Inculturatie van het christelijk huwelijk in Belgisch Kongo. 1919-1950. De beleidsvorming van de Missie-Oversten omtrent polygamie; hun richtlijnen aan de missionarissen en inwerking op het beleid van de Staat. (Betty Eggermont)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I: INLEIDENDE HOOFDSTUKKEN.

 

HOOFDSTUK 2. DE MISSIONAIRE KERK.

 

1.Inleiding.

 

Het christendom dat uitgedragen werd door de missionarissen vanaf de ontdekking van de nieuwe wereld was gegroeid en had kleur gekregen in het Westen. Willen wij het standpunt van de Kerk tegenover polygamie beter duiden, dan is het nodig om op zoek te gaan naar haar algemene houding tegenover die 'vreemde culturen'. Daarvoor moeten wij teruggrijpen tot het onstaan van de missioneringsgolf in de vijftiende eeuw. We beschrijven de banden die de Kerk had met het kolonialisme -waar vele leden van de jonge Kerk heden op wijzen- en de houding die de pausen, die de doctrine vastleggen, daartegenover innamen.

 

Wij schetsen daarna de ideeën over de inlandse cultuur die de Missie-Oversten er op nahouden. We beschrijven eveneens hoe in het doopsel en de voorbereiding erop, hun principes tot uiting kwamen.

 

2.Kerk en kolonialisme. Ontstaansgeschiedenis.

 

Gelijktijdig met de ontdekking van de nieuwe continenten in de 15de en 16de eeuw, werden miljoenen "heidenen" ontdekt door de Spaanse en Portugese veroveraars, stelt Degrijse. De veroveringen werden herhaaldelijk de oorzaak van geschillen tussen Spanje en Portugal. Aan Paus Alexander VI werd gevraagd asl scheidsrechter op te treden. In drie bullen verdeelde de paus de wereld in twee delen. Met deze bullen werd de basis gelegd van het "koninklijk patronaatsrecht", ook nog het padroado genaamd.

 

De missionering en de kolonisatie werden onafscheidelijk met elkaar verbonden. De koningen kregen het monopolie inzake de evangelisatie. Zij hadden de opdracht om het geloof te verspreiden en de hele kerkelijke organistatie van het vaderland over te planten. Naar het enige maatschappijmodel dat toen in Europa bestond, moest de Kerk opgebouwd worden. Zij kregen het recht de bisschoppen aan te duiden, waarop het placet van Rome automatisch volgde, privileges toe te kennen, kerkelijke wetten uit te vaardigen, geloofsbrieven aan de missionarissen te geven.

Stilaan zoud het evangelisatiewerk onafhankelijk van de paus gebeuren en zou de koning optreden als zijn plaatsvervanger.([105]) Het systeem liet te wensen over. Koloniale ambtenaren bemoeiden zich met kerkelijke zaken, het aantal missionarissen was onvoldoende om het evangelisatiewerk te verwezenlijken, missionarissen hielden zich bezig met commerciële en politieke activiteiten,...

 

Reactie van paus Gregorius XV.

Vanaf midden 16de eeuw werd vanuit verschillende hoeken de oprichting van een instelling te Rome voorgesteld, die de geloofsverbreiding zou behartigen. Op 6 januari 1622 werd door GREGORIUS XV de "Congregatie tot Voortplanting van het geloof", kortweg "PROPAGANDA" genaamd, opgericht. Via de Propaganda wilde men de evangelisatie onder de bevoegdheid van de paus brengen. De paus wilde zelf de bisschoppen benoemen, de nieuwe bisdommen oprichten, missionarissen opleiden en uitzenden.([106])

 

Niettemin zouden de Missies blijvend nauw verbonden zijn met de kolonisator. Hoe die relatie er concreet uitzag in Belgisch Kongo, bestuderen we in het hoofdstuk dat volgt.

 

3.Geschiedenis van de aanpassingsidee.

 

3.1.Instructie 1659.

In 1659 schrijft de Propaganda de INSTRUCTIE aan de Apostolische vicarissen uit. De tekst werd opgesteld door P. LAMBERT DE LA MOTTE en FRANCOIS PALLU. Het vormt de 'magna charta' van de nieuwe missie-politiek. Dit document geeft de geest wan de Propaganda weer.

