Inculturatie van het christelijk huwelijk in Belgisch Kongo. 1919-1950. De beleidsvorming van de Missie-Oversten omtrent polygamie; hun richtlijnen aan de missionarissen en inwerking op het beleid van de Staat. (Betty Eggermont)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

BESLUIT

 

 

Vooreerst nog dit; juist omdat de problematiek van het monogame huwelijk in Kongo een dik dossier vormt in de archieven, juist omdat wij geloven dat tal van factoren meebepalend zijn voor ieder historisch fenomeen,  - eerder haalden wij al Gurevich aan - houden wij rekening met een waarschijnlijkheidsgraad in ons uiteindelijk besluit. We beperkten ons in de studie immers tot de inschatting van de Oversten van de polygamie en tot de beslissingen in het beleid op het niveau van de Koloniale Raad en de decreten en ordonnanties, als factoren die de vragen van de Missie-Oversten zouden beïnvloeden.

 

Wat haar principes van aanpassing aan de inlandse cultuur ook zijn, hoezeer de Kerk ook beroep doet op de missionarissen om gegevens over deze cultuur, en hun huwelijksgewoontes te verzamelen, de immoraliteit van polygamie staat buiten kijf.  Polygamen kunnen in geen geval toegelaten worden tot de christen gemeenschap. Dit hangt nauw samen met haar concept van regelmatige huwelijken.

 

De Kerk heeft bovendien geen 'harde' middelen om polygamie af te dwingen. Als de gedoopte terugvalt op polygamie, kunnen de misionarissen slechts proberen hem de voorschriften van hun godsdienst in te prenten en hem de sacramenten weigeren.

 

De missie-oversten roepen dan ook de hulp in van de staat om hen te steunen in hun opdracht. Zij vragen enerzijds dat de Staat het monogaam (christelijk) huwelijk erkent, begunstigt, en/of beschermt. Anderzijds vragen zij dat de Staat optreedt tegen polygamie, "le mal", en tegen tal van misbruiken die voortvloeien uit deze institutie en die een hindernis betekenen voor het monogame christelijk huwelijk.

 

Hun vragen veranderen doorheen de tijd. Zij spitsten zich meer en meer toe op de erkenning en de bescherming van het monogame (christelijke) huwelijk.

 

Daar waar zij in 1919 en 1923 tal van maatregelen voorstellen om de misbruiken waartoe polygamie aanleiding geeft, te straffen, spreken zij na 1928 nog enkel over het overspel, de bruidsschatsstijging, en de problematiek van de meisjes die op jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden.

 

Vóór 1928 pleiten zij eveneens voor een repressief optreden voor polygamen, in de buitengewoonterechtelijke centra of bij de zwarten in dienst van blanken.

 

In 1919 al vroegen zij de minister om de erkenning van het christelijk huwelijk. Deze wens zou verder onuitgesproken blijven tot 1928, bij hun instemming met het rapport Rolin.

 

Van dan af reiken hun wensen verder. Tot 1945 zijn daarbij twee strekkingen vast te stellen; Van Wing is van mening dat alle monogame huwelijken beschermd zouden moeten worden mits registratie. Dit standpunt wordt overgenomen door de Oversten in België en ook Van Uytven oppert deze wens in de Beschermingscommissie. De Hemptinne daarentegen wil het gewoonterechtelijk huwelijk laten voor wat het is. Enkel de burgerlijk en christelijk gehuwden zouden tegen polygamie beschermd moeten worden. De inlanders die onder het gewoonterecht leven, beschikken over eigen middelen om zich te verdedigen. Zijn standpunt leeft verder in de vergadering onder voorzitterschap van Dellepiane.

