Inculturatie van het christelijk huwelijk in Belgisch Kongo. 1919-1950. De beleidsvorming van de Missie-Oversten omtrent polygamie; hun richtlijnen aan de missionarissen en inwerking op het beleid van de Staat. (Betty Eggermont)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I: INLEIDENDE HOOFDSTUKKEN.

 

HOOFDSTUK 3. DE KOLONISERENDE OVERHEID.

 

In dit hoofdstuk beschrijven we de bewegingsruimte van de missionaire Kerk in Belgisch Kongo. We splitsen de gegevens op in drie delen; de ideologische (en politieke) openheid voor de activiteiten van de missionarissen, de wettelijke structuur waarin de missies zich bevinden en de rechten van de (christen) inlander in de Belgische kolonie.

 

I. Rol voor de missies bij de beschavingszending.

 

1.Inleiding.

 

Eerste gaan wij na wat de openheid (of geslotenheid?) van de kolonisator is, voor de idealen en wensen van de katholieke Kerk. Hiervoor werpen wij een blik de factoren die bijdroegen tot het ontstaan van Kongo Vrijstaat en de houding van Leopold II tegenover de katholieke missionarissen in zijn kolonie.([139])

 

Wij zoeken een antwoord op de volgende vragen; in welke mate speelde de "beschavingszending" een rol bij de oprichting en het bestuur over Kongo? In hoeverre dacht de Belgische kolonisator hierbij aan de verspreiding van het christendom? Welke plaats werd de katholieke Kerk in Kongo toegewezen? Welk karakter heeft de samenwerking tussen Kerk en Staat in de Kongo?

 

Wij gaan na wat het beeld is in de huidige bestaande literatuur omtrent de kolonisering en de missionering in het algemeen en meer specifiek in Kongo. Vast en zeker is in verband met de aangehaalde kwesties nog niet het laatste woord gezegd. De stellingen die wij terug vinden in de literatuur, vormen veelal discussiepunten, waar slechts grondige case-studies een meer verantwoorde duidelijkheid kunnen in scheppen. Zij zullen dan ook eerder de vorm van hypotheses aannemen die zal belicht worden door onze studie. "Veelwijverij" is immers één van de argumenten in het humanitair pleidooi voor kolonisatie en beschaving.([140])

 

A. EIND NEGENTIENDE EEUW

 

1.1.Ontstaan van Kongo Vrijstaat. - De beschavingszending.

 

Leopold II nam deel aan de zogenaamde "scramble for Africa" die vanaf het eind van de negentiende eeuw aanving. Bij deze wedren speelden tal van factoren een rol. Gann en Duignan, die de Soviet historicues aanhalen, schetsen de betekenis van verschillende factoren op een treffende manier;

"Every historical event is the result of a convergence of many contributing conditions. A different convergence might result in a different event which, influenced by all the remaining factors, would in turn lead to consequences different from those that in fact occurred and, thus, there would begin on an entire chain of events and phenomena -a different variant of development..."([141])

 

Samen met deze twee auteurs zijn wij van mening dat "The history of European imperialism can therefore be written only in a polycentric fashion. Whether we deal with white expansion in Africa, or with any other great instance of cultural diffusion on a continental scale, no unitary theory will ever untangle for us the richness and variety of the historical skein."([142])

 

Uiteraard neemt deze stelling niet weg dat bepaalde motieven, geschetst in hun eigen historische context, de bovenhand kunnen halen. Algemeen wordt aangenomen dat politieke en economische factoren de doorslag gaven. Men kan evenwel de humanitaire motieven die hierbij gehanteerd werden niet uit het oog verliezen. Eén ding staat vast; bij de oprichting van Kongo Vrijstaat droeg koning Leopold de beschavingszending in zijn vaandel.

 

België heeft nood aan een kolonie.

 

Voor hem was het duidelijk; België had nood aan koloniën. Hij stond immers aan het hoofd van een jonge industriële natie. Wat hij beoogde was een gepriviligeerde handelscompagnie of een uitbatingskolonie met verplichte teelt van industriële planten([143]). Vooral het Nederlandse voorbeeld Java, hield hem in de ban([144]).

 

Deze overtuiging stak hij niet onder stoelen of banken toen hij poogde om in het verre Oosten delen van de Spaanse, Portugese en Nederlandse bezittingen op te kopen.([145])  Zijn plannen in de Fiji- en Salomoneilanden in Nieuw Zeeland, in Noord-Borneo (1861), en op de Filippijnen (1869-1874) liepen echter alle op een sisser uit. De tegenwerking van de Belgische regering was te groot.([146])  Hij vond nergens gehoor. het antikoloniale economisch liberalisme beheerste het denken van zakenlui en politici, die van oordeel waren dat koloniën een overbodige en nutteloze last vormen in een wereld waarin handel en nijverheid door het principe van de volledige vrijheid geleid worden. Enkel de kolonisatie opgevat als het opzetten van handelsposten in vreemde gebieden, droeg de goedkeuring weg.([147]) 

 

Leopold II : "Admirable souverain philantrope.

 

Toen hij zijn blik richtte naar Afrika rond 1875 legde Leopold II het anders aan boord. In juni 1876 schreef hij naar Jean-Baptiste Nothomb: "Je désire que le grand effort qui doit ouvrir d'une manière permanente l'Afrique à la civilisation prenne date en Belgique."([148])  

 

Omringd door geleerden en ontdekkingsreizigers opende hij op 12 september datzelfde jaar een Internationale Geografische Conferentie in Brussel.([149])  Hij pleitte op deze bijeenkomst voor een internationale samenwerking om de slavenhandel uit te roeien. Het openen van Afrika voor de beschaving zou tot de verdwijning ervan leiden.([150]) Tot dit doel werd de "Association internationale pour réprimer la traite et ouvrir l'Afrique" (A.I.A.) opgericht. Onder de vleugels van de A.I.A. werden een vijftal expedities uitgestuurd om een aantal permanente posten op te richten, die haast volledig onder Belgische controle stonden.([151])  Van daaruit zouden militaire expedities de slavenhandelaars kunnen bestrijden.([152])  Leopold II werd begroet op deze conferentie als de bewonderenswaardige en menslievende souverein. ([153])

 

Zowel in openbare verklaringen als in persoonlijke brieven hield hij dit imago op peil.([154])  Aan zijn broer schreef hij "s'il y a quelque moyen de hâter l'introduction de la civilisation dans le seule partie du monde oú elle n'a pas pénétré et d'intéresser le public à la question. Je serai flatté si Bruxelles devenait le quartier général de ce mouvement humanitaire et scientifique qui, s'il parvenait à se développer, marquerait la fin du siècle par une bonne action."([155])

 

Hij speelde zijn rol van "admirable souverain philantrope" zodanig goed dat er tot op vandaag een discussie bestaat tussen de historici. Zijn de politieke en economische aspiraties van Leopold II in Kongo gegroeid uit dit humanitaire en wetenschappelijke project, of was het samenroepen van de conferentie een strategische zet in een uitgekiend veroveringsplan? We volgen Stengers die gelooft dat de koning hoopte op zijn "stuk van de taart". Met de A.I.A werden slechts heel theoretische lijnen vastgelegd.([156])  

Toen Leopold II de associatie herdoopte tot l'Association International du Congo, (A.I.C.) hoopte hij hierdoor bewust verwarring te scheppen of op zijn minst op deze manier impliciet te alluderen op de humanitaire en wetenschappelijke doeleinden van de voorganger van dit comité.([157])

 

Met de tijd werd echter alles duidelijker. De internationale spanningen stegen in Centraal Afrika. Uiteindelijk ging iedereen in 1884-1885 aan tafel zitten op de Conferentie van Berlijn en Kongo Vrijstaat werd erkend.([158])

Ook na de erkenning van Kongo Vrijstaat blijft de koning koppig in zijn opdracht geloven. In 1897 schrijft hij: "De zending die de agenten van de Staat in Kongo moeten vervullen is nobel en hoogstaand. Het is hun taak het beschavingswerk te ontwikkelen (...) De primitieve wildheid, de bloeddorstige gewoonten van duizenden jaren moeten zij geleidelijk indijken. Zij moeten de bevolking onderwerpen aan nieuwe wetten onder dewelke de dringendste en de heilzaamste ongetwijfeld die van de arbeid is."([159])

 

Wat houdt de beschavingszending in?

 

De bestudering van een aantal officële teksten maakt duidelijker wat dit beschavingsideaal van Leopold II precies omvat. De grote lijnen hiervan zijn; slavenhandel en slavernij afschaffen, vrede brengen tussen de verschillende stamhoofden, de verspreiding van alcoholische dranken belemmeren, de inlanders opvoeden tot een christelijke cultuur, barbaarse gewoonten tegengaan en nieuwe wetten, onder meer deze van de arbeid, in de plaats stellen, handel en industrie introduceren, materiële voorspoed brengen door (nieuwe) rijkdommen van het land te ontdekken en te exploiteren, het kreëren en voldoen van nieuwe noden, de gezondheidssituatie van de inlanders verbeteren.([160]) 

 

Kort komt het hier op neer: het wegnemen van een aantal 'tegen de borst stotende praktijken', het introduceren van het westers culturele erfgoed (het christendom), en het economisch exploiteren van het land.    

 

Succes verzekerd.

 

Leopold II had het goed berekend. Zijn initiatieven in Afrika -en hierbij verwijzen wij in het bijzonder naar de bijeenroeping van de Aardrijkskundige Conferentie van 1876- vielen in goede aarde. Katholieken en liberalen erkenden het nobel karakter van Leopolds onderneming en wensten hem geluk. Wel hopen ze dat België van elke last gespaard zal blijven. Enkel de socialisten verwerpen het Afrikaans initiatief dat volgens hen onvermijdelijk naar kolonisatie zal leiden. Zij vrezen dat socialisten en werklozen naar strafkolonies zullen worden gedeporteerd en dat de zogenaamde wilden zullen worden uitgemoord, in plaats van beschaafd.([161])  Ook op internationaal vlak kreeg hij hierdoor meer manoevreerruimte.

 

 

1.2.Het mensbeeld van toen. -Superioriteit van de Westerse beschaving.