 

Met deze richtlijnen werd komaf gemaakt met de "tabula rasa"([107]) -een methode waarbij de christelijke gedragingen in het westen werden geïntroduceerd op een terrein dat vrijgemaakt werd van alle religieuze en culturele hindernissen.([108])

"Legt u niet erop toe en brengt de volken op generlei wijze er toe om hun gebruiken en zeden te veranderen, als deze niet heel duidelijk strijdig zijn met de godsdienst of de goede zeden. Wat immers zou er dwazer zijn dan Frankrijk, Spanje, Italië of een ander Europees land naar China over te brengen? Niet dat, maar het geloof moet gij inplanten, hetwelk de gebruiken en gewoonten van geen enkel volk, mits deze niet slecht zijn, veracht of vernietigt, maar daarentegen ongerept wenst bewaard te zien. En omdat nu eenmaal de menselijke natuur zodanig is, dat men het volkseigene boven alles hoogacht en liefheeft, bestaat er geen krachtiger motief voor afkeer en haat dan inbreuk op inheemse gebruiken, vooal wanneer deze sinds oeroude tijden ingeburgerd zijn; met name is zulks het geval, als men de gebruiken van zijn eigen volk in de plaats wil stellen van de afgeschafte. Maakt derhalve nooit een vergelijking tussen de zeden van die volken en de Europese gewoonten, maar tracht veeleer u met grote zorg aan te passen".([109])

 

Vanaf deze Instructie tot en met het tweede Vaticaans Concilie hanteren de officiële teksten het woord "aanpassing" ("adaptation") of dergelijke.([110])

 

In de eerste plaats houdt deze notie een aanpassing in van de missionaris aan het land, de mensen, en de beschavingen waar hij naar toe gestuurd wordt. Tweedens heeft deze "aanpassing" een betekenis naar de boodschap van het evangelie toe. Bij nadere bestudering blijkt, aldus Engelbert, dat de boodschap onwrikbaar is. Niet het evangelie zelf moet worden aangepast, wel de manier van verspreiden moet begrijpelijk gemaakt worden.

"Pour faire transgresser dans ces pays la connaissance et le goût des lettres sacrées, il est nécessaire de traduire du grec ou du latin dans leur langue maternelle un grand nombre de livres des docteurs de l'Eglise et des auteurs religieux." bepaalt de INSTRUCTIE.([111])

 

Van dan af wordt ook de vorming van een inlandse clerus beklemtoond. Engelbert spreekt in dit verband over "indigénisation".([112])

 

Dit zo vooruitstrevend document raakte echter spoeding in de vergetelheid.

In de achttiende eeuw kent de missie een verval, om dan in de negentiende eeuw weer tot volle bloei te komen. De 19de eeuw kent weliswaar geen noemenswaardige vernieuwingen op vlak van missionering.

 

3.2.De vernieuwingen op missiologisch vlak in de 20ste eeuw.

 

3.2.1.Missiologische Week.

de vernieuwing zou pas op het eind 19de eeuw, begin 20ste eeuw met het ontstaan van de missiologische wetenschap in Duitsland plaatsvinden. Joseph Schmidlin was de grondlegger. De aanpassingsthematiek stond centraal.

"Als sich darum 1911 die Missionswissenschaft im Kreise katholisch-theologischer Disziplinen etablierte, stand die alte Frage nach Recht und Pflicht missionischer Anpassung rasch im Brennpunkt der Diskussion.", stelt Müller.([113])

Volgens Schmidlin was de ultieme doelstelling van de missie de "Kirchenbildung". De missiologische school van Leuven onder impuls van de jezuïet Pierre Charles stelde als reactie hierop de "aanpassing" als het voornaamste principe voorop.([114]) Zijn denken was volledig van de idee van het mysterie "Kerk" doordrongen. De sporen van de werken van God nagelaten in de sociale structuren, moest de missionaris respecteren.  De aanpassing van de Kerk is geen middel, maar een funktie van de Kerk, die de wegen van de Voorzienigheid volgt en Gods Wens volbrengt.([115])

 

3.2.2.De pausen.

 

Van dan af kende men ook op pauselijk vlak vernieuwingen. In november 1919 verscheen de encycliek "MAXIMUM ILLUD" van paus BENEDICTUS XV (1914-1922). Deze encycliek is de eerste van de missie-encyclieken van de 20ste eeuw en het beginpunt van een nieuw missionair élan. De opdracht van de missionarissen bestaat er volgens deze encycliek niet in het rijk van de mensen maar dat Christus uit te breiden.