 

We vermoeden dat het tot botsingen was gekomen tussen Van Wing,met eventueel andere mensen die er dezelfde visie op nahielden, enerzijds en Dellepiane en de Hemptinne anderzijds. Vanaf de komst van Dellepiane woont Van Wing de vergaderingen niet meer bij, hoewel hij voordien geen onbelangrijke rol had. We kwamen evenmin op het spoor van correspondentie tussen Van Wing en Dellepiane na 1946 wanneer Van Wing zijn standpunt probeert door te drukken in de Koloniale Raad. Toch verdwijnt hij niet helemaal van de scene. Op de Beschermingscommissie van 1938 en op de vergadering in 1936 wordt gewezen op zijn efficiënt missionair optreden.

 

De vragen die de Missie-Oversten stellen en de verschillende accenten die zij leggen hebben veel te maken met wat zich afspeelt op bestuurlijk niveau. We vermoeden dat de jaren twintig, wanneer de koloniale administrator het "respect voor de gewoonte" claimt, een breukpunt betekende in de geschiedenis van de verhoudingen tussen Kerk en Staat in de kolonie. Dit werd vanaf de publikatie van de Oversten in Revue Congo van 1923 op naam van De Vos in de bronnen gereflecteerd. Het zou kunnen verklaren waarom zij daarna een hele tijd niet meer spreken over de erkenning van het christelijk huwelijk. Hoogstwaarschijnlijk waren we in 1919 getuige van de periode voor de breuklijn.

 

De besprekingen op regeringsniveau in 1928 omtrent het decreet dat voorziet in bescherming van monogamie en overspel, betekenen een versnellingsfactor in de geschiedenis van de vragen die de Oversten stellen aan de overheid. Het rapport Rolin had het christelijk huwelijk (en zelfs het polygaam inlands huwelijk!) voor bescherming vatbaar verklaard. In een eerste instantie beamen zij dit decreet volledig. Pas wanneer zij weet hebben van de twijfels hierrond bij de beleidsmensen, verheffen zij hun stem; het monogaam christelijk huwelijk moet in aanmerking komen voor bescherming. Diezelfde besprekingen verklaren waarschijnlijk ook waarom de Oversten steeds terugkomen op de bestraffing van het overspel. Bigamie en overspel werden over één kam gescheerd door de wetgever.

 

De besprekingen binnen het kabinet blijven aanslepen en de Oversten maken duidelijk dat het hen vooral te doen is om een feitelijke bescherming van het christelijk huwelijk. De titel waaronder dit gebeurt, lijkt hen van minder belang.

 

Vanaf 1945, na de tweede wereldoorlog, spreken zij opnieuw openlijk over de bescherming van het christelijk monogaam huwelijk. Dit had waarschijnlijk te maken met de verontrustende situatie van de kolonie en met het feit dat de wetgever al zolang "in gebreke gebleven" was. Zij hadden niet veel te verliezen.

 

Uit het voorgaande blijkt dat zij in hun vragen rekening houden met het haalbare. Zij zullen indien nodig, heel wat water in de wijn doen. In 1928 komen ze er voor uit dat opportuniteitsoverwegingen de doorslag gaven aan hun instemming met het decreet Rolin. Nadere studie over de discussie binnen het kabinet zal dan ook de authenticiteit van de brief van 1924 kunnen nagaan.Het valt op dat telkens wanneer de Staat een maatregel treft die in de lijn ligt van hun verwachtingen, zij ermee instemmen, ook al hebben zij er hun bedenkingen bij.

 

Men kan zich daarbij de vraag stellen, wat het uiteindelijk streven van de Oversten is. Uit de bronnen zelf is dit niet af te leiden. Om dit te diden staan we staan hier even stil bij de twee vastgestelde strekkingen. Sloot de bescherming van het monogame christelijke huwelijk voor hen al een compromisvorming in of was de mening van Van Wing al een stap dichter bij hun uiteindelijke streven?