 

Om de relatief goede respons te begrijpen, schetsen we het mensbeeld dat toen gangbaar was. "Europe is the light of the world, and the ark of knowledge: upon the welfare of Europe, hangs the destiny of the most remote and savage people". Dit citaat uit de Edingburgh Review in 1802 geeft op een kernachtige manier de superieure meewarigheid weer die leefde vanaf de negentiende eeuw.([162]) 

 

Afrikanen werden afgeschilderd als wilden. De wilde werd in al de discussies die reeds in de zestiende eeuw hieromtrent aanvingen, beschouwd en gebruikt als een menselijk nulpunt, in combinatie met de gedachte van een oorspronkelijke toestand of natuurstaat.([163])  Doch na 1800 kreeg de wildheid een eenduidige en volstrekt negatieve betekenis. Europese attitudes werden zelfverzekerder en minder ambivalent tegenover andere culturen.([164])

 

1.2.1.In intellectuele kringen.

In intellectuele kringen zijn theorieën in zwang, die getuigen van dit idee van de superioriteit van de Westerse beschaving. Dit is duidelijk terug te vinden in de antroplogische wetenschap van die tijd. Tussen circa 1860 en 1910 was de evolutionistische richting dominerend. Naar analogie van de evolutiegedachte in de natuurwetenschappen neemt men aan dat de menselijke samenleving als geheel, evenals specifieke socio-culturele elementen ervan (als huwelijk, recht, kunst) in de loop der tijden waren geëvolueerd. Deze ontwikkeling zou volgens een soort van natuurwet gebeuren en zou unilineair zijn. Zij zou opeenvolgende fasen kennen van eenvoudig naar complex, van homogeen naar heterogeen, van amoreel naar moreel. Niet-Westerse culturen achtte men vergelijkbaar met de fossielen in het biologisch evolutionisme: het waren overblijfsels van vroegere stadia. Terloops vermelden wij graag dat heel wat antropologen van die tijd in een evolutie van promiscuiteit, of nog heterarisme, naar monogamie geloofden. Verwijzen wij in dit verband naar J.F. McLennan (1827-1881), Bachoffen (1815-1887), J.G. Frazer (1854-1941) of nog naar L.H. Morgan (1818-1881). Via populaire publikaties bleven de ideeën en meningen van deze school nog geruime tijd verder leven.([165])

 

1.2.2.Populaire ideeëngoed.

Wat er bij het volk leefde is moeilijker te achterhalen. In welke mate diverse beïnvloedingskanalen hun doel bereikten, is immers nog niet uitgemaakt. Wel kan men deze bronnen interpreteren als een soort van afspiegeling van wat leefde bij de grote lagen van de bevolking.

 

Per kanaal werden verschillende accenten gelegd. De explorateurs, die een enorme belangstelling genoten, creëerden het beeld van het donkere continent. Het bestond vooral uit de ontstentenis van datgene wat Europeanen meenden te vertegenwoordigen. De Kerken schiepen het beeld van de gevallen heiden en de onedele wilde.([166])  Hun missionaire beeldvorming bestond uit een manicheïstisch tweeluik met enerzijds het geromantiseerde zelfbeeld van de missionaris als redder, anderzijds het gedemoniseerde beeld van in de ban van de duivel verkerende heidenen.([167])  Op deze stereotypen zou het kolonialisme inhaken en voortborduren.([168])

 

De gevoerde propaganda zou deels de bestaande ideeën voeden, deels de koers ervan bepalen. Na de diplomatieke successen die Leopold behaald had, moest hij immers de nodige middelen vinden om de nieuwe staat te besturen, te doen functioneren, te later renderen. Geruchten als zou Kongo helemaal niet de moeite zijn, moesten worden tegengesproken. De propagandamachine werd op gang gebracht. Het economische aspect kwam hierbij ruim aan bod. Hierin staat de exploitatie van de rijkdommen die het land zou te bieden hebben, centraal.([169])

 

De inlander en zijn alledaags leven werden als volgt voorgesteld. Op de Kongo-tentoonstelling in Antwerpen in 1885 wijzen honderden fetisjen op de "meest primitieve en wilde staat" waarin de negers leven.([170])  De gravures en foto's die vanaf 1890 steeds vaker terug te vinden zijn in de publikaties, moedigen verdere actie aan en rechtvaardigen deze: een onmetelijk, onontgonnen land met mensen die dichter bij de dieren staan en bovendien elkaar op afschuwelijke wijze uitmoorden of door de Arabieren vervolgd en afgesclacht worden, roept om blanke begeleiding of overheersing. De ondertitels of begeleidende teksten stimuleren de lezer doorgaans tot zulke interpretatie, terwijl spotprenten de werkelijke visie vaak nog raker blootleggen. Heel wat tekeningen en vooral karikaturen vallen de plannen van Leopold aan of maken ze belachelijk. De zwarten komen er echter met een zelfde negatieve bijklank uit te voorschijn.([171])

Uit dit alles blijkt dat het idee van de superioriteit van de Westerse bechaving in zowat alle sferen leefde. Het leek evident dat de relatie tussen Europeanen en Afrikanen enkel deze kon zijn van de weldoener tegenover de begunstigde.([172])

 

Leopold II zou dit motief dan ook strategisch gaan uitspelen. Hij deed dit zowel op nationaal als op internationaal niveau. Succes was hierbij verzekerd, zo blijkt uit de geschiedenis. Hij was er in geslaagd zich koloniaal territorium te verschaffen.

 

1.3.Missies en beschaving.

 

Welke ruimte werd in deze beschavingsidealen opengelaten voor de katholieke missionarissen? In hoeverre loopt het idee van 'de ware beschaving' parallel met het christendom? In hoeverre denkt men dat de beschavingszending door de missionarissen kan vervuld worden? 

 

Al van op de middelbare school leerden wij dat het christendom één van de pijlers is van de westerse cultuur. De relatie christendom - westerse cultuur ligt echter niet zo eenvoudig als men wel eens wil laten uitschijnen. Men kan niet eenvoudigweg stellen dat de Westerse cultuur beïnvloed werd door de christelijke waarden. Het christendom werd op zijn beurt beïnvloed door gebeurtenissen, ideeën, waarden die leefden in de streken (geografische ruimtes) waar dit geloof leefde (!) of waar het zijn intrede deed. Het Westerse ideeëngoed op het eind van de negentiende eeuw was het resultaat van een lang proces waarbij verschillende elementen op elkaar inwerkten.

 

Uit de invulling van het begrip "beschaving" is reeds duidelijk welke rol de Kerk werd toegewezen. "Het opvoeden tot een christelijke moraal" is één aspect van het beschavingswerk.

 

1.3.1.Visie van Leopold II.

Laten wij nagaan wat Leopold II er van maakte.

 

Geografische Conferentie  1876.

In zijn openingsrede op de conferentie van 1876 brengt hij de missionering niet ter sprake. De verklaring betreffende de op te richten stations ter bestrijding van de slavernij hanteert de notie "scientifiques et hopitalières".([173]) 

 

Reeds van in het begin van de conferentie merken een aantal leden op dat deze posten niet te indentificeren zijn met religieuze missies. Enerzijds zou hun spoor vergemakkelijkt en hun veiligheid beter verzekerd worden door deze posten. Anderzijds zouden de missies een bruikare hulp zijn voor het werk van deze. De op te richten vestigingen dragen "un cachet purement laïque", schrijft Banning, "...ils ne s'imposent aucune mission religieuse."

Op vraag van de koning verklaart hij (Banning) zich nader; Hierbij legt hij de nadruk op het belang van de evangelisatie als beschavingsfactor.

"Cette abstention, schrijft hij, ne procède ni de l'indifférence, ni du scepticisme. Loin d'être hostiles à la prédication de l'Evangile, la plupart des membres de la Conférence ont été d'avis que cette prédication serait hautement salutaire, qu'elle pourrait devenir le principe le plus actif de la régénération morale des peuples de l'Afrique.

L'histoire démontre que le christianisme possède une vertu particulière pour retirer de la barbarie les races incultes et leur faire franchir rapidement les premières étapes de la civilisation. Cette grande et légitime puissance ne sera donc pas méconnue;

mais la direction en doit nécessairement rester aux mains des Eglises chrétiennes... les missionnaires seront libres de venir s'établir à côté des stations, d'ériger dans leur rayon des temples et des écoles: à quelque confession qu'ils appartiennent, ils en recevront aide et appui, ils profiteront des rapports créés, des progrès déjà accomplis et pourront contribuer efficacement à les consolider, à les étendre. -Ce principe est d'application générale. En limitant le champ de leur action propre, afin de la rendre d'autant plus efficace, les stations n'excluent pas les autres initiatives; elles les provoquent plutôt et les couvrent de leur patronage."([174])  

 

Missies en posten maken de realistatie van een gemeenschapelijk doel mogelijk; de intrede van de beschaving in Afrika. De missionarissen krijgen met andere woorden op deze bijeenkomst niet het monopolie van de beschavingszending toegewezen.

 

Conferentie van Berlijn.

Dit gebeurt evenmin op de conferentie van Berlijn. De akte bepaalt: "Toutes les puissances exerçant des droits de souverainité dans lesdits territoires protégeront et favoriseront, sans distinction de nationalité et de culte, toutes les institutions et entreprises religieuses, scientifiques et charitables (...) "([175])

 

In de praktijk.

In de praktijk ging het er wat anders aan toe. De voorkeur van de koning ging naar Belgische katholieke missies. Reeds vanaf 17 september 1876 richtte hij zich tot Mgr. Dechamps, bisschop van  Mechelen om inlichtingen in te winnen over de Belgische missionarissen van Scheut in Mongolië en over de Franse missies van de paters van de Heilige Geest in Zanzibar. Hiermee wilde hij indirect aantonen dat hij van plan was katholieke missies in te schakelen bij de beschaving van Afrika. Hij poogde op die manier de Ultramontanen te kalmeren bij wie hij kwaad bloed gezet had. Bovendien wilde hij niet op slechte voet staan met de kerkelijke overheid, zeker niet met de paus. Hij ging, zij het middels baron d'Anethan als tussenpersoon, direct bij hem aankloppen. De baron werd gelast met de opdracht het respect van de koning jegens de paus te gaan betuigen en de Propaganda te contacteren om inlichtingen in te winnen over de missionarissen in Afrika. Bovendien verscheen in de "Journal de Bruxelles" een artikel geïnspireerd door de koning waarin hij één en ander recht zette tegenover de katholieken; "Rien ne doit être négligé et l'action des missions catholiques sera notamment d'un puissant secours pour venir en aide à cette oeuvre civilisatrice (...) "([176])  Dit werd door de nuntius, die in september op bezoek was in  het Hof, overgemaakt aan het Vaticaan.([177])

 

Pius IX interesseerde zich uitermate voor het Afrikaanse initiatief van de koning. In zijn ogen zou het apostolaat van Don Comboni en zijn medebroeders een efficiënte hulp vinden in de internationale associatie. Hij meende bovendien dat de missionarissen reële diensten konden leveren aan de associatie.([178])  Hij raadde Mgr. Comboni aan contact op te nemen met de Belgische legaten te Rome en de koning op te zoeken in Brussel om hem de gewenste indicaties te geven.([179])  Leopold II stelde hem dan ook voor een missie te openen op de Congo-rivier en beloofde hem hulp en steun. Doch deze beslissing kwam de paus toe, aldus de bisschop.