"Het zou dan ook een treurig iets zijn, als men sommige missionarisen hun waardigheid zo zou zien vergeten, dat zij meer aan hun aardse vaderland dan aan hun hemelse vaderland denken, en dat zij een ongepaste ijver aan de dag zouden leggen om de macht van hun land te vergroten en voor alles zijn roem uit te breiden. Die gezindheid zou een afschuwelijke ontaarding van het apostolaat zijn."([116])

 

De initiatieven van PIUS XI (1922-1939), de "missie-paus", versterken de tendens.([117]) Het accent in zijn encycliek "RERUM ECCLESIAE" ligt op de vorming van een inheems clerus.

"Indien gij die niet met alle kracht bevordert, achten wij het niet alleen als een gebrek in uw apostolaat, maar zullen ook de inrichting en de bevestiging van de Kerk in de betrokken streken daardoor vertraagd en bemoeilijkt worden".([118])

 

Op 6 december 1929 schrijft hij aan de missionarissen dat de aanpassing zich niet beperkt tot een aantal principes of tot het respect voor een aantal gewoontes. "il faut s'y intégrer, de manière, réellement, à s'indigéniser."([119])

 

In 1939 in de encycliek "SUMMI PONTIFICATUS" van paus PIUS XII (1939- 1958) ligt het accent op het supranationaal karakter van de Kerk. Dit stelt Degrijse in verband met het groeidend nationaal bewustzijn in de kolonies en de groeiende nood aan inculturatie.([120])  

 

4.Missie-Oversten in Belgisch Kongo.

 

In hun intructies aan de missionarissen, die in de bestudeerde periode driemaal heruitgegeven werd, wijdden de Missie-Oversten een rubriek aan de houding die de missionaris moet aannemen tot de inlandse gewoonte.([121]) Wij vinden er de principes in terug van wat de encyclieken voorschrijven op dat moment.

"Un profond esprit d'observation et de discernement doit présider à notre oeuvre de civilisation. Ce serait une grave erreur de vouloir imposer à l'indigène toutes nos habitudes et conventions sociales. Une caricature d'européen ferait difficilement un bon nègre."([122])

 

Hun superioriteitshouding is duidelijk aanwezig:

"Les sociétés primitives sont très rudimentaires, mais leurs lois et leurs coutumes sont parfois fort sages. Il importe de respecter ce qu'elles ont de bon et de maintenir ces éléments traditionels."([123]) Ze verwijzen hierbij naar de bepalingen van de Instructies van de Propaganda in 1659.

 

Zij schreven de studie van de inlandse gewoontes voor. De utilitaire overwegingen lijken hierbij doorslaggevend. De kennis van het karakter van de bevolking is nuttig om hen beter te kunnen bereiken en begeleiden.

De missionaris kan om die manier uitmaken welke gewoontes hij moet respecteren en welke te veroordelen zijn, of te verbeteren zijn.([124]) De missionaris zal zoveel mogelijk kontakt opnemen met de inlander om zijn gedachtengang te ontdekken en om zijn vertrouwen te winnen.([125]) Als de missionaris zich verzekert van het vertrouwen van zijn christenen zal zijn moraliserende actie des te grondiger zijn 'et ses efforts seront amplement récompensés.'([126])

 

De Oversten waren evenwel niet steeds rechtlijnig in hun ideeëngoed. Het Christendom beperkt zich niet enkel tot het louter bovennatuurlijke, stellen zij. Hij grijpt de volledige mens aan. "Parce que l'évangile transfigure les profondeurs même de l'âme humaine, il modifiie et elève aussi la vie privée, la vie domestique et la vie sociale du croyant."([127])

 

Zij legden een verband tussen het "christendom" en de "beschaving".

"Cette efflorescence du christianisme qui s'appelle la civilisation doit intéresser le missionnaire et se produire avec son concours."([128])

niet expliciet (...) si l'on veut civiliser le Noir,..."([129])

 

"Les missionnaires ne perdront pas de vue que l'évangélisation n'est guère compatible avec l'état de stagnation oú les populations africaines sont enlisées; que le travail est un puissant facteur de moralisation et que la civilisation sainement comprise est l'apanage du christianisme. Conséquemment ils s'intéresseront aux initiatives d'ordre moral, physique, social, ou économique qui peuvent contribuer à relever le viveau de la race noire."([130])

 

De Montclos stelde in zijn studie een gradatie op van het idee dat Lavigerie, stichter van de congregatie van de Missionarissen van Afrika (Witte Paters), had over van de christelijke beschaving. In een eerste graad leeft de idee dat het christendom de enige vorm is van beschaving. Er is geen beschaving buiten de christelijke. In een tweede graad wordt het christendom voorgesteld als een factor die bijdraagt tot de beschaving. In een laatste instantie respecteert het christendom de waarden van elke beschaving. Daarbij is iedere beschaving die haar eigenheid behoudt, geroepen om christelijk te worden.([131])

 

Als wij dit model voor ogen houden, kunnen wij stellen dat de derde én de tweede idee leven bij de Missie-Oversten. Zij zullen de gewoontes respecteren, stellen zij enerzijds. Anderzijds menen zij dat de beschaving het resultaat ("l'apanage") is van het christendom.

 

5.Voorbereiding tot het doopsel.

 

Hoe worden de idealen van de missionaire Kerk nu in de praktijk omgezet tussen 1919 en 1950?

 

Vooraleer iemand het doopsel kan ontvangen moet hij zich hierop voorbereiden.

"Pour qu'un adulte païen puisse être admis au baptême, il ne suffit pas qu'il ait les connaissances requises, il faut en plusque, par son assiduité aux instructions et aux exercices religieux et par sa générosité à essayer de mettre sa conduite  en accord vec les prescription de la religion, il ait donné le preuve de la sincérité de son désir de vivre en bon chrétien et de la probabilité de sa persévérance.([132])

 

Concreet moest de heiden twee fasen doorlopen vooraleer hij werd opgenomen in de christelijke gemeenschap.

 

5.1.Het postulaat.

 

Het postulaat, de eerste voorbereidende fase, hield in dat de kandidaat- christen officieel het heidendom verliet.([133])

"Le postulat a pour but de rendere l'instruction religieuse accenssible à tous les Noirs, tout en évitant de mettre sur le mêlme pied ceux qui ne font que commencer et qui n'ont pas encore abandonné les pratiques païennes, et ceux qui ont déjà donné des preuves de la sincérité de leur conversion."([134]) 

Geen enkele voorwaarde is vereist om toe te treden. De wil om kennis te maken met het christendom volstaat.

 

5.2.Het catechumenaat.

 

Het catechumenaat, een volgende etappe in het bekeringsproces, stelt daarentegen hogere eisen. De postulant kan slechts toetreden op voorwaarde dat zijn wil om christen te worden oprecht is, en dat hij weet heeft van wat zijn engagement met zich zal meebrengen. Bovendien moet hij zijn levenswijze in overeenstemming willen brengen met de voorschriften van de katholieke godsdienst.([135])

 

Het catechumenaat is een nauwere voorbereiding tot het doopsel. "(...) il faut autant que possible, avant le baptême, donner aux Noirs les habitudes de la vie chrétienne. Il est à craindre qu'après le baptême, on ne les ait plus suffisamment sous la main.([136])

 

Kortom, de weg die de heiden aflegt tot zijn bekering gebeurt geleidelijk, en wordt begeleid door de missionarissen. Na zijn doopsel verwachten de missionarissen dat de "christelijke moraal" nageleefd worden.

 

6.De missionaris op het veld. - Draagwijdte van de studie.

 

Voor Carine Dujardin, die op basis van intervieuws de missie-beleving bij de missionarissen bestudeert, staat het vast dat er tijdens het interbellum een grote kloof bestond tussen de missiologische opvatting van de school van Leuven, de progressieve politiek van het Vaticaan terzake en het waardenpatroon van de doorsnee-missionaris te velde.([137])

 

Samen met Pirotte geloven wij "(...) qu'il est malaisé, voire impossible de transmettre un message en le séparant du véhicule culturel qui fut le sien depuis ses origines. Et lorsqu'il s'agit moins de transmettre un corps de doctrine que de faire naître à une vie différente, comment dissocier ce qui constituerait le noyau essentiel du message de la façon  dont il a été vécu depuis des siècles?"([138])

 

Bovendien vertrekt de missionaris uit een wereld waar het Westerse superioriteitsgevoel algemeen was. (cfr. hoofdstuk 3.)