 

Om op deze vraag een antwoord te krijgen zouden wij vooreerst de vraag moeten stellen wat de eigenlijke wens van de Kerk is. Wou zij dat de "christelijke" moraal door iedereen, christen of heiden, nageleefd werd, of had zij eerder een geleidelijke groei van een "christelijke gemeenschap" op het oog? Geloven de Oversten dat zij, mits enige steun van de Staat, de maatschappij op een "hoger niveau" kunnen brengen? Denken zij dat, als de Kerk alleen een bescherming geniet van de Staat, zij een grotere aantrekkingskracht kan uitoefenen op de inlanders?  Denken zij aan de "integriteit van de gewoonte" wanneer zij stellen dat de niet-christen inlanders door hun eigen gewoonte geregeerd worden?

 

Haar officieel standpunt tegenover polygamie herziet de Kerk in geen enkel opzicht. Officieel zoekt de Kerk geen enkele toenadering tussen wat zij het "christelijk" en het polygaame huwelijk noemt. Voor de Kerk is het bestaan van een polygame institutie dan ook een hindernis in de verspreiding van het geloof, haar opdracht. Het feit dat de polygaam in de praktijk de rijke man met de meeste invloed is, maakt het de Kerk alleen maar moeilijker.

Dit zou kunnen laten vermoeden dat de Missie-Oversten een algemene opheffing van polygamie wensen. Toch denken we dat zij, los van de mogelijkheden die de wetgever hen biedt, de voorkeur geven aan een exclusieve bescherming van de christenen. In de Beschermingscommissie van 1928 was immers duidelijk gebleken dat het niet zo moeilijk was om alle monogame huwelijken van bescherming te voorzien. Het kerkelijk huwelijk zorgde voor de grootste problemen. In 1931, was met het voorstel van een kleine immatriculatie duidelijk geworden dat de 'verworvendheden' van vorige de vergadering waren teniet gedaan.

 

De vragen van de Oversten gaan gepaard met een inschatting van de 'problematiek'. De eigenschappen die de Oversten toekennen aan de polygamie en de monogamie hanteren zij als een rechtvaardiging van hun vragen. Pas wanneer zij de wettelijke erkenning van het monogame christelijk huwelijk beogen, zullen zij de kwaliteiten van dit huwelijk in het licht stellen. Bij Van Wing valt op dat hij bij de bespreking van de wet op polygamie in 1949, enkel de negatieve effecten van deze institutie duidt. In de commissie Louwers had hij daarnaast ook de kwaliteiten van een monogaam huwelijk aangetoond.

 

Ook hun inschatting verandert doorheen de tijd.

 

Een constante daarbij is dat polygamie de belangen van de inlandse vrouw schaadt en nefast is voor de kolonie.

 

Vanaf 1931 in de beschermingscommissie en meer expliciet vanaf 1932 maken zij hun streven duidelijk: de oprichting van het monogaam christelijk gezin, als basiscel van een christelijke maatschappij. Dit had waarschijnlijk veel te maken met de oprichting van een Apostolische Delegatie in Kongo. Van dan af komen de Missie-Oversten met meer zelfvertrouwen naar buiten. Deze 'nieuwe periode' wordt gereflecteerd in het feit dat de voortzetting van de vergadering van de Oversten onder een nieuwe naam gebeurt. Van dan af treedt de polygaam eveneens de principes van het christelijk huwelijk met de voeten. Hoewel de Staat werkt aan de geleidelijke opheffing van polygamie, erkent zij dit huwelijksideaal niet.

 

In 1945 worden al die elementen dubbel en dik in de verf gezet. De overheid begon met de geleidelijke opheffing van polygamie, maar de maatregelen waren niet efficiënt of hadden zelfs het omgekeerde effect.

De tegenstelling tussen het polygaam en het christelijk huwelijk wordt nu  sterker benadrukt en meer uitgewerkt dan in 1932. De omvang van de christen gemeenschap kan niet meer genegeerd worden.

