad Rzeczpospolita gepubliceerd. Onder invloed van deze publicaties zijn de Duitse onderzoekers als getuige gehoord tijdens het parlementair onderzoek in Polen.

[17] In 1993 is ook een Russisch-Poolse uitgave verschenen van deze documenten onder de naam Teczka Susłowa. Dokumenty.

[18] Het belang van deze commissie is niet te onderschatten. Er bestonden in totaal drie zulke commissies verbonden aan het Politburo van de KPSU: één voor China, één voor Afghanistan en één voor Polen. In de zogenaamde Suslovcommissie zetelden de belangrijkste functionarissen van het Sovjetapparaat. Hun adviezen werden dan naar het Politburo doorverwezen.

[19] De officiële Poolse documenten voor de periode 1980 tot midden 1982 zijn te vinden in het Archiwum Akt Nowych te Warschau.

[20] Van de protagonisten aan Poolse zijde namen o.a. generaal Jaruzelski, Stanisław Kania, Mieczysław Rakowski, Karol Modzelewski, Zbigniew Bujak en Tadeusz Mazowiecki deel. Lech Wałęsa was er evenwel niet. Van Russische zijde waren maarschalk Kulikov en generaal Gribkov de vertegenwoordigers van het militaire Sovjetestablishment; uit de vroegere partijorganen kwam Georgij Sjachnazarov, die onder meer als secretaris van de Suslovcommissie heeft gediend. Bij de Amerikaanse delegatie bevonden zich Zbigniew Brzeziński en Richard Pipes. Ook Jan Nowak-Jeziorański van Radio Free Europe was van de partij. Daarenboven was er een grote aanwezigheid van academici uit Polen en het buitenland.

[21] Wel heeft deze conferentie gezorgd dat er nog meer archiefmateriaal vrijgegeven werd. Een werkschrift met een selectie van deze documenten werd aan de deelnemers van de conferentie bezorgd ter voorbereiding onder de titel A Compendium of Declassified Documents and Chronology of Events.

[22] Medvedev, 1984: 196-197. Medvedev beschrijft het aantreden van Brezjnev als een stopzetting van de liberalisering in de Sovjetunie en een periode van conservatisme. Hij omschrijft Brezjnev niet als een politieke leider, maar als de vertegenwoordiger van de geprivilegieerde bureaucratie die een rustiger leven zocht dan onder het Chrusjtsjev-tijdperk. Volgens Medvedev was het juist Brezjnevs bewind dat de omstandigheden geschapen had voor de groei van de ‘nomenklatura’.

[23] Brzeziński, 1986: 55. In Brzeziński’s ogen zou een meer autonoom Polen de controle over Litouwen en Oekraďne voor de Sovjets bemoeilijkt hebben.

[24] Haig Jr, 1984: 238. Haig Jr. omschrijft de strategische ligging van Polen voor de Sovjetunie als een ‘casus belli’. De voormalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken – én voormalig opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten (NAVO) – beschouwde de Poolse kwestie duidelijk als een zaak die tot een Oost-West oorlog had kunnen leiden.

[25] Holzer, 1990: 14-110. Holzer beschrijft de verschillende intellectuele strekkingen die – door mee te werken met het regime – het systeem van binnen uit trachtten te veranderen. Die pogingen waren op niets uitgedraaid. Ook het studentenprotest had slechts een repressief antwoord gekregen van de autoriteiten. De intelligentsia keerde zich tegen de autoriteiten omwille van intellectuele-culturele factoren. De arbeiders daarentegen waren reeds in het verleden enkele malen in opstand gekomen omwille van economische redenen. Tot dan toe was er geen onderlinge solidariteit tussen intellectuelen en arbeiders tegenover de autoriteiten. Na de onlusten van 1976 kwam hier verandering in. Een comité ter verdediging van de werkers (KOR later omgedoopt tot KSS-KOR) werd opgericht door dissidente intellectuelen om de slachtoffers van de repressie bij te staan. Tegelijk kwam het tot een toenadering tussen de katholieke en niet-katholieke intelligentsia. Toen de onlusten in de zomer van 1980 uitbraken, schaarden zowel de KOR als de katholieken zich achter de arbeiders. Zo werd de brede maatschappelijk beweging die “Solidarność” was geboren.

[26] De prijsstijgingen waren in het geheim doorgevoerd. Pas 9 dagen later bevestigden de autoriteiten dit. Misschien was deze handelswijze vergelijkbaar met olie op vuur te gieten. 

[27] De arbeiders merkten tijdens de schaftperiode dat de prijzen opgetrokken waren. Constante lage vleesprijzen waren gegarandeerd tot dan toe. Het waren dan ook de arbeiders die als eerste de prijsstijgingen opmerkten in juli.

[28] Garton Ash, 1985: 25. Garton Ash beschrijft deze ontwikkeling zelfs als een historische primeur voor Polen, die uniek was voor het Sovjetblok en tot dan toe ongezien in het Westen.

[29] Włodek, 1992: 23-28. Op de zitting van het Politiek Bureau op 14 augustus 1980 drukten de achtergebleven leden hun ongerustheid uit over de evolutie van de situatie. Men stelde dat het nodig was dat diegene die naar de Krim waren afgereisd zouden moeten terugkeren om de gebeurtenissen het hoofd te bieden.

[30] Drzycimski, 1999: 493-502.

[31] Włodek, 1992: 28-92. Uit de deliberaties van het Politiek Bureau blijkt duidelijk hoe radeloos de leden werden. Toch werd een gewelddadig neerslaan van de stakingen niet overwogen. Op de zitting van 29 augustus 1980 reageerde generaal Jaruzelski negatief op voorstellen om de noodtoestand uit te roepen, omdat dit niet door de constitutie voorzien was. Slechts het uitroepen van de staat van beleg was in de grondwet opgenomen. Jaruzelski stelde dat de gebeurtenissen in de richting van een algemene staking evolueerden. Het was volgens hem onrealistisch in zo’n omstandigheden de staat van beleg uit te roepen, omdat die gedoemd zou zijn te mislukken.

[32] Mażewski, 2001: 16-19. De auteur stelt dat de oppositionele intelligentsia zich minder radicaal gedroeg dan de arbeiders. Daarenboven verwijst de auteur naar uitspraken van Adam Michnik die alludeerde dat indien Jacek Kuroń en hijzelf niet belet waren geweest – zij werden samen met enkele andere opposanten gearresteerd – naar de scheepswerf te komen, zij het ontstaan van “Solidarność” hadden verhinderd.

[33] Officieel werd Gierek omwille van gezondheidsredenen ontslagen nadat hij een beroerte kreeg en in het ziekenhuis opgenomen werd.

[34] Het klinkt misschien wat cynisch, maar met ‘vreedzame ommekeer’ wordt wel degelijk de onderdrukking van oppositie en het verwerpen van het gesloten akkoord bedoeld. De economische hulp zou het verzet van de bevolking matigen, zulke maatregelen hebben eveneens in Hongarije en Tsjechoslowakije plaatsgevonden.

[35] Kukliński, 1987: 10-11. Kukliński wijst erop dat op 24 augustus 1980 tijdens de stakingsgolf een staf uit de partij en de regering aan een plan werkte om de noodtoestand af te kondigen. Dit plan zou in november 1980 zijn opgegeven omdat het niet uitvoerbaar was.

[36] Kukliński, 1987: 12. “Nie ulega wręcz wątpliwości, że ta podstawa Stanisława Kani, popierana do pewnego momentu przez gen. Jaruzelskiego ostudziła zapędy zwolenników konfrontacji i wpłynęła na podjęte w tym czasie decyzje.”

[37] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992.Breżniew: W Polsce rzeczywiście trwa obecnie pełne rozpasanie kontrrewolucji, a w wystąpieniach polskiej prasy i polskich towarzyszy nic się o tym nie mówi, nie mówi się o wrogach narodu. A przecież są to wrogowie narodu, bezpośredni wspólnicy kontrrewolucji.[...] Jak tak może być? Andropow: Zamiast ujawnić antysocjalistyczne elementy, polska prasa akcentuje błędy kierownictwa PZPR itd. Trzeba wprost mówić o wrogach polskiego ustroju socjalistycznego.[...] O tym należy wprost powiedzieć polskim przywódcom. Breżniew: Zaczynają im stopniowo odbierać Sejm, a oni mówią o tym, jakby armia stała po ich stronie. [...] Być może rzeczywiście trzeba będzie wprowadzić stan wojenny. Ustinow: Jeśli nie zostanie wprowadzony stan wojenny, to sprawa będzie się komplikować i wszystko stanie się jeszcze trudniejsze. Armia waha się. Ale nasza Północna Grupa Wojsk jest przygotowana i znajduje się w pełnej gotowości bojowej. Gromyko: Jeśli chodzi o Jaruzelskiego, to on oczywiście jest człowiekiem pewnym, ale mimo to teraz nie przejawia specjalnego entuzjazmu. Powiedział nawet, że wojsko nie wystąpi przeciwko robotnikom. Breżniew: W rozmowie z Kanią o tym, kto powinien odgrywać pierwszoplanową rolę, Jaruzelski kategorycznie odmówił zostania pierwszym sekretarzem i poradził, aby został nim Kania. To także o czymś świadczy. Gromyko:[...] Jeśli chodzi o wprowadzenie stanu wyjątkowego, to należy go brać pod uwagę jako środek ratowania zdobyczy rewolucji. [...] Nie możemy stracić Polski. Susłow: Obecni przywódcy PRL są ludźmi niedostatecznie silnymi, ale są uczciwi, najlepsi z obecnego kierownictwa.[...] Rusakow: Drugi problem, który może postawić tow. Kania, to kwestia wielostronnej pomocy krajów socjalistycznych. Rzecz w tym, że Kania jest przeciwny takiej pomocy. Mówię to dlatego, że tow. Bajbakow w swoich materiałach porusza problem internacjonalistycznej pomocy dla Polski, a polscy towarzysze twierdzą, że sytuacja jest inna niż była na Węgrzech i w Czechosłowacji.”

[38] Garton Ash, 1985: 74-76. Garton Ash bemerkt dat de meeste vakbondsleiders zich bovendien fanatiek ‘democratisch’ gedroegen. Terecht vermoedt hij dat de autoriteiten verbaasd en bevreesd toekeken op de gebeurtenissen.

[39] Garton Ash, 1985: 79-85. Hoewel het hier dus een compromisoplossing betrof, beschrijft Garton Ash dat de bevolking dit als een duidelijke overwinning beschouwde op het regime.

[40] Garton Ash, 1985: 85-93. Garton Ash stelt zich vragen bij de formulering van een ‘self-limiting revolution’. Het lijkt meer een contradictio in terminis aangezien diegene die beseften dat er grenzen waren aan de revolutie (of evolutie?) niet wisten waar deze lagen. Garton Ash bemerkt dat ‘het onmogelijke’ reeds was gebeurd.

[41] Naast de informatie van spionagesatellieten en dergelijke verkregen de Amerikanen informatie hierover van kolonel Kukliński, die onder de code naam ‘Jack Strong’ een waarschuwing zond dat Warschaupactdivisies gereed stonden Polen binnen te trekken. (CWIHP N°11, 1998: 53-54) De Polen zouden hiervan op de hoogte gebracht zijn geweest, toen generaal Hupałowski – vice-stafchef van het Pools leger – van een bijeenkomst van de generale staf van het Warschaupact in Moskou op 1 december 1980, naar Warschau teruggekeerd was met een kaart van de geplande manoeuvres op het Poolse territorium, zonder deelname van Poolse troepen. Deze kaart deed de Poolse militaire top vermoeden dat een invasie van Polen op til was. Generaal Jaruzelski zelf zou volgens Kukliński hierdoor in een toestand van ‘shock’ geraakt zijn. Tijdens zijn getuigenis voor de parlementaire onderzoekscommissie verwees generaal Hupałowski naar deze kaart die hij had meegebracht uit Moskou. De kaart bleek wel verdwenen te zijn uit de archieven. (Gazeta Wyborcza, 25/05/1994.)

[42] Carter werd bekritiseerd door het Amerikaanse Congres voor zijn zachte aanpak van de Sovjetunie na de inval in Afghanistan. Zijn politiek naar de USSR toe van ‘positive incentives’ leek ten dode opgeschreven. Bovendien had Carter tijdens zijn regeerperiode de nadruk proberen te leggen op het naleven van de mensenrechten. Beide aspecten impliceerden dat Carter moest ‘scoren’ in de ogen van de Amerikaanse publieke opinie. Een hardere houding ten aanzien van het Kremlin was dus logisch en politiek gewenst. 

[43] Brzeziński, 1983: 465. “Throughout this period I was guided by the thought that the United States must avoid the mistake that it made in 1968, when it failed to communicate to the Soviets prior to their intervention in Czechoslovakia the costs of such an aggression to East-West relations and to the Soviet Union specifically.”

[44] MacEachin, 2002: 44-45. Men verwachtte in de VS dat tussen 8 en 10 december 1980 de USSR tot interventie zou overgaan.

[45] NAVO-bronnen in Brussel meldden nog op 8 december dat aan de grenzen met Polen een half miljoen troepen van het Warschaupact gemobiliseerd waren. (Gazeta Wyborcza, 13-14/12/1997)

[46] Kania, 1991: 82-84. Kania was de facto de eerste Poolse politicus die zich uitliet over de dreiging van een militaire interventie tijdens de crisis van 1980-1981. Hij maakte dit voor het eerst bekend voor de televisie in Gdynia in juni 1989.

[47] Kania, 1991: 89.  “Na naradzie rzeczywiście nie doszło do postanowienia o zbrojnej interwencji w Polsce. Stawało się coraz bardziej oczywiste, że uzyskają coś w rodzaju przyzwolenia z naszej strony.”

[48] Kania, 1991: 91. “[…] byłem głęboko przekonany, że szeroko rozumiany radziecki interes nie mniej niż polski przemawia przeciwko interwencji i że trzeba również z tego powodu zrezygnować z myśli o zbrojnym wkroczeniu do Polski. Trzeba więc wycofac wojska z granic. W odpowiedzi usłyszałem po chwili słowa, które chyba pozostaną we mnie na całe życie. Przytoczę je tak, jak brzmiały po rosyjsku: “No, charaszo, nie wajdiom” i po pauzie: “A kak budiet usłażniatsia, wajdiom, wajdiom”. I wreszcie: “No biez tiebia – nie wajdiom”.

[49] Jaruzelski, 1992: 44-45. “Po latach dowiedziałem się, że przed rozmową z nami, jeszcze 4 grudnia wieczorem, spotkały się wszystkie pozostałe delegacje. Wtedy zapadła decyzja, aby jeszcze nie wkraczać. [...]. To, co działo się później w naszej obecności, było więc przede wszystkim demonstracją, naciskiem, poważnym ostrzeżeniem.”

[50] Kukliński, 1987: 14. “Moskiewski szczyt groźby inwazji wcale nie zażegnał. Uświadomił jedynie polskiemu kierownictwu że od uderzenia nie ma odwrotu. Jeśli nie uderzą sami to za nich zrobi to Armia Czerwona wraz z innymi wojskami Układu Warszawskiego.”

[51] Kukliński, 1987: 12-13.

[52] Kukliński, 1987: 12. Volgens Kukliński leidde dit tot een toelating om enkele Poolse eenheden tweederangs taken uit te laten voeren.

[53] Kukliński, 1987: 14. Kukliński gebruikt deze term verwijzend naar een pro-Russische samenzwering van Poolse edelen ten tijde van Catherina II.

[54] Kukliński, 1987: 14. “Nie mając innego wyboru koło 10 grudnia we wszystkich komórkach zajmujących się przygotowaniami do wprowadzenia tego stanu rozpoczęto generalną nowelizację i uszczegółowienie planów z takim wyliczeniem aby można je było wprowadzić w życie na wiosnę roku 1981, kiedy spodziewano się większego zmęczenia społeczeństwa oraz spadku popularności “Solidarności”.”

[55] Kukliński’s getuigenis wordt bevestigd door getuigenissen van ander hooggeplaatste Polen o.a. Kania en Jaruzelski. Het stemt ook overeen met wat Kania tegen Brezjnev zou gezegd hebben tijdens hun persoonlijk gesprek na de topontmoeting op 5 december.

[56] Deze buitengewone [nadzwyczajne] maatregelen duiden niet enkel op een staat van beleg, maar ook op verregaande administratieve maatregelen, zoals het arresteren van oppositieleden of het bewapenen van betrouwbare PZPR-leden.

[57] Garton Ash, 1985: 96-97. “Until now no one could have seriously accused the Party of leading the movement for reform and renewal in Poland. But now things were beginning to happen inside the Party.”

[58] Garton Ash, 1985: 98. “If he was to keep the confidence of Moscow, Kania could not behave independently like Dubček. If he was ever to gain the confidence of the Poles, he had to behave more independently than Dubček.”

[59] Garton Ash, 1985: 99. “In sum, the situation in Poland could be, and was, compared to that of Russia in summer 1917. Then the Soviets grew alongside Kerensky’s Provisional Government in what Trotsky described as ‘Dual Power’. Now Solidarity grew alongside Kania’s Soviet-style, Soviet-backed government. The party leader declared to the Plenum that a state of ‘Dual Power’ could not be tolerated. Yet it was already there, and Soviet intelligence could see it was there.”

[60] Gromyko spreekt zich uit voor de noodtoestand uit te roepen om de ontwikkelingen een halt toe te roepen. (zie II.§1. p. 25)

[61] De term ‘Newspeak’ – verwijzend naar Orwells roman 1984 – is treffend om de Brezjnevdoctrine te omschrijven. Wanneer de Sovjetleiders stelden dat het socialisme bedreigd was, alludeerden ze op de ‘contrarevolutie’ die de ‘verworvenheden van de werkers’ zou vernietigen. De facto verborg zo’n taalgebruik de territoriale aspiraties van de imperiale politiek die door Sovjetunie gevoerd werd.

[62] Pelinka, 1993: 18-19. Pelinka stelt dat deze analyse niet enkel subjectief mag beschouwd worden. De stellingen waren het gevolg van de gevestigde naoorlogse Europese orde zoals die in 1975 (slotakte van Helsinki) met deelname van de VS is bekrachtigd geweest.

[63] Ustinov, Andropov en Gromyko hielden zich ook bezig met de ‘Afghaanse’ zaak met betrekking tot de interventie aldaar (Grišin, 1996: 50). Deze drie Sovjetfunctionarissen bekleedden respectievelijk de functie van minister van defensie, KGB-chef en minister van buitenlandse zaken, daarenboven stond de commissie onder leiding van Suslov, die reeds onder Stalin dienst had gedaan en beschouwd werd als de ‘beschermer van de ideologie’.

[64] CWIHP N°11, 1998: 103. “Just three days after the Suslov Commission was formed on August 25, the five senior members of that body were seeking to authorize extensive military preparations “in case military assistance is provided to Poland.” This suggests that military contingencies were taken very seriously by the CPSU Politburo, and that Soviet leaders were not just bluffing when they asked Polish leaders several times in 1980-81 whether it would help matters if Soviet and allied troops entered Poland to help impose martial law.”

[65] Rzeczpospolita, 02/09/1995. “[...]od drugiej połowy września, Moskwa jednoznacznie opowiedziała się za siłowym rozwiązaniem polskiego kryzysu. Jak wynika z materiałów posiedzenia Biura Politycznego KC KPZR z 29 października 1980 r. , rozpatrywano dwa warianty takiego posunięcia: siłami polskiego kierownictwa, co uważano za rozwiązanie najwygodniejsze oraz możliwość zbrojnej interwencji Związku Radzieckiego lub też przy pomocy państw Układu Warszawskiego.”

[66] Rzeczpospolita, 14/04/1995. Zowel generaal Jaruzelski als generaal Hupałowski hebben getuigd voor de Tsjechische onderzoekscommissie in verband met de militaire activiteit in Tsjechoslowakije eind 1980. De commissie trachtte te onderzoeken of zij op de hoogte waren van de voorbereidingen en hieraan hadden meegewerkt. Beide generaals ontkenden de aantijgingen.

[67] CWIHP N°11, 1998: 62. “The most important measures taken in response to the Polish crisis were of a military nature. Code-named “Exercise Krkonoše” [Krkonoše—or Giant mountains— are the frontier mountains between Poland and Czechoslovakia], these military measures reached their peak at the beginning of December 1980, when according to all indications, military intervention in Poland—with the Czechoslovak Army participating—seemed imminent.”

[68] CWIHP N°11, 1998: 62-63. “It is certain, however, that it was not a normal tactical-operational exercise although the responsible ministerial and army functionaries of that time might have said otherwise. […] In any case, the military operation was terminated before it was fully developed – and it was terminated from the place that the orders had come, that is, the military and political leadership of the USSR.”

[69] Gazeta Wyborcza, 08-09/04/1995. Er werden concrete plannen opgesteld voor zo’n operatie in de DDR. Hoewel de houding van de SED-leiders niet met zekerheid analoog is met die van de KPSU, is het feit dat Moskou wel akkoord en op de hoogte was van de Oost-Duitse plannen belangrijk. De Oost-Duitse archieven werden bovendien zonder restricties opengesteld, wat hun geloofwaardigheid ten opzichte van tegenstrijdige Russische bronnen vrijwaart.

[70] Rzeczpospolita, 15/04/1995. Volgens Wilke zou het gevaar van een interventie geweken zijn na december 1980. Er waren toen andere opties, de voornaamste was een consolidatie van de ‘gezonde krachten’ in Polen. Wilke maakt wel een interessante opmerking: de historische kwestie van de Poolse crisis is niet uitsluitend een zaak van de Polen.

[71] CWIHP N°11, 1998: 92. Toch bemerkt Kubina dat Honecker net voor de topontmoeting in Moskou bij het Politiek Bureau van de SED aandrong om een ‘blanco cheque’ te krijgen om verder te kunnen beslissen over de Poolse situatie. Het lijkt erop dat Honecker een volmacht wilde om te kunnen beslissen of een interventie noodzakelijk zou zijn.

[72] CWIHP N°11, 1998: 98. De Bulgaarse leiding kwam weliswaar niet even duidelijk naar voren in hun houding ten opzichte van de Poolse gebeurtenissen, maar gedroeg zich toch niet anders dan de Oost-Duitsers en Tsjechoslowaken. We zullen om deze reden niet verder stilstaan bij de houding van Bulgarije.

[73] CWIHP N°11, 1998: 78. Deze gematigde houding zou in de daaropvolgende maanden evenwel veranderd zijn naarmate de crisis in Polen bleef duren.

[74] Traditioneel lag Roemenië dwars, wat Ceaucescu ‘geliefd’ maakte bij Westerse machten. Anderzijds werd die ‘dissidentie’ in het Warschaupact ook even traditioneel genegeerd. Waarom dit Moskou niet zo hard ergerde is te zoeken in feit dat Roemenië niet zo’n strategisch belang had voor het bondgenootschap als Polen of Tsjechoslowakije.

[75] MacEachin, 2002: 38. “The analytic question was whether the Soviets would impose force directly and unilaterally, or the Poles themselves would under Soviet pressure, or if there would be some collaborative effort between Moscow and Warsaw. The prevailing view was that the Poles would not be willing or able to carry out a forceful suppression solely on their own. Thus, Soviet military force would be required,[…]”

[76] Górski, 1997: 32. Dit is Holzers interpretatie van Honeckers redevoering. We hebben reeds aangehaald dat volgens Michail Kubina de verwijzingen naar een mogelijke interventie geschrapt waren.

[77] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994. Hier moet ook Holzer de ambiguďteit van de bewoording ‘broederlijke hulp’ erkennen. Honecker zou de noodzaak van zo’n hulp aan Polen benadrukt hebben tijdens de topontmoeting in Moskou.

[78] Pawłow, 1994: 28.

[79] Górski, 1997: 32.

[80] Paczkowski, 2002: 114. “Z całą pewnością nie wchodziła w grę interwencja typu “biez tiebia”. Nie po to dano polskim oficerom mapy dyslokacji wojsk, aby wiedzieli, gdzie będzie przeciwnik.”

[81] Paczkowski, 2002: 113-115. Paczkowski omschrijft het doel van de ‘Sojuz 80’ manoeuvres als een ‘oefening voor een oefening’. Volgens hem hadden de Sovjetleiders geenszins de bedoeling troepen naar Polen te sturen. Honecker zou vooral hierop hebben aangedrongen en zou wat gas terug genomen hebben, wanneer hij merkte dat Moskou hem niet zou volgen.

[82] Garton Ash, 1985: 100-101. Garton Ash geeft toe dat dit op speculatie berust, maar onderstreept dat de weerklank van zo’n speculaties zeker in Polen een grote impact hebben gehad. Alhoewel in recentere jaren meer informatie hierover beschikbaar is, geeft zijn redenering goed weer dat de subjectieve ervaring van bepaalde feiten een grote rol zou kunnen gespeeld hebben.

[83] CWIHP N°11, 1998: 102-103. Dit verscheen in Voenno-istoričeskij žurnal, Moskou, september 1992 onder de titel Doktrina Brežneva i pol’skij krizis načala 80-ych godov.

[84] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995. Hier wijst Andrzej Werblan, een van de experts voor de parlementaire commissie, op tijdens een interview. Het wordt duidelijk dat de niet-transparante beleidsvoering van het Kremlin voor twijfel en ambiguďteit zal blijven zorgen.

[85] Garton Ash, 1985: 101-102. Het officiële staatshoofd, Henryk Jabłoński (voorzitter van de Staatsraad [Rada Państwa]) en de lokale partijchef, Tadeusz Fiszbach waren aanwezig tezamen met de aartsbisschop van Kraków en Lech Wałęsa.

[86] Garton Ash, 1985: 103. “Wałęsa, Kania and Wyszyński, at least, were committed to seeking some kind of compromise, though their visions of that possible compromise were very different. Yet all the theatre of Gdańsk could not conceal the fact that compromise was now more difficult to achieve – the nation more alienated from its rulers – than in September.”

[87] Een niet te negeren feit is wel het hoge aantal (30%) PZPR-leden dat zich bij “Solidarność” aansloot, terwijl ze lid bleven van de partij.

[88] Jaruzelski, 1992: 44-45. Jaruzelski benadrukt dat de situatie toen nog verre van vergelijkbaar was met de ontwikkelingen tijdens de herfst van 1981.

[89] Kania, 1991:  94. In zijn mémoires merkt Kania wat cynisch op dat er altijd genoeg vrijwilligers te vinden waren om met een bezettingsmacht te collaboreren.

[90] Jaruzelski, 1992: 44-45. “Otóż – gdyby wśród polskich uczestników narady publicznie ujawnione zostały jakieś wewnętrzne szczeliny i podziały – sytuacja mogłaby się poważnie skomplikować i rozwinąć niebezpiecznie. Na szczęście wówczas się nie stało.”

[91] CWIHP N°23, 1998: 15. “Hence the invasion,[…], did not take place. It was not called off but was rather conditionally postponed. The condition Brezhnev set – collaboration by the country's incumbent leadership – made the Polish situation fundamentally different from those that had previously prompted Soviet interventions elsewhere. Hungary, Czechoslovakia, and Afghanistan had all been invaded without their governments' consent and with the intention to overthrow them.”

[92] Rzeczpospolita, 03/02/1996.

[93] Brzeziński, 1983: 467-468. Volgens de auteur zou de reactie op de inval in Afghanistan bijgedragen hebben tot de geloofwaardigheid van de waarschuwing van de VS ten opzichte van de Poolse gebeurtenissen.

[94] Paczkowski, 2002: 115. Als een van de medeauteurs van Le livre noir du communisme lijkt dit een verregaande uitspraak te zijn voor Paczkowski.

[95] De Weydenthal, 1991: 178. De auteurs zijn van mening dat de Sovjets geenszins de bedoeling hadden om te interveniëren, vermits er allerlei belangen op het spel stonden. Er was de kwestie van een pijpleiding vanuit Siberië naar West-Europa en de plaatsing van bijkomende raketten in West-Europa. Het Kremlin zou een ‘interne oplossing’ verkozen hebben om deze belangen niet in gevaar te brengen en dus getracht te hebben de Polen in hun plaats te doen handelen.

[96] Paczkowski, 2002: 115. “Oczywiście warunkiem pełnego powodzenia było, aby w blef ten uwierzyli ci, którzy uwierzyć mieli. Kibice nie musieli, byleby nie dawali umówionych znaków, ale chyba i oni uwierzyli.”

[97] Andrew, 1999: 517-518. “[…] on September 6 Admiral L. Janczyszyn, the commander-in-chief of the Polish navy, had warned two Soviet admirals that military intervention would end not in “normalization” as in Prague in 1968, but in catastrophe. “If outside troops are brought into Poland […] there would be river of blood. You must understand that you're dealing with Poles – not Czechs!”.”

[98] Labedz, 1983: 18. Bovendien stelt de auteur dat Jaruzelski de facto slechts één machtsbasis had en dat was niet de partij maar het (Poolse) leger.

[99] Rachwald, 1990: 10. “There was no doubt, however, that Poland would have been overrun eventually by the Soviets, who would then face the most difficult and economically expensive task – keeping the Poles under control.”

[100] Rachwald, 1990: 10. “The Soviets were not ready to admit the historical failure of communism, nor were they inclined to give up their imperial ambitions, even at the price of a world crisis.”

[101] Surmaczyński, 1997: 20. “Powstał wszakże mechanism krygujący dyktatorskie sprawowanie władzy. W momentach granicznych robotnicy lub intelligenci, ewentualnie jedni i drudzy w sojuszu, przystępowali do protestów. Ich nasilenie powodowało chwilową demokrazację decyzji, a następne wehikuł państwa wchodził w dawne koleiny. Niektórzy znawcyprzedmiotu sądzili, że partyjna elita władzy była grupowaniem właścicielem środków produkcji (o cechach klasowych) i z powodu braku konkurencji doprowadziła do kryzysów.”

[102] Garton Ash, 1985: 138-139. Elke tak van de vakbond had zijn eigen publicaties. Daarenboven waren er enkele tijdschriften in de grootste centra van het land. Het pas opgerichte persagentschap Agencja Solidarność – AS kreeg materiële steun van vakverenigingen uit het Westen, wat het bereik en de kwaliteit van de berichtgeving deed vergroten.

[103] Garton Ash, 1985: 185-186. “Having been lied to for so long, the Poles did not believe their rulers even when they were telling the truth. Thus many people were convinced that the regime was deliberately withholding food in order to wear down their powers of resistance.”

[104] Garton Ash, 1985: 186. “It is important for the evolution of Solidarity, none the less, that a great many people believed the conspiracy theory. It was the combination of hunger and distrust which was explosive.”

[105] Garton Ash, 1985: 136-137.

[106] Garton Ash, 1985: 143.

[107] MacEachin, 2002: 100. “[…] in comparison with the October-November 1980 period, the chances are greater that the Polish regime will respond with force, probably at Soviet urging, if faced with a major confrontation such as a prolonged general strike or the threat of such a major confrontation.”

[108] Garton Ash, 1985: 144.

[109] Jaruzelski, 1992: 59.

[110] Wałęsa, 1987: 345.

[111] Garton Ash, 1985: 145-147.

[112] Rzeczpospolita, 27/03/1999.

[113] Hier rijst weer onduidelijkheid in de bronnen om de oorzaak van de verlenging. Vooral de vraag wie hiervoor verantwoordelijk was, de Poolse autoriteiten of Moskou.

[114] Garton Ash, 1985: 147-160. Dit gebeurde in tegenstelling tot de richtlijnen van de partijtop. Volgens Garton Ash was de basis van de PZPR in revolte getreden tegen de hardliners aan de top.

[115] Haig Jr, 1984: 243-244. De auteur beschrijft de speculaties en verwarring die in de hoogste kringen van Washington heersten. Toch bemerkt hij dat begin april een verhoogde militaire activiteit in de richting van de Poolse grenzen vanuit de DDR, Tsjechoslowakije en de USSR werd opgemerkt door de VS inlichtingendiensten.

[116] Jaruzelski was bezig de aangevangen ‘Sojuz 81’ manoeuvres te overzien en Kania was op dat ogenblik op bezoek in Boedapest.

[117] Garton Ash, 1985: 153. “People's thoughts immediately turned to Olszowski and Grabski. It was soon remarked that most of the 'appeasers' in the Party leadership were otherwise engaged on this particular day. … It was noted, too, that Bydgoszcz lay near the important railway junction of Inowrocław, on the strategic line of communication to East Germany which a strike might have been expected to cut. Bydgoszcz was Olszowski's parliamentary constituency.”

[118] Włodek, 1992: 286-321. De hardliners in het Politiek Bureau spraken zich meermaals tegen de andere leden uit voor een repressief antwoord op de stakingsdreiging. Ze wilden niet horen van verdere toegevingen ten opzichte van de vakbond, de oppositie en de stakers. Ook de oppositie binnen de PZPR moest het ontgelden, vooral dan van de hervormingsgezinden die zich in het Centraal Comité verzetten tegen de pogingen van de hardliners om de situatie naar hun hand te zetten.

[119] Włodek, 1992: 287. Uit de deliberaties tijdens de zittingen van het Politiek Bureau blijkt duidelijk dat de hardliners het leger wensten in te zetten tegen de stakers. De meer gematigde leden namen deze optie in acht, maar wensten een andere oplossing.

[120] Jaruzelski, 1992: 74. “Do dziś uważam, że za pierwszą część wydarzeń w większym stopniu winę ponosi strona solidarnościowa. ... Natomiast za pobicie ponoszą odpowiedzialność służby porządkowe, a więć władza. Po dzień dzisiejszy nie wykluczam, że ktoś był zainteresowany takim właśnie przebiegiem zajścia. Ale też nie mogę wykluczyć, że pobicie miało charakter, nazwijmy to – spontaniczny.”

[121] Wałęsa, 1987: 346. “Avant cette session du Conseil de voďvodie de Bydgoszcz, j’avais été averti qu’on y mijotait une provocation. C’est pourquoi, dčs que Rulewski m’eut téléphoné, aprčs l’irruption de la milice dans la salle des séances, je lui avais conseillé de bien réfléchir. […] On percevait clairement que quelqu’un avait l’intention de nous chercher noise et de nous inciter ŕ jouer les tętes brűlées. La situation était sérieuse.”

[122] Górski, 1997: 70. “Łatwo było przewidzieć, że reakcja związku będzie bardzo ostra, do strajku generalnego włącznie, co zmusiałoby Kanię i Jaruzelskiego do wrpowadzenia stanu wojennego.”

[123] MacEachin, 2002: 123-124. “But to date, no evidence has been released by intelligence agencies or obtained from the records of former Warsaw Pact countries to confirm or disprove definitively the judgment of a deliberately contrived provocation. Whatever its origins, the  Bydgoszcz incident and the reactions it provoked did indeed appear to intelligence analysts at the time to have completed setting the stage for the use of force […].”

[124] Paczkowski, 2002: 145-148. Paczkowski haalt eerst enkele feiten en bronnen aan die wijzen op de activiteit van de staatsveiligheid. Hij kan geen voorbedachte rade ontdekken voor het uitlokken van het conflict in de hem bekende bronnen.

[125] Paczkowski, 2002: 170. “[…] dopiero reakcja Solidarności na raczej przypadkowe pobicie została wykorzystana przez twardogłowych i ich ludzie z MSW do eskalowania wydarzeń, aby wymusić jedynie skutecznie w ich opinii działania, tzn. zaatakowane 'ekstremy związkowej' i ludzi opozycji. W tym zamieszczeniu wielce prawdopodobna byłaby konieczność wykonania kolejnej roszady personalnej w ścisłym kierownictwe.”

[126] Paczkowski, 2002: 170-171. Paczkowski wijst hier op de afloop van het conflict. Dit zal besproken worden in de volgende paragraaf.

[127] Holzer, 1990: 47. Holzer stelt dat sinds 1968 de Poolse leiders rekening moesten houden met de gebeurtenissen in Boedapest en Praag. Dit zouden ze tot driemaal toe moeten doen: in 1970, 1976 en 1980-1981.

[128] Włodek, 1992: 327-336. Op de aantijgingen van de hardliners reageerden de andere leden van het Politiek Bureau dat ze (= autoriteiten) een algemene staking niet zouden hebben kunnen doorstaan.

[129] Włodek, 1992: 305-306. “[…]władza uczyniła wszystko, aby broni nie użyć przeciw narodowi. Moment obecny jest jakościowo inny, zagrożenie jest większe i trudniejsze do rozwiązania. Uważam, ze należy podjąć wszystkie możliwe środki dla rozwiązania konfliktu.[...] Jestem za podjęciem rozmów jutro.”

[130] Garton Ash, 1985: 159. De Poolse primaat had hierom zelf bij Wałęsa aangedrongen. Naar verluid zou hij een brief van de paus voorgelegd hebben waarin werd gesteld dat de Poolse bevolking wenste te werken en niet te staken.

[131] Włodek, 1992: 327-336.

[132] Garton Ash, 1985: 160-166.

[133] Holzer, 1990: 19. Tijdens het studentenprotest van 1968 werden bepaalde prominente ‘revisionisten’ weggezuiverd. Bovendien zou door het onderdrukken van de Praagse lente de hoop op een verandering van binnenuit de partij vervlogen zijn.

[134] Garton Ash, 1985: 170-175. Toch bemerkt Garton Ash dat bijvoorbeeld de ‘Patriottische Unie van Grunwald’ door invloedrijken moest gesteund zijn geweest. Hiervan getuigt het feit dat de groepering tot na de staat van beleg niet was opgedoekt.

[135] Jaruzelski, 1992: 153. “Socjalistycznej Polski, bratniej Polski nie opuścimy w biedzie i nie damy jej skrzywdzić.”

[136] De hardliners onder leiding van Tadeusz Grabski hebben hier gebruik van proberen te maken om Kania uit het zadel te lichten. De opzet mislukte en heeft ervoor gezorgd dat bijvoorbeeld Grabski zelf wat later tijdens het IXde buitengewoon partijcongres geëlimineerd werd.

[137] Andrew, 1999: 523. Dit volgde op de mislukte aanslag op paus Johannes Paulus II (13 mei 1981). Jaruzelski bood zijn ontslag aan maar Moskou wilde er niet van weten. Andrew stelt vast dat ondanks de uiteindelijke steun dat het Kremlin aan Kania en Jaruzelski betuigde, Moskou toch zeer wantrouwig bleef.

[138] Paczkowski, 2002: 192-193. Paczkowski stelt vast dat er geen gesprekken plaatsvonden tussen de Sovjetambassadeur en de KGB-gezant in Polen met de leiders van het ‘beton’.

[139] Andrew, 1999: 523-525. Naast de voortdurende berichtgeving van de KGB-missie in Polen aan Moskou over de ontevredenheid met de Poolse leiders is er nog een interessant feit te vermelden. Volgens de documentatie die door de KGB-overloper Mitrochin bezorgd is geweest, zou in juni 1981 een groep van negen Poolse generaals de KGB hebben benaderd met een plan om Jaruzelski af te zetten omwille van zijn onwil de staat van beleg uit te roepen. Vervolgens zou een nieuwe minister van defensie benoemd worden, die dan de regering zou arresteren, opposanten naar Siberië zou deporteren en oproepen voor militaire assistentie om het ‘socialisme in Polen’ te redden.

[140] Garton Ash, 1985:178-182. De term ‘democratisch socialisme’ die gelanceerd werd door verschillende prominenten in de PZPR doet Garton Ash af als demagogie. Van democratie was geen sprake aangezien er niets fundamenteel gewijzigd is geweest aan het partij- en staatsapparaat. Bovendien wijst hij erop dat drie weken na het congres de dialoog tussen vakbond en regering afgebroken werd door Rakowski, de man die tot dan toe als een van de prominentste gematigden en hervormers bekend stond. In die zin stelt Garton Ash dat het congres niets heeft uitgehaald.

[141] Andrew, 1999: 525. Andrew ziet hierin de reden dat Jaruzelski zou besluiten de staat van beleg uit te roepen.

[142] Jaruzelski, 1999: 61-62. Het voorstel van Jaruzelski in november 1981 om een ‘Raad van Nationale Eenheid’ op te richten zou hierop gebaseerd zijn.

[143] Gazeta Wyborcza, 09/01/2001.

[144] Labedz, 1983: 87-107. Toen het rapport van deze commissie voor de eerste maal werd voorgelegd aan het Politiek Bureau in juli 1982, werd het geweigerd. Het rapport stelde dat de voornaamste reden voor de crisissen in het verleden bij de partij te zoeken waren en niet bij ‘subversieve activiteiten’ van het Westen.

[145] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “To były próby zmiany, ale tylko wewnątrz PZPR. Struktury poziome pragnęły demokratyzacji partii, która była zaprzeczeniem demokracji. [...] Na IX Zjeździe PZPR reformatorzy ponieśli klęskę, bo większość aktywistów partyjnych zorientowała się, że to droga do demontażu systemu, a oni byli jego beneficjentami. Próby demokratyzacji partii były równie utopijne jak próby zdemokratyzowania państwa, które podejmowała “Solidarność”. Jedni i drudzy próbowali zmienić niereformowalny system.”

[146] Kula, 2000: 8-145.

[147] MacEachin, 2002: 117. “The Lodz workers went ahead with their one-hour strike anyway, illustrating the tenuous ability of Solidarity's leadership to control the actions of its lower-echelon components. And the fact that this strike did indeed result in the reinstatement of the five hospital employees only reinforced the views of the union's more radical elements that confrontation was the only way to get results.”

[148] Mażewski, 2001: 41-44. De auteur stelt dit vergelijking met de punten van het akkoord van Gdańsk, waarin opgenomen werd dat nieuwe vakverenigingen op lokaal vlak zouden opgericht worden. De facto was dit reeds achterhaald, omdat bij de omvang van de stakingsgolf dit proces niet in te perken was. Mażewski oordeelt dat hier door de Poolse leiders een strategische blunder was begaan. Het ontstaan van “Solidarność” was een deuk in de politieke autoriteit van het regime.

[149] Mażewski, 2001: 52-54. Mażewski oordeelt dat tegelijkertijd met het ontstaan van de nieuwe bewegingen de partij minder greep kreeg op het maatschappelijk leven. Zo’n begrenzing van de macht hield het risico in dat de communisten ze uiteindelijk volledig zouden verliezen.

[150] Mażewski, 2001: 53. “Opanowywanie “Solidarności” przez związkową utopię oznacza, że frontalne starcie z partyjnym państwem jest tylko kwestia czasu. Bo nie ma innej możliwości ustanowienia nowego Ladu w Polsce, wykraczającego poza postanowienia porozumień sierpniowych, niż poprzez wygraną konfrontację z rządzącymi.”

[151] Garton Ash, 1985: 192-193.

[152] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “Związek mógł uniknąć swego losu za cenę kapitulacji. Komisja Krajowa mogła oddać Solidarność komunistom, ale tylko tak, jak Zagłoba Niderlandy, bo masy związkowe by tego nie przyjęły. Próba utrzymania zdobyczy Sierpnia musiała prowadzić do konfliktu. W Sierpniu zniszczony został system kontroli władzy nad społeczeństwem, ale sposób podejmowania decyzji pozostał ten sam i okazał się nieskuteczny. Do kryzysu gospodarczego doszedł kryzys struktur państwowych.” De uitdrukking ‘zoals Zagłoba de Nederlanden schonk’, is een allusie op een passage uit Sienkiewicz’ werk Potop. Modzelewski gebruikt dit hier om aan te tonen dat zelfs indien men “Solidarność” aan de communisten zou gegeven hebben dit een vals geschenk zou geweest zijn, zij konden de vakbond niet ‘geven’, het was niet aan hen om die te geven.

[153] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “Ruch się radykalizował, bo ci, którzy z początku uwierzyli, że na szczeblu lokalnym kompromis jest możliwy, zaczęli dostrzegać, iż jest to niemożliwe. Rozumowali: albo my rzucimy partię na kolana, albo ona nas.

[154] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994.

[155] Rzeczpospolita, 27/03/1999.

[156] Górski, 1997: 119. “Przygotwania do wprowadzenia stanu wojennego były zaawansowane w stopniu nieproporcjonalne wysokim w stosunku do działań władz, które mogłyby doprowadzić do osiągnięcia kompromisu z “Solidarnością”. Zamiar wpisania “Solidarności” w system ustrojowy PRL bez poważniejszej próby jego reformowania i “zasada odcinkowych konfrontacji” wręcz uniemożliwiały taki kompromis.”

[157] Gazeta Wyborcza, 10/09/1992. “Moim zdaniem Jaruzelski nie przychodził do władzy w lutym, bodaj 1981, z planem stanu wojennego. Gra polegała na tym, żeby Solidarność wpisać w strukturę nieco zreformowanego komunistycznego państwa i żeby ją pozbawić tego antytotalitarnego wymiaru narodowego. Wahanie Jaruzelskiego było związane z pytaniem, czy jest jeszcze taka możliwość, czy też jej już nie ma. Musiał też zdawać sobie sprawę, że podejmie wielkie ryzyko.”

[158] Garton Ash, 1985: 143-144.

[159] Garton Ash, 1985: 144. “Like any good communist General, Jaruzelski would have had contingency plans for that internal use of the military […]. No doubt he had the plans before he became Prime Minister and no doubt he developed them greatly afterwards. The record of the next few months, however, does not support the thesis that Jaruzelski had decided on a military solution when he took office in February. Rather does the evidence of his words and deeds suggest that at this stage he still hoped to find a political solution acceptable to Moscow.”

[160] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995. “Ta sprawa ciągle wraca i traktuje się ją z przesadnym formalizmem. Każda władza, która znajdzie się w obliczu masowego poruszenia społecznego, musi rozważać wariant, co się zrobi, gdy rewolucja wymknie się spod kontroli. A ta władza - z natury dyktatorska, była do tego nie przygotowana. Mimo że miała za sobą czerwiec 1956 r. w Poznaniu i grudzień 1970 na Wybrzeżu.”

[161] Gazeta Wyborcza, 10/04/96. Kania vertelde het gerecht dat hij hier veelvuldig over gepraat heeft met Brezjnev, Andropov, Suslov, Ustinov en Kulikov. Het proces van Generaal Kiszczak was eigenlijk een zaak voortspruitend uit de staat van beleg. Op 17 december 1981 kwamen stakende mijnwerkers om toen de ordediensten het vuur openden in een poging de bezetting te beëindigen.

[162] Kukliński, 1987: 10-11.

[163] Rzeczpospolita, 08/04/1995.

[164] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994.

[165] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. Rusakow: Wywieramy silny nacisk na polskich przyjaciół. Trzeba powiedzieć, że Leonid Iljicz prawie co tydzień rozmawia z Kanią, poruszając w taktownej formie wszystkie problemy, a jednocześnie daje do zrozumienia tow. Kani, jak należy postępować. Trzeba, aby KGB, Ministerstwo Obrony i MSZ wydelegowały przedstawicieli, z którymi można stale się kontaktować i rozwiązywać problemy dotyczące Polski. Ustinow: W PRL był niedawno tow. Kulikow [dowódca sił zbrojnych Układu Warszawskiego - PAP]. Towarzysz Kulikow odniósł wrażenie, że w Polsce nie ma na razie poważnego przełomu. Musimy ciągle naciskać na polskie kierownictwo. Planuję przeprowadzić w marcu w Polsce manewry. Wydaje mi się, że należy podnieść trochę rangę tych manewrów, tzn. dać do zrozumienia, że nasze siły są gotowe.

[166] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. Rusakow: [...] Wszyscy są zaniepokojeni sytuacją w Polsce. Sądzę, że zaniepokojenie to odczuwają i polscy towarzysze. Powinni byli odpowiedzieć na to zaniepokojenie podjęciem bardziej zdecydowanych działań. Jednakże również po naradzie przywódców bratnich krajów polscy przyjaciele nie zrozumieli konieczności urzeczywistnienia radykalnych działań.”

[167] Kukliński, 1987: 17. “[…] nie chcę choćby w najmniejszym stopniu sugerować że gen. Jaruzelskiemu, a zwłaszcza Siwickiemu zależało na sprowadzeniu radzieckich posiłków do Polski. Byłoby to nieprawdą. Natomiast nie ulega kwestii że wyrażenie zgody na nieplanowane ćwiczenia “Sojuz 81”, a póżniej przymykanie oczu na przygotowywany przez Rosjan scenariusz tych ćwiczeń w tak skomplikowanej sytuacji kraju było co najmniej nieostrożnym igraniem z ogniem,[...].”

[168] Sovjetmaarschalk Kulikov zou hebben laten uitschijnen dat dit op vraag van de Poolse autoriteiten is gebeurd, maar Jaruzelski ontkent dit volledig.

[169] Gazeta Wyborcza, 08-09/04/1995.

[170] Rzeczpospolita, 13/12/1997. “Marszałek Związku Radzieckiego Kulikow z naciskiem zwrócił polskim towarzyszom uwagę na to, że w pierwszej kolejności muszą sami próbować rozwiązać własne problemy. Jeżeli nie zdołają tego zrobić sami i wówczas poproszą o pomoc, powstanie inna sytuacja, niż gdyby na początku natychmiast wprowadzono do akcji armie Układu Warszawskiego.”

[171] Górski, 1997: 128.

[172] Górski, 1997: 176.

[173] Górski, 1997: 177. “W sumie wojska […]liczyły więc 25 diwizji, czyli o 7 więcej niż przeznaczone do inwazji w grudniu 1980 r. W pobliżu Zatoki Gdańskiej rozpoczęły się również ćwiczenia radzieckiej Floty Bałtyckiej.”

[174] Górski, 1997: 177-178.

[175] Rzeczpospolita, 23/06/1994. We vinden wel een referentie van de interventie door de Poolse primaat bij Garton Ash, maar daar wordt enkel melding gemaakt van een oproep tot gematigdheid. (zie III.§2. p. 60, voetnoot: 129.)

[176] Górski, 1997: 178.  

[177] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “Wszyscy podzielamy zaniepokojenie dalszym rozwojem wydarzeń w Polsce. Najgorsze jest to, że przyjaciele słuchają, zgadzają się z naszymi rekomendacjami, ale praktycznie niczego nie robią. A kontrrewolucja atakuje na całym froncie.[...]Powiem krótko o ostatniej telefonicznej rozmowie z Kanią, która odbyła się 30 marca. Kania referował ostatnie Plenum KC PZPR i skarżył się przy tym, że ich mocno na plenum krytykowano. Powiedziałem mu natychmiast: Słusznie zrobili. Was trzeba było nie krytykować, ale wziąć do ręki pałę. Wówczas, być może, zrozumielibyście. Tak mu dosłownie powiedziałem. Kania przyznał, że działają zbyt miękko, że trzeba by bardziej zdecydowanie. Odpowiedziałem mu na to: Ileż razy was przekonywaliśmy, że trzeba podejmować zdecydowane działania, że nie można ciągle ustępować “Solidarności”. Wy wciąż mówicie o drodze pokojowej, nie rozumiejąc czy też nie chcąc zrozumieć, że taka pokojowa droga może kosztować was dużo krwi. [...] Powinniśmy kontynuować pracę z naszymi przyjaciółmi, szukać nowych metod wpływu na sytuację w Polsce. Wydaje się zwłaszcza, że należy wyjść naprzeciw życzeniu przyjaciół i pozwolić towarzyszom Andropowowi i Ustinowowi wyjechać do Brześcia na spotkanie z [Stanisławem Kania] i [Wojciechem] Jaruzelskim. Pozwoli to nam dokładniej zapoznać się z sytuacją w kraju, ocenić zamiary naszych przyjaciół i jeszcze raz przedstawić nasze stanowisko. W rezerwie mamy taki środek, jak nowe spotkanie Siódemki do spraw Polski na najwyższym szczeblu.”

[178] Jaruzelski, 1992: 96-99. Dit ging zelfs zo ver dat het vliegtuig dat Jaruzelski en Kania naar Brest voerde de Poolse radarcontroles ontweek.

[179] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “Jeśli chodzi o wprowadzenie wojsk, to oni wprost powiedzieli, że jest to absolutnie niemożliwe. Nie można także wprowadzać stanu wojennego. Mówią, że nikt ich nie zrozumie i nie będą w stanie cokolwiek zrobić. Towarzysze podkreślili w rozmowie, że zaprowadzą porządek swoimi siłami.”

[180] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “Jeśli chodzi o stan wojenny, to można było wprowadzić go już dawno. Co to znaczy wprowadzić stan wojenny. Pomogłoby to wam złamać nacisk kontrrewolucyjnych elementów, wszelakiego rodzaju rozrabiaków, raz na zawsze skończyć ze strajkami, z anarchią w gospodarce. Projekt dokumentu o wprowadzeniu stanu wojennego został z pomocą naszych towarzyszy przygotowany i trzeba te dokumenty podpisać.”

[181] Dit is bevestigd door verschillende leden van de generale staf van het Pools leger tijdens het parlementair onderzoek.

[182] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994. Holzer stelt hier een belangrijke vraag naar het ‘auteurschap’ van de staat van beleg, maar vindt geen sluitend antwoord.

[183] Gazeta Wyborcza, 20-21/05/1995.

[184] CWIHP N°23, 1998: 22.

[185] Jaruzelski, 1992: 99.

[186] CWIHP N°23, 1998: 22. “Exasperated though the Kremlin was with both Kania and Jaruzelski, it saw no credible substitutes for them. […] The “Soiuz” maneuvers ended, and while menacing over-flights of Poland by Soviet aircraft flying supplies to Soviet bases on its territory continued for several more days, for all intents and purposes the military option had been abandoned.”

[187] CWIHP N°23, 1998: 23. “In trying to ensure the outcome it desired, the Soviet Union had to appear omnipotent while in reality its choices had become precariously limited.”

[188] Rzeczpospolita, 13/12/1997.

[189] Andrew, 1999: 523.

[190] Labedz, 1983: 19-20. De auteur vergelijkt de situatie van het Poolse leger onder Jaruzelski met die ten tijde van Piłsudski. Hij wijst op het groter aantal hogere officieren die Jaruzelski ter beschikking had. Daarenboven hadden de meesten een hogere opleiding genoten. De meesten hebben bovendien baat gehad bij de reorganisatie van het leger door Jaruzelski en vormden daarom een niet te onderschatten lobby.

[191] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “To bardzo ważny, nie doceniany element ówczesnej sytuacji. Wyższa kadra dowódcza w niemałym stopniu miała własne doświadczenia z ZSRR. [...] Nasi dowódcy, nawet średnich szczebli, wiedzieli, jak straszliwym i różnorodnym potencjałem dysponuje ZSRR. Dlatego wojsko tak jednomyślnie popierało linię Jaruzelskiego.”

[192] Garton Ash, 1985: 192-198.

[193] Andrew, 1999: 527-528.

[194] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “To nie Solidarność układała scenariusz grudnia. Powstał w KC. Byłby realizowany, cokolwiek by związek zrobił. Latem w PZPR umarły struktury poziome. Jesienią w kierownictwie PZPR liberałów już nie było. Od października mieliśmy świadomość, że wszystko idzie ku zniszczeniu Solidarności. Władza szukała tylko pretekstu.”

[195] Gazeta Wyborcza, 13-14/12/1997.

[196] Niet alleen buitenlandse correspondenten, maar ook buitenlandse (Westerse) vakbondsdelegaties waren uitgenodigd.

[197] Garton Ash, 1985: 207-233.

[198] Andrew, 1999: 526-528. Bovendien blijkt uit KGB-bronnen dat Kania volledig in diskrediet gevallen was. Andrew besluit dat hij waarschijnlijk door de KGB in de gaten gehouden werd omwille van de gedetailleerde omschrijvingen over zijn doen en laten. Daarenboven komt de auteur tot de merkwaardige conclusie dat Kania, die blijkbaar zijn eigen concept van socialisme op het oog had, zich verder verwijderd bevond van Moskou dan Dubček tijdens de Praagse lente. 

[199] Gazeta Wyborcza, 13/12/2000. “Miały one niewątpliwie charakter demonstracji i przestrogi. Ekspedycja militarna w Afganistanie nie była przeszkodą w przeprowadzeniu ich w tak wielkiej strategicznej skali.”

[200] Kukliński, 1987: 3-4.

[201] Gazeta Wyborcza, 31/03/1993.

[202] Rakowski, 1991: 40. “[…] w 1982 r. zamiast 13,1 mln ton ropy, dostarczą tylko 4,1 mln ton oraz ani tony benzyny, oleju napędowego, nafty lotniczej i oświetleniowej, herbaty, konserw rybnych, serów itp.”

[203] Rzeczpospolita, 13/12/1997. “Kierownictwo KPZR postanowiło zbilansować wymianę handlową z PRL na rok 1982. Jaruzelski poinformowany o tym pisemnie. [...] praktycznym rezultatem byłoby natychmiastowe totalne załamanie Polski. W piśmie żadnych żądań politycznych, jednak wezwanie do stanowczego działania niedwuznaczne. [...] w wypadku zdecydowanej walki przeciwko kontrrewolucji związek radziecki gotów do znacznej pomocy ekonomicznej.Jaruzelski teraz przed alternatywą, albo nie walczyć i wpędzać naród w katastrofę, albo uderzyć i otrzymać pomoc gospodarczą, czy chce czy nie chce, jest w końcu zmuszony do działania.”

[204] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994.

[205] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994. “Zastanawiam się też nad tym, czy nie powinniśmy podjąć także pewnych kroków o charakterze gospodarczym. Jaka jest dziś optyka polskich przyjaciół? My im pomagamy, wyrywamy sobie i naszym przyjaciołom i dajemy Polsce, a naród polski o tym nie wie.”

[206] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994.

[207] Gazeta Wyborcza, 07/06/1994. “Powiedziałem im [[Stanisław Kania] i [Wojciech]owi Jaruzelskiemu - JH] wprost, tak jak to ustaliliśmy na posiedzeniu Biura Politycznego, co się stanie w Polsce, jeśli się tam zagotuje i w jakiej sytuacji gospodarczej znajdzie się kraj. Ustinow wyliczał potem, co Polska otrzymuje, i zakończył: A jeśli tego nie otrzyma, to co wtedy?.”

[208] Rzeczpospolita, 03/03/1995.

[209] Een interessant gegeven is dat op de zitting van het Politburo op 9 april 1981 we een aanwijzing hiervoor kunnen vinden. De hardliners onder leiding van Olszowski en Grabski zouden hebben voorgesteld om een ondergronds Politiek Bureau op te richten – gelijkaardige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in Hongarije (1956) en in Tsjechoslowakije (1968). Ze werden hiervoor geďnspireerd door de Bulgaarse leider Živkov. (Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992)

[210] Gazeta Wyborcza, 09/12/1994.

[211] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992. “Gdyby nie stan wojenny, władzę przejąłby partyjny beton, przy pomocy SB, ale bez wojska. Nie daliby oni rady robotnikom i do Polski wkroczyliby Rosjanie. 17 grudnia podczas planowanych przez Solidarność demonstracji doszłoby do prowokacji i walk. Ekipa Jaruzelskiego zostałaby na posiedzeniu KC zastąpiona przez twardogłowych. Gdyby robotnicy poradzili sobie w starciu z SB, to ZSRR, czekający na to, co stanie się 17 grudnia, musiałby interweniować.”

[212] Gazeta Wyborcza, 12/05/1994.

[213] Gazeta Wyborcza, 31/03/1993.

[214] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995.

[215] Andrew, 1999: 524.

[216] Gazeta Wyborcza, 14/02/1996.

[217] Rzeczpospolita, 04/03/1995.

[218] Górski, 1997: 36.

[219] De populaire kardinaal Stefan Wyszyński was op 28 mei 1981 overleden. Tijdens de zomer werd er massaal om hem gerouwd in het land. Wyszyński was tot een symbool uitgegroeid voor de oppositie. Samen met de ‘Poolse’ Johannes Paulus II, tegen wie in mei 1981 een aanslag mislukte, behoorde hij tot de morele geestelijke leiders van het land.

[220] Jaruzelski, 1999: 62-65.

[221] Andrew, 1999: 529.

[222] Gazeta Wyborcza, 25-26/04/1992. “Nie mitologizujmy tego, co było z Kościołem. Opozycja mogła liczyć na życzliwość Kościoła dopiero po 13 grudnia. I z poparciem też było różnie. Kościół był antykomunistyczny, lecz z jego diagnozy nie wynikało, że komunizm się może zawalić. Przeciwnie: komunizm będzie istniał i dlatego trzeba się w miarę rozsądnie zaadaptować. Nie mam tego naszym biskupom za złe. To było racjonalne myślenie. Ale mam za złe, że dziś, po latach, przedstawia się historię Kościoła jako jedno pasmo demokratycznej opozycji.”

[223] In het volgende hoofdstuk zullen deze voorwaarden iets meer toegelicht worden.

[224] Wałęsa, 1987: 365-366.

[225] Gazeta Wyborcza, 07/04/1995.

[226] Gazeta Wyborcza, 15/02/1995. “[...] na dwa miesiące przed stanem wojennym w czasie spotkania tych trzech osób zaproponowano Solidarności coś, czego nie mogła przyjąć. Dziś trochę obarczam winą Wałęsę i także siebie za to, że nie mieliśmy alternatywnej propozycji kompromisu. Może zabrakło nam doświadczenia politycznego [...]”

[227] Gazeta Wyborcza,  13/11/1997.

[228] Gazeta Wyborcza, 23/09/1992. Op 13 december 1981 sprak Reiff zich uit tegen de uitroeping van de staat van beleg en weigerde als enige lid van de Rada Państwa het decreet te ondertekenen.

[229] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “W 1981 roku taki scenariusz był niemożliwy, bo Wałęsa, inaczej niż wszyscy szefowie CRZZ, nie był i nie mógł być członkiem Biura Politycznego PZPR.”

[230] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “[...] w rzeczywistości byłoby to forum dyskusyjne. Trudno wbrew porządkowi konstytucyjnemu i praktyce ustrojowej dołączyć do komunistycznego systemu władzy jakieś ciało, które nagle miałoby o czymś decydować. Propozycje władz były pozorne. Rada Porozumienia Narodowego tak samo jak “Solidarność” nie pasowała do monocentrycznego systemu. Był jeden ośrodek dyspozycyjny, partia komunistyczna, i wszelkie próby wmontowania innego prowadziłyby do załamania systemu. W 1989 roku partia próbowała wmanewrować opozycję we współrządzenie, a wywołała lawinową reakcję i straciła władzę.”

[231] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995. “Ówczesna S była ruchem nie poddającym się kierowaniu przywódców, to przywódcy musieli się do niego dostosowywać. Był to żywiołowy ruch mas plebejskich, na tle którego teoria samoograniczającej się rewolucji jawiła się jako mit. Solidarność jak każdy ruch plebejski miała skłonność do ekstremalizacji celów. Z takim ruchem władzą dzielić się nie można. Można to robić jedynie z ruchem zdyscyplinowanym. Z kolei po stronie władzy, w jej aktywie i otoczeniu, przeważała niechęć, a nawet wrogość do takiego rozwiązania. Była to więc kwadratura koła, która musiała sie skończyć stanem wojennym.”

[232] In het Pools: “stan wyższej konieczności”

[233] Gazeta Wyborcza, 10/03/1993.

[234] Gazeta Wyborcza, 10/03/1993. “[…] w Solidarności zwyciężały tendencje skrajne: Wbrew radom Kościoła i umiarkowanych działaczy, takich jak Lech Wałęsa, większość opozycji postanowiła iść do władzy na skróty.”

[235] Gazeta Wyborcza, 29/12/1992.

[236] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993.

[237] Jaruzelski, 1992: 403-404.

[238] Rzeczpospolita, 23/12/1999.

[239] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “Decyzja strategiczna - czy dążyć jeszcze do pokojowego ubezwłasnowolnienia “Solidarności”, czy już nie - zapadła na pewno dużo wcześniej niż 12 grudnia, a nawet wcześniej niż w październiku. Ale dokładną datę będzie trudno ustalić. Ze znanych już historykom protokołów Biura Politycznego nie da się tego wywnioskować, w 1981 roku nie było ono już bowiem rzeczywistym centrum decyzyjnym, “zaklepywało” tylko decyzje podjęte gdzie indziej.”

[240] Rzeczpospolita, 23/08/1995.

[241] Kukliński, 1987: 22-25. Op 28 oktober 1981 had “Solidarność” bovendien een één-uur-durende waarschuwingsstaking afgekondigd. Deze werd relatief weinig gesteund door de leden en dit zou dus een teken aan de wand geweest zijn dat het maatschappelijk verzet uitgeput raakte en de tijd voor de staat van beleg uit te roepen rijp was.

[242] Dudek, 1999: 252-255.

[243] Jaruzelski, 1999: 82-84.

[244] Gazeta Wyborcza, 08-09/04/1995. Wilke moet echter bemerken dat in het Oost-Duitse document twijfel te bemerken valt of Jaruzelski echt zou overgaan tot actie. Er werd eveneens gemeld dat andere generaals Jaruzelski onderdruk gezet zouden hebben, waarbij ze stelden dat indien hij niet de staat van beleg zou uitroepen, zij het in zijn plaats zouden doen.

[245] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993.

[246] Włodek, 1992: 549-569.

[247] De laatste keer dat Kukliński aan een vergadering van de Poolse generale staf deelnam was op 7 november 1981. Reeds enkele dagen later bevond hij zich met zijn familie in West-Duitsland, vanwaar hij per vliegtuig naar de VS is overgevlogen. (Gazeta Wyborcza, 14/12/1992)

[248] Paczkowski, 2002:  226-271. 

[249] Bereś, 1991: 130. “[...] już dwa razy przedłużaliśmy służbę ostatniemu rocznikowi w wojsku i już kolejny raz nie można było tego przeprowadzić bez wyrażenia zgody przez Sejm. I ten termin mijał około 18-20 grudnia, a więc noc z 12 na 13 była praktycznie ostatecznym terminem, kiedy mogliśmy to przeprowadzić.”

[250] Gazeta Wyborcza, 10/05/1995. Toenmalige leden van de generale staf van het Pools leger bevestigen zelfs dat de stafleden Jaruzelski hiervan meermaals trachtten te overtuigen.

[251] Rzeczpospolita, 24/08/1995.

[252] Rakowski, 2000: 411-414.

[253] Begin december 1981 vergaderde de leiding van de vakbond te Radom. Daar waren radicale uitspattingen te merken. Men riep bijvoorbeeld slogans om ‘de communisten op te hangen’. Deze gevallen zijn op een mysterieuze manier op band vastgelegd geweest. Misschien waren het provocateurs in dienst van de staatsveiligheid, maar twee weken later in Gdańsk was de sfeer in de vakbond er niet gematigder op geworden.

[254] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993. “[...] do końca odwlekaną, potworną ostatecznością.”

[255] Gazeta Wyborcza, 25/11/1992. Jaruzelski verwijst daarbij naar uitspraken van “Solidarność”-leden zoals Jacek Kuroń, die indertijd “Solidarność” vergeleek met een trein die voortreed zonder nog rekening te houden met de officiële ritbeschrijving.

[256] Taylor, 1981: 101-102. “The dramatic radicalization of Solidarity’s position in the first part of her national congress in September makes it difficult to speak with any confidence about the likely shape of future developments. […] There seemed no basis for compromise; the moment of the final trial of strength appeared to have arrived.”

[257] Wałęsa, 1987: 369.

[258] Gazeta Wyborcza,  25-26/04/1992. “Po wprowadzeniu stanu wojennego okazało się, że Solidarność w ogóle do żadnej konfrontacji nie była przygotowana. Nie było ani jednego pistoletu, ani jednego granatu, ani jednej butelki z benzyną. To o czym my w ogóle mówimy? Radom to był sygnał, że my nie ustąpimy - tyle i nic więcej.” Michnik verwijst naar de vergadering begin december te Radom, waar “Solidarność”-militanten zeer radicale taal spraken en de facto de vorming weigerden van een Front van Nationale Eenheid zoals de autoriteiten het hadden voorgesteld.

[259] Kopka, 1998: 14-15.

[260] Rzeczpospolita, 12/12/2000. “W moim przekonaniu nie było szans na utrzymanie “Solidarności”, nawet gdyby jej przywództwo prowadziło znacznie łagodniejszą politykę. Być może zyskałoby trochę na czasie. Ale i to jest dyskusyjne, bo społeczeństwo było już zmęczone.”

[261] Gazeta Wyborcza, 15/05/1992. “Nie mogłem zapomnieć, że w październiku 1956 to właśnie manifestacja tego rodzaju przyniosła wydarzenia w Budapeszcie i ich konsekwencje krwawe i tragiczne. Drżałem na myśl o tysiącach,a być może dziesiątkach tysięcy ludzi, zebranych w samym centrum stolicy i gotowych skierować się... gdzie? Na gmach partii? Na ambasadę radziecką? Jak opanować tłum?.

[262] Rolicki, 1991: 76.

[263] Rzeczpospolita, 15/02/1995.

[264] Rolicki, 1991: 76-77. “Na przesilenie nie mogliśmy liczyć, chcieliśmy natomiast zrobić demostrację siły, pokazać, że związek wcale nie jest słabszy niż przed rokiem i ciągle jest zdolny porwać masy.[...] liczyliśmy bowiem, że zjawi się tam wyznaczonego dnia może i 200 tysięcy ludzi. [...] Ważne było, co i jak powiemy tym ludziom, aby wiec nie skończył się fiaskiem.”

[265] Gazeta Wyborcza, 26/04/1995. Het idee om zo’n regering van nationale eenheid te vormen was door Jacek Kuroń bedacht en werd zelfs een politieke doelstelling van de ‘radicalen’ binnen de vakbond. Toen Jaruzelski Bujak voor de parlementaire onderzoekscommissie vroeg of “Solidarność” de macht wilde grijpen, antwoordde deze: “Neen, we wilden slechts meeregeren en medeverantwoordelijk zijn.”

[266] Rolicki, 1991: 75.

[267] Rzeczpospolita, 22/11/1995.

[268] Gazeta Wyborcza, 31/12/1998-01/01/1999.

[269] Deze documenten maakten deel uit van het presidentieel archief dat eerst toebehoorde aan de secretaris-generaal van de KPSU en vervolgens aan de president van de USSR. Op 23 december 1991 werd dit archief door Gorbatsjov overgedragen aan Jeltsin.

[270] Gazeta Wyborcza, 12-13/12/1992.

[271] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993. “Tak więc wygląda na to, że albo Jaruzelski ukrywa przed swoimi kolegami plan konkretnych działań, albo po prostu uchyla się od podjęcia tego kroku. Teraz chciałbym stwierdzić, że Jaruzelski dosyć stanowczo wysuwa postulaty ekonomiczne i uwarunkowuje przeprowadzenie operacji X od naszej pomocy gospodarczej, a nawet powiedziałbym więcej - stawia on kwestię, choć nie wprost, pomocy wojskowej. [...] Jesteśmy zaniepokojeni sytuacją w Polsce, ale co do operacji X, powinno to być wyłącznie decyzją polskich towarzyszy: jak postanowią, tak być powinno. Nie będziemy nalegać na to i nie będziemy tego odradzali. Co do pomocy gospodarczej, to oczywiście trudno nam będzie spełnić to w rozmiarach, w jakich oni o to proszą. Prawdopodobnie co nieco trzeba dać, ale chcę raz jeszcze powiedzieć, że stawianie sprawy dostarczenia towarów w charakterze pomocy gospodarczej jest bezczelne i wszystko to czyni się po to, żeby później, jeżeli czegoś nie dostarczymy, oni mogli przerzucić winę na nas. Jeżeli tow. Kulikow rzeczywiście powiedział o wprowadzeniu wojsk, to uważam, że uczynił to niewłaściwie. Nie możemy ryzykować. Nie zamierzamy wprowadzać wojsk do Polski. Takie jest słuszne stanowisko i powinniśmy trzymać się go do końca. Nie wiem, jak będą wyglądały sprawy z Polską, ale nawet jeżeli Polska znajdzie się pod władzą Solidarności, to będzie jedna strona sprawy. Natomiast, jeżeli przeciwko Związkowi Radzieckiemu wystąpią kraje kapitalistyczne - a mają już odpowiednie uzgodnienia co do różnego rodzaju sankcji gospodarczych i politycznych - to dla nas to będzie bardzo ciężkie. Powinniśmy wykazywać troskę o własny kraj, o umocnienie Związku Radzieckiego. Jest to nasz podstawowy kierunek. [...] Jeśli chodzi o szlaki komunikacyjne prowadzące ze Związku Radzieckiego do NRD przez Polskę, to powinniśmy oczywiście coś uczynić i podjąć odpowiednie kroki celem ich ochrony.”

[272] Rzeczpospolita, 13/12/1997. “Używać straszak interwencji, koncentracji wojsk na granicy, że mogą wejść wojska nie tylko radzieckie, ale czeskie, niemieckie i tu nie ma wyjścia”

[273] Górski, 1997: 35-36. (zie ook II.§2. p. 40)

[274] Rzeczpospolita, 13/12/1997.

[275] Rzeczpospolita, 08/04/1995.

[276] Rzeczpospolita, 23/06/1994.

[277] Rzeczpospolita, 08/04/1995.

[278] CWIHP N°11, 1998: 63. “These well--documented reconnaisance missions by the Czechoslovak and East German armies cast strong doubts on the claims by the Chief of Staff of the Warsaw Pact Joint Command, General Anatoly Gribkov, that in December 1980 no plans existed for “allied” troops to enter Polish territory and that in no instance did a single foreign soldier cross the Polish frontier.”

[279] CWIHP N°11, 1998: 64. “The plans for implementing “Operation Krkonoše,” remained valid beyond December 1980, and the units assembled to carry it out were kept in a state of readiness until 1982. The operations of the security apparatus were less striking, but just as long-term and important as the military operations.”

[280] Kostikow, 1992: 258.

[281] Gazeta Wyborcza, 11/12/1992.

[282] Gazeta Wyborcza, 11/12/1992. “Polska była dla nas zawsze bardzo ważna. Hipotetycznie moglibyśmy pogodzić się ze stratą Węgier czy Czechosłowacji - leżały na uboczu, nie miały dla nas takiego znaczenia. Strata Polski byłaby katastrofą, mielibyśmy zablokowaną drogę na Zachód. Jeśli weszliśmy do Afganistanu dla obrony granicy południowej, to nie uwierzę, że bylibyśmy bezczynni na zachodniej granicy.”

[283] Gazeta Wyborcza, 13/11/1997. “Nikt poza Panem Bogiem nie wie, czy byłaby w Polsce interwencja, gdyby nie wprowadzono stanu wojennego. Zakładam, że Związek Radziecki nie chciał wprowadzać wojsk, choć mógł.”

[284] De generaals Dubynin en Dudnik getuigden hoe er plannen bestonden om Polen binnen te trekken en generaal Atsjalov beschreef hoe zijn elitedivisie verkenningsopdrachten uitvoerde ter voorbereiding van een interventie. De militaire historicus generaal Volkogonov verklaarde dat materiaal uit Sovjetarchieven achtergehouden werd omwille van de nationale belangen van de Russische Federatie en insinueerde eveneens dat begin jaren tachtig een interventie werd gepland. Al deze getuigenissen verschenen in de Poolse pers.

[285] Gazeta Wyborcza, 03/04/1992. “Akcję, jak w roku 1968, zaplanowano jako internacjonalistyczną. Dowództwo ogólne objął Głównodowodzący Sił Zbrojnych Układu Warszawskiego, marszałek W. G. Kulikow [...]. Pod koniec listopada planowanie zostało zakończone i zaakceptowane w Moskwie.”

[286] Gazeta Wyborcza, 03/04/1992. “Jednakże Wojciech Jaruzelski bynajmniej nie po to 13. wprowadził do Warszawy sześć dywizji i proklamował stan wojenny, by uprzedzić wkroczenie sojuszniczych wojsk 14 grudnia. Jego celem było przeciwdziałanie przewidzianej na 17 grudnia w Warszawie akcji społecznego protestu.”

[287] CWIHP N°10, 1998: 230-231. Kulikov ontkende de aantijgingen en stelde dat de Sovjetunie op geen enkel ogenblik een interventie in Polen overwoog. Toen men hem op de conferentie te Jachrańka confronteerde met bewijsmateriaal uit andere Warschaupactstaten dat eerder het tegendeel aantoonde, verdedigde Kulikov zich door het verschil te maken tussen voorlopige plannen en definitieve plannen. De auteur van dit artikel wijst erop dat dit onderscheid had kunnen opgaan, maar het verantwoordde onder geen beding de aanwezigheid van de vergevorderde en concrete plannen die de Oost-Duitsers en Tsjechoslowaken bezaten.

[288] Gazeta Wyborcza, 13/11/1997.

[289] Gazeta Wyborcza, 13/12/2000.

[290] Gazeta Wyborcza, 13/12/2000. “Wydatki na wojnę w Afganistanie rosły, a do tego doszły problemy gospodarki polskiej. Od półtora roku wojska radzieckie brały udział w działaniach wojennych, a zakończenia tych akcji nie można było przewidzieć. [...] Wojska radzieckie ponosiły dotkliwe porażki. Rosła świadomość niemożności wycofania się ZSRR z niewypowiedzianej wojny. W tych warunkach próba podjęcia aktywnych działań na zachodniej granicy - a byłyby one nie do uniknięcia w wypadku inwazji w Polsce - stawała się rzeczą niemożliwą.”

[291] CWIHP N°5, 1995: 123. “Nevertheless, despite all these problems and the overwhelming reluctance of Soviet leaders to undertake a costly invasion at a time that they were bogged down in Afghanistan, it still seems hard to believe that the CPSU Politburo would have refrained of sending in troops if the Polish authorities had been unwilling or unable to sustain martial law.”

[292] Generaal Dubynin was in 1981 bevelhebber van een pantserdivisie gestationeerd aan de Poolse grens, later heeft hij de functie van stafchef van het Russisch leger waargenomen. Generaal Atsjalov was in 1981 bevelhebber van een luchtlandingsdivisie in 1981 en bracht het in de jaren negentig tot vice-minister van defensie van de Russische Federatie.

[293] Gazeta Wyborcza, 13/12/2000. “A więc nie zgadywać: wejdą czy nie wejdą?, lecz zawczasu przyjąć, że w rezultacie niebezpiecznie rozwijającej się sytuacji w Polsce - mogą wejść. Wobec tego należy uczynić wszystko, aby do tego nie doszło, a jeśli polityczne rozwiązania kryzysu w Polsce zawiodą, we właściwym czasie zastosować środki nadzwyczajne.”

[294] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995.

[295] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995. “Skoro Andropow sądził, że Moskwa nie będzie interweniować, nawet wówczas gdy władza w Polsce upadnie, to dlaczego wtedy nie powiedział tego Jaruzelskiemu? Jaruzelski z interwencją musiał się jak najpoważniej liczyć. Przemawia za tym doświadczenie historyczne trzech kolejnych interwencji: Węgry, Czechy, Afganistan.”

[296] De Sovjetleiders waren blijkbaar niet de enigen, die hun ergernis hierover uitten. Diezelfde 10 december 1981 stuurde de DDR-ambassadeur Neubauer een gecodeerde telegram naar Berlijn. Daarin berichtte hij de inhoud van een gesprek dat hij gehad heeft met Tadeusz Grabski – een notoire hardliner binnen de PZPR, in juni 1981 had hij Kania proberen af te zetten, na de Sovjetbrief aan het Centraal Comité van de PZPR; op het IXde congres van de PZPR werd hij niet meer herverkozen tot het Centraal Comité – die ontgoocheld was in Jaruzelski omdat hij niet ‘resoluut’ optrad tegen “Solidarność”. Volgens Grabski zou enkel een harde confrontatie met de ‘contrarevolutie’ de situatie nog kunnen redden. (Rzeczpospolita, 18/12/1999.) Uit KGB-bronnen blijkt dat een reserveplan bestond, waarin Grabski en wat medestanders een coup zouden plegen om vervolgens zelf de staat van beleg uit te roepen. (Gazeta Wyborcza, 13/09/1999.)

[297] Gazeta Wyborcza, 05/12/1997.

[298] Gazeta Wyborcza, 13/09/1995. “[...], które przy jakichś ekstremalnych okolicznościach mogły zostać uruchomione.”

[299] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993.

[300] Gazeta Wyborcza, 27/08/1993. De weergave van de zitting van het Politburo van de KPSU op 10 december 1981 – dus aan de vooravond van de uitroeping van de staat van beleg – werd zelfs beschouwd als het meest authentieke van de overhandigde documenten, omdat er geen latere verbeteringen aan te zien waren.

[301] Gazeta Wyborcza, 21/04/1994.

[302] Gazeta Wyborcza, 23-24/01/1993. “Twardy kurs Biura Politycznego KC KPZR, zmierzający do wprowadzenia w Polsce stanu wojennego, dyrygująca ręka Moskwy jest wystarczająco zauważalna nawet w tych materiałach, które publikujemy. Wszelako występują, jak się wydaje, jakieś okoliczności, których postanowiono pod żadnym pozorem nie ujawniać.”

[303] Rzeczpospolita, 30/10/1993.

[304] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993.

[305] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993. “Jeśli chodzi o to, jakoby tow. Kulikow powiedział o wprowadzeniu wojsk do Polski, to mogę z całą odpowiedzialnością stwierdzić, że Kulikow tego nie mówił. Po prostu powtórzył on to, o czym mówiliśmy, my i Leonid Iljicz, że nie pozostawimy Polski w nieszczęściu. Kulikow doskonale wie, że Polacy sami prosili, by nie wprowadzać wojsk. Jeśli chodzi o nasze garnizony w Polsce, to obecnie je umacniamy.”

[306] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993.

[307] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993. “Przy tym Jaruzelski powołuje się na wystąpienie tow. Kulikowa, który rzekomo powiedział, że pomoc sił zbrojnych ZSRR i państw sojuszniczych zostanie Polsce udzielona. [...] To, co mówi Jaruzelski, wygląda na zwodzenie nas, bo w jego słowach nie ma prawidłowej analizy. Jeżeli oni tam nie zorganizują się teraz szybko, nie pozbierają się i nie wystąpią przeciwko natarciu Solidarności, to żadna poprawa sytuacji w Polsce nie nastąpi.”

[308] Gazeta Wyborcza, 30/08/1993. “W rozmowach z [Wiktorem] Kulikowem mówiliśmy, że jeśli podejmiemy decyzję o stanie wojennym, to liczymy na dodatkową pomoc gospodarczą, w tym też po wojennoj linii, dotyczącą w szczególności sytuacji, gdy sparaliżowany zostanie transport i konieczne będą dostawy ich środkami. Chodziło w szczególności o wojskowe ciężarówki wielkiej ładowności, dodatkowe dostawy surowców strategicznych, wojskowych części zamiennych, remonty naszego sprzętu w bazach radzieckich. Być może z tego wysnuto, że oczekiwana jest także szerzej rozumiana pomoc wojskowa.”

[309] Górski, 1997: 37. “III wariant – powszechny strajk okupacyjny, niektóre załogi wychodzą na ulice, mają miejsce demonstracje uliczne i atakowanie gmachów partyjnych, administracji państwowej, MO i innych. Dochodzi do ostrej interwencji sił MO i wojskowych. Nie wyklucza się pomocy wojsk Układu Warszawskiego.”

[310] CWIHP N°11, 1998: 40.

[311] Jaruzelski, 1998: 53-54.

[312] Rzeczpospolita, 24/08/1995.

[313] Gazeta Wyborcza, 24/08/1995.

[314] Gazeta Wyborcza, 24/11/1992.

[315] Gazeta Wyborcza, 03/12/1992.

[316] Jaruzelski, 1998: 7.

[317] Smolnar, 1999: 138-141, 257-259.

[318] CWIHP N°11, 1998: 4. “You know what you said to me then. How could you let them do this to me – in front of the Americans!”

[319] Een Engelse vertaling door Mark Kramer van deze werknota’s verscheen in het CWIHP-Bulletin N°11.

[320] CWIHP N°11, 1998: 14-15. Na enig aarzelen had Anosjkin – die zelf aanwezig was op de conferentie – toch toestemming gegeven om de nota’s te fotokopiëren.

[321] CWIHP N°11, 1998: 11. “His compliance initially gave rise to final preparations for the “lesser of two evils”—that is, martial law—but when the critical moment came in late 1981, he seems to have embraced the “greater of two evils,” Soviet military intervention. By December 1981 (and perhaps earlier), Jaruzelski was pleading with Soviet leaders to send troops into Poland to assist with the martial law operation, and by all indications he was devastated when his requests were turned down.”

[322] Jaruzelski, 1998: 32-39.

[323] Boukovsky, 1995: 455-456. “Il faut rendre justice aux chefs soviétiques: c’étaient des joueurs de grand classe. Moi-męme, je soupirai, presque soulagé, en apprenant l’état de guerre en Pologne: ŕ l’époque, l’intervention soviétique semblait tout ŕ fait vraisemblable et il était difficile d’en imaginer toutes les suites sanglantes. […] Que devaient éprouver les Polonais devant cette menace permanente? Pas étonnant alors que l’état de guerre leur ait apporté ŕ eux aussi une sorte de soulagement – le moindre mal! – et qu’ils aient été enclins ŕ justifier et l’armée et Jaruzelski.”

[324] Gazeta Wyborcza, 26/03/1998. “[Generał Jaruzelski - red.] wprowadził stan wojenny, aby bronić reżimu komunistycznego i oczywiście swojego miejsca w tym reżimie. Moskwa (...) nigdy nie przygotowywała interwencji zbrojnej i nigdy pan Jaruzelski nie miał żadnych złudzeń na ten temat.”

[325] Jaruzelski, 1998: 4-5.

[326] Jaruzelski, 1998: 16-18.

[327] Jaruzelski, 1998: 27.

[328] Jaruzelski, 1998: 29.

[329] Andrew, 1999: 529-530.

[330] MacEachin, 2002: 240. “While the new evidence reinforces the case that Jaruzelski was indeed looking for a Soviet guarantee of military backup, it also reinforces the phoniness of Soviet protestations that the Poles had no basis to expect it.”

[331] Jaruzelski, 1998: 24.

[332] Gazeta Wyborcza, 11/03/1993. De eerste publieke stelling hierover werd gemaakt door Jerzy Urban, de toenmalige woordvoerder van de Poolse regering in juni 1986 nota bene voor de Washington Post.

[333] CWIHP N°11, 1998: 46. De Amerkaanse ambassadeur in Warschau sprak nog met Jaruzelski eind november 1981, waarbij de diplomaat opmerkt dat de Poolse leider – die zich niet uitliet over het deserteren van Kukliński – een acteerprestatie neerlegde dat een Oscarnominatie verdiende.

[334] Jaruzelski, 1992: 366. “Zmiana poglądów niektórych polityków zachodnich, a w ślad za nimi komentarzy prasowych, przysła później jako następstwo rozgrywek w stosunkach Wschód-Zachód, w którym Polska była ofiarą i instrumentem.”

[335] Gazeta Wyborcza, 24/02/1992.

[336] Gazeta Wyborcza, 14/01/1992. “Nie przewidzieliśmy, że interwencja w Polsce przybierze inny charakter, zupełnie odmienny od sowieckiego modelu postępowania w wypadku Czechosłowacji i Węgier. [...]nasza Centralna Agencja Wywiadowcza [CIA] miała kontakt z osobistością wojskową w Polsce, która informowała ich o wszystkim, co później się stało, dowiedziałem się później, już po kryzysie.”

[337] Brzeziński, 1986: 82. “Despite forty years of enforced indoctrination, all the Communist regimes in Eastern Europe remain in power through heavy reliance on severe internal police control, reinforced by the potential threat of Sovjet intervention – and by Soviet troops on the ground in Poland, East-Germany, Czechoslovakia, and Hungary. It is clear that the only doctrine that shapes the political reality of these countries is not Marxist doctrine but the Brezhnev doctrine.”

[338] Brzeziński, 1986: 94-95. “[…] in general American leaders have viewed Eastern Europe as a region of peripheral geopolitcal interest, significant only in relation to the central (and defensive) struggle against Soviet domination over Western Europe.”

[339] Brzeziński, 1986: 76-77. “[…] American awareness of the Soviet Union’s vulnerability has heightened Washington’s self-restraint, lest some regional spark generate a more widespread European explosion.”

[340] Haig Jr., 1984: 239.

[341] Kukliński was weliswaar niet enige agent van het Westen betrokken in de Poolse crisis, maar veruit de meest merkwaardige.

[342] CWIHP N°11, 1998: 48.

[343] Gazeta Wyborcza, 29/09/1992. “Cała operacja przedstawiała taką wartość, że Pentagon powołał specjalną komórkę do analizowania dokumentów Kuklińskiego. Pracujący w niej specjaliści, którzy nie znali źródła dokumentów, przypuszczali, że tak obszerny materiał jest efektem pracy całej siatki szpiegowskiej.”

[344] CWIHP N°11, 1998: 48.

[345] Kukliński, 1987: 5.

[346] Gazeta Wyborcza, 14/12/1992.

[347] Kukliński, 1987: 3-4.

[348] Gazeta Wyborcza, 14/12/1992.

[349] Rzeczpospolita, 03/02/1996. Pipes legde deze verklaring af tijdens een panelgesprek waar ook Zbigniew Brzeziński aan deelnam, waarvan Kukliński zegt dat deze laatste hem na zijn aankomst in de VS nog bezocht heeft.

[350] Kukliński, 1987: 4. “[…] nie miałem najmniejszych wątpliwości, że ujawnienie przeze mnie planów uderzenia nie mogło ich w najmniejszym stopniu udaremnić lub choćby opóźnić. Mogło je tylko przyspieszyć. Rozważając taką ewentualność musiałem się natomiast liczyć z faktem, że jeśli moje ostrzeżenie nie zostanie uznane w kraju za inspiraowany przez władze fałszywy alarm czy jakąkolwiek inną prowokację, jeśli w to ostrzeżenie “Solidarność” rzeczywiście uwierzy, wówczas niemal napewno dojdzie do natychmiastowego ogłoszenia strajki generalnego, [...] Nie ulega też wątpliwości, że przy takim rozwoju wydarzeń wszystko musiałoby się skończyć nieprawdopodovną krwawą masakrą ludności, a zwłaszcza tej jej części, która trwałaby w oporze. Wydaje mi się los działaczy “Solidarności” iopozycji wyglądałby dziś zupełnie inaczej, gdyż w wypadku wprowadzenia do działań sił radzieckich, nastąpiłaby nie tylko rzeź, ale z całą pewnością także deportacja, taka sama jaka miała miejsce po stłumieniu powstania węgierskiego.”

[351] Haig Jr., 1984: 247. We recognized at once that, for the time being at least, martial law, rather than some­thing worse, had been imposed upon Poland.”

[352] MacEachin, 2002: 244. “What policy choices and courses of action the U.S. government might have chosen, and what impact they might have had, are at this point confined to the realm of counterfactual exercises. In theory the United States might have chosen to do just what it did – nothing. […] Rightly or wrongly, everything the United States claims to stand for would have compelled some effort to deter a plan to impose military suppression of a popularly based movement seeking greater democracy and economic openness.”

[353] MacEachin, 2002: 216-234. “[…] it is clear that there was not a failure in intelligence “gathering.” There was a failure in the use--or non-use--of the information that had been gathered. […] Absent such rules of professional practice, the human failings of mindset, bureaucratic turf guarding, inadequate communication, and simple distraction were free to wreak their damage.”

[354] Mérétik, 1989: 229.

[355] Haig Jr., 1984: 239-240. To some of the President's other advisers, these policies were not sufficiently red-blooded, despite the fact that the United States alone hadn't the military power or the interrelated diplomatic influence to go farther. It was clear, in the very first discussions of the Polish situation, that some of my colleagues in the NSC were prepared to look beyond Poland, as if it were not in itself an issue of war and peace, and regard it as an opportunity to inflict mortal political, economic, and propaganda damage on the U.S.S.R. These same men seemed to imagine that the United States could control Soviet behavior toward Poland, or even defeat her purposes, through the application of economic and trade sanctions that would ‘bring her to her knees.’”

[356] Rachwald, 1990: 12.

[357] Haig Jr., 1984: 243. The possibility that Poland might default on her foreign debt was extremely disturbing to the West Europeans, especially the Germans, whose banks had risked very large sums throughout Eastern Europe. If default by Poland led to default by other countries in the bloc, the consequences to the German financial community, and to the wider European and American banking systems, would be severe. Attrac­tive as default may have seemed to some as a demonstration of the utter failure of Poland's Marxist economy, it was not an option the West could exercise. Quite apart from the huge financial loss it repre­sented for Western lenders and the shadow it would cast upon East-West trade, default was in Moscow's interest because it weakened the Polish government and thereby brought Soviet intervention so much closer.”

[358] Mérétik, 1989: 229-230.

[359] Gazeta Wyborcza, 17/01/1996.

[360] Jaruzelski, 1999: 24-25. “W danym wypadku chodziło oczywiście o zahamowanie rozwijających się burzliwych i krwawych wydarzeń. Stąd ‘patrzenie przez palce’ na ewentualną interwencję Układu Warszawskiego. Co prawda, dotyczyło to czasu Gorbaczowa. Ale gdyby w 1981 roku doszło w Polsce do tragedii, to czy – poza może retoryką – reakcja byłaby zasadniczo inna?”

[361] Steele, 1983: 113-114.

[362] De Weydenthal, 1991: 217-218. Niet alleen de détente speelde volgens de auteurs hierbij een rol. De Sovjetunie had ook economische belangen op het spel staan. De aanleg van een gas- en oliepijpleiding naar West-Europa had in het gedrang kunnen komen bij een Sovjetinterventie in Polen. Ook de Europeanen hadden baat bij een andere oplossing dan een interventie, zij rekenden op de leveringen van energie uit het Oosten. Iets wat zich duidelijk liet merken toen de Europese staten niet gewillig het embargo volgden dat de VS afkondigde tegen de Sovjetunie na de uitroeping van de staat van beleg.

[363] Gazeta Wyborcza, 22/11/1995.

[364] Rzeczpospolita, 15/11/1997.

[365] Gazeta Wyborcza, 25/10/1995.

[366] Paczkowski, 2002: 310-319.

[367] Gazeta Wyborcza, 13/11/1997.

[368] Gazeta Wyborcza, 13/12/1995.

[369] Gazeta Wyborcza, 25/10/1995.

[370] Rzeczpospolita, 08/11/1995.

[371] Gazeta Wyborcza, 25/10/1995.

[372] Garton Ash, 1985: 292.

[373] Garton Ash, 1985: 294.

[374] Gazeta Wyborcza, 12/11/1997.

[375] Rzeczpospolita, 08/12/2001.

[376] Rzeczpospolita, 12/12/2000.

[377] Górski, 1997: 194-196.

[378] Beklaagden van de WRON: Wojciech Jaruzelski, Czesław Kiszcak, Tadeusz Hupałowski, Czesław Piotrkowski, Michał Janiszewski, Florian Siwicki, Tadeusz Tuczapski, Eugeniusz Molczyk, Józef Baryla. Beklaagden van de Rada Państwa: Henryk Jabłoński, Tadeusz Młyńczak, Kazimierz Secomski, Zdisław Tomal, Jerzy Ziętek, Edward Duda, Eugeniusz Kempara, Emil Kołodziej, Władysław Kruczek, Krystyna Marszałek-Młyńczyk, Józef Ozga-Michalski, Henryk Szafrański, Jana Szczepański, Stanisław Wroński, Kazimierz Barcikowski, Ryszard Reiff, Mieczysław Róg-Świostka.

[379] Het gaat hier wel degelijk om de constitutie van de Poolse volksrepubliek, waarin bijvoorbeeld de machtspositie van de PZPR zijn weerslag in vond. Dit stelt op zich een netelig probleem, omdat met het indienen van deze aanklacht de vroegere oppositie in feite deze constitutie als legitiem is moeten gaan beschouwen. Bovendien waren zowel de erkenning en legalisering van “Solidarność” en het bijeenroepen van de ‘Ronde Tafel’ eveneens strijdig met diezelfde constitutie.

[380] Górski, 1997: 259.

[381] Gazeta Wyborcza, 15/02/1994.

[382] Rzeczpospolita, 29/05/1996. De vertegenwoordigers van de SLD en de PSL hadden een ruime meerderheid. De oppositie die dus tijdens de stemming in de minderheid was vaardigde niettemin een motie van de minderheid uit, waarin ze zich uitspraken om de auteurs van de staat van beleg voor de Trybunał Stanu [Hooggerechtshof] te laten berechten.

[383] Walicki, 2000: 173.

[384] Pelinka, 1999: 11.

[385] Pelinka, 1999: 29.

[386] Pelinka, 1999: 26-27. “Jaruzelski's decision was leadership: his intervention in the course of Polish history was indispensable, unmistakeable, and unchangeable. He practiced leadership by accepting the choice Ulysses had between Scylla and Charybdis: between invasion by foreign troops and martial law supported by Polish troops. He did not want the former, but could have brought it about by not actively making a decision. But the latter he could bring about by his own decision. It was up to him what course developments in Poland were to take in the 1980's.”

[387] Davies, 1997: 700-701. “Gdy minął pierwszy szok, okazało się nagle, że Jaruzelski ani nie jest 'Polskim Pinochetem', ani też nie ma najmniejszego zamiaru na nowo wprowadzać w Polsce rygorów stalinizmu. Przeciwnie: okazał się komunistycznym reformatorem, w poglądach zbliżonym do frakcji Andropow-Gorbaczow, która właśnie zaczynała dochodzić do głosu w Moskwie. Z perspektywy czasu prowadzona przez niego polityka okazuje się pierwsza na świecie próba wprowadzenia 'glasnosti' i 'pieriestrojki', choć oczywiście nie używał on żadnego z tych sloganów.”

[388] Gazeta Wyborcza, 23-24/04/1994. “Jednak rehabilitacja stanu wojennego i przerzucanie odpowiedzialności na ,Solidarność' wydaje mi się procederem moralnie niedopuszczalnym, politycznie niebezpiecznym, a w dodatku historycznie fałszywym. Stan wojenny był wyrazem niezdolności komunistycznej nomenklatury do reformowania totalitarnego państwa. Za stan wojenny i jego następstwa Polska zapłaciła bardzo wysoką cenę. Zniszczył on podmiotowość społeczeństwa, wciskając ponownie życie publiczne w totalitarny gorset.”

[389] Gazeta Wyborcza, 14/12/1992. “Teza, że Polsce nie groziła w 1981 r. sowiecka interwencja jest tożsama z opinią, że Polska była wtedy państwem niepodległym i w pełni suwerennym, co nawet dla powierzchownego obserwatora jest absurdem. Opowiadam się również za amnestią dla twórców stanu wojennego. Należę do formacji i generacji, która zawsze uważała stan wojenny za wojnę wydaną polskim aspiracjom do wolności. Po wprowadzeniu stanu wojennego zostałem na dość długo uwięziony. Mam tedy prywatne powody do resentymentu. Należę wszelako do formacji i generacji, która na własne oczy zobaczyła cud: oto twórcy stanu wojennego przeobrazili się w architektów Okrągłego Stołu. W ten sposób stali się współtwórcami polskiej pokojowej drogi ewolucji - od komunizmu do demokracji i niepodległości. Zamknięty został czas dyktatury i epoka państwa satelickiego. Także czas krzywd i bezprawia. Za stan wojenny gotów byłem przeklinać Jaruzelskiego i jego ekipę. Za Okrągły Stół należy im się szacunek i wdzięczność. Polska uniknęła barykad i krwi.”

[390] Walicki, 2000: 153.

[391] Rzeczpospolita, 12/12/1995.

[392] Rzeczpospolita, 13/12/1997.

[393] Rzeczpospolita, 12/12/1998.

[394] Rzeczpospolita, 13/12/2001.

[395] Rzeczpospolita, 13/12/2001. De meningen over de staat van beleg komen dus overeen met de politieke stratificatie in Polen. Er is slechts één merkwaardige uitzondering hierop: de Unia Wolności – een partij die gegroeid is uit de intelligentsia van het “Solidarność”-kamp – waar twintig jaar na de feiten een nipte meerderheid zich uitsprak in een peiling ten voordele van de staat van beleg

[396] Gazeta Wyborcza, 13/11/1996.

[397] Niet alleen omwille van de uitroeping van de staat van beleg, maar ook de gebeurtenissen van 1970 spelen hier een rol.

[398] Walicki, 2000: 11.

[399] Rzeczpospolita, 08/12/2001.

[400] Paczkowski, 2002: 19.