 

De koning had de aanwezigheid van een Italiaanse missie in Kongo niet te vrezen, aldus Roeykens. In die tijd vormde Kongo meer en meer het centrum van de zorg van Leopold II. Italië vertoonde dan ook geen enkele interesse voor de binnenlanden van equatoriaal Afrika.([180])  Pater Planque, overste van de Afrikaanse missionarissen te Lyon, werd door de paus geëngageerd en de nieuwe explorateurs te volgen om op die manier nieuwe missies te kunnen oprichten.([181])

 

Op 24 februari 1878 werd de missionering van equatoriaal Afrika uiteindelijk toegewezen aan Mgr. Lavigerie en de (Franse) Witte Paters.([182])  De koning wou deze echter slechts ten volle steunen als zij een Belgisch filiaal oprichten. Dat gebeurt dan ook en de Franse aanwezigheid wordt geleidelijk verminderd. In 1891 komt er voor het eerst een karavaan met uitsluitend Belgische Witte Paters.([183])  De koning richtte zich eveneens tot de missiecongregaties zelf. In 1879 richtte hij zich tot de Scheutisten en de Jezuïeten. Deze stonden echter niet te springen om in het hart van Afrika de blijde boodschap te gaan verkondigen. Na herhaalde kontakten zullen tenslotte Scheutisten in 1888 en 5 jaar later de Jezuïeten vertrekken.([184])  Van dan af zenden steeds meer ordes missionarissen naar Kongo.([185])

 

De katholieke missies werden veelvuldige voordelen toegekend door hun gastheer. De regering gelastte zich ermee in het onderhoud van de missionarissen te voorzien gedurende de eerste periode van hun vestiging tot zij zelf de middelen hadden om zich te redden. Dit gebeurde onder de vorm van subsidies.([186])  Het bouwen van datgene wat de missie nodig had bij de eerste vestiging nam de administratie eveneens op haar schouders.([187])  Gratis transport van personen en goederen werd hen verleend.([188]) 

 

Door een decreet van 4 mei 1895 worden particulieren in de mogelijkheid gesteld de registratie van de aktes van de burgerlijke stand op zich te nemen. Dit decreet beoogde op de eerste plaats de missionarissen. Heel wat gingen er in eerste instantie op in. Later echter, trokken verscheidene zich terug. De plicht om eveneens het burgerlijk huwelijk te registreren, leek hen hierbij de grootste moeilijkheid. Het decreet werd dan ook aangepast om de tegenstand van de missionarissen weg te werken. De registratie van het burgerlijk huwelijk was niet langer meer verplicht.([189])  De agenten werden op het hart gedrukt dat zij in hun relaties met de broeders en zusters moesten getuigen van een "levendige en onophoudelijke sympathie".([190]) 

 

Door de feiten toonde de regering aan dat zij alles op het punt zette om de taak van de katholieke missionarissen te vergemakkelijken.([191])

 

In 1906 sloten Leopold II en het Vatikaan een conventie.

Die bepaalde dat de katholieke missies gratis en eeuwigdurend de grond in concessie krijgen die nodig is voor hun onderhoud en werking.([192]) De missies nemen het oprichten van inlandse scholen onder controle van de regering op zich.([193])

 

De onderlinge verhouding met de protestantse zendelingen, werd door wantrouwen beheerst.  Dit werd in de hand gewerkt door het feit dat protestantse zendelingen zich "compromitteerden" in de anti-Kongo kampagne van de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw tot begin van deze eeuw.([194])  Leopold II verhoogde de druk op de protestantse missionarissen. Hij begunstigde de vestiging van katholieke missies.([195])

 

Uit dit alles blijkt duidelijk dat Leopold wel degelijk beroep deed op de missionarissen om mede de "beschavingszzending" te vervullen. Hij beperkte zich hierbij echter tot de katholieke en nationale missies. Op deze manier zou hij zijn positie ter plaatse makkelijker kunnen versterken.

 

1.3.2.Voordelen bij de inschakeling van missionarissen.

 

Het inschakelen van missionarissen -en meer bepaald Belgische katholieke missionarissen- in de kolonie bracht allerlei voordelen met zich mee. Dit zal wellicht mee in de kaart gespeeld hebben van de kolonisator.

 

De christelijke moraal werd door de missionarissen in Afrika uitgedragen. Zoals wij er reeds hoger op wezen was ook het christendom op zijn beurt beïnvloed door het milieu waarin het gedijde. Wij aanzien dit geloof als een historisch gegeven dat ontstond in een historische context. De moraal die het wilde verspreiden, kan niet los gezien worden van de context van waaruit de missionarissen vertrokken. Dit kwam de kolonisator goed uit. 

Hiervan getuigt een uitspraak van Mgr. de Hemptinne : "De apostel van Christus mag er zich niet mee tevreden stellen te evangeliseren alleen, overal moet hij beschaven en de zwarten liefde bijbrengen voor de arbeid, het sparen , de familiale en sociale deugden."([196])  

 

Wellicht zal niet iedere missionaris dit idee zo bewust doorleefd hebben. In ieder geval zal hij zijn eigen culturele bagage met zich meegedragen en verspreid hebben, bewust of onbewust.([197])  De missionarissen kwamen in Afrika als de apostels van een nieuw geloof en als vertegenwoordigers van een nieuwe levensstijl. Zij kwamen als zedenmeesters van de Afrikanen. De Afrikaan moest een nieuwe mens worden.([198])   Pijlers van de moraal van deze nieuwe man waren onder andere de arbeidsmoraal, het individualisme en het geloof in een kerngezin.  Dit kwam de kolonisator goed uit.

 

Ook op materieel gebied hield de missionering tal van voordelen in voor de kolonisator. Meestal speelde ze een grote rol op gebied van het onderwijs en ziekenzorg.([199])  Het was er de missionaris niet enkel om te doen de zieke te helpen. Zijn medische activiteit werd eveneens gezien als een vorm van strijd tegen de invloed van de traditionele medicijnman. Bovendien oefende deze activiteit een universele aantrekkingskracht uit en won hij aan steun zelfs bij diegenen die sceptisch tegen de missies aankeken.([200]) Gezien de missies over het algemeen arm waren, moesten zij veelal beroep doen op de lokale bevolking voor het bouwen en timmeren van gebouwen en meubelen. Soms moest men handel drijven om het hoofd boven water te kunnen houden en de missie te laten functioneren. Daarom gaven missionarissen veelal diverse opleidingen. Op die manier werden geletterde personen, soldaten voor het leger of arbeidskrachten gevormd.

Koning Leopold II dacht er alle belang bij te hebben dat de opererende missionarissen Belgisch waren.

 

B. BEGIN TWINTIGSTE EEUW.

 

De krachtlijnen die in Kongo Vrijstaat gelegd werden, bleven grotendeels doorleven na de overname van de kolonie door België, zij het met accentverschillen.

 

1.4.Plaats van de missies in Belgisch Kongo.

 

De Koloniale Keure bepaalde;([201])

"Il [le gouverneur général] protège et favorise, sans distiction de nationalités ni de cultes, toutes les institutions et entreprises religieuses, scientifiques ou charitables, créées et organisées à ces fins [la conservation des populations indigènes et à l'amlioration de leurs conditions morales et matérielles d'existence, l'expansion de la liberté individuelle, l'abondon progressif de la polygamie et le développement de la propriété] ou tendant à instruire les indigènes et à leur faire comprendre et apprécier les avantage de la civilisation.

Les missionnaires chrétien, les savants, les explorateurs, leurs escortes, avoir et collections sont l'objet d'une protection spéciale."([202])

Ook hier bestaat er geen twijfel. Zonder onderscheid naar nationaliteit of naar cultus, mogen de religieuze instellingen en ondernemingen bescherming en steun verwachten van de Staat. Volgens deze wet kan geen enkel geloof speciale bescherming ontvangen.([203]) 

 

Missies konden speciale voordelen toegekend worden, niet op basis van hun religieuze ingesteldheid, maar wel omdat zij taken van de Staat op zich nemen. De katholieke missies behielden hun bevoorrechte positie. De conventie van 26 mei 1906 die gesloten werd tussen de paus en Kongo Vrijstaat kan aldus onbelemmerd voortduren.([204])  Dit zou zo blijven tot na de tweede wereldoorlog. In 1946 werden katholieke en protestantse scholen op gelijke wijze gesteund.([205]) 

 

De missies kregen de volle steun van de katholieke partij in het moederland. Zij probeerde steeds de portefeuille van de Minister van Koloniën in hun handen te hebben.([206])  Tien jaar lang oefende Jules Renkin, een katholiek, deze functie uit. De verhouding tussen Kerk en Staat in Kongo kende een crisis toen Louis Franck en Maurice Lippens, beiden liberaal, op de scène traden respectievelijk als Minister van Koloniën en gouverneur generaal.([207]) 

 

Op 18 oktober 1908 werden de bepalingen van de Conventie tussen de Heilige Stoel en Vrijstaat Kongo aan de Koloniale Keure gehecht.([208])

 

1.5.Invulling van het begrip "beschaving".

 

De invulling van het begrip "beschaving" door de kolonisator was gelijkaardig aan deze van bij het begin van de kolonisatie. Morele en materiële voorspoed brengen, was het motto.

 

We vermoeden echter dat de dubbele opdracht, het exploiteren van de Afrikaanse rijkdommen en het invoeren van de westerse beschaving, meer en meer evolueerde naar een soort van contractuele relatie tussen Afrika en Europa. De economische voordelen die voortspruiten uit de kolonisatie zouden hoe langer hoe meer geïnterpreteerd worden als een rechtmatige vergoeding voor wat de blanke de zwarten bijbracht. Een dergelijke notie is te vinden bij Cornevin;

"La nécessité d'exposer les valeurs de la civilisation occidentale pour assurer le progrès des indigènes, mais en même temps de développer l'importantce vitale des Tropiques pour les pays européens. Il y a là une double obligation morale d'oú découle un double mandat."([209])  of nog; "Si la colonisation a le droit de suppléer l'incapable pour l'utilisation des biens qu'il laisse dépérir, son devoir est, dans le même temps, de prendre charge de cet incapable, de le mettre lui aussi "en valeur", de le cultiver, physiquement et moralement, de le protéger contre lui-même, de l'éduquer enfin et de l'habiliter à devenir 'l'associé' dans la gestion, l'exploitation et les bénéfices du domaine commun."([210]) 

 

In een omzendbrief van de bisschoppen ter gelegenheid van de toevoeging van Kongo aan België wordt de kolonisatie op dergelijke wijze benaderd. De economische voordelen welke het moederland uit de kolonie haalt, noemt deze brief een rechtmatige beloning, maar er wordt de kolonisatoren gewezen op hun voornaamste doel: de beschaving brengen.([211])

 

1.6.Het populaire denken.

De publieke opinie bleef de hele koloniale periode door in de ban van de gevoerde propaganda. Deze zou na de eerste wereldoorlog nog geïntensifieerd worden.  De actieradius rechtvaardigen bleef evenwel het doel.  Administratie, koloniale maatschappijen en missionarissen toonden voortdurend de eigen grootsheid en de primitiviteit van de anderen aan. De overheid wijst op het economische aspect en, meer na de tweede wereldoorlog, op de medische en sociale voorzieningen die tot stand zijn gebracht. De Kerk toont het succes van de evangelisatie en het humanitair karakter ervan. Vooral de koloniale films versterken het beeld van de minderwaardigheid van de ander. Middels de opgang van de bioscoop, en de vele missiemanifestaties waar er veelal missiefilms getoond worden, bereikt dit beeld de grote massa. De neger komt er te voorschijn als een infantiele primitief die bescherming -tegen zichzelf en zijn bijgeloof- nodig heeft, of als een niet te vertrouwen "wreedaardige bruut" met soms kannibaalse neigingen. De blanke, de hoofdfiguur, brengt alles tot een goed einde of sterft als een held.([212])

 

C. NA DE EERSTE WERELDOORLOG.

 

Kentering in de koloniale milieus.

 

Na de eerste wereldoorlog kende de koloniale mentaliteit een verandering in tweeërlei richtingen. Enerzijds ontstond vanaf de jaren twintig een intellectuele tegenwind.([213])  Anderzijds kenmerkte deze periode zich door een vernieuwde belangstelling voor de eigen kolonie.([214])

 

1.7.Intellectuele tegenwind.

In de artistieke, intellectuele en wetenschappelijke wereld groeide de ontdekking van het andere Afrika. De etnografie en antropologie breken de banden met het kolonialisme en gaan naar het onderzoeksterrein zelf, waar "primitief" tussen aanhalingstekens komt te staan, waar de westerse maatschappij zelf in vraag wordt gesteld, waar de inheemse volkeren op meer begrip en zelfs bewondering kunnen rekenen. De jazz kent een doorbraak. Kunstenaars die zich eerder al hadden aangediend als "nieuwe wilden" worden meer en meer beïnvloed door de Afrikaanse produkten.

 

Dergelijke kritiek viel samen met het optreden van de Pan-Afrikaanse beweging, die vanuit de Verenigde Staten kwam overgewaaid. De beweging die op het einde van de eerste wereldoorlog vorm kreeg, verwierp de binding tussen ras en huidskleur enerzijds en beschaving anderzijds. Zij eiste de vrijheid op voor de eigen godsdienst en zeden, met het recht op non-conformisme en anders-zijn.([215])

 

Ook op missiologisch vlak veranderde er wat. De missiologische wetenschap, die in 1911 in Duitsland ontstaan was, ontwikkelde zich verder. De encyclieken Maximum Illud (1919) en Rerum Ecclesiae (1926) betekenden een mijlpaal in de missioneringsgeschiedenis.([216])  In België ontstond in 1923 de Missiologische Week, waarvan pater Charles de grootste inspirator was.([217])  De ideeën die zij verspreiden lagen in de lijn van de twee voornoemde encyclieken.

 

Men was zich meer en meer bewust geworden van de ontwrichtende invloed die de blanke aanwezigheid had in de Kongo. Pater Van Wing stelde in zijn antropologische studie over de Bakongo, dat de kolonisatie de inheemse sociale organisatie ontredderd heeft. Zij heeft de individuen ontworteld en hun weerstand gebroken.([218]) Ook Van der Kerken haalt een aantal praktijken aan die volgens hem een schadelijke weerslag hebben op de bantoe- samenlevingen.([219])

 

1.8.Eigen kolonie onder de schijnwerper.

Het economische en het strategische belang van de kolonie was duidelijk gebleken uit de eerste wereldoorlog. Vanaf deze jaren schenkt men er dan ook meer aandacht aan.([220])  België verspoeld door een propagandagolf.([221]) 

In dit licht onstond eveneens het Koloniaal Congres op initiatief van Koning Albert I. Het was er op gericht Kongo meer kenbaar te maken in het land. "Longtemps, trop longtemps, la colonisation a été reléguée au second rang de la politque nationale. Elle doit aujourd'hui se placer au premier rang et c'est à montrer cette nécessité qu'aboutiront, je l'èspère, les travaux du Congrès,"([222]) luidde het bij de opening van het eerste Congres. Met deze werd een denkforum opgericht waar persoonlijkheden uit zowat alle kringen, zowel politieke, kerkelijke, economische als wetenschappelijke, elkaar ontmoeten.  Zij kwamen voor de eerste maal bijeen tussen 18 en 20 december 1920.

 

1.9.Inlandse politiek.

Ontstaan.

Eveneens in die jaren ontstond de discussie over de inlandse politiek. De Minister van Koloniën, Louis Franck, gaf aan de ambtenaren van de kolonie "richtlijnen met betrekking tot de inlandse politiek". Hij publiceerde ook een omzendbrief over de organisatie van de hoofdijen. In deze twee teksten werden de volgende gedachten ontwikkeld.

 

De kolonisatie heeft een dubbel doel: beschaving en economische expansie. Beide zijn onafscheidelijk. De inlandse politiek, die dus op een hoofddoel van de kolonisatie betrekking heeft, is dan ook een hoofdtaak voor de koloniale adminstratie. Tegenover het huidige inheemse leven (gewoonten, instellingen in familie, clan en stam, gedachten en zeden), moet een begrijpende houding worden aangenomen. Het betreft veelal vormen die bij onze voorouders bestaan hebben, en die slechts na een lange evolutie verdwenen zijn. Onze inspannning om economische expansie, orde en recht, in te voeren, moeten aangepast zijn aan het inheemse milieu zonder daarin verwarring aan te brengen.

 

In deze politiek neemt de verhouding met de hoofden een kapitale plaats in; "Hun gezag is een deel van ons gezag en van onze actiemiddelen geworden. Verwoest het niet: dit zou verloren macht betekenen."

 

Alhoewel de Minister in zijn teksten vermeden had zijn politiek een naam te geven, werd deze door de katholieke Missie-Oversten gelijkgeschakeld met een politiek van indirect beheer, van associatie, met respect van de gewoonten.([223])  Zij waren allerminst gelukkig met deze richtlijnen. Zij waren er gekomen om in het land het christelijke geloof, denken en handelen te verspreiden. Op die manier konden zij een bijdrage leveren aan het beschavingswerk, waar iedereen de mond vol van had. Nu echter werd het respect voor de gewoonte geclaimd. Voor bepaalde gewoontes echter kunnen zij geen respect opbrengen. Datgene dat tegengesteld is aan de Tien Geboden, zoals ze geïnterpreteerd werden door Christus, is slecht, onvruchtbaar en vernietigend voor het individu en voor de maatschappij.([224])  Zij zijn gebonden aan hun wet. De steun die zij vroeger konden verwachten van de leken, dreigt met het inluiden van de nieuwe politiek, weg te vallen.  Zij gingen hevig te keer tegen de nieuwe principes. Hun alternatief hierop was direct beheer of politiek van assimilatie.([225])

 

Thema's.

In de vele en lange discussies die volgden op de tekst van de Minister, kwamen steeds dezelfde thema's terug: de ontreddering van de inheemse samenlevingen, het verbeteren van de materiële levensvoorwaarden, eerbied voor de gewoonten, de plaats van de traditionele gezagdragers, het statuut van de geëvolueerden,... 

 

De krachtlijnen ervan waren de volgende: de algemene doelstelling ("zending") ligt in de beschaving van de gekoloniseerde samenlevingen. Pas tegenover de ontreddering van de inheemse samenlevingen waarop vanaf 1920 meer en meer gewezen werd, deed zich de nood voelen aan fundamentele opties betreffende de verhouding van de koloniale actie tot de inlandse samenlevingen.

 

Er werden hieromtrent gedurende de verdere koloniale periode grosso modo twee tegengestelde standpunten ingenomen. Zij wordt een normaal verschijnsel genoemd dat inherent is aan het contact met de moderne wereld en dat een gevolg is van het beschavingswerk dat de kolonisatie en missionering er verrichten. In tegengestelde zin wordt geargumenteerd dat deze ontreddering ten alle prijze moet worden vermeden. Aan de inlandse samenleving wordt een eigen beschaving toegeschreven, die moet bewaard worden en, zo nodig, hersteld. Uit deze twee uiteenlopende standpunten zijn theoretisch tegengestelde besluiten te trekken met het oog op de bepaling van een strategie. Het eerste standpunt wijst in de richting van "assimilatie" en "direct beheer"; in het tweede ligt het besluit vervat dat de kolonisatie de inlandse samensleving moet "beschermen" via "indirect beheer". In juridische termen wordt dit laatste vertaald door "eerbied voor het gewoonterecht en het traditionele gezag".([226])

 

1.10.Minister van Koloniën Franck en Gouverneur Lippens.

In 1918 kwam de portefeuille van het Ministerie van Koloniën in handen van Louis Franck, een liberaal. In het conflict dat ontstond tussen de Minister en de missies, profileerde Mgr. de Hemptinne zich het sterkst als de tegenspeler van Franck. Franck wou de administratie op zodanige wijze herorganiseren dat de gouverneur generaal een grotere controle had over het beleid. Mgr. de Hemptinne was van mening dat de koloniale administratie beter volledig in Brussel zetelde. Hij poogde koerswijzigingen in de koloniale beleid als gevolg van de veranderingen op de Belgische politieke scène te vermijden.

 

Alles verergerde nog toen Maurice Lippens op 30 januari Gouverneur-Generaal werd. Hij was een lid van de adel, een liberaal en bovendien een anticlericaal. Vooraleer hij op post was, was er een constante beweging om grotere en meer geïntegreerde hoofdijen op te richten. Dit zou de administratie vergemakkelijken. Dorpen werden dikwijls ondergebracht of verplaatst naar gebieden langs de grote communicatiewegen.([227])  Tijdens en na de oorlog, bleven de katholieke missies christelijke dorpen uitbouwen. Deze dorpen vielen buiten de rechtspraak van de gewoonterechtelijke chefs in wiens district ze gevestigd waren.

 

De speciale status die deze dorpen genoten, strookte echter niet met de ideeën die Lippens er op na hield inzake het koloniaal bestuur. Hij probeerde deze dorpen onder het gewoonterechtelijk gezag te plaatsen. Daartoe verschenen twee circulaires op 25 januari 1922 en 30 september 1922. De regering zou geen ander gezag toestaan onder de vorm van missies en hun volgelingen, om dat van de Staat te bestrijden. De voorstellen van Lippens lagen in de lijn van de ideeën over indirect bestuur. (cfr. supra)

 

Lippens' aanval op de christelijk dorpen werd aanzien door de katholieken als een ware aanval op de positie en de functie van de missies zelf.([228])  De Missie-Oversten waren "douloureusement surpris".([229])  Zij verdedigden hun positie in de Kongo en hun recht op evangeliseren door te wijzen op de akte van Berlijn. Ze verweten de regering dat zij de strijd tegen polygamie afzwakte. Polygamie werd immers door haar gerespecteerd als een belangrijke institutie.([230]) 

 

De administratie zou evenmin bij het tot stand brengen van nieuwe wetten, de gewoontes en gebruiken van de Kongolezen voldoende inschatten. De wetten zouden onrealistisch zijn.  Zij werden getroffen door een regering die geen voeling had met de reële problemen. De territorale administrateurs en de chefs zouden niet in staat zijn de wetten uit Brussel of Boma uit te voeren.([231]) Met andere woorden, de politiek van indirect bestuur zou gebaseerd zijn op theorieën die niet toepasbaar waren in Kongo.

 

De katholieken probeerden Franck en Lippens te isoleren met een campagne voor een grotere decentralisatie, doch deze faalde. Velen dachten immers dat deze politiek de controle van de metropool over Kongo zou afzwakken. Ondertussen probeerde Franck de missies te bedaren. Hij vertelde het Belgische Parlement dat "als in Europa de tijd van de godsdiensten misschien voorbij was, Afrika zich zeker nog in de tijd van de godsdienst bevond." Het is onmogelijk zich een meer efficiënte en krachtiger factor in te beelden die de moraal van de inlander zou kunnen verheffen dan die van de reliegueze invloed, aldus Franck.([232])

 

Vrede kwam met de opvolger van Lippens, Martin Rutten. Hij vaardigde twee circulaires uit die de voormalige controversiële veranderden of vervingen.([233])  De niet gewoonterechtelijke dorpen [dit is de christelijke dorpen] die gevestigd waren op land van de regering konden georganiseerd worden in autonome groeperingen. Dit was ook van toepassing op dorpen die naast de missiesposten gevestigd waren. De dorpen die zich op het grondgebied van een chef bevonden, werden ondergebracht onder zijn gezag.

 

Zijn circulaire bevatte nog meer toegevingen van de missies. Vrouwen van polygamen konden niet gedwongen worden om terug te keren naar hun echtgenoot als zij deze verlaten hadden en een monogame verbintenis hadden aangegaan. Doch zij of haar familie moesten de bruidsprijs terug betalen. Bovendien kon een chef de oprichting van een missie of een school niet verbieden, tenzij de administratie het met hem eens was. Rutten herstelde de relaties tussen Kerk en Staat in Kongo.([234]) Over de te voeren politiek was echter het laatste woord nog niet gezegd.

 

Men zou de indruk kunnen krijgen, bij het lezen van de bovenstaande lijnen dat de "drie-pijlers-gedachte" hier verwoord werd. Hierbij zouden Staat, privé-economische milieus en missies elkaar gevonden hebben in de kolonisatie en er hand in hand gaan. De koloniale administratie zou de katholieke missie met alle mogelijke middelen ondersteunen. De missie zou diensten bewijzen door de arbeidszin te stimuleren en gehoorzaamheid te prediken. Wij willen daar echter expliciet afstand van doen.  We menen met William Blondeel dat die wederzijdse ondersteuning slechts geldt voor zover ze inderdaad voor elk van de partners nuttig is. De loyauteit zou ophouden waar de belangen niet meer parallel lopen of zelfs tegenstrijdig zijn.([235])  Deze problematiek zal deels belicht worden door onze studie. We gaan na in hoeverre het gevoerde beleid tegenover polygamie in de lijn loopt van de wensen van de Kerk.

 

Blijft natuurlijk de vraag in hoeverre de koloniale besturen kind waren van hun tijd en dus geloofden in de waarden die zij propageerden. In hoeverre konden zij afstand nemen van wat leefde en maakten zij hier handig gebruik van in hun strategie om de economische en politieke positie in de kolonie, in het moederland en op internationaal vlak te sterken. We hopen dat de hiernavolgende studie licht kan werpen op deze zaken. Immers "veelwijverij" is één van de argumenten in het humanitaire pleidooi voor kolonisatie en beschaving.([236]) 

 

De Koloniale Keure voorziet het verdwijnen van deze gewoonte. (cfr. infra) Pas in 1950 zal een decreet polygamie niet langer meer wettelijk erkennen. Waarom duurt het zolang?  Komt men tot het inzicht dat polygamie toch beschaafd is en komt men daar dan in 1950 op terug? Had men schrik de maatschappij te ontwrichten en kon dit daarom niet eerder dan in 1950? Waarom komt het er toch nog van? Welke argumenten worden het meest aangehaald in de discussie en geven de doorslag? Komt het morele aspect op de voorgrond? Of spelen andere factoren een grotere rol?

 

II. Wettelijke structuur van Belgisch Kongo.

 

In dit deel schetsen wij de bij wet vastgelegde structuur van Belgisch Kongo waarin de katholieke Kerk actief was. Dit is van belang om de mogelijkheden van de Kerk om het beleid te beïnvloeden duidelijk te maken. Het zal meteen ook de keuze van de doorgenomen bronnen in deze studie rechtvaardigen. We baseren ons hierbij hoofdzakelijk op het werk van VAN DE MAELE, die een duidelijk overzicht gaf van de bestuurlijke instanties.

 

Koloniale Keure.

 

Met de "Wet op het beheer van den Belgischen Congo" van 18 oktober 1908 werd het Kongo-bekken een Belgische kolonie.([237]) Deze wet -ook de "Koloniale Keure" genaamd- werd de grondwet voor de kolonie.([238]) De Keure bepaalde ondermeer welke instanties bij het bestuur van de kolonie betrokken waren.

 

A. KOLONIALE INSTANTIES IN HET MOEDERLAND

 

1.De Koning.

Koning Leopold II had er voor gezorgd dat de Koning een aanzienlijke macht behield. Niet alleen had hij de uitvoerend macht door middel van reglementen en besluiten, ook de wetgevende macht was in zijn handen. Hij mocht decreten uitvaardigen, behalve wanneer het zaken betrof die bij wet werden geregeld. In principe behield het parlement voorrang op de Koning en was zijn wetgevende macht gedelegeerd.

 

2.De Minister van Kolonien.

In de praktijk lag het knooppunt van het koloniaal beleid bij het Ministerie van Koloniën. De Minister was in de eerste plaats politiek verantwoordelijk door de medeondertekening ("contreseign") die vereist was voor de handelingen van de onschendbare Koning.([239]) Hij was ook het hoofd van de koloniale administratie zowel in België als in de kolonie.([240])

 

3.Het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Voor de verdragen inzake de kolonie was de Koning verantwoordelijk op voorwaarde dat het parlement de verdragen ratificeerde conform de Belgische grondwet. Voor de betrekkingen tussen België en vreemde mogendheden inzake Kongo was de Minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk. Elk contact tussen de kolonie en het buitenland moest langs dit ministerie verlopen.([241])

 

4.De Koloniale Raad.

Als tegengewicht voor een eventueel te eenzijdige aanpak van de Koning in het koloniaal beleid werd een Koloniale Raad opgericht. Dit adviesorgaan mocht beraadslagen over door de Koning voorgelegde vraagstukken en moest worden geraadpleegd over decreetsontwerpen, behalve in gevallen van hoogdringendheid. In de Raad zetelden 14 raadsleden waarvan er 8 door de Koning waren benoemd en 6 door het Parlement. Voorzitter was de Minister van Koloniën. Het advies van de Raad niet bindend.([242])

 

5.De Commissie ter Bescherming van de Inlanders.

De "Bestendige Commissie ter Bescherming van de Inlanders" was oorspronkelijk opgericht door Leopold II in 1896. Toen zetelden er drie protestantse en drie katholieke missionarissen in. Elk lid had de individuele plicht om misdrijven jegens de inlanders te melden bij de juridische overheid. De commissie kon zelf voorstellen inzake beleidsmaatregelen uitwerken. Het feit dat de leden zelf hun reisonkosten moesten betalen, maakte de werking ervan moeilijker. 

 

Heroprichting.

In 1909 werd de Commissie opnieuw ingesteld, op aandringen van katholieke missionarissen. Zij wilden op die manier een stem verkrijgen in het koloniale beleid. "Leurs aspiration ne sont pas toutes comblées.", stelt Blondeel, " Toutefois la Comission est devenue pour eux (comme pour d'autres) une voie importante d'accès aux cabinets politiques."([243])

 

Doel.

Het doel bleef dubbel: het individueel 'klachtenrecht' enerzijds, en voorstellen leveren voor de verbetering van morele en materiële levensomstandigheden van de inboorlingen anderzijds (Hiermeer werd de terminologie van het verdrag van Berlijn letterlijk overgenomen).

 

Samenstelling.

Na 1909 telde de commissie 7 leden : 4 katholieke en 1 protestantse missionaris, 1 Hoog Commissaris van de Koning met de Procureur-Generaal van de kolonie als voorzitter. In 1912 werd het ledenaantal uitgebreid met 3 vertegenwoordigers van het patronaat en 1 regeringsafgevaardigde.

 

In 1923 werd de commissie in twee opgesplitst:  De commissie van leopoldstad, en de ondercommissie van Katanga. In de eerste zetelden nog slechts twee katholieke missionarissen naast 2 protestantse, een regeringsafgevaardigde, een staatsdokter en vier  vertegenwoordigers van het patronaat.

 

Er was dus een gestage afname van het aantal katholieke vertegenwoordigers.([244])

 

6.Het Parlement.

Tenslotte had ook het Belgisch Parlement enkele belangrijke, zij het vooral controlerende bevoegdheden. Financiëel lag haar bevoegdheid vooral bij het bij wet vaststellen van de begroting. Het belastingsrecht behoorde tot één van de bevoegdheden die aan de koning werden gedelegeerd.([245])

 

B. KOLONIALE INSTANTIES IN DE KOLONIE.

 

1.Bestuurlijke indeling.

 

Toen in 1908 Kongo-Vrijstaat door Belië werd overgenomen zag de bestuurlijke indeling er als volgt uit. Er waren twaalf districten (Bana, Boma, Matadi, Hoge Watervaleen, Stanleystad, Katanga, Leopold II Meer, Evenaar, Ubangi, Azuwimi, Vele, en Lualaba Kasaï), één provincie (Oostprovincie) en één gewest (Ruzizi-Kivu). Daarnaast waren er nog de gebieden die, als gevolg van een speciale overeenkomst tussen de C.C.C.I. (Compagnie du Congo pour le Commerce et l'Industrie) en Kongo-Vrijstaat werden beheerd door de "Compagnie du Katanga", een dochteronderneming van de C.C.C.I.. Dit beheer omvatte alle terreinen van de nationale bevoegdheden. Dit stelde bij de overname moeilijkheden. Als overgangsmaatregel werd in art. 22 van de Koloniale Keure bepaald dat tot 1 januari 1912 een "Comité Special" deze gebieden zou beheren en dat daarna de uitvoerende macht het bestuur zou overnemen.

 

In 1910 werd de kolonie bij decreet opgedeeld in 12 districten. Later dat jaar werd Katanga tot 1 district, een vice-gouvernement-generaal, omgevormd. In 1912 werd Katanga een provincie met 4 districten onder bevoegdheid van het vice-gouvernement-generaal. Het land werd in 22 districten opgedeeld Eveneens werd het gewest ingevoerd als onderverdeling van een district. De toestand zou ongever stabiel blijven tot 1933, mits wijziging van de provinciegrenzen. In 1933 werd de kolonie op bestuurlijk vlak drastisch gewijzigd. Er kwamen 6 provincies en het aantal districten en gewesten werd ingekromen.

 

2.Bestuurlijke functies in de kolonie

 

2.1.Gouverneur-Generaal.

De belangrijkste man in de kolonie - op bestuurlijk vlak - was de Gouverneur-Generaal die de Koning vertegenwoordigde en via ordonnanties de uitvoerende macht uitoefende. Wetgevende macht had hij niet tenzij in "dringende omstandigheden" waarbij hij gemachtigd werd door de Koning, om decreten te schorsen en ordonnanties uit te vaardigen met kracht van wet.([246])

 

2.2.Adjunct-vice-Gouverneur-Generaal.

Naast de Gouverneur-Generaal waren er ook nog de Adjunct-vice-Gouverneur-Generaal (= plaatsvervangend Gouverneur-Generaal.) en de Vice-Gouverneur-Generaals die aan het hoofd stonden van de provincies. Net als de Gouverneur-Generaal hadden zij uitvoerende macht en wetgevende macht ingeval van "hoogdringendheid".([247])

 

Na de hervormng van '33 werden de Vice-Gouverneurs-Generaal vervangen door Gouverneurs die geen enkele wetgevende bevoegdheid meer hadden en op uitvoerend vlak quasi dezelfde bevoegdheden als hun voorgangers.

 

2.3.Disctrictcommissaris.

Bij de ondergeschikte besturen vinden we in de eerste plaats de Districtscommissaris terug. In de Koloniale Keure werd hij omschreven als de "unieke vertegenwoordiger van de macht in het district", wat zorgde voor bevoegdheidsspanningen met de gouverneurs. Hij moest vooral inspecteren en rapporteren en vormde een verbindingsschakel tussen de Gouverneur-Generaal en de gewestadministrateurs.([248])

 

2.4.Gewestgouverneur.

Die laatste stonden aan het hoofd van een gewest en vormden "La cheville ouvrière de la mise en valeur du Congo"([249])  Tot zijn bevoegdheden berhoorden belangrijke taken als het innen van belastingen, het bijhouden van de administratie, het toezicht op de hygiëne, het controleren van politieke en religieuze bewegingen. Verder moest hij de bevolking ook de voordelen van de Europese beschaving bijbrengen en ... hen aan het werk zetten. Hij was de enige in het koloniale bestuur van wie een specifieke opleiding (aan de koloniale universiteit van Antwerpen) werd verwacht.

 

2.5.Adviesorganen.

 

Gouvernementsraad.

Daarnaast vinden we in de bestuurshiërarchie ook twee adviesorganen terug. In de Gouvernementsraad was het patronaat goed vertegenwoordigd, de missies duidelijk ondervertegenwoordigd en zouden ook de inlanders vertegenwoordigd moeten zijn. De Belgische wetgever stelt dat deze laatsten hiervoor moeten rekenen op de leden van alle mogelijke "gestelde lichamen". De raad moest minstens eens per jaar samenkomen en behandelde begrotingsvoorstellen, ontwerpen van dekreten en ordonnanties, vraagstukken die de Gouverneur-Generaal ter kennis worden gebracht en ontwerpen van openbare werken.([250])

 

Provincieraad.

Een tweede adviesorgaan was de provincieraad. De structuur lijkt sterk op de gouvernementsraad. Ook hier moesten de inlanders vertegenwoordigd zijn door personen die de Belgische nationaliteit hadden en minstens 5 jaar in de kolonie verbleven. Ook hier had de economische macht een sterke vertegenwoordiging. Tot de bevoegdheden behoorden ondermeer het onderzoek van morele en materiële levensomstandigheden van de inlanders, openbare werken en infrastructuur, verdediging en politie in de districten, de financiële, fiscale en economische situatie van de provincie.([251])

 

2.6.Stedelijke districten.

In 1923 werd voor de verstedelijkte gebieden een nieuw bestuursechelon opgebouwd : de stedelijke districten. Binnen zo'n district werd een opdeling gemaakt tussen "cités indigènes" voor de zwarten en stedelijke gebieden voor de blanken. Het enige stedelijke district tot 1940 was Leopoldstad, en dat zou bestuurd worden als een Europese stad. De zwarten waren hier vertegenwoordigd door het centrumhoofd en de centrumraad.([252])

 

2.7.De inlanders.

 

hoofdijen.

Uiteindelijk waren op de twee laagste bestuurlijke niveaus de inlanders vertegenwoordigd. Het betrof enerzijds de hoofdijen. Deze bestonden reeds ten tijde van Kongo-Vrijstaat maar werden bij decreet van 2 mei 1940 opnieuw geïntroduceerd, of beter gezegd de bestaande socio-politieke organisatie bij de inlanders werd gewoon ingebouwd in de administratie.

Dit gebeurde vooral uit praktische overwegingen. De chefs werden betaalde administrators op wiens medewerking de kolonisator zou kunnen rekenen. "Naarmate de beschaving voortschrijdt zal de vroegere macht van de chefs tot het rijk van het geheugen gaan behoren en zullen zij openbare ambtenaren worden die de wetten en de reglementen van de staat zullen uitvoeren"([253])

 

De hoofden kregen administratieve bevoegdheden en mochten het gewoonterecht toepassen in zoverre dat niet strijdig was met de koloniale wetten. Aanvankelijk waren de hoofdijen verder opgedeeld in onder-hoofdijen, maar deze werden in 1933 afgeschaft.  Men richtte toen ook sectoren op, die een aantal hoofdijen overkoepelden. Ook bij een sector was er een administratieve en een gewoonterechtelijke bevoegdheid.([254])

 

Buitengewoonterechtelijke centra.

In de delen van de verstedelijkte centra die door zwarten werden bewoond, waren sectoren noch hoofdijen. Daarom werden hier de buitengewoonterechterlijke centra opgericht (decreet 23 nov. 1931). Elk van deze centra telde een centrumhoofd, dat werd bijgestaan door een centrumraad samengesteld uit inboorlingen-rechters en andere vertegenwoordigers die door de districtscommissaris gekozen werden (die hierbij rekening hield met de voorkeur van de bevolking). Echt autonoom waren deze inboorlingen-organen niet, ze werden van erg nabij opgevolgd en gedirigeerd door de koloniale overheid.([255])

 

III. De wetgeving in Belgisch Kongo.

 

In een volgend onderdeel willen wij nagaan welke politiek de Belgische Staat voerde ten opzichte van de inlanders en meer bepaald hun huwelijksgebruiken. Het zal de context waarin de vragen van de Missie-Oversten gesteld werden, duidelijk maken. We gaan na wat de rechten waren die de wetgever aan de (christelijke) inlander erkende.  Daarna blikken we op de wetsbepalingen inzake zijn huwelijk en meer specifiek op polygamie.

 

We baseren ons hierbij hoofdzakelijk op het werk van Phillips, die een overzicht gaf van de wettelijke bepalingen inzake huwelijk in Afrika, en op het werk van Halewijck, die de bepalingen van de Koloniale Keure nader verklaard.([256])

 

1.Gewoonterecht en geschreven recht.

 

De wetgever in Kongo kende drie categorieën inwoners. Zo waren er de Belgen, de inlanders en de vreemdelingen. De wetgeving op de vreemdelingen bestuderen we omwille van de afbakening van de studie, niet nader.

 

In de Kongo waren twee rechtspraken van kracht. Naast het "gewoonterecht" bestond er ook het "geschreven recht", zoals dit te vinden is in de "Code Civil Congolais".

 

Gewoonterecht.

De inlander viel onder het gewoonterecht. De termen "inlander" en "niet-inlander" werden in geen enkele wettekst nader ingevuld. Uit instructies van Kongo Vrijstaat die het begrip "niet-inlander" definieerden, leidt Halewyck af dat de "inlander" geboren werd in Kongo en tot het "autochtone ras" behoort.([257])

 

Artikel 4 van de Koloniale Keure([258]) bepaalt dat het gewoonterecht geldig is zolang dit niet in strijd is met de  "openbare orde"([259]) De invulling van dit begrip is niet eenduidig en laat heel wat vrijheid. Halewyck haalt Despagnet aan; "l'ensemble des règles légales qui étant données les idées particulières admises dans tel pays déterminé, sont considérées comme touchant aux intérêts essentiels de ce pays.([260]) De regels zijn evenwel niet allen even belangrijk. Zo wordt de interne publieke orde onderscheiden van de internationale of universele.

 

Geschreven recht.

De wetgever voorzag echter, conform aan haar beschavingszending, de mogelijkheid tot inschrijven in  "het boek der beschaafde volkeren". De inlander kon de "immatriculatie" verkrijgen op aanvraag of ambtshalve.([261]) 

In de studie houden wij ons aan het woord "immatriculatie", dit om alle verwarring met de "inschrijving" van het huwelijk, te vermijden, die in de loop van de studie verschillende malen zal aan bod komen. ))  

 

De van ambstwege geïmmatriculeerden zijn de miliciens, de vrijwillige soldaten, inlanders die in filantropische of religieuze instellingen verblijven en de inlandse arbeiders die twee jaar in dienst zijn van een onderneming en er verblijven.([262])

 

De term "geïmmatriculeerden" werd door de wetgever niet enkel toegepast op de inlander die ingeschreven is in "het boek der beschaafden". Ook personen waarvan de geboorte of het bestaan ingeschreven werd in de registers van de burgerlijke stand of die hun huwelijk er lieten registreren.

Tenslotte behoorden de vreemdelingen die de naturalisatie verkregen tot deze categorie.

 

Door zijn immatriculatie viel de inlander onder het geschreven recht.([263])

Dit geschreven recht is gelijkaardig aan het Belgisch recht. Het is gebaseerd op de "Code Napoleon" en heet "Code Civil Congolais". De immatriculatie betekende niet dat de inlander volledig uit het gewoonterecht ontheven werd.([264]) De Kongolese wetgeving was immers niet op alles (lees; op alle gebruiken) voorzien.([265]) Bovendien bleef de immatriculatie in de praktijk meestal dode letter.([266]) Een aantal geluiden in de studie bevestigen deze stelling.)) 

 

Het geschreven recht was eveneens van toepassing op de Belgen die in de kolonie verbleven.([267])

 

Uit bovenstaande blijkt dat het statuut van de inlanders die christen werden, niet veranderde in Belgisch Kongo, tenzij zij zich lieten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand, of zich lieten immatriculeren.

 

2.De wetgever en het huwelijk in Kongo.

 

De wet erkende twee soorten huwelijken; het gewoonterechtelijk en het burgerlijk huwelijk.

 

Burgerlijk huwelijk.

Indien hij dit verkoos kon de inlander die onder het gewoonterecht viel, een burgerlijk huwelijk([268]) aangaan en zich voegen naar de bepalingen van de Code Civil inzake het huwelijk. Die lopen grotendeels gelijk met de bepalingen van de Belgische Wet.([269])

Dit huwelijk kan ontbonden worden als de echtgenoten dit wilden.([270]) Administratieve maatregelen bepaalden evenwel dat verloofden die een burgerljk huwelijk aangingen, niet op de hoogte werden gesteld van het bestaan van de mogelijkheid tot scheiden.([271])

 

Gewoonterechtelijk huwelijk.

Het huwelijk dat de inlander aanging volgens het gewoonterecht, was door artikel 4 van de Koloniale Keure wettelijk erkend, het christelijk huwelijk daarentegen niet.

 

Slechts in een aantal decreten en circulaires tussen 1922 en 1945 werd melding gemaakt van een "religieus" huwelijk.([272]) Volgens een decreet van 19 juni 1930 kunnen de katholieke missionarissen op aanvraag de huwelijken die zij inzegenden, ook burgerlijk vieren. Middels een brief van 25 juli 1938 kan het religieuze huwelijk ingeschreven worden op het identiteitsboekje dat de inlander bij zich heeft.([273])

 

Kortom, de inlander kon ofwel een burgerlijk huwelijk aangaan, een gewoonterechtelijk, of een christelijk. Hij kon eveneens een combinatie maken van de drie verschillende huwelijken. Hij kon bijvoorbeeld huwen volgens de gebruiken, om dit huwelijk later te laten inzegenen in de Kerk.([274]) Later kon hij dit huwelijk laten registreren en was hij ook burgerlijk gehuwd.

 

3.De wetgever en polygamie in Kongo.

 

Om de grondwettelijke (on-)geldigheid van het polygame huwelijk te duiden zijn er twee mogelijkheden. Men kan wijzen op de bepalingen van de Koloniale Keure; "Le Gouverneur général (...) favorise l'abandon progressif de la polygamie (...)".([275])

 

Tevens kan men de notie "ordre public" uit het hierboven besproken artikel 4 aanhalen. "La polygamie est contraire à l'ordre public international et pour cette raison il est interdit aux autorités tant administratives que judiciaires de la colonie de reconnaître le moindre effet juridique à cet institutions établies par la coutume." ibid., op.cit., p.188.

 

Niet iedereen zou deze instelling op dergelijke manier benaderen. Sohier en Devaux zien polygamie niet in strijd met de publieke orde.

 

Deze wettelijke afkeuring van polygamie bleef evenwel lange tijd bij een ideaal van de wetgever.([276]) Polygamie wordt slechts op een indirecte manier geaffecteerd, via een systeem van belastingen op extra-vrouwen.([277])

 

Pas in 1950 bepaalt een decreet dat polygame huwelijken wettelijk niet erkend zijn. Twee jaar eerder vaardigde de Minister een decreet uit dat het monogame huwelijk beschermde en en dus straft wanneer dit huwelijk polygaam werd. bij de beschermde huwelijken strafbaar maakte. In de studie gaan we dieper in op de concrete inhoud van de decreten.

 

De discussies over het decreet van 1948 zijn ellenlang en lopen terug tot Kongo Vrijstaat.([278]) In 1914 werd het probleem voor het eerst aan de Koloniale Raad voorgelegd. Gezien dit buiten de bestudeerde periode valt, gaan we hier reeds in op de bepalingen ervan. Het zal ons helpen om de discussies vanaf 1919 verder te begrijpen; Bigamie en overspel zou strafbaar gemaakt worden voor diegenen die onder het geschreven recht vallen.([279])

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[140] VINTS (L.), Kongo, made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda. Leuven, Kritak, 1984, p.21.

[141] GANN (l.H.) en DUIGNAN (P.), Reflections on imperialism and the scramble for Africa. in GANN (L.H.) and DUIGNAN (Peter). Colonialism in Africa 1870-1960. Volume 1; The history and politics of colonialism 1870-1914. Cambridge, University Press, 1969, p.100-129.

[142] ibid., p.128.

[143]DE GRIJZE (K), Kolonisatie en dekolonisatie. , Gent, R.U.G., (onuitgegeven syllabus), 1988,  p.25.

[144]VINTS (Luc). Kongo, made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda. Leuven, Kritak, 1984, p.11.

[145] STENGERS (J.), Belgique et Congo: L'élaboration de la Charte Coloniale., Bruxelles, La Renaissance de livre, 1963, p.XIV.

VINTS (L.),Kongo, made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda., Leuven, Kritak, 1984, p.11.

[146] DE GRIJZE (K.), op.cit., p.25.

[147] VINTS (L.), op. cit., p.11.

[148] geciteerd in STENGERS (J.), op.cit., p.VII.

[149] VINTS (L.), op.cit., p.12.

[150] STENGERS (J.), op.cit., p.XVII-XIX.

[151] VINTS (L.), loc.cit.

[152] VINTS (L.), op.cit., p.20.

[153] STENGERS (J.), op.cit., p.XIII.

[154] ibid., p.XIV.

[155] ut supra.

[156] ibid., p.XVII.

[157] DE GRIJZE (K.), op.cit., p.36.

[158] ibid., p.28.

[159] NECKERS (J.) en FOUTRY (V.), Als een wereld zo groot waar uw vlag staat geplant. Kongo 1885-1960., Brussel, BRT-Instructieve Omroep, 1986, p.39.

[160] de bestudeerde teksten zijn; de openingsrede van 12 september 1876, brief van 16 juni 1897 de acte van Berlijn van 26 februari 1885 (art. 6 en 9) de acte van Brussel van 2 juli 1890.

BLONDEEL (W.), Het evangelisatiewerk der Katholiek missies binnen de kolonisatie van Kongo, 1876-1926.,Detailstudie;" Witte Paters en broeders van de Christelijke Scholen.", Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentieverhandeling), 1973, II, p.11.

[161] VINTS (L.), op.cit., p.12-13.

[162] NEDERVEEN PIETERSE (J.), Wit over zwart. Beelden van Afrika en zwarten in de Westerse populaire cultuur., Amsterdam, Koninklijk    instituut voor de tropen, 1990, p.34.

[163] ibid., p.33.

[164] ibid., p.34.

[165] BURSSENS (H.), Encyclopedie van de Afrikaanse etnologie. Gent, R.U.G., (onuitgegeven syllabus), 1988, p.2-8.

[166] ibid., p.75.

[167] ibid., p.71.

[168] ibid., p.75.

[169] VINTS (L.), op.cit., p.14-15.

[170] ibid., p.16.

[171] Bevindingen van Luc Vints, gebaseerd op de bestudering van de tijdschriften : Le Mouvement géographique, Le Patriote Illustré en Les Belges dans l'Afrique centrale, (1886-1890), ibid., p.18.

[172] SLADE (R.), The Belgian Congo., London, Oxford university press, 1961, p.3.

[173] STORME (Marcel), La Conférence et les missions catholiques. in "Bijdragen over de Aardrijkskundige Conferentie van 1876.", Brussel, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, 1976, p.439.

[174] ibid., p.440-441.

[175] geciteerd door TSHIBANGU (T.), L'évolution des thèmes des assemblées des supérieurs et évêques des missions catholique du Zaire. in L'église Catholique au Zaïre. Un siècle de croissance (1880-1980). Kinshasa-gamba, Sécrétariat Général de l'épiscopat, 1980, p.316.

[176] geciteerd door STORME (M.), op.cit., p.443.

[177] ibid., p.442-44.

[178] ROEYKENS (P.A.), La période initiale de l'oeuvre africaine de Léopold II. Nouvelles recherches et documents inédits (1875-1883). Brussel, Koninklijke academie voor koloniale wetenschappen, 1957, p.60.

[179] STORME (M.), op.cit., p.445.

[180] De koning had de aanwezigheid van een Italiaanse missie in Congo niet te vrezen, aldus Roeykens. In die tijd vormde Kongo meer en meer het centrum van de zorg van Leopold. Italië vertoonde dan ook geen enkel interesse  voor de binnenlanden van equatoriaal Afrika.

ROEYKENS (P.A.), La période initiale de l'oeuvre africaine de Léopold II. Nouvelles recherches et documents inédits (1875-1883). Brussel, Koninklijke academie voor koloniale wetenschappen, 1957, p.63.

[181] STORME (M.), loc.cit.

[182] ROEYKENS (M.), op.cit., p.65.

[183] NECKERS (J.), op.cit., p.136.

[184] BLONDEEL (W.), op.cit., p.6.

[185] DE MEEUWS (F.) en STEENBERGHEN (D.), Les Missions Religieuses au Congo Belge., Anvers, 1947, p.56-60.

[186] CUYPERS (L.), La coöperation de l'Etat Independant du  Congo avec les missionaires Catholiques., in  Revue d'histoire Ecclésiastique, 1970, 65, p.32.

[187] ibid., p.39.

[188] ibid., p.42.

[189] ibid., p.45-46.

[190] ibid., p.49.

[191] ibid., p.42.

[192] BONTINCK (F.), La Genèse de la Convention entre le Saint-Siège et l'Etat Independant du Congo. in L'église Catholique au Zaïre. Un Siècle de croissance (1880-1980).Kinshasa- Sécrétariat Générale de l'Episcopat, 1981, p.261.

[193] DE MEEUWS en STEENBERGHEN, op.cit., p.38.

[194] SLADE (R.), English-speaking missions in the Congo Independent State. (1878-1908). , koninlijke Academie voor Koloniale wetenschappen. KI. der Morele en Politieke Wetenschappen, Verhandelingen, Brussel, 1959, p.300.

[195] MARKOWITZ (M.D.d), The political role of christian missions in the belgian Congo. 1908-1960., Colombia, University Microfilms, 1968, p.22.

 

[196] geciteerd door; NECKERS (J.), op.cit., p.135.

[197] zie ook hoofdstuk 2.

[198] PELHAM GROVES (C.), Missionary and humantarian aspects of imperialism from 1870 to 1914. in GANN (L.H.) and DUIGNAN (Peter). Colonialism in Africa 1870-1960. Volume 1; The history and politics of colonialism 1870-1914. Cambridge, University Press, 1969, p.488.

Zie ook hoofdstuk 2, punt 6.

[199] WELBOURN (F.B.), Missionary stimulus and African responses. in TURNER (Victor). Colonialism in Africa.1870-1960. Vol. 3 profiles of change: African society and colonial rule. Cambridge, University press, 1971, p.312..

[200] PELHAM GROVES (C.), op.cit., p.486.

[201] Hoewel de "Wet op het beheer van Belgisch Kongo" vanuit juridisch oogpunt geen grondwet vormde voor de kolonie, was zij doorheen de feiten toch de fundamentele en stabiele wet van Kongo. Sedert 1908  waren wel een aantal punten gewijzigd, doch deze veranderingen hadden slechts een beperkte draagweidte. Het essentiële, dit is alles wat de fundamentele   principes raakt van de politieke organisatie, was gedurende een halve eeuw onveranderd gebleven.

STENGERS (J.), Belgique et Congo: L'élaboration de la Charte Coloniale., Bruxelles, La Renaissance de livre, 1963, p.7-8.

[202] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), La  Charte Coloniale.Commentaire de la Loi du 18 octobre 1908 sur le gouvernement du Congo belge., Brussel, Weissenbruch,1910, p. 182.

[203] Wel worden een aantal religies uitgesloten van dit voordeel. Wanneer zij polygamie niet als een 'kwaad'aanzien, kunnen zij niet terecht bij de regering.

ibid., p.193.

[204] ibid., p.191-93.

[205] HASTINGS (A.), A History of African Christianity, 1950-   1975., Cambridge, University Press, 1979, p.19.

[206] MARKOWITZ (M.D.), op.cit., p.66.

[207] cfr. infra.

[208] BONTINCK (F.), op.cit., p.261.

[209] CORNEVIN (R.). l'Afrique noire de 1919 à nos jours. Paris, Presse Universitaire de France, 1973, p.62.

[210] ibid., p.63.

[211] BEGHIN (P.), "de "Inheemse Politiek" in Belgisch Kongo.", in Politica, XXI, 1971, p.201.

[212] VINTS (L.), op.cit., p.109-12.

[213] ibid., p.69.

[214] DE GRIJZE (K.), op.cit., p.44.

[215] VINTS (L.), op.cit., p.69-70.

[216] PIROTTE (Jean) e.a., Evangelisation et cultures non-européennes. Guide des chercheurs en Belgique francophone., Louvain, 1989, p.1.   zie ook hoofdstuk 2.

[217] VINTS (L.), op.cit., p.70.

[218] VAN  WING (J.), Etudes Bakongo. Sociologie - religion et magie., Brussel, Desclée De Brouwer, 1959, p.183. 

[219] VAN DER KERKEN (G.), Les sociétés bantoues du Congo Belge., Bruxelles, Bruyllant, 1920.

[220] DE GRIJZE (K.), op.cit., p.44.

[221] VINTS (L.), op.cit., p.50.

[222] CONGRES COLONIAL NATIONAL, VIe Session. Tenue au Senat de Belgique les 4 et 5 octobre 1947. Comptes rendus des séances et Rapports préparatoires. Bruxelles, Louis, [1948], p.26.

[223] BEGHIN (P.), op.cit., p.202.

[224] DE VOS (S.), "La politique indigène et les missions catholiques.", Revue Congo, II, 1923, dec., p.639.

[225] ibid., p.637.

[226] BEGHIN (P.), op.cit., p.214-218.

[227] MARKOWITZ (M.D.), op.cit., p.83-85.

[228] MARKOWITZ (M.D.), op.cit., p.86-89.

[229] DE VOS (S.), op.cit., p.635.

[230] MARKOWITZ (M.D.), op.cit., p.90.

[231] ROELENS, "Le respect de la coutume indigène." Revue Congo, II, 1921, p.498.

[232] MARKOWITZ (M.D.), op.cit., p.90-92.

[233] ibid.,p.96.

[234] ibid., p.97.

[235] BLONDEEL (W.), "De missies.", in  Afrika Focus, vol.2, nr.1, 1986, p.121.

[236] VINTS (L.), op.cit., p.21.

[237] PIRON (P.) et DEVOS (G.), Codes et lois du Congo belge. 1954, p.10-sq.

[238] STENGERS (J.), Belgique et Congo: L'élaboration de la Charte Coloniale., Bruxelles, La Renaissance de livre, 1963, p.7-8.

[239] VAN DE MAELE (J.), De rol van staat, privé en Kerk in de kolonisatie van Belgisch Kongo: Het sociaal-economisch paternalisme. (1920-1940). Gent, R.U.G., 1985, p.15-18.

[240] LUYCKS (Th.). Politieke gescheidenis van Beligië. Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1978, p.240-241.

[241] VAN DE MAELE (J.), op.cit., p.19-21

[242]  ibid., p.21-25.

[243] BLONDEEL (William). Les missionnaires catholiques et la "commission pour la protection des indigènes" (1896-1923) Genèse de la formulation d'une vision globale sur les "Institutions Indigènes". Les positions à l'égard de l'organisation familiale et le fétichisme. in L'église Catholique au Zaïre. Un Siècle de croissance (1880-1980).Kinshasa-(...), Sécrétariat Générale de l'Episcopat, 1981, p.233.

[244] ibid., p.233.

[245] VAN DE MAELE (J.), op.cit., p.28-35.

[246] ibid., p.53-59.

[247] ibid., p.59-62.

[248] ibid., p.65-67.

[249] ibid., p.68.

[250] ibid., p.74.

[251] ibid., p.77-81.

[252] ibid., p.81-84.

[253] op citaat in VAN DE MAELE (J.), op.cit., p.86 uit Jaarlijks verslag over de werkzaamheid der Kolonie Belgisch Congo.

[254] VAN DE MAELE (J.), op.cit., p.84-88.

[255] ibid., p.90-93.

[256] PHILLIPS (A.), Survey of African marriage and family life. London, New York, Toronto, Oxford university press, 1953, 462p. (International African Institute)

HALEWIJCK DE HEUSCH (M.),  La Charte Coloniale. Commentaire de la Loi du 18 octobre 1908 sur le gouvernement du Congo belge. Brussel, Weissenbruch, 1910, 322p.

[257] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), op.cit., p.137.

[258] Zie bijlage.

[259] In de studie hanteren wij de termen "openbare orde" en "publieke orde" door elkaar.

[260] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), op.cit., p.156.

[261] PIRON (P.) et DEVOS (G.), Codes et lois du Congo belge. 1954, p.47.

[262] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), op.cit., p.138.

[263] ibid., op.cit., p.143.

[264] ibid., op.cit., p.161.

[265] ibid., op.cit., p.161.

[266] PHILLIPS (A.), op.cit., p.182.

[267] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), op.cit., p.143.

[268] Synoniem hiervoor is "huwelijk van het geschreven recht".

[269] PHILLIPS (A.), op.cit., p.244 en p.278.

PIRON (P.) et DEVOS (G.), op.cit., p.54-sq.

[270] Phillips, op.cit., p.296.

[271] Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires. De Meester, Wetteren, 1920, p.101.

[272] zie hiervoor Troisième Conférence plénière des Ordinaires des Missions du Congo Belge et du Ruanda-Urundi. Léopoldville, 1945, Présidée par S.E. Mgr. le Délégué Apostolique, p. 67.

De verslagen van de Commissie Louwers in de Koloniale Raad van 1946 maken duidelijk waarom zij de term "religieus huwelijk" hanteren. Artikel 5 van de Koloniale Keure bepaalt immers: "Il [le gouverneur général] protège et favorise, sans distiction ni de nationalités ni de cultes, toutes les institutions et entreprises religieuses, scientifiques ou charitables. (...)

[273] ut supra.

[274] zie ook in de studie.

[275] HALEWIJCK DE HEUSCH (M.), op.cit., p.182.

[276] PHILLIPS (A.), op.cit., p.190.

[277] Bulletin Officiel du Congo belge, p.970 -sq.

[278] AAB, Fonds AI 1560, dossier; Adultère et bigamie, document; Etudes sur le projet de décret.

[279] CONSEIL COLONIAL, Compte rendu analytique des séances. Brussel, Lesigne, 1914, p. 611-sq.

  [280]  Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires . De Meester, Wetteren, 1920, 152p.

Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires. Stavele, De Carne, 1926.

Recueil d'Instructions aux Missionnaires publié par la conférence des Supérieurs des Missions catholiques du Congo belge. Kuyl-Otto, Leuven,1930,104p.