 

Door de wettelijke miskenning van de nieuwe gewoonte, het christelijk monogaam huwelijk, dreigt de christen gemeenschap die een oplossing biedt voor de maatschappij, gecompromitteerd te worden. Zij bevindt zich immers onbeschermd in een onevenwichtige maatschappij, waarin haar concepten vreemd zijn, en waarvan de polygamie (en de onzedelijkheid) zich uitbreiden. Hoewel er sprake is van een nieuwe vorm van polygamie, wordt deze aanvaard door de gewoonte, want polygamie is een essentieel kenmerk van het inlands huwelijk.

 

In hun brief die erop volgt stellen de Oversten het gebrek van de overheid nog meer expliciet; De miskenning van het christelijk huwelijk is de oorzaak van de onrust in het land. Of met andere woorden, het is in het belang van ieder dat het monogaam christelijk huwelijk erkend en bevorderd wordt.

 

Van Wing legt andere accenten in zijn betoog. De maatschappij waarin de christen zich bevindt lijkt hem niet zo vijandig gezind.       De toename van polygamie is grotendeels te wijten aan de economische activiteit van de blanken en meer in het bijzonder aan de prestaties die de inlander opgelegd werden tijdens de oorlog. Het inlandse huwelijk is in essentie monogaam. Van Wings vraag gaat, niet zozeer uit naar de bescherming van de christen gemeenschap specifiek; hij is bekommerd om de hele inlandse maatschappij.

 

Hij gaat het verst als hij de impakt van de christenen op de maatschappij schetst. De scheiding tussen het gewoonterechtelijk milieu en het buitengewoonterechtelijk milieu verdwijnt geleidelijk aan. Bijna iedereen komt in contact met de westerse en/of christelijke waarden. Eerder was ook hij de eerste om te wijzen op de invloed van het christendom op de gewoonte, in zijn brief in 1928.

 

Voordien wezen de Oversten, slechts heel bescheiden op de mogelijke remmen op de verspreiding van het evangelie, maar zij kwamen toen nog niet voor de dag met een eigenlijke inpakt. De notie die hierover te vinden is in de publikatie van 1923, is waarschijnlijk ook van hem. Toen klonk het in ieder geval nog veel bescheidener. De evolutie was door én kolonialen, én industriëlen én missionarissen teweeggebracht.

 

Moeilijker wordt het als wij willen nagaan wiens belangen de Oversten nu uiteindelijk in het licht stellen. Demografische en morele labiliteit is voor alle partijen, zowel de koloniale administrator, de economische instanties, de Kerk, als de inlander ongunstig. Het verdedigen van de belangen van de inlandse vrouw speelt op lange termijn in op de belangen van de koloniale administratie. Ook de koloniaal, die deel uitmaakt van het democratisch stelsel van het moederland, zal moeten gehoor geven aan deze roep wil hij consequent blijven aan zijn "beschavingszending".

 

Tussen 1932 en 1945 stellen de Oversten hun eigen belang in het licht: de oprichting van een christelijke maatschappij met het christelijk huwelijk als fundament. Vanaf 1945 zullen zij hun belangen gelijk stellen aan het belang van de hele maatschappij. Het valt ons op dat zij slechts éénmaal inspelen op de belangen van de economische ondernemingen in de kolonie; de luiheid van de polygaam wordt enkel door Van Hee in de Beschermingscommissie aangehaald.

 

Ook bij hun inschatting stellen wij vast dat de Kerk inspeelt op wat leeft bij de beleidsmensen. Wanneer de Staat een 'nieuwe' politiek aanhangt, stelt de Kerk zich harder op en spreekt zij hardere taal. Dit blijkt duidelijk in de publikatie van 1923. Wanneer de mening van de Missie-Oversten gevraagd wordt over de invulling van het decreet omtrent overspel en bigamie, legt zij minder nadruk op de eigenschappen van polygamie of monogamie. Van Wing spreekt enkel over de eigenschappen van polygamie als er veel tegenstand komt van de andere leden van de Koloniale Raad op het voorstel van de Minister om polygamie niet langer meer te erkennen. Bij het eerste voorstel in 1949 was hij opvallend stil.