 

In onze studie beperken wij ons tot dit officiële standpunt, het ideaal van de Missie-Oversten. Het zou verkeerd zijn een bepaalde realiteitsbeleving van de problematiek van de inculturatie van het monogaam christelijk huwelijk te verwachten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[105] DEGRIJSE (O.), Van Missie tot jonge Kerk. De Wereldmissie vanaf haar ontstaan (vijftiende eeuw) tot Vatikaan II. Leuven, K.U.L., 1981, (niet uitgegeven syllabus), p.10-12.

[106] DEGRIJSE (O.), op.cit., p. 95.

[107] DEGRIJSE (O.), op.cit., p.93-99.

[108] PIROTTE (J.), Evangelisation et cultures non-européennes. Guide des chercheurs en Belgique francophone. Louvain, 1989, p.82.

[109] Geciteerd door Degrijse (O.), op.cit.,p.99.

[110] ENGELBERT (M.). L'Afrique dans l'Eglise. Parole d'un croyant. Paris, l'Harmattan, 1985[?], p.93.

[111] ibid., p.97.

[112] ut supra.

Engelbert die vanuit het perspectief van de huidige "inculturatie-problematiek" schrijft, maakt een chrononologisch en gradueel onderscheid tussen "adaptation", "indigénisation" en "incarnation". Tegelijk met het ontstaan van de term "incarnation" op de Romaanse synode van de Afrikaanse bisschoppen in 1974, ontstonden de begrippen "acculturation", "inculturation" en "africanisation". p.91.

[113] MULLER (J.), Missionarische Anpassung als theologisches Prinzip. Münster, Aschendorff, 1973, p.1.

[114] DUJARDIN (C.), Van pionier tot dienaar. Profiel van de Belgische missionaris in historisch perspectief. in BOUDENS (R.), Rond Damiaan. Handelingen van het colloquium n.a.v. de honderdste verjaardag van het overlijden van pater Damiaan 9-10 maart 1989. Leuven, Universitaire Pers, 1989, p.147.

[115] MULLER (J.), op. cit. p. 26.

CHARLES (P.), Les dossiers de l'action missionnaire. Louvain, Aucam, 1938-1939, Deuxième Ed., p.136.

[116] geciteerd door DEGRIJSE (O.), op.cit., p.203.

[117] PIROTTE (J.), op.cit., p.34.

[118] geciteerd DEGRIJSE (O.), op.cit., p. 216.

[119] ENGELBERT (M.), op.cit., p.92.

[120] DEGRIJSE (O.), op.cit., p.234.

[121] Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires, De Meester, Wetteren, 1920, 152p.

Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires, Stavele, De Carne, 1926.

Recueil d'Instructions aux Missionnaires, publié par la conférence des Supérieurs des Missions catholiques du Congo belge,Kuyl-Otto, Leuven,1930,104p.

Inzake de houding tegenover de inlandse cultuur, verandert de inhoud van hun instructies niet gedurende de bestudeerde periode.

[122] Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires, De Meester, Wetteren, 1920, p.22.

[123] ut supra.

[124] ibid., p.5.

[125] ibid., p.16.

[126] ibid., p.17.

[127] ibid., p.18.

[128] ibid., p.18.

[129] ibid., p.50.

[130] ibid., p.5.

[131] DE MONTCLOS (X.), Lavigerie, le christianisme et la civilisation, in GADILLE (J.), DERRE (J.), MONTCLOS (X), PLONGERON (B.) en andere, Civilisation chrétienne. Approche historique d'une idéologie XVIIIe-XXe siècle. Paris, beauchesne, 1975, p.310.

[132] Missions Catholiques du Congo belge. op.cit., p.50.

[133] DE MEEUWS (FR). ET STEENBERGHEN (DR), Les Missions Religieuses au Congo Belge. Anvers, 1947, p.76.

[134] Missions Catholiques du Congo belge, op.cit., p.53.

[135] ibid., p.54.

[136] ibid., p.55.

[137] DUJARDIN (C.)., op.cit., p.152.

[138] PIROTTE (J.), op.cit., p.82.

[139] Het bezittelijk voornaamwoord "zijn" is hier niet misplaatst. Leopold II zag zichzelf immers als de "propriéteur" van Kongo Hij beschikte er over als was het inderdaad zijn persoonlijk bezit. In zijn testament liet hij zijn souvereine rechten over de Kongo na als was was het een huis. STENGERS (J.), The Congo Free State and the Belgian Congo before 1914. in GANN (L.H) and DUIGNAN (P), Colonialism in Africa 1870-1960., I, Cambridge, University Press, 1969, p.261-293.