 

Kortom, de missie-oversten hebben tal van manieren geprobeerd om hun vraag hard te maken en de uitvoering ervan mogelijk te maken. Zij kennen eigenschappen toe aan polygamie en monogamie die in hun ogen een wettelijk optreden verdedigen. Wanneer de Oversten in 1945 spreken over een nieuwe gewoonte, spelen zij hoogstwaarschijnlijk in op de idee van "het respect van de gewoonte". In 1946 maakt ook Van Wing hier handig gebruik van; het gewoonterechtelijk huwelijk dat in essentie monogaam is, moet gerespecteerd en dus beschermd worden.

 

In 1931 stelt de Hemptinne een "kleine immatriculatie" voor om zijn doel te bereiken.

 

Ook het zwijgen op bepaalde momenten heeft een 'strategisch' belang.

 

Als wij de gegevens per kanaal bestuderen, lijkt het erop dat de Beschermingscommissie, die op aandringen van de katholieke missionarissen terug in leven geroepen was, het instrument bij uitstek van de Oversten is. Tot de komst van Dellepiane valt op dat de Oversten een aantal maanden voor de bijeenkomst van de Beschermingscommissie vergaderen. Of dit toevallig was, konden wij niet achterhalen.

 

Wat zij niet vragen aan de Minister of aan de Gouverneur, komt wel aan bod in de Commissie. Zowat al hun bekommernissen die zij bespraken op hun vergadering, brengen zij aan bod. Enkele keren wordt duidelijk dat zij rekening houden met wat zij bereikten op de Beschermingscommissie in hun vragen meer naar de overheid toe. In de Commissie hebben zij dan ook de grootste kans om hun wensen door te drukken. Zij verdedigen de politiek van assimilatie en soms gebeurt het dat andere leden oplossingen voorstellen die in de lijn liggen van hun ideeën.  De haalbaarheid speelt ook hier een rol.

 

De religieuzen in de Koloniale Raad functioneren als tussenpersonen om het standpunt van de Oversten te verdedigen. Enkel wanneer Van Wing in de Koloniale Raad zetelt, is het niet meer duidelijk in hoeverre hij nog in contact staat met de Oversten. 

 

Met uitzondering van de publikatie van de Hemptinne over de inlandse politiek, schetsen de Oversten een vrij integraal beeld van de problematiek in verband met polygamie en hun verwachtingen naar de Overheid toe. In 1932 en 1936 zijn de publikaties vrij propagandistisch van karakter; Staat en Kerk werken aan de verbetering van de inlandse maatschappij. In 1945 gebruiken zij deze bron als middel om de overheid onder druk te zetten.

 

Bij hun brieven is eveneens het haalbare dominerend. De brief in 1923 aan de Gouverneur vormt daarop een uitzondering. Wij interpreteren dit eerder als een beleefde verwittiging aan de overheid van de publikatie die zou volgen.

 

Bovendien valt op dat de personen zijn die het standpunt van de Kerk verdedigen in de koloniale Raad, in de commissies van het koloniaal Congres zetelen.

 

Uiteindelijk liggen de beluiten van de regering in 1948 en in 1950 in de lijn van de vragen van de oversten. Het monogame (christelijke) huwelijk wordt mits registratie, wettelijk beschermd tegen tal van "wandaden". Polygamie wordt gestraft in de buitengewoonterechtelijke centra. De inschatting van de situatie door de regering is gelijkaardig aan de ideeën die de missionarissen verspreidden. Bij het ontwerp tegen polygamie in 1949 vallen de gelijkenissen op met de ideeën van de vergadering van de Oversten en de brief van Dellepiane in 1946; de polygamie is diep ingeworteld in de inlandse zeden, de maatschappij kent een gelukkige kentering door de verspreiding van de westerse idealen, er bestaat een "nieuwe polygamie", en er ontstond verwarring doordat de Staat de polygamie erkende. Kortom, de Staat neemt haar verantwoordelijkheid op voor ieder.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende