Kwaliteitszorg binnen politie. Onderzoek naar de toepassing van kwaliteitsmodellen in de Belgische politie. (Annelies De Laender) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Het streven naar kwaliteit is niet meer uit de maatschappij weg te denken. Mensen worden mondiger en eisen steeds meer dat met hun behoeften, noden en verwachtingen rekening wordt gehouden. Deze evolutie merken we niet alleen in de private sector, ook de publieke sector ervaart deze veranderingen.
In dit werk wordt stilgestaan bij de toenemende aandacht van de Belgische politiedienst om in een kwalitatieve dienstverlening te voorzien.
In eerste instantie wordt nader omschreven van wat “kwaliteit” inhoudt. Of beter gezegd: wat precies bedoeld wordt wanneer in dit werk wordt gesproken over kwaliteit of een kwalitatieve dienstverlening.
Ten tweede wordt het kader geschetst waarbinnen de Belgische politie aan kwaliteitszorg doet. Kwaliteitszorg is daarbij een onderdeel van het ruimere concept van Community Oriënted Policing (COP).
Verder wordt een vijftal managementmodellen beschreven die een instrument kunnen zijn om tot een kwalitatieve organisatie te komen. Ze kunnen dan ook beter kwaliteitsinstrumenten in plaats van kwaliteitsmodellen worden genoemd. De besproken managementmodellen zijn het EFQM Model, het INK-managementmodel, het CAF model, het Baldrige National Quality Program, en de Balanced Scorecard.
Vervolgens wordt een aantal toepassingen van de opgenomen modellen besproken en toegelicht. Vier Belgische politiezones zijn aangezocht om enige toelichting bij hun toepassing te geven. Aan de hand van de bevindingen worden een aantal kritische succesfactoren gedistilleerd. Jammer genoeg is geen toepassing van het Baldrige National Quality Program opgenomen. Dit is geheel te wijten aan het feit dat door het National Institute of Statistics and Technology (NIST) geen toestemming werd gegeven om deze te verwerken.
In laatste instantie worden een aantal slotbeschouwingen gemaakt waarbij de vier behandelde vragen worden beantwoord in het kader van de Belgische politie.
Hoofdstuk 1: Wat is kwaliteit?
In het Vandale woordenboek[1] vinden we volgende omschrijving van het begrip “kwaliteit”.
kwa·li·teit (de ~ (v.), ~en)
1 bepaalde gesteldheid, hoedanigheid, mate waarin iets geschikt is om voor een bepaald doel gebruikt te worden => soort
2 goede eigenschap
3 hoedanigheid, functie
4 [spel] het verschil in waarde tussen bv. een toren en een paard of loper [in het schaakspel]
Dit is nogal een beperkte omschrijving en dus moeten we op zoek naar een iets duidelijkere benadering.
Volgens van Aerschot is kwaliteit “het voldoen aan de gebalanceerde eisen en verwachtingen van alle belanghebbenden”[2]. Verder vinden we als omschrijving van kwaliteit ook dat het een geheel van eigenschappen en karakteristieken is van een product of een dienst die ervoor zorgen dat aan de gestelde en impliciete eisen van de klant voldaan wordt[3].
Noordegraaf gaat echter nog verder dan dit. Hij vult het begrip “kwaliteit” in als bestaande uit: dienstverlening, systeemzorg en aanspreekbaarheid[4].
Dienstverlening houdt in dat kwaliteit betekent dat er goede producten/diensten worden afgeleverd die voldoen aan de wensen van de klant. Kwaliteit is in dit geval gelijk te schakelen met effectiviteit. Hier gaat het enkel om de manier waarop de dienstverlening door de klant (in ruime zin) wordt ervaren.
Systeemzorg omschrijft hij als de voorwaarden die binnen de organisatie moeten aanwezig zijn om het produceren van kwalitatieve producten en/of diensten mogelijk te maken. Kwaliteit is hier te begrijpen als een sfeer van betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid dat de mogelijkheden voor handen zijn om kwalitatieve producten en/of af te leveren. Het gaat dus om de wijze waarop producten worden gecreëerd.
Aanspreekbaarheid kan vertaald worden als open en transparant zijn naar buiten. Het houdt in dat een organisatie kwalitatief handelt als ze kan worden afgerekend op haar prestaties door al haar belanghebbenden en als haar bestuur, toezicht en verantwoording goed is georganiseerd. Kwaliteit impliceert hier legitimiteit. Een organisatie die voor haar belanghebbenden aanspreekbaar is en open is over haar prestaties tegenover die groepen zal een sterke legitimiteit verwerven.
Volgens Noordegraaf moet het kwaliteitsdenken objectief, intentioneel en optimistisch zijn. Ten eerste moet het denken rond kwaliteit de mogelijkheid geven een aantal feiten onder ogen te zien, een organisatie wordt geconfronteerd met zichzelf. Ten tweede moet kwaliteitsdenken bewust gebeuren. Een organisatie moet zich ervan bewust zijn dat ze aan de hand van die feiten een aantal beslissingen kan nemen over wat er moet gebeuren. Ten derde moet het meten van kwaliteit niet als iets negatiefs worden ervaren. Het evalueren van de werking van een organisatie is heel verrijkend voor haar toekomstig bestaan. Door de kwaliteit in al zijn facetten te meten, krijgt men een duidelijk beeld van hoe het loopt en wat er verbeterd kan worden.
We willen de aandacht op vestigen dat het binnen een overheidscontext nogal moeilijk is om kwaliteit te meten omdat of een beleid/bestuur goed gevoerd wordt of niet een subjectief gegeven is. Wat voor de ene klant een kwalitatieve organisatie is, is dit niet voor de andere klant. Noordegraaf treedt dit punt bij doordat hij kwaliteit opvat als bestaande uit drie benaderingen: kwaliteit vanuit de primaire ervaring, kwaliteit vanuit secundaire kenmerken en kwaliteit van een tertiaire orde. Of een product/dienst kwalitatief is of niet wordt bepaald door de (primaire) ervaring die de klant ermee heeft. Anderzijds wordt kwaliteit ook door de kenmerken van het product bepaald. Daarnaast is ook de kwaliteit van het productieproces in beschouwing te nemen.
Uit deze omschrijvingen van het begrip “kwaliteit”, kunnen we opmerken dat dit begrip “eng” en “breed” te definiëren is. In de enge benadering wordt kwaliteit opgevat als het leveren van een goede dienstverlening aan de klant (zowel de cliënt, de medewerkers als de maatschappij). Een goede dienstverlening betekent dat wat de organisatie aanbiedt in overeenstemming is met noden, behoeften en verwachtingen van al haar belanghebbenden. In de brede benadering houdt kwaliteit naast een goede dienstverlening in dat een organisatie ook producten aflevert die de kenmerken van kwalitatieve producten heeft. Deze producten komen tot stand door middel van processen die op een efficiënte manier verlopen.
Kwaliteit is dus samen te vatten in een effectieve en een efficiënte organisatie. Dit alles impliceert dat een organisatie een hoge mate aan legitimiteit verwerft in de maatschappij in ruime zin en dat daardoor haar voortbestaan verzekerd is.
Figuur 1: Brede en enge benadering van kwaliteit (eigen tekening)
In dit werk wordt ervoor gekozen om “kwaliteit” op te vatten in zijn meest brede benadering en wordt het handelen van een overheid als “kwalitatief” beschouwd wanneer ze op een efficiënte en effectieve manier optreedt. Effectiviteit die overeenstemt met het leveren van die producten/diensten die het meeste effect hebben in de maatschappij, die dus het meest voldoen aan de verwachtingen, noden en behoeften van de belanghebbenden. Efficiëntie houdt in dat die producten/diensten tot stand komen in processen die gestroomlijnd verlopen.
Figuur 2: Kwaliteit als efficiëntie en effectiviteit (eigen tekening)
De brede benadering in dit werk van “kwaliteit” valt in sterke mate samen met het concept “integrale kwaliteitszorg”. “Integrale kwaliteitszorg” is te omschrijven als het continu werken aan het verbeteren van alles wat we doen doorheen de hele organisatie en dit op basis van algemeen bekende en gebruikte systemen en met medewerking van iedereen[5]. Het gaat met andere woorden om kwaliteit door en voor iedereen. Het is niet enkel een integrale kwaliteitszorg, de zorg om kwaliteit is ook geďntegreerd in de hele organisatie. Iedereen neemt eraan deel.
Hoofdstuk 2: Kader voor kwaliteitszorg binnen belgische politie
2.1 Wettelijk kader
Het wettelijke kader waarbinnen de kwaliteitszorg van de Belgische politie plaatsvindt, strekt zich over:
- Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geďntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus[6]
- Tal van uitvoeringsbesluiten waaronder het “Koninklijk Besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking te verzekeren”[7] dat in dit kader van belang is
- Drie ministeriële omzendbrieven:
o Ministeriële omzendbrief PLP 10
o Ministeriële omzendbrief CP 1
o Ministeriële omzendbrief CP 2
De Ministeriële Omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking[8], is een becommentarieerde versie van het Koninklijk Besluit van 17 september 2001. De notie “gelijkwaardige minimale dienstverlening” houdt in dat ten minste de zes functies die in het KB worden vermeld, worden verzekerd ten gunste van de hele bevolking. Als maatstaf voor de zes functies van basispolitiezorg wordt een veronderstelling gemaakt van de noden en verwachtingen van de burgers. Verder wordt er ook opgemerkt dat de lokale politiekorpsen voldoende capaciteit en ondersteunende activiteiten moet voorzien zodat die zes functies op een kwalitatief hoogstaande manier kunnen worden aangeboden en uitgevoerd. De zes functies van basispolitiezorg zijn: wijkwerking, onthaal, interventie, politionele slachtofferbejegening, lokale opsporing en lokaal onderzoek, handhaving van de openbare orde. Achter deze brede invulling van de politietaak gaat de Community (Oriënted) Policing-filosofie schuil.
Wat precies met deze filosofie bedoeld wordt, wordt verduidelijkt in de Ministeriële Omzendbrief CP 1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geďntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus[9]. Het uitgangspunt rond het concept ‘Community Policing’ kent twee basisprincipes:
- het gezamenlijk streven naar een hogere levenskwaliteit voor onze landgenoten
- het streven naar een hoogwaardige kwalitatieve dienstverlening aan onze bevolking
Een gemeenschapsgerichte politie is een politie die in de maatschappij geďntegreerd is, die instaat voor een ruime aanpak van de veiligheid en van de leefbaarheid.
‘Community (Oriënted) Policing’ is gebaseerd op vijf pijlers:
Externe oriëntering
Probleemoplossend werken
Partnerschap
Afleggen van verantwoording
Bekwame betrokkenheid
1. Externe oriëntering
De politie is geďntegreerd in de samenleving en is daardoor goed op de hoogte van wat reilt en zeilt in de maatschappij. Daardoor kan ze gepast inspelen op de veiligheid en leefbaarheid in de samenleving.
2. Probleemoplossend werken
Niet enkel reageert de politie op criminaliteit en/of conflicten in de samenleving, ze identificeert ook de onderliggende factoren van criminaliteit en conflicten in de samenleving zodat hun prevalentie wordt verkleind.
3. Partnerschap
De integrale en geďntegreerde veiligheidszorg kan maar tot een goed einde worden gebracht en leiden tot een verhoogde veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door samenwerking met diverse partners. De politie moet zich bewust zijn van de nood aan die partnerschappen.
4. Afleggen van verantwoording
De betrokkenheid van de politie met de samenleving en de samenwerking met diverse partners met als doel een veilige en leefbare samenleving impliceert verantwoording. Verantwoording van de politie zowel ten aanzien van de maatschappij als ten aanzien van zijn partners voor de geformuleerde antwoorden op de noden en vragen van de samenleving.
5. Bekwame betrokkenheid
Er moeten mogelijkheden zijn zowel bij de politiediensten als bij de verschillende bevolkingsgroepen om gezamenlijk in te staan voor de aanpak van veiligheids- en leefbaarheidproblemen, dienstverlening en veiligheid en zekerheid te verzekeren. Die betrokkenheid impliceert verantwoordelijkheid. Met andere woorden, iedereen die in het veiligheids- en leefbaarheidvraagstuk betrokken is, krijgt een bepaalde verantwoordelijkheid voor het slagen van het opzet. Die verantwoordelijkheid houdt niet alleen in dat betrokkenen zich verantwoordelijk moeten gedragen, maar die verantwoordelijkheid impliceert op zijn beurt het afleggen van verantwoording.
Deze CP 1 geeft de culturele omkadering weer waarbinnen de politiehervorming van 1998 moest plaatsvinden.
De Ministeriële omzendbrief CP 2 betreffende het bevorderen van de organisatieontwikkeling van de lokale politie met als finaliteit een gemeenschapsgerichte politiezorg[10], schept een gemeenschappelijk referentiekader waarbinnen kwaliteitszorg binnen de lokale politie moet plaatsvinden. Deze CP 2 geeft de structurele invulling van de politiehervorming van 1998. Zoals in deze omzendbrief staat: “Deze omzendbrief heeft nu tot doel een kader aan te bieden om een visiegedreven - lange termijnbenadering te realiseren met het oog op gemeenschapsgerichte politiezorg (zoals gedefinieerd in de Omzendbrief CP1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van toepassing op de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (1))”.
2.2 Referentiekader voor kwaliteitszorg binnen de lokale politie[11]
Kwaliteitszorg vindt binnen de lokale politie plaats in het brede kader van organisatieontwikkeling.
Organisatieontwikkeling is nodig om te kunnen voldoen aan de eisen en verwachtingen van al haar belanghebbenden, om doelgericht een balans te vinden tussen die eisen en verwachtingen van al deze belanghebbenden, om tot duurzame en maatschappelijk verantwoorde resultaten te komen en om doelgericht en stapsgewijs te groeien en te evolueren zowel binnen eenzelfde groeifase als naar een hogere. Die ontwikkeling van de politie naar een gemeenschapsgerichte politie gebeurt vanuit een streven naar optimale kwaliteit zodat uiteindelijk een veilige en leefbare samenleving gerealiseerd wordt.
Leveren van kwaliteit betekent binnen de lokale politie:
- “De goede dingen doen”
Het gaat hier om resultaatgerichtheid. Met andere woorden: effectief, doeltreffend zijn zodat alle belanghebbenden aanvoelen dat aan hun eisen en verwachtingen wordt voldaan.
- “De dingen goed doen”
Niet onbelangrijk om tot een kwalitatieve dienstverlening te komen is een transparante organisatie. Transparantie om de inzet van mensen en middelen, namelijk efficiënt, legaal, professioneel, klantgericht en dienstverlenend handelen.
- “De dingen beter doen”
Wil de organisatie haar belanghebbenden tevreden blijven stellen, dan zal ze continue verbetering en vernieuwing moeten doorvoeren.
- “De dingen doen doen en samen doen”
Samenwerking houdt in dat de beschikbare competenties binnen de politieorganisatie enerzijds en bij de partners anderzijds zo optimaal mogelijk worden gebruikt. Hier is vertrouwen nodig overigens de basis van elke vorm van partnerschap.
Dit alles kan maar door een leiderschap met lef. Dit is leiderschap waarbij er een duidelijke, heldere en uitdagende koers wordt gevaren die de richting aangeeft waarin een organisatie zich moet ontwikkelen. Niet alleen is met het oog op een gemeenschapsgerichte politiezorg nood aan een duidelijke structuur, ook moet er zorg gedragen worden van een aangepaste cultuur. Zowel de partners als de medewerkers moeten voldoende ruimte krijgen om zich als betrokkene op te stellen en inspraak te hebben vanuit die positie.
2.3 De evolutie van een ‘geweldgerichte’ naar een ‘gemeenschapsgerichte’ politieorganisatie[12]
De laatste decennia zien we een evolutie van een politie die geweld gebruikt als ‘ultimum remedium’ en zien we een toenemende nadruk op andere vormen van conflictoplossing en preventie. Er wordt dus meer en meer gestreefd naar een politieorganisatie die de ‘community oriënted policy-filosofie’ als uitgangspunt neemt. In België kadert die evolutie van een repressieve naar een gemeenschapsgerichte politie in het ruimere concept van de ‘integrale veiligheidszorg’ als antwoord op de legitimiteits- en effectiviteitscrisis die politie en gerechtelijk apparaat sinds de jaren ’80 van de twintigste eeuw ondergaat.
In de jaren ’80 hebben maatschappelijke veranderingen geleid tot toenemende criminaliteit en toenemende onveiligheidsgevoelens die niet konden worden gereduceerd door de bestaande organisaties van politie en gerecht. De politie van toen functioneerde volgens de traditionele politiemodellen zoals het militair-bureaucratische en het lawful-policing model. Binnen het militair-bureaucratische model staan hiërarchische en interne discipline centraal en het doel is het behouden van de openbare orde. Een politieorganisatie die functioneert volgens het lawful-policing model heeft wetshandhaving als middel en misdaadbestrijding als doel. Verder is het gebruik van legaal geweld of dwang een typisch kenmerk van politie.
Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 bereikt de genoemde legitimiteits- en effectiviteitscrisis zijn hoogtepunt in België nadat door een aantal parlementaire onderzoekscommissies chronische, contraproductieve disfuncties aan het licht werden gebracht. Als antwoord hierop ontstond het concept ‘integrale veiligheidszorg’ dat eigenlijk het best te vertalen is als ‘veiligheid voor en door iedereen’. De veiligheid die beoogd wordt, heeft naast een integrale ook een geďntegreerde werking. Horizontaal geďntegreerd betekent dat alle actoren binnen eenzelfde niveau streven naar een verhoogde veiligheid. Het gaat hier dus om een keten van proactie, preventie, repressie en nazorg. Verticale integratie houdt in dat de verschillende niveaus samenwerken om tot een veilige samenleving te zorgen, van burger tot maatschappelijke instellingen. Het gaat om een partnerschap tussen deze actoren.
Uit deze evolutie van een ‘geweldgerichte’ naar een ‘gemeenschapsgerichte’ politiezorg kunnen we besluiten dat de Belgische politiedienst in de loop der jaren een steeds ruimere rol in de maatschappij heeft toebedeeld gekregen. Deze rolverbreding heeft echter ook een schaduwzijde. Het gevaar van deze ruime sociaal-maatschappelijke rol brengt het gevaar tot rolverwarring en grenzenvervaging met zich mee[13]. De politiedienst voelt zich ‘manusje van alles’ en dreigt ook door buitenstaanders als algemene probleemoplosser te worden gezien. In die zin dreigen de grenzen tussen de politiedienst en de sociale bijstandsdiensten te vervagen.
Hoofdstuk 3: De verschillende kwaliteitsmodellen per land gerangschikt, vergeleken en geanalyseerd
3.1. EFQM model[14]
3.1.1 Acht basisconcepten
Aan de basis van dit model liggen acht concepten:
- Results oriëntation (resultaatgerichtheid)
Een organisatie die zich wil onderscheiden van een andere organisatie, moet dit doen door resultaten te boeken. Het begrip ‘resultaten’ moet hier in de ruimst mogelijke betekenis van het woord worden begrepen. Het gaat hierbij zowel om output als outcome. Dus niet alleen over de producten die door de organisatie worden voortgebracht, maar evenzeer over het effect van die producten op de omgeving buiten de organisatie. Zowel de invloed op de partners binnen dezelfde sector/netwerk als binnen de maatschappij in de ruimste zin van het woord. Een organisatie kan zich maar onderscheiden van de andere in de sector of maatschappij waarin ze functioneert als ze erop gericht is om resultaten te boeken. Het is ook deels op deze manier dat haar legitimiteit wordt bepaald. Een organisatie die geen resultaten boekt, dreigt haar bestaansreden te verliezen.
- Customer focus (klantgerichtheid)
Voor een organisatie is het belangrijk om zicht te hebben op de noden, behoeften en verwachtingen van bestaande of potentiële klanten. Op die manier kan ze haar aanbod van producten beter afstemmen op wat er nodig is. De organisatie is zo ook in staat om zich te onderscheiden van haar concurrenten. Het is de bedoeling om aan de hand van monitoring voortdurend na te gaan of vraag (noden en behoeften van klanten) en aanbod overeenstemmen en om aanpassingen te doen aan het aanbod aan de hand van de vraag.
- Leadership and constancy of purpose (leiderschap en doelgerichtheid)
Een leider wordt in dit model gedefinieerd als iemand die duidelijk aangeeft in welke richting de organisatie moet gaan en ook in staat is om dit alles te communiceren. Een leider schept als het ware de structuur waarbinnen de organisatie functioneert, hij schept de randvoorwaarden waarbinnen iedereen kan functioneren. Het uiteindelijke doel is dat de organisatie zich kan profileren zodat ze aantrekkelijk is voor alle belanghebbenden. Leiders op verschillende niveaus zetten elkaar dan ook voortdurend aan tot betere prestaties zodat een synergetisch effect ontstaat. De leiders zijn de rots in de branding. In tijden van onrust zijn zij het die de koers moeten blijven varen die voorop gesteld was. In een snelle en voortdurende veranderende omgeving passen ze de koers die de organisatie vaart aan.
- Management by processes and facts (managen van processen rekening houdend met de omgeving)
Naast de resultaten (producten) die de organisatie boekt, is het ook van belang om aandacht te hebben voor de manier waarop deze resultaten tot stand komen. Tevens is het belangrijk te beseffen dat er factoren zijn die hun invloed hebben op die ‘productieprocessen’ en te weten welke die factoren zijn.
- People development and involvement (ontwikkeling van werknemers en stimulering hiertoe)
Om haar doelen te kunnen bereiken, zal de organisatie moeten zorgen dat ‘de juiste man (vrouw) op de juiste plaats’ zit. Zowel bij de aanwerving als in het verloop van de loopbaan moet de organisatie erin slagen om de aanwezige en de te ontwikkelen competenties van haar personeel in kaart te brengen. Het stimuleren van werknemers tot het benutten of uitbreiden van hun competenties is deel van het beleid binnen de organisatie. Op deze manier moet het voor de organisatie mogelijk zijn om haar vooropgestelde strategie waar te maken.
- Continuous learning, innovation and improvement (continu leren, vernieuwen en verbeteren)
Dit concept is eigenlijk het best te verwoorden met de volgende uitspraak: ‘Stilstaan is achteruit gaan’. Het komt er als organisatie dus op aan om voortdurende aan de organisatie te blijven werken. Een organisatie is nooit af, er moet voortdurend aan gesleuteld worden om mee te blijven spelen op de markt, binnen de sector en binnen de maatschappij. Een moment van zwakte kan nefast zijn voor het voortbestaan van de organisatie. Alert blijven is een noodzaak om de greep op de zaken niet te verliezen. Inspelen op trends, voorspellen van evoluties, het voortdurend updaten van de organisatie op elk niveau en het voortdurend wikken en wegen van de resultaten van de organisatie door vergelijking met andere organisaties zijn daarvoor goede methoden.
- Partnership development (partnerships opzetten)
Wil een organisatie succesvol zijn, dan is het belangrijk om samen te werken met andere organisaties binnen of buiten de eigen sector. Het uiteindelijke doel van de samenwerking is verrijking, een meerwaarde betekenen voor elkaar. Door uitwisseling van ‘good practices’ bijvoorbeeld kunnen organisaties kostenbesparend werken. Organisaties ‘dwingen’ elkaar binnen die samenwerking ook naar een hoger niveau van dienstverlening. De samenwerking omvat dus zowel uitwisseling van expertise, middelen en kennis.
- Corporate social responsibility (als organisatie verantwoording afleggen aan de omgeving, maatschappij in ruime zin)
Dit concept komt tot uitdrukking in de waarden van de organisatie en is best geďntegreerd in de hele organisatiecultuur. Een organisatie die zich wil onderscheiden van de andere moet zich verantwoordelijk gedragen en in het kader daarvan aan alle betrokkenen, belanghebbenden verantwoording afleggen. Door middel van die open communicatie kennen beide partijen elkaars verwachtingen. Dit kan alleen de dienstverlening ten goede komen. De organisatie is zich ter dege bewust van de impact op de huidige en toekomstige maatschappij. De bedoeling is om een maximale positieve impact op de omgeving te hebben en een negatieve impact te voorkomen.
3.1.2 Negen componenten
Deze negen basisconcepten worden ingevuld door middel van negen componenten (door EFQM zelf ‘criteria’ genoemd).
De negen componenten zijn:
- Leadership (leiderschap)
De taak van de leidinggevenden is heel omvangrijk:
o Ontwikkelen van de missie, visie en waarden van de organisatie en aannemen van een voorbeeldfunctie bij het in de praktijk brengen van die visie, missie en waarden.
o Ontwikkelen, implementeren en verbeteren van het ‘organisatie management systeem’.
o Onderhouden van de relaties met klanten, partners en vertegenwoordigers van de samenleving.
o Verspreiden van een organisatiecultuur bij de medewerkers die gericht is op het behalen van prestaties.
o Oog hebben voor een veranderende omgeving en het bijsturen van de organisatie aan de veranderingen.
- Policy and strategy (beleid en strategie)
Vooraleer het beleid en de strategie van een organisatie kunnen worden bepaald moet een inschatting worden gemaakt van de huidige en toekomstige noden en verwachtingen van alle belanghebbenden. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van verschillende methoden: prestatiemeetsystemen, onderzoek, studie en activiteiten buiten de organisatie. Wanneer een organisatie op de hoogte is van wat van haar verwacht wordt, worden beleid en strategie ontwikkeld. Bij een verandering in de verwachtingen wordt zowel het beleid als de strategie verbeterd en aangepast. Belangrijk is tevens dat het beleid en de strategie worden meegedeeld en opgebouwd binnen het referentiekader van de kernprocessen.
- People (mensen)
De capaciteit aan mensen wordt zo goed als mogelijk gepland, begeleid en verbeterd. Daarnaast worden kennis en competenties geďdentificeerd, verder ontwikkeld en ondersteund. Tussen de organisatie en zijn medewerkers wordt een sfeer van dialoog gecreëerd. De medewerkers genieten waardering, erkenning en de organisatie draagt zorg voor hen.
- Partnerships and resources (samenwerking en middelen)
Het gaat hier om het onderhouden van relaties met externe partners. Daarnaast worden financiën, gebouwen, materiaal, technologie, kennis en informatie beheerd.
- Processes (processen)
Processen worden uitgetekend en beheerd. Indien nodig, worden ze verbeterd zodat de organisatie kan tegemoet komen aan de veranderde noden en verwachtingen bij de belanghebbenden. Binnen deze processen worden producten en diensten in overeenstemming met deze noden en verwachtingen ontwikkeld en afgeleverd. Ook de relaties met de (interne en externe) klanten worden onderhouden en beheerd.
De volgende vier componenten zijn de resultaatgerichte componenten van het EFQM model. In deze gebieden wordt nagegaan of de organisatie resultaten boekt aan de hand van twee instrumenten: het meten van percepties van de verschillende belanggroepen en het meten, voorspellen en verbeteren van prestaties aan de hand van prestatie-indicatoren.
- Customer results (resultaten bij de klanten)
Bij het peilen naar de perceptie van de klanten van de organisatie worden volgende categorieën van indicatoren bevraagd:
o Het algemeen beeld van de organisatie: toegankelijkheid, communicatie naar de klant, transparantie, flexibiliteit,...
o Producten en diensten: kwaliteit, waarde, betrouwbaarheid, levering,...
o Verkoop en dienst na verkoop: capaciteiten en gedrag van de werknemers, advies en ondersteuning, mogelijkheid tot indienen van een klacht,...
o Loyaliteit: intentie om nog latere aankopen te doen, de wil om de organisatie aan iemand anders aan te raden,...
Daarnaast probeert de organisatie door resultaatmeting aan de hand van prestatie-indicatoren, haar prestaties in kaart te brengen zodat ze haar toekomstige prestaties kan voorspellen en verbeteren. In die zin wordt het algemeen beeld gemeten aan de hand van de manier waarop de organisatie in de pers komt, de mate waarin ze op vlak van haar producten en diensten competitief is met andere dienstverleners, het aantal klachten over haar producten, de mate waarin aan de vraag tot klachtenbehandeling kan worden voldaan,...
- People results (resultaten bij de medewerkers)
In het kader van de resultaten bij de medewerkers wordt gepeild naar de tevredenheid en motivatie van de werknemers. De prestaties van de medewerkers worden gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren zoals de bereikte competenties, de productiviteit, ... Daarnaast wordt nagegaan of en hoe deze prestaties kunnen verbeteren.
- Society results (resultaten in de maatschappij)
Voor het meten van de resultaten van de organisatie in de maatschappij wordt op vlak van perceptie ondermeer aandacht besteed aan de mate waarin de organisatie erin slaagt om tegemoet te komen aan de noden en verwachtingen van de maatschappij, aan de mate waarop de organisatie door haar activiteit impact heeft op de lokale, nationale en wereldeconomie,...
- Key performance results (resultaten van de sleutelactiviteiten)
De resultaten met betrekking tot de sleutelactiviteiten is de organisatie vooral geďnteresseerd in de financiële en niet financiële outcomes. Voor het voorspellen van die outcomes wordt gebruik gemaakt van financiële (cashflow, depreciatie,...) en niet-financiële (processen, technologie, kennismanagement) informatie.
Figuur 3: het EFQM Model[15]
Deze negen componenten maken het mogelijk dat de negen basisconcepten kunnen worden ingevuld. Vanuit dit oogpunt worden deze componenten ook wel ‘enablers’ genoemd. Ze scheppen het kader waarbinnen de basisconcepten kunnen worden waar gemaakt.
Naast de ‘enablers’ vinden we in het model ook een blok ‘resultaten’ terug. Dit zijn zowel de resultaten van de organisatie bij haar klanten, personeel en in de maatschappij. Deze resultaten moeten het mogelijk maken om een terugkoppeling te maken naar de componenten van het model. De vastgestelde ‘resultaten’ moeten idealiter zorgen dat er aanpassingen worden gedaan aan de basiscomponenten zodat de organisatie een voortdurende vernieuwing en verbetering ondergaat.
Elke component in het model bestaat uit verschillende facetten[16]. Die gelaagdheid van de componenten (zowel van de enablers als de resultaten) heeft als gevolg dat de basiscriteria worden ingevuld op een interactieve manier. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld het basisconcept ‘results oriëntation’ wordt vervuld door facetten A, B, C en D van de component ‘beleid en strategie’, door facet B van de component ‘mensen’, door facet A en B van de component ‘processen’.
Ook de componenten van het resultatenblok kennen deze gelaagdheid. Elke component bestaat enerzijds uit het meten van de gepercipieerde resultaten en het meten van prestatie-indicatoren anderzijds. Het bereiken van het basisconcept ‘results oriëntation’ gebeurt door het meten van de effecten (resultaten) bij de klanten, bij het personeel, in de maatschappij en op de sleutelconcepten. Het meten van deze resultaten maakt echter ook deel uit van het nagaan of de processen op een degelijke manier werden gemanaged. Er is binnen het model tussen de verschillende componenten dus sprake van verwevenheid.
3.1.3 Methodiek
‘Hoe werkt dit model concreet?’ is de vraag die we bij deze willen beantwoorden.
3.1.3.1 Werkwijze voor de organisatiegerichte criteria (criteria 1, 2, 3, 4 en 5)
Elk criteria (‘enabler’) bestaat uit verschillende facetten/onderdelen. Per facet wordt een score gegeven in de vorm van percentages. De verdeling van de scores ziet er als volgt uit:
- 0%: er is geen bewijs van aanwezigheid
- 25%: er is een beetje bewijs van aanwezigheid
- 50%: er is bewijs van aanwezigheid
- 75%: er is duidelijk bewijs van aanwezigheid
- 100%: er is onweerlegbaar bewijs van aanwezigheid
De scores van de verschillende onderdelen van een component worden opgeteld en per component wordt er het gemiddelde berekend door het totaal van de componenten te delen door het aantal componenten[17]. Het berekenen van het gemiddelde per criteria geeft aan dat elk facet van een ‘enabler’ heeft hier hetzelfde gewicht in de berekening en dus als even belangrijk wordt aanvaard.
3.1.3.2 Werkwijze voor de resultaatgerichte criteria (criteria 6, 7, 8 en 9)
Voor de resultatenzijde wordt een andere werkwijze gebruikt.
De scoreverdeling bij de resultaatgebieden is als volgt:
- 0%: geen resultaten of informatie daaromtrent
- 25%: de resultaten dragen Ľ van de relevante doelen en activiteiten
- 50%: de resultaten dragen ˝ van de relevante doelen en activiteiten
- 75%: de resultaten dragen ľ van de relevante doelen en activiteiten
- 100%: de resultaten dragen alle relevante doelen en activiteiten
De verschillende facetten van de resultaatgerichte gebieden krijgen een score van 0-100% en daarna worden ze vermenigvuldigd met hun gewicht.
De verschillende facetten van de resultaatgebieden krijgen dus –in tegenstelling tot die bij de organisatiegerichte criteria- wel verschillende gewichten toegekend.
Resultaatgebieden 6, 7 en 8 bestaan uit: het meten van de percepties en het voorspellen van de werking van de organisatie aan de hand van prestatie-indicatoren.
Voor de resultaatgebieden 6 (klanten) en 7 (medewerkers) wordt een gewicht van 0,75 toegekend aan de perceptiemetingen en een gewicht van 0,25 toegekend aan het voorspellen van de gedragingen van klanten en medewerkers aan de hand van prestatie-indicatoren. Concreet betekent dit dat een excellente organisatie drie maal meer belang moet hechten aan de percepties van deze twee belangengroepen dan aan de evolutie in hun noden en verwachtingen.
Voor resultaatgebied 8 (maatschappij) is de toekenning van gewichten net omgekeerd. Meer bepaald aan de percepties van de maatschappij ten aanzien van de organisatie wordt een gewicht van 0,25 toegekend, aan de voorspelling van trends in de maatschappij aan de hand van prestatie-indicatoren wordt een gewicht van 0,75 toegekend. Concreet betekent dit dat een excellente organisatie meer belang moet hechten aan de evolutie van de noden en verwachtingen van de leden van de maatschappij dan dat ze aandacht moet hebben voor de manier waarop ze door de maatschappij wordt gepercipieerd.
Bij resultaatgebied 9 (sleutelactiviteiten) wordt een gelijk gewicht van 0,50 toegekend aan de (financiële en niet-financiële) outcomes van de sleutelactiviteiten en aan de prestatie-indicatoren van die sleutelactiviteiten.
3.1.3.3 Berekening van de totale punten
We hebben nu per basiscomponent een getal. Dit getal wordt dan nog gewogen volgens volgende factoren:
- Leadership: gewicht: x 1,0 (aandeel van 10 % in de totaalscore)
- People: gewicht: x 0,9 (aandeel van 9% in de totaalscore)
- Policy & Strategy: gewicht: x 0,8 (aandeel van 8% in de totaalscore)
- Partnerships & Resources: gewicht: x 0,9 (aandeel van 9% in de totaalscore)
- Processes: gewicht: x 1,4 (aandeel van 14% in de totaalscore)
- People Results: gewicht: x 0,9 (aandeel van 9% in de totaalscore)
- Customer Results: gewicht: x 2,0 (aandeel van 20% in de totaalscore)
- Society Results: gewicht: x 0,6 (aandeel van 6% in de totaalscore)
- Key Performance Results: gewicht: x 1,5 (aandeel van 15% in de totaalscore)
Op basis van deze gewichtverdeling kunnen we besluiten dat de gebieden ‘leadership’, ‘processes’, ‘customer results’ en ‘Key Performance Results’ doorslaggevend zijn in het bepalen van de mate van de kwaliteit van de dienstverlening van een organisatie.
De score die uiteindelijk bekomen wordt, is een score op 1000. Indien een organisatie een score heeft lager dan 400 hoort ze in het stadium van ‘Commited to Excellence’. Daarvoor moet niet meer gebeuren dan de negen criteria van het EFQM model toepassen. Vanaf een score van 400 of meer op 1000 komt een organisatie in de categorie ‘Recognised for Excellence’. Vanaf 600 op 1000 maakt een organisatie kans op de European Quality Award.
3.2. Het INK managementmodel[18]
Het uitgangspunt van dit model zijn vijf kenmerken die aan een excellente organisatie worden toegeschreven: leiderschap met lef, resultaatgerichtheid, continu verbeteren, transparantie en samenwerking.
In dit model worden de processen binnen de organisatie centraal gezet. Verder wordt er gesproken van ‘aandachtsgebieden’ in plaats van ‘criteria’.
Binnen de ‘aandachtsgebieden’ is er een tweedeling te bemerken tussen de organisatiegebieden enerzijds en de resultaatgebieden anderzijds.
De organisatiegebieden beschrijven de inrichting en verrichting van de organisatie, de resultaatgebieden beschrijven/meten het effect dat de organisatie bereikt. Deze meting is van belang omdat er vanuit wordt gegaan dat de legitimiteit van de organisatie in haar omgeving ligt. Het doel van het model is om de organisatie geschikt te maken voor de toekomst. Door de verschillende aandachtsgebieden is het mogelijk om een analyse te maken van welke organisatorische maatregelen succesvol zijn geweest en van de waardering van de verschillende groepen belanghebbenden.
Figuur 4: Het INK Managementmodel[19]
Het INK managementmodel hanteert ongeveer dezelfde elementen als het EFQM model.
3.2.1 Organisatiegebieden
De ‘organisatiegebieden’ zijn:
- Leiderschap
De deelaspecten van leiderschap zijn: richten, inrichten en verrichten.
De leiding heeft als functie om de koers en richting van de organisatie te bepalen en de inrichting van de organisatie af te stemmen op de koers. Verder zorgt de leiding ervoor dat ze zich persoonlijk inspant om de organisatie te verbeteren en daarbij de medewerkers te betrekken en te stimuleren. Als de leiding merkt dat de oorspronkelijke omstandigheden waarin koers en richting zijn bepaald, zijn gewijzigd dan is het tevens haar taak om koers en richting aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.
- Strategie en beleid
De deelaspecten van strategie en beleid zijn: oriënteren, creëren en implementeren.
De organisatie ontwikkelt strategie en beleid op basis van zowel interne als externe organisatie. De inhoud van het beleid wordt dus bepaald, de resultaten worden gemeten en de evaluatie wordt uitgevoerd. De doelstellingen worden uiteindelijk geďmplementeerd in plannen waarin ook de budgetten om ze ten uitvoer te leggen worden vastgelegd.
- Management van medewerkers
De deelaspecten zijn: organiseren, investeren en respecteren.
In dit gebied wordt het personeelsmanagement afgestemd op de strategie en het beleid van de organisatie, de structuur van de organisatie, de kernprocessen die plaatsvinden en de ontwikkelingen die zich extern voordoen. De organisatie richt zich hierbij ook op de toekomst en gaat na welke kennis en vaardigheden ze nodig heeft in functie van die toekomst. Daarbij wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een evenwicht tussen de doelen van de organisatie en de doelen van de individuele medewerker. Belangrijk hierbij is dat zowel de organisatie als de leidinggevenden met hun medewerkers respectvol omgaan. Dit houdt in dat ze hen bij dit ‘personeelsmanagement’ betrekken, hen daartoe stimuleren en hen erkennen. Verder betekent respect dat de medewerkers gewaardeerd worden voor hun werk door de organisatie en de leidinggevenden.
- Management van middelen
Met ‘middelen’ worden hier alle middelen bedoeld die nodig zijn voor de werking van de organisatie namelijk: geld, materiaal, materieel, kennis en informatie. Het valt op dat hier de mensen in de organisatie niet toe worden gerekend. De filosofie hierachter is dat mensen en goederen niet gelijk kunnen worden behandeld, een uitgangspunt dat eigen is aan het Rijnlandse model dat in fel contrast staat met het Angelsaksische model[20]. Belangrijk in dit organisatiegebied is dat de middelen die ter beschikking zijn effectief en efficiënt worden aangewend.
Deelaspecten zijn: geld, kennis en technologie, materiaal en diensten.
Opdat ze de kenmerken van een excellente organisatie zal bereiken, zal de organisatie aandacht moeten schenken aan de verwerving, de toewijzing, het gebruik en het beheer van haar financiële middelen. Verder zal ze haar intellectueel kapitaal veilig moeten stellen. De strategie en het beleid bepalen de noodzakelijke kennis en technologie. Die kennis en technologie zal worden binnengehaald, ontwikkeld, verspreid en toegepast. Daarna moet ze worden geborgen.
De middelen moeten worden aangewend zodat ze een toegevoegde waarde betekenen voor de kernactiviteiten van de organisatie.
- Management van processen
Deelaspecten van dit gebied zijn: identificeren en ontwerpen, invoeren en beheersen, doorlichten en verbeteren.
Een organisatie moet tevens op basis van haar strategie en beleid haar processen identificeren, ontwerpen, beheersen en eventueel verbeteren. De vormgeving van de processen moet effectieve, efficiënte en flexibele bedrijfsvoering mogelijk maken. In die zin is het ook belangrijk dat de processen voortdurend worden verbeterd.
In het INK managementmodel staan deze processen centraal vanuit het uitgangspunt dat het deze processen zijn die het succes bepalen van een organisatie. Binnen die processen wordt er aandacht geschonken aan de kernprocessen enerzijds en de ondersteunende processen anderzijds. De kernprocessen zijn de daadwerkelijke activiteiten van de organisatie, een ondersteunend proces is bijvoorbeeld het informaticabeheer.
3.2.2 Resultaatgebieden
De ‘resultaatgebieden’ zijn:
- Medewerkers
Het is van belang dat het management op de hoogte is van de mening die haar medewerkers hebben over de organisatie. Medewerkers hebben zelf belang bij het (voort)bestaan van de organisatie. Hun oordeel en de invloed dat dat oordeel heeft op hun handelen staat hier centraal. In die zin vergroot de transparantie van de organisatie, het wordt helemaal duidelijk wat management en medewerkers van elkaar denken en verwachten. Dit komt ongetwijfeld de werking en de kwaliteit van de dienstverlening van de organisatie ten goede.
- Klanten en leveranciers
In dit aandachtsgebied wordt nagegaan of wat men voor klanten en leveranciers wilde bereiken ook wel degelijk bereikt is. In eerste instantie wordt dus gecheckt of het doel is bereikt en of dit resultaat op een juiste manier is gemeten. Daarna wordt de impact op de andere aandachtsgebieden nagegaan.
- Maatschappij
Het is als organisatie belangrijk om de belangen, verwachtingen en opvattingen binnen de maatschappij te kennen. De organisatie zal –intentioneel of niet- een zekere impact hebben op de maatschappij en dus is het wenselijk om ook de maatschappij als belanghebbende te beschouwen. Het is ook de maatschappij die deels bepaald of het nog zin heeft dat de organisatie bestaat. Als de normen en waarden van een organisatie regelrecht indruisen tegen die in de maatschappij, dan wordt het voor een organisatie heel moeilijk om in die omgeving stand te houden.
- Bestuur en financiers
Deze groep heeft de beslissende stem in de ontwikkeling en continuďteit van de organisatie. Als de financiële input stopt, kan de organisatie ook wel haar voortbestaan vergeten.
3.2.3 Vijf ontwikkelingsfasen
Aan die kenmerken werden door INK vijf ontwikkelingsfasen toegevoegd. Het vertrekpunt hiervoor is dat elke organisatie zijn niveau van kwaliteit heeft en dat de ‘aandachtsgebieden’ moeten worden aangepast aan de complexiteit van de organisatie. De vijf fasen zijn: activiteit georiënteerd, proces georiënteerd, systeem georiënteerd, keten georiënteerd en transformatie georiënteerd. In de eerste fase is de complexiteit van de organisatie gering, in de vijfde fase is de organisatie op het toppunt van zijn complexiteit.
Fase 1: Activiteit georiënteerd
Wanneer een organisatie ontstaat, of kleinschalig is dan zal ze zich vooral richten op de output. Dat is het enige criterium om te bepalen of er resultaat is.
Fase 2: Proces georiënteerd
In deze fase wordt niet alleen aandacht besteed aan de output van de organisatie maar ook aan de manier waarop die output tot stand komt. Ook de processen komen dus onder de aandacht. De monitoring van de organisatie gebeurt aan de hand van statistische technieken. Op die manier wordt nagegaan of de processen beheerst verlopen of niet.
Fase 3: Systeem georiënteerd
In deze fase wordt de organisatie beschouwd als een systeem waarin zich verschillende processen afspelen. Er wordt dan ook zoveel mogelijk geprobeerd om die verschillende processen op elkaar af te stemmen zodat ze gecoördineerd verlopen.
Fase 4: Keten georiënteerd
In deze fase wordt de organisatie beschouwd als een deel van een groter geheel, hier gezien als het netwerk dat ze heeft met haar diverse partners. De continuďteit van de organisatie is dus bij deze afhankelijk van de continuďteit van de andere partners in het netwerk.
Fase 5: Transformatie georiënteerd
In deze fase is de organisatie onderhevig aan voortdurende verandering onder invloed van de netwerken waar ze deel van uitmaken.
3.2.4 Methodiek
Het toepassen van het INK managementmodel kan 4 doelen hebben:
1) Bewustmaking
Hier is het de bedoeling de organisatie en zijn verschillende geledingen bewust te maken van de plaats die ze inzake kwaliteit innemen.
2) Een organisatiediagnose uitvoeren door middel van 4 methoden:
a) Quick scan
Deze vragenlijst bestaande uit 25 onderwerpen moet de organisatie een beeld geven van het kwaliteitsniveau. Deze quick scan gebeurt door leidinggevenden op alle niveaus.
b) Positiebepaling
Hieruit blijkt in welke ontwikkelingsfase de organisatie zich bevindt, door de spinnenweb en de profielschets wordt het duidelijk waar de punten voor verbetering liggen.
c) Zelfevaluatie
Het resultaat van een zelfevaluatie is een rapport waarin de organisatie wordt beschreven aan de hand van de structuur van het INK managementmodel. Dit rapport is de basis voor het plan tot verbetering en de prioriteiten die hierin worden gesteld.
d) Auditing
Hierin wordt het zelfevaluatierapport, de positiebepaling en een voorbeeld van een uitgevoerd verbeterproject getoetst aan de praktijk door een aantal gekwalificeerde auditors.
3) Verbeteren van de bedrijfsvoering van de organisaties
Het INK is op dit vlak bedoeld om organisaties te stimuleren tot een verbeterde bedrijfsvoering maar het zijn de organisaties zelf die deze uiteindelijk moeten toepassen. Bewustmaking en diagnose zouden voldoende nieuwe ideeën moeten aanleveren om tot een verbeterde werking te komen.
4) Besturing
Hierbij wordt het INK managementmodel gebruikt als een besturingsinstrument. Het kan worden gebruikt voor rapportage, jaarplannen...
5) Erkenning
Bij buitengewoon goede prestaties kunnen organisaties in aanmerking komen voor één van de INK-erkenningen.
3.3. Baldrige National Quality Program[21]
Dit model is van Amerikaanse oorsprong en gaat uit van 11 basiswaarden die de gebruikte criteria kenmerken.
3.3.1 Elf basiswaarden[22]
‘Visionary leadership’ is leiderschap waarbij er een duidelijke richting voor ogen is met duidelijke en zichtbare waarden en, als gevolg van dit alles, hoge verwachtingen. Belangrijk is tevens dat er door de leider een evenwicht wordt gevonden tussen de belangen van alle belanghebbenden. Aan de hand van duidelijke waarden en strategie is het mogelijk om alle activiteiten en beslissingen binnen de organisatie in goede banen te leiden.
Een tweede basiswaarde die wordt onderscheiden, is de ‘customer-driven excellence’.
Dit houdt in dat een organisatie zich focust op de klanten. Bij het vervaardigen van haar producten en diensten wordt aldus rekening met die karakteristieken van producten en diensten en toegangsmogelijkheden die aan de klanten de hoogste toegevoegde waarde geven. De toegevoegde waarde die een klant ondervindt van producten en dienstverlening, moet groter zijn dan bij de concurrentie om de klant te kunnen binden. Klantenbinding betekent enerzijds het zo goed mogelijk bedienen van bestaande klanten en het onderhouden van de ‘producent-klantrelatie’ die zo ontstaat. Anderzijds zal een organisatie ook rekening houden met haar toekomst en daartoe nieuwe klanten aantrekken waarmee tevens een ‘producent-klantrelatie’ wordt opgebouwd.
Een derde waarde die wordt nagestreefd is ‘organisational and personal learning’.
‘De lerende organisatie’ houdt in dat een organisatie zich voortdurend aanpast en dat ze dan ook steeds nieuwe doelen vooropstelt. Naast die ‘lerende organisatie’ is er ook ‘het lerende individu’ dat voortdurend mee moet evolueren om te kunnen mee functioneren in de steeds complexer wordende organisatie.
Op die manier is de organisatie in staat om betere producten en diensten te ontwikkelen en zich beter aan te passen aan de omgeving op een vernieuwende en efficiënte manier. Bijgevolg slaagt de organisatie erin zich te vestigen op de markt, waardoor ze betere prestaties bereikt met tevreden en gemotiveerde medewerkers.
In vierde instantie streeft een organisatie naar ‘valuing employees and partners’.
Betere prestaties zijn mogelijk door medewerkers (interne partners) tevreden te houden, zich de kans te geven zich verder te ontwikkelen en door rekening te houden met hun welzijn. Het ‘intern partnerschap’ geeft medewerkers de mogelijkheid elkaar verder te ontwikkelen, het creëren van netwerkrelaties tussen werkeenheden om de flexibiliteit en kennisvermeerdering te verhogen.
Externe partners kunnen de toegang verzekeren tot andere (nieuwe) markten of kunnen een basis zijn voor nieuwe producten of diensten. Bijvoorbeeld: klanten en leveranciers.
Wil een organisatie in een verruimd perspectief succes boeken, dan is ‘ablity’ vereist.
Dit houdt in dat een organisatie in staat moet zijn om in te spelen op veranderende trends, behoeften, verwachtingen, enz. Succes betekent in dit geval dat de organisatie standhoudt in een competitieve omgeving.
Het is voor een organisatie echter niet voldoende om efficiënt, effectief en met tevreden medewerkers en klanten in het hier en nu te functioneren. Om te kunnen overleven in een steeds veranderende en complexer wordende omgeving, moet een organisatie rekening houden met de toekomst en dit in alle facetten van haar werking. Die ‘focus on the future’ bevat niet alleen korte- maar ook langetermijnperspectieven zowel wat betreft de klanten, werknemers, leveranciers en partners, het publiek en de maatschappij.
Samenhangend met het toekomstperspectief en de snelle aanpasbaarheid van een organisatie is er nood aan voortdurende vernieuwing. Vernieuwing houdt een organisatie up-to-date en laat haar toe om een rol te spelen op de steeds competitievere markt. De toekomstige uitbreiding van Europa zal steeds meer spelers op een steeds grotere markt brengen. Dit betekent ook dat een organisatie zich steeds meer zal moeten onderscheiden van de andere aanbieders van dezelfde producten en diensten. Het is aan de organisatie om door middel van ‘managing for innovation’ haar prestaties te verbeteren.
Om te weten wat de organisatie verwezenlijkt heeft en wat ze in de toekomst zou moeten doen, is ze afhankelijk van metingen. Dit ‘management by fact’ laat toe om in te spelen op verwachtingen van de klanten, om producten en dienstverlening aan te passen, om te vergelijken met de anderen op de markt, en dergelijke. Bij metingen is er telkens de problematiek van de keuze en het gebruik van prestatiemetingen en het bepalen van de gehanteerde indicatoren.
Belangrijk bij dit alles is vooral niet te vergeten dat de organisatie tegenover de belanghebbenden verantwoording verschuldigd is. Binnen die ‘social responsibility’ is er aandacht voor ethisch handelen en het beschermen van de publieke gezondheid, het welzijn en het leefmilieu.
De resultaatgerichtheid en de waardecreërende functie van een organisatie is nog een vereiste voor ‘succes’. Die ‘focus on results’ en de ‘creating value’ maken prestatiemetingen iets makkelijker. Door de resultaatgerichtheid is er voldoende materiaal om de prestaties te bepalen, de waardecreërende functie geeft aan de organisatie een reden van bestaan. De legitimiteit van een organisatie wordt bepaald door de loyauteit die ze ondervindt van medewerkers, klanten, leveranciers en andere externe partners. Zonder deze belanghebbenden zou een organisatie geen draagvlak hebben in de maatschappij en snel van het toneel verdwijnen.
Een laatste punt maar zeker niet het onbelangrijkste is het feit dat een organisatie beschouwd moet worden als een systeem. Een systeem dat bestaat uit verschillende processen die op zich weer bestaan uit verschillende processen. Belangrijk hierbij is dat er plaats is voor synthese. Naast synthese moet er binnen een organisatie ook eensgezindheid zijn. De neuzen moeten als het ware in dezelfde richting staan. Belangrijk is dat de verschillende visies, ideeën worden geďntegreerd tot één geheel. Enkel met een eenduidige strategie, visie en missie kan een organisatie efficiënt en effectief functioneren. De kern– en ondersteunende processen zijn de uitvoering van de strategische objectieven en actieplannen en moeten hiertoe als één geheel, één systeem worden gezien waarin het ene onderdeel afhankelijk is van het andere. Loopt er binnen het ene proces iets mis, dan heeft dit gevolgen voor het volgende proces. Gebreken in de processen kan tot gevolg hebben dat bepaalde strategische doelen niet worden gehaald. Vanuit dit belang is een ‘systems perspective’ dus onontbeerlijk.
Figuur 5: Baldrige National Quality Program[23]
3.3.2 Opbouw en analyse van het Baldrige National Quality Program
Binnen het Baldrige model wordt onderscheid gemaakt tussen criteria die organisatorische, leidinggevende grondslag hebben en criteria die gefocust zijn op resultaten.
Het vertrekpunt is de beschrijving van de omgeving, relaties en uitdagingen van de organisatie, ook wel het profiel van de organisatie genoemd. Dit is de basis en tevens ook de plaats waarnaar teruggekoppeld wordt na meting van het gerealiseerde.
Het model bestaat uit zeven criteria die kunnen worden onderverdeeld in:
- criteria die het belang van leiding aangeven in functie van strategie en klanten. Hieronder vallen de criteria: leiderschap, strategische planning en klant- en marktgerichtheid.
en
- criteria die het werk makkelijker maken en in die zin de organisatie aanzetten tot betere prestaties. Hieronder horen: medewerkers, procesmanagement en bereikte resultaten.
Verder is er het centrale blok ‘measurement, analysis and knowledge management’ die voor de hele organisatie de prestaties meet en analyseert. De opgedane kennis die daaruit voortvloeit wordt beheerd en dient als terugkoppeling naar de strategie, visie en missie van de organisatie. Indien nodig worden hierin aanpassingen aangebracht om op die manier steeds beter voorbereid te zijn op de toekomst en steeds beter te kunnen inspelen op veranderingen in de verwachtingen, behoeften en wensen van de verschillende belangengroepen waarmee een organisatie geconfronteerd wordt.
In het ‘organisatieprofiel’ wordt stilgestaan bij een beschrijving van de omgeving waarin ze functioneert, wie haar klanten zijn en de relatie tegenover klanten, leveranciers en partners. Daarnaast wordt in het organisatieprofiel de marktomgeving geschetst, de strategische uitdagingen van de organisatie uiteengezet en wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de organisatie haar prestaties wil verbeteren.
In het blokje ‘leiderschap’ wordt enerzijds de functie van ‘senior leaders’ als leider en rots in de branding van de organisatie beschreven. Naast diegene die zorgt voor standvastigheid in een organisatie is de leider ook diegene die communiceert met zijn medewerkers en op die manier er in slaagt om hen aan te moedigen om beter te presteren.
Anderzijds wordt binnen ‘leiderschap’ ook de structuur en de sturing binnen de organisatie beschreven en wordt ingegaan op de wijze waarop de organisatie verantwoording aflegt aan de belanghebbenden. Het gaat hier dus over de visie van de organisatie op ‘ethisch handelen’.
In ‘strategische planning’ wordt de strategie die de organisatie wenst te volgen uitgetekend en wordt ook ingegaan op de manier waarop die strategie concreet zal worden toegepast. Het gaat hier dan over het opstellen van actieplannen op basis van de strategische doelstellingen. Op basis van die actieplannen worden dan indicatoren bepaald aan de hand waarvan in een later stadium resultaten kunnen worden gemeten.
Het beschrijven van de ‘klant- en marktfocus’ geeft aan hoe de organisatie tegemoetkomt aan de verlangens, verwachtingen en voorkeuren van haar cliënteel. Belangrijk hierbij is dat de organisatie op de hoogte is van die wensen, verlangens door bevraging van haar cliënteel. Op die manier is ze in staat om voortdurend in te spelen op veranderingen in wensen en verlangens. Tevens kent de organisatie ook best haar concurrenten op de markt.
Naast het kennen van de verlangens van haar klanten is het voor een organisatie aan te raden om aandacht te besteden aan het creëren en onderhouden van relaties met haar (interne en externe) klanten. Zo is het mogelijk zich een beeld te vormen van de sleutelfactoren die bepalend zijn voor de tevredenheid van het cliënteel. In functie daarvan zijn het creëren van loyaliteit en klantenbinding aan te raden. De invloed die klanten en markt hebben op (eventuele) uitbreiding en op al dan niet voortbestaan van de organisatie is niet te onderschatten.
In het onderdeel ‘Measurement, Analysis and Knowledge Management’ wordt enerzijds stilgestaan bij de manier waarop een organisatie haar resultaten/prestaties meet, analyseert, herbekijkt en verbetert op alle niveaus en in alle afdelingen.
Daarnaast wordt ook een beschrijving gegeven van de manier waarop de kwaliteit en de beschikbaarheid van de nodige data en informatie door de organisatie verzekerd wordt voor medewerkers, leveranciers, partners en klanten. Rond het beheren van die informatie wordt door de organisatie een beleid opgezet.
De ‘human resource focus’ bestaat uit verschillende aspecten.
Ten eerste is het belangrijk om het werk zo te organiseren dat medewerkers aangezet worden om betere prestaties te boeken. Dit kan ondermeer door compensaties te voorzien na een zware werkperiode of het vervullen van een moeilijke taak, door medewerkers de mogelijkheid te geven om vooruitgang te boeken in hun carričre, door samenwerking op de werkvloer aan te moedigen, door aan medewerkers een zekere mate van ‘empowerment’ te geven.
Naast een degelijke organisatie van het werk, moet er ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheid dat medewerkers hun kennis bijscholen. Als medewerkers dit niet uit zichzelf doen is het aan de organisatie om hen hierin te stimuleren. Zowel voor de organisatie als de medewerker is dit een win-win situatie. Door het uitbreiden van zijn kennis, competenties en capaciteiten kan de medewerker zijn persoonlijke resultaten verbeteren. Dit zal zeker gevolgen hebben op het vlak van loopbaanontwikkeling. Door middel van competente medewerkers kan de organisatie betere resultaten boeken en zijn positie op de markt handhaven of verbeteren. In laatste instantie is het voor een organisatie ook aan te raden om te zorgen voor welzijn en tevredenheid van het personeel. Op die manier kunnen medewerkers ook meer aangemoedigd worden om zich verder te ontwikkelen.
In het ‘procesmanagement’ wordt stilgestaan bij de kernprocessen die al dan niet een waardecreërende functie hebben voor het cliënteel en die ervoor zorgen dat de organisatie succesvol is en in die zin uitgebreid kan worden. Naast de kernprocessen zijn er binnen een organisatie ook ondersteunende processen. Ook deze laatste moeten in kaart worden gebracht om een organisatie beheersbaar te houden. Het gaat hier in dit geval over: ICT, financiën, personeelsbeleid en dergelijke meer.
Ook binnen de ‘business resultaten’ zijn diverse aspecten te onderkennen.
Enerzijds zijn er de resultaten die voortvloeien uit de aangeboden producten en diensten. Voor een organisatie is het handig deze resultaten uit te splitsen naar de verschillende soorten producten en diensten, naar de doelgroepen en de marktsegmenten. Op die manier kan men zich een duidelijk beeld vormen van wat men bereikt heeft en waar er aan gesleuteld moet worden.
Ten tweede zijn er de resultaten die men bij de klanten zelf heeft geboekt. Is de cliënt tevreden, heeft hij gevonden wat hij zocht? zijn vragen die een organisatie aan haar cliënteel kan stellen om te weten of ze op die koers kan verder gaan. Belangrijk voor een goed overzicht is ook hier het onderscheid te maken tussen de verschillende groepen klanten die een organisatie heeft zodat ieders verwachtingen, belangen en wensen in beschouwing worden genomen.
Belangrijk is tevens om de resultaten op financieel gebied en in de markt per klantengroep of marktsegment te meten en te analyseren. Zo kan bepaald worden aan de hand van indicatoren of op financieel gebied en op marktniveau die resultaten worden geboekt die men als organisatie had vooropgesteld.
Ook de resultaten die een organisatie boekt bij haar medewerkers zijn niet onbelangrijk. Zo kan worden geëvalueerd of de doelstellingen op het gebied van werkorganisatie, bijscholing, ontwikkeling van competenties, welzijn, tevredenheid en dergelijke zijn bereikt. In die zin is het ook aan te raden om aandacht te hebben voor de diversiteit binnen het personeel en dus onderscheid te maken in de verschillende types en categorieën van werknemers.
Ook de effectiviteit van de organisatie wordt geëvalueerd. Heeft de organisatie de effecten bereikt die ze vooropgesteld had te bereiken? Indien ja, hoe kan dit in de toekomst nog beter? Indien nee, hoe is dit te verklaren en hoe kan de organisatie ervoor zorgen dat ze de doelstellingen die ze vooropgesteld had toch bereikt?
In laatste instantie wordt ook het leiderschap binnen de organisatie geëvalueerd. Naast de leiding wordt ook een evaluatie gemaakt van de structuur en de wijze van sturing binnen de organisatie. Er wordt ook bewezen dat de organisatie op een ethische manier handelt, fiscale bijdragen doet en dergelijke meer. Op die manier wordt de sociale verantwoordelijkheid die de organisatie pretendeert in kaart gebracht.
Opvallend is dat er binnen het Baldrige model vertrokken wordt vanuit de organisatie zelf. Het profiel van de organisatie wordt opgesteld en wanneer achteraf de resultaten teleurstellend zijn, wordt dit profiel aangepast. In tegenstelling tot de andere modellen wordt er dus hier de omgekeerde weg gevolgd. De organisatiestructuur wordt geprefereerd boven het feit of ze effectief functioneert.
3.3.3 Methodiek
De methode van toepassing is bij dit model niet zo duidelijk aangegeven.
Categorieën 1 tot 6 worden samen ‘process’ genoemd en worden geëvalueerd aan de hand van 4 factoren: ‘approach’, ‘deployment’, ‘learning’, ‘integration’.
‘Approach’ omvat de methoden die worden gebruikt om die categorieën in te vullen, de mate waarin die methoden voldoen aan de eisen, de effectiviteit van de gebruikte methoden en de mate waarin deze aanpak te herhalen is en gebaseerd is op betrouwbare gegevens en informatie.
‘Deployment’ geeft de mate aan waarin de aanpak toelaat om die items in te vullen die voor de betrokken organisatie belangrijk zijn, de mate waarin de aanpak consistent wordt toegepast en de mate waarin alle geledingen van de organisatie van die aanpak gebruik maken.
‘Learning’ geeft aan hoe de aanpak kan worden verfijnd doorheen evaluatie en verbetering.
‘Integration’ geeft aan in welke mate de aanpak is afgestemd op de noden van de organisatie die uit de andere ‘criteria eisen’ zijn afgeleid, de mate waarin de meetsystemen, informatiesystemen en verbetersystemen elkaar aanvullen in proces- en werkeenheden, de mate waarin de plannen, processen, resultaten, analyses, het leren en de acties in overeenstemming zijn met de proces- en werkeenheden om op die manier de doelen van de gehele organisatie te bereiken.
Elke categorie wordt dus geëvalueerd aan de hand van deze 4 factoren. Scoort een categorie weinig op deze 4 factoren, dan krijgt ze een score tussen 0 en 5%, scoort ze op alle factoren heel goed dan krijgt ze een score van 90, 95 of 100%. Meestal liggen de scores dus ergens tussen 0 en 100%.
Het blokje ‘Business Results’ worden geëvalueerd aan de hand van: de prestaties, de richting en breedte van de prestatieverbeteringen, vergelijkingen met andere (vergelijkbare) organisaties (benchmarking) en het verband tussen de bereikte resultaten en de andere componenten in het model zoals klanten, producten en diensten, markt, proces, etc.
3.4. The Balanced Scorecard[24]
Figuur 6: De Balanced Scorecard: een referentiekader om strategie om te zetten in operationele doelen[25]
De Balanced Scorecard (BSC) schept een referentiekader waarbinnen het voor de organisatie mogelijk wordt om haar visie en strategie te vertalen in een geheel van prestaties/activiteiten. Visie en strategie worden zichtbaar en tastbaar voor de organisatie en haar leden. De bedoeling is om de BSC te gebruiken als communicatie- en informatiemiddel en als leersysteem en niet als een middel tot controle.
BSC wordt dus beschouwd als een integraal en geďntegreerd managementsysteem dat vorm geeft aan de organisatie in haar geheel.
3.4.1 Opbouw en analyse van het model
De Balanced Scorecard (BSC) is eigenlijk een meer ‘verticaal model’. Centraal staat de visie en strategie van de organisatie. Daarnaast zijn er vier aandachtspunten: ‘financieel’, ‘klanten’, ‘innovatie en leren’ en ‘intern beleid’. De bedoeling is om de doelstellingen en de activiteiten van de onderneming af te stemmen op de visie naar de toekomst. De doelen zijn de instrumenten om de visie waar te maken. De activiteiten zijn de indicatoren waaruit men kan afleiden in welke mate de organisatie erin slaagt om haar visie waar te maken.
We kunnen volgend schema maken ter verduidelijking:
Figuur 7: Stroomlijn Balanced Scorecard (eigen tekening)
Tussen de vier aandachtspunten onderling en tussen die aandachtspunten en de visie is er voortdurende afstemming.
Zoals eerder aangehaald vertaalt de BSC de visie en strategie van de organisatie in doelen en activiteiten en dit vanuit vier perspectieven:
- vanuit financieel perspectief
- vanuit klantenperspectief
- vanuit de mogelijkheid tot leren en groeien van de organisatie
- vanuit de interne processen van de organisatie
Concreet worden hierbij volgende vragen gesteld:
- Willen we het financieel halen, welke houding nemen we aan tegenover onze aandeelhouders?
- Om onze visie waar te maken, welke houding nemen aan ten aanzien van onze klanten?
- Om onze visie waar te maken, hoe passen we ons aan in de sfeer van verandering en verbetering?
- Willen we onze klanten en aandeelhouders tevreden stellen, welke processen voeren we dan uit?
3.4.2 Methodiek
Binnen elk van die vier perspectieven wordt verder een opdeling gemaakt tussen ‘Objectives’ (doelstellingen op strategisch niveau), ‘Measures’ (activiteiten op strategisch niveau waardoor de objectieven kunnen worden bereikt), ‘Targets’ (doelstellingen op operationeel niveau) en ‘Initiatives’ (initiatieven op operationeel niveau waardoor de targets kunnen worden bereikt). De ‘targets’ op operationeel niveau zijn dus een verfijning van de ‘objectives’ die op strategisch niveau worden gesteld. De ‘initiatives’ op operationeel niveau zijn een verfijning van de ‘measures’ die op strategisch niveau plaatsvinden.
De BSC is dus te begrijpen als een ‘strategisch referentiekader voor actie’. Dit illustreert ook volgende tekening.
Figuur 8: De Balanced Scorecard als strategisch referentiekader voor actie[26]
Deze tekening geeft ook aan dat de toepassing van BSC een cyclisch verloop kent. Dit geeft aan dat een organisatie steeds moet blijven verbeteren en vernieuwen. Dat een organisatie dus nooit klaar is en voortdurend alert moet zijn voor de noden, verwachtingen en behoeften van haar belanghebbenden. Het valt op dat in de BSC in tegenstelling tot de andere modellen, in veel mindere mate rekening wordt gehouden met de ‘externe omgeving’. De BSC is een model dat nogal sterk intern gericht is. Enkel de klanten als belangengroep wordt in beschouwing genomen. Verder is het opmerkelijk dat er geen verwijzing wordt gemaakt naar medewerkers, de samenleving in haar geheel of de financierders. Wil een organisatie succesvol zijn dan is het aan te raden om rekening te houden met haar partners, in dit geval haar eigen medewerkers, de samenleving en de bestuurlijke overheden. In de BSC wordt dit niet gedaan. Wellicht is dit te wijten aan het feit dat de BSC is ontwikkeld in het milieu van private ondernemingen. Al is het nog opmerkelijk dat er dan alleen met de dienstenafnemers rekening wordt gehouden en niet met de bredere samenleving.
3.5. Het Common Assessment Framework (CAF) model[27]
Figuur 9: Het CAF model[28]
De opbouw van het CAF model doet ons in sterke mate terug denken aan het EFQM model dat hierboven werd beschreven. Hoe sterk deze twee modellen qua opbouw ook op elkaar lijken, de invulling van de componenten van het CAF model is geheel anders dan deze van het EFQM model. Belangrijk is het aan te geven dat wordt aangeraden dat het CAF model wordt gebruikt als een instrument tot zelfevaluatie.
3.5.1. Factoren en resultaten
In het CAF wordt onderscheid gemaakt tussen ‘factoren’ en ‘resultaten’.
De ‘factoren’ zijn de kenmerken van een organisatie die haar werking bepalen. De ‘resultaten’ van een organisatie zijn de concrete resultaten die een organisatie behaald heeft.
De vijf ‘factoren’ zijn: leiderschap, strategie & planning, human resources management, partnerships & middelen en management van de processen en de verandering.
De vier ‘resultaten’ zijn: resultaten bij de klant, resultaten bij de medewerkers, resultaten in de samenleving en resultaten op vlak van sleutelactiviteiten.
Omdat de invulling van de componenten wat afwijkt van de basis (het EFQM model) worden deze hier kort toegelicht.
‘Leiderschap’ omvat zowel het ontwikkelen en communiceren van de visie, missie, waarden, het ontwikkelen en in werking stellen van een systeem om de organisatie te sturen, motiveren en ondersteunen van medewerkers en optreden als een rolmodel, als de relaties met de politici en andere belanghebbenden beheren.
‘Strategie en planning’ bevat het verzamelen van informatie over de actuele en toekomstige behoeften van de verschillende belanghebbenden van een organisatie. Na het verzamelen van de informatie wordt een strategische planning opgezet en wordt deze aangepast wanneer de behoeften evolueren. Uiteindelijk wordt die strategische planning geďmplementeerd.
‘Human Resources Management’ handelt over het plannen, beheren en verbeteren van de ‘menselijke middelen’ in overeenstemming met de strategie en planning. Het is de bedoeling om de competenties van de medewerkers te identificeren, te ontwikkelen en te gebruiken. Hierbij moet aandacht zijn voor een afstemming tussen de doelstellingen van het individu, de doelstellingen van het team waar dat individu deel van uitmaakt en de doelstellingen van de organisatie. Binnen het HRM moet er tevens plaats zijn voor dialoog met de medewerkers en het betrekken van de medewerkers door ‘empowerment’.
In vierde instantie is er het onderdeel ‘partnerships en middelen’. In dit onderdeel wordt gepeild naar de ontwikkeling en het onderhoud van relaties met sleutelpartners, het onwikkelen en onderhouden van relaties met de klant/burger, het beheer van kennis, het beheer van financiën, het beheer van technologie en het beheer van gebouwen en uitrusting.
Als laatste factor is er het ‘management van de processen en de verandering’. Hierbij wordt gefocust op het identificeren, ontwerpen, beheren en verbeteren van processen, het ontwikkelen en afleveren van producten/diensten met betrokkenheid van de burger en het plannen en beheren van modernisering en vernieuwing.
Naast de ‘factoren’ die de organisatie kenmerken en haar werking bepalen, zijn er nog de ‘resultaten’.
Hierin wordt gefocust op ‘resultaten bij de klant’, namelijk er wordt gepeild naar de tevredenheid van de klant en de klantgerichtheid van de organisatie. Daarnaast worden ook de ‘resultaten bij de medewerkers’ gemeten. Het gaat hier dan vooral om een inschatting van de tevredenheid en de motivatie van de medewerkers en om de interne resultaten die medewerkers boeken. Verder worden ook de ‘resultaten in de samenleving’ in beschouwing genomen, zowel op maatschappelijk vlak als op vlak van het leefmilieu. In laatste instantie worden dan de ‘resultaten van de sleutelactiviteiten’ gemeten, dit omvat onder andere een meting van de doelbereiking en de financiële resultaten.
3.5.2. Methodiek
Dit model heeft een duidelijk omschreven methodiek.
Ten eerste wordt aandacht gevestigd op de organisatie van het evaluatieproces. Zo moet de leiding overtuigd worden om de zelfevaluatie te doen en moet ook de rest van de organisatie op de hoogte worden gebracht van de CAF toepassing. Daarnaast is er ook best een CAF projectleider en moet er een zelfevaluatiegroep worden samengesteld. Dat team moet ook op de hoogte zijn van wat er bij die evaluatie gebeurt en hoe dit gebeurt.
Ten tweede is er dan de zelfevaluatie op zich. Aan elk lid van de zelfevaluatiegroep wordt gevraagd om een individuele evaluatie van de organisatie te maken. Daarna worden die evaluaties, samen met de persoonlijke notities, samen gelegd en wordt gestreefd naar een consensus.
De resultaten van die zelfevaluatie dienen dan gebruikt te worden voor het stellen van prioriteiten inzake verbeteringen en het opstellen van een verbeteringsplan. Dit verbeteringsplan wordt dan uitgevoerd en nadien wordt opnieuw een zelfevaluatie uitgevoerd om het effect van de verbeteringen te bekijken.
In dit proces kunnen ook variaties worden aangebracht. Bijvoorbeeld door in de zelfevaluatiegroep zowel interne en externe evaluatoren onder te brengen, door externe belanghebbende partijen in de groep op te nemen, door een zelfevaluatiegroep van het personeel... Verder kan een organisatie op basis van de resultaten haar interne evaluatie ook nog een externe evaluatie laten doen. De bekomen resultaten van de interne evaluatie kunnen bevestigd of ontkracht worden.
3.6. Besluit met betrekking tot de beschreven kwaliteitsmodellen
Uit de verschillende beschreven modellen zijn volgende overeenkomsten af te leiden.
Elk model dat hierboven beschreven is maakt –bewust of onbewust- gebruik van de Deming cirkel of Plan-Do-Check-Act (Adjust)- methodiek. Bij elk model wordt er vertrokken van de Adjust-fase. Hierin wordt gepeild via allerlei instrumenten welke de verwachtingen, behoeften, noden zijn van de verschillende belanghebbenden waarmee een organisatie geconfronteerd wordt. Wanneer die gekend zijn, wordt de organisatie ‘gevormd’ en worden er strategische plannen, tactische plannen en operationele plannen gemaakt. Deze plannen worden dan uitgevoerd via de primaire en ondersteunende processen van de organisatie. Tijdens en na de uitvoering van deze plannen wordt nagegaan of wat men heeft gedaan in overeenstemming is met de noden, verwachtingen en behoeften van de verschillende groepen belanghebbenden. Er is een voortdurende terugkoppeling terug te vinden tussen visie/strategie en de resultaten. Indien nodig, wordt de organisatie aangepast zodat visie/strategie in overeenstemming is met de resultaten.
Alle modellen vertrekken vanuit de ‘externe omgeving’. Het is deze omgeving die bepaalt hoe de organisatie eruit ziet, hoe ze is opgebouwd, welke producten en diensten ze levert... Dit is ook de sterkte van zulke organisaties, doordat ze inspeelt op de noden, behoeften en verwachtingen van de omgeving waar ze deel van uit maakt verwerft ze een grote legitimiteit en is haar voortbestaan gegarandeerd.
De uiteindelijke bedoeling van elk model is dat organisaties worden aangezet om zich voortdurend te verbeteren en te vernieuwen zodat ze hun voortbestaan veilig stellen. Door te streven naar vernieuwing en verbetering leert de organisatie van zichzelf en door vergelijking leert ze ook van andere organisaties. Op die manier zijn organisaties ook voorbereid op de toekomst, er wordt dus gestreefd om organisaties een langetermijnbenadering van haar werking te laten hanteren.
In elk model vinden we ook de aandacht voor de stakeholders/belanghebbenden terug. In het ene model komt die nadruk wel sterker tot uiting dan in het andere of op een iets explicietere manier.
Deze modellen ‘vereisen’ een continue toepassing ervan. Het is niet zoiets dat wordt gehanteerd wanneer de organisatie ontspoord is, dan is het reeds te laat. Deze modellen zijn stuk voor stuk instrumenten om een organisatie op het goede spoor te houden. Het zijn veeleer filosofieën, een manier van werken, een manier van benaderen. Het effect en de bedoeling van de modellen gaat dus teniet indien er alleen zou gefocust worden op het behalen van bepaalde scores of prijzen. Het gaat om de manier waarop een organisatie wordt ingevuld en hoe ze zich gedraagt in een steeds veranderende omgeving. Gaat een organisatie niet mee in die verandering, dan is ze gedoemd om te verdwijnen. In het geval van overheidsorganisaties in het algemeen en politieorganisaties in het bijzonder, is de kans klein dat een klant (zowel dienstenafnemers, medewerkers en maatschappij) een concurrerende organisatie verkiest boven de bestaande want op vlak van politie is er geen alternatief. Wat wel mogelijk is, is dat een medewerker op zoek gaat naar een andere werkgever, of dat een maatschappij ontspoort.
We stellen ook vast dat elk model een andere opvatting heeft van wat een kwalitatieve onderneming is. Waar er in het EFQM, INK en CAF model 9 facetten van kwaliteit in rekening worden gebracht, worden in het Baldrige model 7 facetten belicht en in de Balanced Scorecard slechts 4.
In dit onderdeel worden een aantal toepassingen van de hoger uiteengezette modellen besproken.
De toepassingen zijn geselecteerd uit de databank ‘Goede praktijken’ van de Federale Politie[29]. Vervolgens zijn deze politiezones per brief aangeschreven, deze brieven zijn in bijlage opgenomen. Elke zone is bezocht en/of heeft informatie versterkt in de vorm van documentatie. Aan de hand van de toepassingen worden de problemen, valkuilen en kansen van de toegepaste modellen gedistilleerd en worden een aantal kritische succesfactoren op een rijtje gezet.
Elke toepassing wordt op analoge wijze geanalyseerd en geëvalueerd. Volgende onderverdelingen worden gemaakt:
Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model?
Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
4.1. Het INK model toegepast in Politiezone Maldegem[30]
4.1.1 Situatieschets
De gemeente Maldegem is gelegen in Oost-Vlaanderen en omvat 22.014 inwoners[31]. Politiezone Maldegem is een ééngemeentezone die bestaat uit 53 personeelsleden, verdeeld in 43 politiepersoneel en 10 burgerpersoneel. Het aantal personeelsleden is gelijk te stellen aan 50 VTE’s.
Kader |
Politiepersoneel |
Burgerpersoneel |
Totaal |
Officier |
4 |
1 |
5 |
Midden |
10 |
0 |
10 |
Basis |
29 |
9 |
38 |
|
|
|
|
Totaal |
43 |
10 |
53 |
VTE |
43 |
7 |
50 |
4.1.2 Organigram
4.1.3 Toepassing INK managementmodel (2003)
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model
Er was geen structuur noch lange termijnvisie in de organisatie aanwezig. Vanuit de leiding werd aangevoeld dat een screen van de organisatie nodig en nuttig kon zijn voor het functioneren van de organisatie. Er was dus niet echt sprake van een specifiek probleem dat de aanleiding was tot het doorvoeren van de toepassing van dit managementmodel. Het was eerder een preventieve actie, om dus te voorkomen dat er problemen zouden opduiken in het functioneren van de organisatie.
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Er zijn geen andere modellen overwogen.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Er werd resoluut gekozen voor het toepassen van het INK managementmodel omwille van de 5 ontwikkelingsfasen die erin aanwezig zijn. Het geeft op die manier goed aan waar de organisatie zich bevindt en waar ze naartoe kan evolueren.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Het voornaamste resultaat van de toepassing is dat een aantal sluimerende problemen zichtbaar werden gemaakt.
De zwakke punten van de organisatie waren:
- bij de leiding: gebrek aan het uitoefenen van een voorbeeldfunctie, gebrek aan zelfdiscipline en een eilandencultuur (geen overleg, communicatie tussen contactteams en interventieteams)
- volgens de medewerkers was het ook onduidelijk hoe de verantwoordelijkheden waren
- in de strategie en het beleid was er geen resultaatgerichtheid, beheer en controle en ontbraken er gegevens
- gebrek aan beheer en controle van de middelen
- er waren ook geen processen, procedures en regels aanwezig
Daarnaast werd de organisatie ook gekenmerkt door een aantal sterke punten en werden gegroepeerd in drie clusters:
- er waren voldoende communicatie- en overlegstructuren
- voldoende inspraak, mogelijkheid tot overleg, draagvlak, open-deur politiek, betrokkenheid organisatie
- kennis, opleidingsmogelijkheden, de wil tot verbeteren komt uit de basis
Algemeen werd opgemerkt dat het accent in deze politiezone vooral gericht is op de interne kant van de organisatie en dat de mensgerichtheid de bovenhand haalt op de taakgerichtheid. Daaruit werd de uitdaging naar de toekomst geformuleerd, namelijk dat de organisatie zich meer moet kantelen naar de externe kant en dat meer nadruk moet worden gelegd op de taakgerichtheid, zonder dat hierbij de sterke punten worden aangetast.
4.1.4 Werkwijze bij de toepassing
Vooreerst werd een team samengesteld dat voldoende opgeleid is om de positiebepaling uit te voeren. Dat team is representatief samengesteld uit de gehele organisatie. Daarna is een gefundeerde beschrijving gegeven van de stand van zaken in de verschillende organisatiedomeinen binnen de politiezone, op basis van het INK model. Het was noodzakelijk dat daarvoor kennis werd gemaakt met de fundamentele kenmerken van het INK model en dat men akkoord was over de visie op moderne bedrijfsvoering en dat men de consequenties hiervan wou aanvaarden. Daarachter werd de eigenlijke positiebepaling uitgevoerd. Daarin werden de sterke en de zwakke punten van de organisatie duidelijk en kon tevens worden bepaald in welke ontwikkelingsfase de politiezone als organisatie zich bevond. Deze positiebepaling werd uitgevoerd in twee subgroepen. Daarna werd over de aangehaalde sterke en zwakke punten overlegd tot er slechts één positiebepaling over was. De goede en minder goede kanten die hieruit naar voor kwamen werden dan verder geclusterd tot 3 categorieën. Op basis van de positiebepaling werden verbeteracties en doelen geformuleerd. Daarvoor was overeenstemming over de ontwikkelingsrichting en werden vervolgacties gepland.
4.1.5 Hoe werd er de ingewonnen informatie aangewend?
De sterke punten van de organisatie die uit deze toepassing naar voor kwamen moesten worden behouden.
De ‘zwakke’ punten moesten worden verbeterd.
Deze verbeteringen zijn nog steeds bezig. Het gaat langzaam maar er is een zekere vooruitgang. Zo werd een meerjarenplanning opgesteld voor de PC’s en de voertuigen, de functieprofielen werden aangepast aan de toegewezen verantwoordelijkheden en het leiderschap verbetert langzaam.
Verder werd de eilandencultuur aangepakt door het oprichten van een lokaal informatiekruispunt (LIK), door een procesbegeleider in te schakelen in de wijkwerking zodat informatie-uitwisseling tussen de wijkwerking en de interventieteams plaatsvindt. Daarnaast werden ook de wijkvergaderingen geďntroduceerd. Om de 14 dagen komen wijkagenten, interventiepersoneel en recherchepersoneel bij elkaar om overleg te plegen.
In functie van strategie en beleid werd het zonaal veiligheidsplan (ZVP) geëvalueerd door CGL.
Het management van medewerkers valt onder de bevoegdheid ‘Intern toezicht’. De aanwerving van nieuwe medewerkers zit goed omwille van de mobiliteit die er binnen de organisatie mogelijk is.
Het management van middelen verloopt gestructureerder door het opstellen van meerjarenplannen. Ook is in dit kader een goede samenwerking opgezet met de gemeenteontvanger, die de boekhouding van de politie verzorgt in zijn functie van bijzonder rekenplichtige.
Concrete toepassingen van het INK managementmodel vinden we in de hele organisatie:
- het jaarverslag is opgemaakt aan de hand van de rubrieken van INK
- elke maandag komt het managementteam bij elkaar dat bestaat uit de korpschef, de 3 personeelsleden van het officierskader, de beleidsmedewerker en de beleidssecretaris. Het managementteam staat in voor de korte termijnplanning. De agenda van dit managementteam wordt ook opgesteld aan de hand van de gebieden binnen INK
- eenmaal per maand komt het beleidsteam samen. Dit heeft dezelfde samenstelling als het managementteam maar staat in voor de middellange en langetermijnplanning. Ook deze agenda wordt opgesteld aan de hand van de onderdelen van het INK managementmodel
- bij het overleg tussen zonechef en burgemeester wordt het INK model als kapstok gebruikt
- de documentatiekast is onderverdeeld in de rubrieken van het INK model
4.2. Het INK managementmodel toegepast in de politiezone VLAS[32]
4.2.1. Situatieschets
De Politiezone VLAS (Kortrijk/Kuurne/Lendelede) is een meergemeentezone en bevat een 300-tal personeelsleden. De stad Kortrijk en de gemeenten Kuurne en Lendelede tellen respectievelijk 73.984, 12.584 en 5.410 inwoners[33]. Dit betekent dat deze politieorganisatie instaat voor een bevolking van in totaal 91.978 inwoners.
4.2.2. Organigram
4.2.3. Toepassing INK managementmodel
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model
Een ‘echte’ positiebepaling werd er niet uitgevoerd binnen deze politiezone. De leiding van de organisatie voelde wel aan dat er vooral tekorten waren op vlak van management ten aanzien van de medewerkers. Dit betrof dan vooral een tekort aan aandacht voor de medewerkers en een gebrek aan communicatie in de gehele organisatie. Daarnaast werd er ook te weinig gemeten zodat men als organisatie niet echt wist waar men stond en of de organisatie goed draaide.
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Balanced Scorecard en EFQM bleken -na vergelijking door een stafofficier- niet bruikbaar. Daarnaast werd ook de doelmatigheidsanalyse overwogen en deze leek veel bruikbaarder. De aanpak van een doelmatigheidsanalyse sloot goed aan bij het INK managementmodel omdat het werk op het terrein de vorm, structuur,... van de organisatie bepaalt.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Het INK managementmodel werd gekozen omdat het rekening houdt met 6 bouwstenen namelijk strategie, structuur, cultuur, mensen, middelen en resultaten die voor een organisatie onontbeerlijk zijn[34]. Daarnaast concentreert het INK managementmodel zich zowel op het strategische, tactische als operationele niveau.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Het resultaat van de toepassing van het model is eigenlijk het model op zich. Bij elke taak, actie... die ondernomen wordt, wordt nagedacht waar dit past in het model of hoe het er kan in passen.
Er wordt daarbij vertrokken vanuit de resultatenzijde. Het zijn de verwachtingen van de belanghebbenden die bepalen hoe de organisatie eruit zal zien. Omdat in de organisatie het vermoeden klopte dat er meer moest worden gedaan aan het management van de medewerkers werd daarop gefocust.
4.2.4. Werkwijze bij de toepassing
De leiding van de organisatie heeft gemerkt dat ze het zwakste scoorde op de ‘mensgerichte as’ in het INK model, namelijk de lijn die loopt van leiderschap over management van medewerkers en processen naar resultaten.
De cultuur van de politieorganisatie werd door het beleidsondersteuningsteam (BOT) op korpsniveau gecreëerd aan de hand van de visie, missie en waarden waarnaar er wordt gehandeld. In tweede instantie wordt die visie, missie en waarden vertaald naar het directieniveau, namelijk de directie wijk, personeel/logistiek...
4.2.5. Hoe werd er de ingewonnen informatie aangewend?
Zoals hierboven reeds aangegeven was er in deze politiezone vooral een probleem op vlak van human resources. Het is vanuit deze invalshoek dat er is opgetreden.
In 2002 voerde de directie operaties een interne audit uit. Men bekeek de werking vanuit het standpunt van de verschillende personeelsgroepen die binnen de directie te onderscheiden zijn. De volgende vaststellingen werden gedaan:
- de organisatie van de interventiedienst was niet afgestemd op de dienst van operationele leiding en ondersteuning
- het gevoel van gebrekkige ondersteuning en niet ingeloste verwachtingen
- bevoegdheden en verantwoordelijkheden waren niet echt duidelijk voor de permanentieploegen
Voor de aanpak van deze problemen werd bottom-up gewerkt. Ten eerste werden teams gecreëerd, 80 basiskaders werden opgesplitst in 4 groepen van 20 en aan het hoofd van die 4 groepen werd telkens 4 middenkaders geplaatst. Op die manier was steeds dezelfde groep leidinggevenden verantwoordelijk voor de sturing van dezelfde groep interventiemanschappen.
Deze aanpak moest leiden tot:
- breed en divers beeld van ieder personeelslid
- transparantere aansturende en begeleidende invloed op het personeel
Zo werd de vraag naar het aflijnen van bevoegdheden, het stellen van verantwoordelijkheden en de mogelijkheid om permanent verantwoording af te leggen gerealiseerd.
Een tweede herstructurering binnen de organisatie vond plaats door het samenvoegen van de directie gerechtelijke coördinatie en de dienst informatiebeheer. De directie gerechtelijke coördinatie staat in voor de administratieve verwerking en opvolging van de geschreven documenten die voor het parket bestemd zijn. De directie informatiebeheer staat in voor het aanvullen van de algemene nationale gegevensbank.
Zo ontstond het ‘diabolomodel’. Deze structurele aanpassing liet toe om het werk efficiënter te laten verlopen.
Ten derde werd men geconfronteerd met een leegloop van de directie wijkwerking omwille van een aantal pensioneringen. Omdat die functie niet zo aantrekkelijk bleek uit financiële overwegingen als de interventie-eenheid, moest men op zoek naar een andere oplossing. Men besliste om teams samen te stellen die bestaan uit wijkpersoneel en interventiepersoneel (FLAXIS patrouilles). Hét probleem dat zich stelde, was het verschil in cultuur van wijkpersoneel en interventiepersoneel.
De aanpassingen aan de interne processen, structuren en systemen zijn gedaan vanuit de intentie om de performantie van operationeel verrichte activiteiten te verbeteren. Om het beoogde effect te versterken, leek het vanuit de organisatie beter om de aanpassingen te kaderen binnen de bredere strategie van de organisatie.
4.2.6. Effectieve invulling van het INK model: 3 toepassingen
Het INK managementmodel dient als basis voor drie concrete toepassingen: het ontstaan van het Operationeel Coördinatie Team (OCT), het inrichten van de WINDOW 44 patrouilles en het inrichten van de gebiedsgebonden werking.
Het Operationeel Coördinatie Team (OCT)
De directie informatiebeheer kanaliseert alle (interne én externe) operationele informatie en verdeelt deze over de verschillende directies. Op die manier beschikken de verschillende directies over dezelfde informatie. Deze integratie van informatie heeft het snel ophelderen van een aantal zaken mogelijk gemaakt.
De WINDOW 44 patrouilles
Omdat de gemengde patrouilles van wijk en interventie niet hartelijk onthaald werden door de betrokken diensten, werden volgende projecten opgestart. Het wijkpersoneel schreef wijkgebonden en wijkrelevante informatie overzichtelijk uit. Tevens namen zij meer deel aan interventies zodat ze hun informatie ook nog konden toelichten. De uitgeschreven informatie werd gebundeld in ‘patrouillegidsen’ die door de interventieploegen konden worden gebruikt bij operaties waar ze niet door een wijkinspecteur vergezeld waren. Deze patrouilles werden WINDOW 44 patrouilles genoemd. WINDOW staat voor Waar Informatie is Daar Opereren Wij, 44 verwijst naar het artikel 44 uit de Wet op het politieambt waarbij het belang van een informatiegestuurde werking wordt aangetoond. WINDOW verwijst eveneens naar “een venster op de maatschappij”. Daarmee wordt bedoeld dat de politie voeling moet hebben met wat leeft onder de burgers. WINDOW 44 wordt gekenmerkt door vier kernbegrippen: gemeenschapsgericht, informatiegestuurd, gebiedsgebonden en cross-directioneel.
Gebiedsgebonden werking
Deze gebiedsgebonden werking komt erop neer dat patrouilles niet alleen gaan uitrukken wanneer er een melding is. Elk gebied binnen de politiezone heeft zijn eigen toegewezen patrouille die tussen de meldingen door, patrouilleert in zijn gebied en bewust is van wat reilt en zeilt op het terrein. Op die manier kunnen een aantal inbreuken worden voorkomen doordat in een vervroegd stadium reeds kan worden opgetreden.
Uit het voorgaande kunnen we besluiten dat er in de politiezone VLAS al heel wat initiatieven zijn genomen wat betreft de zorg om kwaliteit in het ruimere kader van organisatieontwikkeling. Omdat uit het verleden bleek dat er binnen deze politieorganisatie vooral een tekort was wat de ‘mensgerichte’ as betrof, moet daar bij het invoeren van kwaliteitszorg ook bij stilgestaan worden. Om te voorkomen dat er weerstand groeit binnen de organisatie moet tijdig getemporiseerd worden. Het is immers niet wenselijk dat er enkele voortrekkers zijn en vele achterblijvers. We willen iedereen mee hebben in het kwaliteitsdenken. Om de focus op de medewerkers in de organisatie te verankeren, wil de politiezone VLAS eveneens een label halen in “Investors in People”. Daarmee wordt ook gewerkt om de medewerkers de nodige vaardigheden mee te geven om de doelstellingen te halen: een gemeenschapsgerichte en informatiegestuurde politiezorg.
4.3. Het INK managementmodel in de politiezone Zottegem/Herzele/Sint-Lievens-Houtem[35]
4.3.1. Situatieschets
De politiezone Zottegem/Herzele/Sint-Lievens-Houtem is een meergemeentezone en bestaat uit 95 operationelen en 15 CALOG personeelsleden. De stad Zottegem en de gemeenten Herzele en Sint-Lievens-Houtem tellen respectievelijk 24.400, 16.582 en 9.258 inwoners[36]. Deze politieorganisatie staat dus ten dienste van in totaal 50.240 inwoners.
4.3.2. Organigram
Van deze organisatie was geen organigram beschikbaar.
4.3.3. Toepassing INK managementmodel
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model
Dit model werd toegepast omdat het toelaat dat de politieorganisatie zich bewust wordt van het niveau van kwaliteitszorg die ze tot hier toe bereikt heeft. Er kunnen ook vragen worden gesteld rond de belangrijke aspecten van bedrijfsvoering in de organisatie en kunnen er interessante discussies ontstaan over de begrippen die in het model voorkomen. Verder is het belangrijk dat de organisatie gestimuleerd wordt om te leren en te verbeteren, dat er wordt nagedacht hoe dit model een stuurmiddel en een methode tot verbeteren kan zijn.
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Een ander managementmodel werd niet overwogen.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Een specifieke reden voor het gebruik van het INK model werd niet opgegeven. Dit model werd gekozen omdat het als meer verrijkend werd ervaren dan bijvoorbeeld het CAF model. De officieren die zich om de kwaliteitszorg bekommerden, hadden de opleiding van het INK model gevolgd.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Het resultaat van de toepassing was een positiebepaling. Hieruit werd duidelijk welke de sterke en minder sterke punten van de organisatie waren. De minder sterke punten, ook wel verbeterpunten genoemd, werden opgenomen in het zonaal veiligheidsplan. Door de positiebepaling is het voor de organisatie duidelijk waar ze staat op vlak van kwaliteitszorg en wat er aan haar werking verbeterd kan worden. Langzaamaan werden ook de medewerkers zich bewust van het belang om aan kwaliteitszorg te doen. Het werd ook in de organisatie duidelijk dat het INK model een middel was tot sturen en geen doel op zich mocht worden.
4.3.4. Werkwijze bij de toepassing
In de groep die de positiebepaling heeft uitgevoerd, zaten vertegenwoordigers van alle functionaliteiten (wijkwerking, onthaal, lokale opsporing en lokaal onderzoek, interventie, handhaving van de openbare orde en politionele slachtofferbejegening). Daarnaast werd gezorgd voor een gelijke aanwezigheid van basis-, midden- en officierenkader. Op die manier had men een representatieve groep zodat de positiebepaling een hogere betrouwbaarheid en geldigheid heeft. Met de toepassing van het INK model werd gestart onder de vorm van een teambuildingsdag. Er werd vanuit gegaan dat het personeel bij dergelijk omvangrijk project moet worden betrokken om te voorkomen dat er weerstand binnen de organisatie ontstaat. Dit moet ook gebeuren op een zo zacht mogelijke manier want het opleggen van veranderingen lokt evenzeer weerstand uit. Aan de medewerkers werden daarbij verscheidene oefeningen opgelegd. Er werd hen gevraagd zelf het begrip “kwaliteit” te omschrijven, daarna werd gevraagd naar de verwachtingen die volgens de medewerkers uitgingen van een aantal opgegeven doelgroepen. Verder werd een koppeling gemaakt tussen het COP concept en kwaliteit en werden een aantal praktische voorbeelden gevraagd van de politiezone over de manier waarop de principes van kwaliteit worden ingevuld. Er werd dus zoveel mogelijk naar gestreefd om dit alles zo tastbaar mogelijk te maken. Het heeft immers geen zin om met grote theoretische concepten te zwaaien zonder dat de mensen op het terrein er wat aan hebben. Uiteindelijk is het de bedoeling om dit alles niet tot de top van de organisatie te beperken maar om de hele organisatie ervan doordrongen te laten zijn.
Voor de eigenlijke positiebepaling werd de grote groep opgesplitst in twee kleinere groepen die elk een positiebepaling uitvoerden. Deze werden dan samen gelegd en er werd overlegd tot men een consensus had bereikt.
4.3.5. Hoe werd er de ingewonnen informatie aangewend?
Naar aanleiding van deze toepassing is men in de organisatie gaan beseffen dat er nog heel wat werk is aan een “cultuuromslag met het accent op veranderingsbereidheid”. Er zijn binnen de organisatie nog te veel mensen die zich op impliciete of expliciete wijze verzetten tegen deze evolutie naar een kwalitatieve organisatie.
Verder blijkt de toepassing van het INK model uit diverse initiatieven die worden genomen. Zo omschrijft de organisatie zichzelf als een “visiegedreven organisatie”, een organisatie waarin de korpschef en de officieren voor het sturen van de organisatie afhankelijk zijn van de informatie die doorstroomt vanuit het terrein. Verder zijn er ook de vergaderingen buurtwerking die worden gehouden die vooral ook de functie hebben van overleg en informatiedoorstroom. Dan is er ook nog de memo-lijst. Per buurt worden alle gegevens (zowel probleemindicatoren, omgevingsindicatoren als sociaal-maatschappelijke indicatoren) verzameld zodat er per buurt een soort fiche is waar iedereen van de organisatie meer informatie kan vinden. Verder ook nog de ordeningsmethodiek processen (OMP) waarin de primaire processen (dit zijn de zes functies van basispolitiezorg) worden beschreven. Daarin wordt elke officier een proceseigenaar en wordt gestreefd naar een horizontale benadering van de functionaliteiten. Elk proces verloopt dan via de verschillende functionaliteiten in plaats dat elke functionaliteit zijn eigen procesverloop kent. Bijvoorbeeld: in de functie ‘interventie’ is ook een deel slachtofferbejegening. Zo zal dus bij het uitschrijven van het proces ‘interventie’ ook een deel van het proces via ‘slachtofferbejegening’ verlopen. Nog een initiatief dat is genomen naar de bevolking toe is het houden van informerende buurtgesprekken. De bedoeling was om het concept Community Policing duidelijk te maken naar de bevolking, een van de dienstenafnemers. Dit gebeurde via sleutelfiguren, netwerking door de buurtinspecteurs en door het houden van een tevredenheidsenquęte.
4.4. Het EFQM model in de politiezone POLDER[37]
4.4.1 Situatieschets
De politiezone POLDER is een meergemeentenzone en bestrijkt het grondgebied van de gemeenten Diksmuide, Houthulst, Koekelare en Kortemark. Alles samen staat deze politieorganisatie in voor 44.950 inwoners[38].
4.4.2 Organigram
Van deze organisatie was geen organigram voorhanden
4.4.3 Toepassing van het EFQM model
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model
Het EFQM model werd binnen deze politieorganisatie ingezet omdat het als nieuwe korpschef van een nieuwe organisatie moeilijk is om een inschatting te maken van de organisatiestructuur, de medewerkers, de cultuur, de middelen... Het was de bedoeling dat de korpschef op deze manier een beeld had van hoe het er in zijn politieorganisatie aan toe ging zodat hij gepast kon inspelen op de verschillende verwachtingen.
Voor de opmaak van zijn opdrachtbrief ging de korpschef op zoek naar een kader, een kapstok op basis waarvan deze opdrachtbrief kon worden opgemaakt.
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Er werd gekozen voor het EFQM model omdat het een denkkader bood dat alle aspecten van een politieorganisatie omvat en tevens een zekere structuur creëerde. Daarnaast deden ook ervaringsuitwisselingen en het volgen van een specifieke opleiding de keuze op dit model vallen.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Dit model werd gekozen omdat het een structuur bevat die erin slaagt om wat orde in de chaos te brengen. Het is een model dat proactief doet nadenken en dus op die manier voorkomt dat bepaalde initiatieven worden genomen die achteraf niet zo effectief en efficiënt bleken.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Het resultaat van de toepassing van het EFQM model binnen deze politieorganisatie was “een gestructureerde en persoonlijke foto” van het korps. Het is de organisatie van buiten naar binnen bekeken. Het toegepaste EFQM model werd beschouwd en gebruikt als een architecturaal grondplan waarop de organisatie wordt opgebouwd.
4.4.4 Werkwijze bij de toepassing
Ten eerste werd de PDCA regelkring geďntroduceerd aan de commissarissen en leidinggevenden. Het werd hen duidelijk dat heel wat voorheen gebruikte werkmethoden, binnen deze regelkring konden geplaatst worden. Het inzetten van managementmodellen houdt dus niet altijd een verandering in die vertrekt van een tabula rasa. De bedoeling was hier dat de beleidsnota’s of korpsnota’s op basis van dit stramien werden opgemaakt.
In tweede instantie werden de overlegmomenten tussen commissarissen en diensthoofden afgestemd op het EFQM model. Daartoe werd de agenda van deze bijeenkomsten opgemaakt volgens de onderdelen van het EFQM model. De leidinggevenden werden opnieuw geconfronteerd met de bijbehorende terminologie. Het is wel gebleken dat dergelijke projecten langzaamaan moeten worden doorgevoerd. De hele politiehervorming heeft op zich een hele ommekeer met zich teweeggebracht dat deze bijkomende interne cultuurverandering best wel bedreigend kan worden ervaren.
Ten derde wordt tijdens de overlegmomenten geprobeerd om de initiatieven of acties die op stapel staan, te kaderen in het hele EFQM model.
4.5. Enkele buitenlandse toepassingen
4.5.1. Balanced Scorecard in de Swedish National Police Service
4.5.1.1.Situatieschets[39]
De Zweedse politie is een nationale politie die bestaat uit 2 niveaus, een lokaal en een federaal niveau. Zweden is opgedeeld in 21 counties, elke countie is een politiedistrict en heeft zijn eigen politiedienst die op autonome wijze het politiewerk organiseert. Naast de 21 counties bestaat de Zweedse politie ook nog uit de National Police board en het National Laboratory of Forensic Service. De basistaken van de lokale politiekorpsen zijn: het beschermen van de individuele rechten, criminaliteit voorkomen en opsporen en verzekeren dat daders van delicten bekend worden en aan justitie worden overgeleverd. De National Police Board is de centrale en administratieve overheid van de politiedienst. De voornaamste taken van de NPB zijn toezicht op de politie, het verzekeren van coördinatie en de efficiënte inzet van middelen. Daarnaast houdt de NPB zich ook bezig met het ontwikkelen van nieuwe technieken en werkmethoden en het organiseren van basis- en specifieke opleidingen. In laatste instanties bepaalt de NPB ook hoe de budgetten, verstrekt door de overheid, door de politiedienst worden besteed.
De Zweedse politie bestaat in totaal uit 23.062 personeelsleden, waarvan 16.292 politiepersoneel en 6.770 burgerpersoneel.
4.5.1.2.Organigram[40]
Figuur 10: Organisatiestructuur Swedish National Police Service
4.5.1.3.Toepassing van de Balanced Scorecard[41]
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model?
Op het corporate niveau van de Zweedse Nationale politie vond het noodzakelijk dat de resultaten van het politiewerk in de verschillende counties werd zichtbaar gemaakt. Dit project had verschillende doelstellingen, ondermeer:
- de richting en het management van het politiewerk op alle niveaus van de organisatie verbeteren
- prestatiemetingen en evaluaties vergemakkelijken
- dialoog in de organisatie verbeteren, verzekeren van de leiding door de leidinggevenden en het ervaringsgericht leren in de politieorganisatie verbeteren
- ...
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Er werd gekozen voor de Balanced scorecard. Er is geen aanwijzing dat een ander alternatief werd overwogen.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Een probleem waar organisaties mee geconfronteerd worden is het feit dat strategische doelstellingen op langetermijn in langetermijneffecten worden uitgedrukt. Een langetermijn opdracht zoals het uitvoeren van een strategie, moet op korte termijn te kunnen gestuurd worden om tijdig in te grijpen bij afwijking. Kortetermijnsturing heeft als implicatie dat de doelstellingen op korte termijn moeten worden opgesteld zodat ze verifieerbaar zijn. Het is hier dat de Balanced Scorecard soelaas kan bieden. De Balanced Scorecard laat toe om de strategie uit te drukken in verifieerbare doelstellingen wat kortetermijnsturing mogelijk maakt, de strategie te communiceren naar het tactisch en het operationeel niveau en het evalueren van strategie en uitvoering op korte en lange termijn.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Door de Swedish National Police Service wordt onderscheid gemaakt tussen vier resultaatsgebieden: “succes factors”, “the public”, “resources” en “staff”. “Succes factors” zijn de concrete doelstellingen die de politiedienst wil bereiken, met andere woorden: de effecten die men in de maatschappij wil teweegbrengen. “The public” is het luik waarin informatie wordt verzameld over de perceptie van de bevolking over de bereidheid van de politie om lokale problemen aan te pakken. Om de concrete doelstellingen te kunnen bereiken en om lokale problemen te kunnen aanpakken heeft de politie nood aan “resources” en “staff”.
In het politiekorps Nyköping van de Zweedse politie werd de BSC toegepast en werden de vier resultaatsgebieden als volgt ingevuld:
- “succes factors”: geweldcriminaliteit, drugcriminaliteit, wegverkeer, openbare orde, ...
- “the public”: probleemgebieden, slachtoffers van criminaliteit, veiligheid in de samenleving
- “resources”: budget, manschappen, ...
- “staff”: verantwoordelijkheid, jobtevredenheid, ...
De indicatoren in deze luiken laten toe na te gaan in welke mate de strategie van de organisatie is bereikt of in de toekomst kan worden bereikt. Het is verder ook mogelijk om bij te sturen in de uitvoering.
4.5.2. Het INK managementmodel in de politie Zaanstreek-Waterland, Nederland[42]
4.5.2.1. Situatieschets
De politie Zaanstreek-Waasland strekt zich uit over een oppervlakte van 465 km2. deze regio kent negen gemeenten en staat ten dienste van bijna 306.000 inwoners.
4.5.2.2.Organigram
Figuur 11: Organisatiestructuur politie Zaanstreek-Waterland
4.5.2.3.Toepassing van het INK managementmodel: korpsbeschrijving
1. Probleemstelling: waarom was er nood aan het inzetten van dit model?
De samenleving heeft steeds meer nood aan een transparante politieorganisatie die kritisch is over zichzelf en zichzelf voortdurend evalueert. Voor die kritische blik en evaluatie maakt de politieorganisatie gebruik van het INK managementmodel.
2. Alternatieven (mogelijke oplossingen): welke mogelijke alternatieven zijn er overwogen voor het oplossen van dit probleem?
Er zijn geen andere modellen overwogen dan het INK managementmodel van het Instituut Nederlandse Kwaliteit.
3. Keuze van het alternatief: waarom werd dit model gekozen?
Dit model werd gekozen om inzicht te krijgen in de manier van bedrijfsvoering en de resultaten die ze daarmee bereikt hebben.
4. Resultaat: wat was het resultaat van de toepassing van dit model? Is het probleem opgelost?
Het resultaat is een korps dat samen met ketenpartners een goede bijdrage levert aan een veilige en leefbare regio. Het korps komt in de buurt van beter en streeft verder naar best. Om dit te bereiken zullen nog verdere verbeteringen nodig zijn.
Er wordt gestreefd naar een politiezorg die dichter bij de mensen is georganiseerd. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van gebiedsgebonden werken, het heroriënteren naar criminaliteitsbeheersing en het professioneler maken van de bedrijfsvoering en de ondersteuning. Dit korps investeert vooral in haar medewerkers omdat de leiding zich realiseert dat een organisatie maar succesvol kan zijn als haar individuele medewerkers voldoende professioneel zijn.
4.5.2.4.Werkwijze bij de toepassing
De korpsbeschrijving werd opgemaakt door vijf werkgroepen die werden samengesteld. Elke werkgroep bestond uit vijf medewerkers uit de verschillende disciplines van de organisatie, aan de leiding van iedere werkgroep stond een voorzitter. In elke werkgroep beschreef een organisatiegebied en het daaraan verbonden resultaatgebied. Verder was er ook een regiegroep, deze was samengesteld uit de voorzitters van de werkgroepen, een beleidsmedewerker, de manager kwaliteitszorg en de plaatsvervangende korpschef.
De informatie werd gedistilleerd uit: documenten, kennis en wetenschap van de individuele korpsleden, onderdeelbeschrijvingen die op basis van zelfevaluaties waren gemaakt, en dergelijke meer.
4.6. Inventarisatie van problemen, valkuilen en kansen bij toepassing van managementmodellen in politiediensten
Uit deze verschillende toepassingen kunnen we een aantal kritische succesfactoren genereren waarmee bij toepassing van een managementmodel rekening moet worden gehouden:
- Bewustzijn van de korpsleiding
Men moet zich bewust zijn van de impact die dergelijke toepassing heeft op de organisatie enerzijds en op de medewerkers anderzijds. Er moet de bereidheid zijn om te verbeteren. Daarom moet duidelijkheid zijn rond de te bereiken doelen, de aanpak en de opvolging van het vastgestelde.
- Betrokkenheid van de korpsleiding
Door het toepassen van een managementmodel komt men tot nieuwe inzichten, men leert om de organisatie van buiten naar binnen te bekijken. Dat kan een aangrijpingspunt zijn om veranderingen die leiden tot verbeteringen door te voeren.
- Communicatie en projectaanpak
Duidelijkheid omtrent de te volgen koers naar de medewerkers toe is onontbeerlijk om een organisatie te verbeteren. Door een goede communicatie en transparantie hieromtrent, verhoogt men de betrokkenheid van eenieder. Deze betrokkenheid is een van de noodzakelijke elementen om dergelijk project te doen slagen.
- Externe begeleiding
Deze externe begeleiding is nodig om de objectiviteit bij het toepassen van een managementmodel te verzekeren. Iemand van buiten de organisatie ziet sneller knelpunten waar de leden van de organisatie zich niet terdege van bewust zijn. Door het betrekken van een externe deskundige wordt ook de kans op een foutieve toepassing zo veel als mogelijk uitgesloten.
- Mensen/middelen/opleiding
Er moeten in de organisatie voldoende mensen aanwezig zijn die zich met het toepassen van het model willen en kunnen bezighouden. Anders heeft het geen zin om de middelen erin te investeren. Het meeste effect is er ook van de toepassing wanneer de deelnemers aan de positiebepaling een basisopleiding hebben genoten omtrent de theoretische concepten van het gekozen model.
- Financiën
Verder moet men ook beschikken over voldoende financiële middelen.
- Bewustwordings- en integratiefase
Om te voorkomen dat er enige weerstand ontstaat tegenover de geplande veranderingen in een organisatie onder invloed van een managementmodel, wordt best voldoende aandacht besteed aan het bewust maken van de leden van de organisatie hieromtrent. Het is de bedoeling dat de organisatie doordrongen wordt van de idee van voortdurend vernieuwen en verbeteren. Dat moet langzaam aan gebeuren. Ieder mens heeft zijn eigen visie en invalshoek op politiewerk en dus moet men proberen tot consensuele interpretaties te komen.
- Voldoende tijd voor doorvoeren van een veranderings- en verbeteringsperspectief
Wil het toepassen van een managementmodel succesvol zijn en resultaten teweegbrengen, dan moet er voldoende tijd worden besteed aan die toepassing. Het is zinloos om dergelijk model snel door te voeren en een ‘afpunt-interpretatie’ aan te kweken. Een managementmodel moet een instrument zijn om tot een succesvolle organisatie te komen. De toepassing mag geen doel op zich zijn, het is een middel.
- Geen imitatiedrang
Het is ook niet bepaald aan te raden om managementmodellen klakkeloos over te nemen en te projecteren op de organisatie. Op dat moment wordt het model een doel op zich in plaats van een middel tot vernieuwing en verbetering.
- Cultuur in de organisatie
Een cultuur die gekleurd is door enthousiasme en impulsiviteit met betrekking tot vernieuwing en verbetering, kan alleen maar bevorderlijk werken.
- Detectie en doelstellingen
Het moeilijkste is om problemen te detecteren en om daarin prioriteiten te stellen. Op die manier kunnen dan concrete doelstellingen en meetinstrumenten worden bepaald. Een goede omschrijving van problemen, prioriteiten en doelstellingen is onontbeerlijk om na te kunnen gaan of er enige vooruitgang werd geboekt of niet.
- Publieke perceptie
Bij het veranderen van een organisatie met het oog op vernieuwing en verbetering is het ook nodig na te gaan of dit alles wel nodig is voor de belanghebbenden. De manier waarop een politiedienst wordt gepercipieerd, is bepalend voor het al of niet slagen van een verandering.
Uit het voorgaande kunnen we het volgende besluiten.
Goochelen met het begrip “kwaliteit” is helemaal niet moeilijk. Ieder heeft er zijn eigen interpretatie, zijn eigen definitie van. Wij kiezen echter voor een zo ruim mogelijk benadering van “kwaliteit”. Kwaliteit houdt veel meer in dan enkel voorzien in een goede dienstverlening, te begrijpen als het tegemoetkomen aan de verwachtingen, noden en behoeften van de diverse belanghebbenden. Kwaliteit impliceert tevens efficiëntie, namelijk de diensten die worden geproduceerd op een zo goed mogelijke manier produceren. Kwaliteit gaat dus om de effectiviteit van de dienstverlening enerzijds en de efficiëntie van de processen en de bestede middelen anderzijds. Onze interpretatie van het begrip kwaliteit valt zo goed als samen met het concept integrale kwaliteitszorg.
Kwaliteitszorg binnen de Belgische politie vindt niet plaats in een vacuüm. Het maakt deel uit van de filosofie van de Community Oriënted Policing (COP) oftewel de gemeenschapsgerichte politiezorg. Dit is een manier om politiewerk uit te voeren, het is een filosofie die doorheen de hele politieorganisatie op een horizontale manier moet worden doorgevoerd. Niet alleen de lokale politie, ook de federale politie moet deze werkmethode aanvatten om tot een kwalitatieve politieorganisatie te komen.
Er zijn verschillende managementmodellen die tot doel hebben om een organisatie op een succesvolle manier te laten presteren. In dit werk zijn er slechts vijf besproken van de vele die voorhanden zijn. In plaats van managementmodellen of kwaliteitsmodellen verkiezen we om te spreken over kwaliteitsinstrumenten. De toegelichte modellen zijn enkel instrumenten om tot een kwalitatief presterende organisatie te komen. Het is niet de toepassing van één van die modellen op zich dat een doel mag zijn. Dit is ook de reden waarom we in dit werk niet echt aandacht hebben besteed aan kwaliteitsprijzen die voortvloeien uit de toepassing van de modellen. Het gebruiken van een kwaliteitsinstrument zorgt ervoor dat een organisatie op een kwalitatieve manier werkt en het is van minder belang of ze daarmee een prijs haalt of niet. Voor de Belgische politie is gekozen om het EFQM/INK/CAF model om te dopen in het EFQM Model Belgische politie.
De concrete toepassingen in vier Belgische politiezones en de twee toepassingen in het buitenland hebben aangetoond dat er heel wat factoren zijn waarmee men bij het toepassen van een managementmodel rekening moet houden. Het is zelfs zo dat het ontbreken van één van deze factoren kan leiden tot het falen van de toepassing. Het feit dat een organisatie over haar werking nadenkt, is op zich positief te noemen. Het betekent dat een organisatie het aandurft om zichzelf te confronteren met haar werking. Ze neemt hierbij een risico om zich bloot te geven maar zal daar in de toekomst zo goed als zeker de meerwaarde van kennen. Het is duidelijk dat er binnen de Belgische politie al sterk aan kwaliteitszorg wordt gedaan. Al is het werk op dit vlak nooit af, het voorzien in kwaliteit vergt voortdurende aandacht. In verband met kwaliteitszorg geldt meer dan eens het adagium: ‘Stilstaan is achteruitgaan’.
BROEKAERT, T., Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone Zottegem/Herzele/Sint-Lievens-Houtem, Herzele, 23 mei 2005 (persoonlijke mededeling)
DE BAENE, N., Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone Maldegem, Maldegem, 11 mei 2005 (persoonlijke mededeling)
DE LAENDER, A., Eenvoudige en praktische toepassingen van een managementmodel. Of gewoon doen?, z.p., z.u. 2005, 11 p.
ELEFALK, K., The balanced scorecard of the Swedish Police service, Brussels, 9 en 10 december 1999 (persoonlijke mededeling)
GELDERS, L., VITS, J., BOUCKAERT G. en PIERLE, W., Integrale kwaliteitszorg bij de gemeentelijke politiekorpsen, Kluwer, z.d., 128p.
INSTITUUT NEDERLANDSE KWALITEIT, Introductie: filosofie, inhoud en toepassing van het INK-managementmodel, Zaltbommel, INK, 2004, 44 p.
KAPLAN, R.S. en NORTON, D.P., The Balanced Scorecard: translating strategy into action, Boston, Harvard business school press, 1996, 322 p.
Koninklijk Besluit tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S. 12 oktober 2001, 35531.
KWALIPOL, Referentiekader: organisatieontwikkeling van de lokale politie, Brussel, CGL, 2004, 12p.
Ministeriële Omzendbrief inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16 oktober 2001, 35984.
Ministeriële omzendbrief CP 2 betreffende het bevorderen van de organisatieontwikkeling van de lokale politie met als finaliteit een gemeenschapsgerichte politiezorg, B.S. 29 december 2004, 86657.
Nationaal Instituut voor de Statistiek, ‘Werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari 2005’, http://statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#2 [11/05/2005].
NATIONAL INSTITUTE OF STANDARDS AND TECHNOLOGY, Baldrige National Quality Program: criteria for performance excellence, Gaithersburg, NIST, 2005, 51 p.
NATIONAL POLICE BOARD, A presentation of the Swedish police service, Västervik, AB C O Ekblad & Co, 2005, 30p.
NIEUWENHUIS, M.A., The Art of Management. Deel 1: Strategie en Structuur, Apeldoorn, z.u., 2003, 151 p.
NOORDEGRAAF M., ‘De kwaliteit van het kwaliteitsdenken: een kritische benadering van kwaliteitsdenken in het openbaar bestuur’ in: Na Paars. Een nieuwe sturingslogica?, Den Haag, 2002, 71-84.
Omzendbrief CP 1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 9 juli 2003, 37049.
STAES, P. en DOCHOT, J.-M., Common Assessment Framework (CAF): het Gemeenschappelijk referentiekader voor overheidsdiensten, Brussel, Innovative Public Service Group, 2002, 49 p.
THE EUROPEAN FOUNDATION FOR QUALITY MANAGEMENT, EFQM Excellence Model, z.p., EFQM, 2002, 35p.
VAN AERSCHOT, D en HASEVOETS, G., Praktijkboek voor organisatieontwikkeling van de politie, z.p.,provincie Vlaams-Brabant, 2003.
VANDEVOORDE, N., VAEREWYCK, W., ENHUS, E. en PONSAERS, P., Politie in de steigers: bouwen aan gemeenschapsgerichte politiefuncties in een lokale context, Brussel, Politeia, 294p.
VAN REENEN, G.H.P.K.H, Korpsbeschrijving politie Zaanstreek-Waterland 2002, Zaanstreek-Waterland, politie Zaanstreek-Waterland, 2002, 62p.
VINCKE, G., Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone VLAS, Kortrijk, 17 mei 2005 (persoonlijk mededeling)
Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geďntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, B.S. 5 januari 1999, 00132.
CAF: Common Assessment Framework
CGL: Directie van de relaties met de lokale politie
COP: Community Oriënted Policing
EFQM: European Foundation of Quality Mangement
INK: Instituut Nederlandse Kwaliteit
|
[1] Van Dale Hedendaags Nederlands: http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=kwaliteit
[2] D. VAN AERSCHOT en G. HASEVOETS, Praktijkboek voor organisatieontwikkeling van de politie, z.p.,provincie Vlaams-Brabant, 2003, 14.
[3] L. GELDERS, J. VITS, G. BOUCKAERT, en W. PIERLE, Integrale kwaliteitszorg bij de gemeentelijke politiekorpsen, Kluwer, z.d., 7-8.
[4] M. NOORDEGRAAF, ‘De kwaliteit van het kwaliteitsdenken: een kritische benadering van kwaliteitsdenken in het openbaar bestuur’ in: Na Paars. Een nieuwe sturingslogica?, Den Haag, 2002, 71-84.
[5] L. GELDERS, J. VITS, G. BOUCKAERT, en W. PIERLE, o.c.
[6] Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geďntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, B.S. 5 januari 1999, 00132.
[7] Koninklijk Besluit tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S. 12 oktober 2001, 35531.
[8] Ministeriële Omzendbrief inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16 oktober 2001, 35984.
[9] Omzendbrief CP 1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 9 juli 2003, 37049.
[10] Ministeriële omzendbrief CP 2 betreffende het bevorderen van de organisatieontwikkeling van de lokale politie met als finaliteit een gemeenschapsgerichte politiezorg, B.S. 29 december 2004, 86657.
[11] KWALIPOL, Referentiekader: organisatieontwikkeling van de lokale politie, Brussel, CGL, 2004, 1-12.
[12] N. VANDEVOORDE, W. VAEREWYCK, E. ENHUS en P. PONSAERS, Politie in de steigers: bouwen aan gemeenschapsgerichte politiefuncties in een lokale context, Brussel, Politeia, 12-13.
[13] N. VANDEVOORDE, W. VAEREWYCK, E. ENHUS en P. PONSAERS, o.c., 15-16
[14] THE EUROPEAN FOUNDATION FOR QUALITY MANAGEMENT, EFQM Excellence Model, z.p., EFQM, 2002, 1-25.
[15] THE EUROPEAN FOUNDATION FOR QUALITY MANAGEMENT, o.c, 12.
[16] De beschrijving van de verschillende facetten zijn bijgevoegd in bijlage
[17] Indien er een facet niet aanwezig is, zou in principe een score ‘0%’ worden toegekend. Omdat dit problemen veroorzaakt bij het berekenen, wordt bij afwezigheid van een facet de vermelding ‘NR’ gebruikt.
[18] INSTITUUT NEDERLANDSE KWALITEIT, Introductie: filosofie, inhoud en toepassing van het INK-managementmodel, Zaltbommel, INK, 2004, 4-33.
[19] INSTITUUT NEDERLANDSE KWALITEIT, o.c., 8.
[20]INSTITUUT NEDERLANDSE KWALITEIT, o.c., 15.
[21] NATIONAL INSTITUTE OF STANDARDS AND TECHNOLOGY, Baldrige National Quality Program: criteria for performance excellence, Gaithersburg, NIST, 2005, 1-51.
[22] Er wordt hier gekozen om de Engelse termen over te nemen. Bij de vertaling werd gezorgd dat de slagkracht van de begrippen zo goed mogelijk bewaard blijft.
[23] NATIONAL INSTITUTE OF STANDARDS AND TECHNOLOGY, o.c., 11.
[24] Legende bij tekening: O = objectives, M = measures, T = targets, I = Initiatives.
[25] R.S. KAPLAN en D.P. NORTON, The Balanced Scorecard: translating strategy into action, Boston, Harvard business school press, 1996, 9.
[26] R.S. KAPLAN en D.P. NORTON, o.c., 11.
[27] P. STAES en J.-M. DOCHOT, Common Assessment Framework (CAF): het Gemeenschappelijk referentiekader voor overheidsdiensten, Brussel, Innovative Public Service Group, 2002, 1-49.
[28] P. STAES en J.-M. DOCHOT, o.c., 5.
[29] Deze databank is te consulteren op www.info-zone.be
[30] N. DE BAENE, Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone Maldegem, Maldegem, 11 mei 2005 (persoonlijke mededeling)
[31] Nationaal Instituut voor de Statistiek, Werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari 2004, http://statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#2 [11/05/2005].
[32] G. VINCKE, Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone VLAS, Kortrijk, 17 mei 2005 (persoonlijk mededeling)
[33] Nationaal Instituut voor de Statistiek, o.c.
[34] M.A. NIEUWENHUIS, The Art of Management. Deel 1: Strategie en Structuur, Apeldoorn, z.u., 2003, 9.
[35] T. BROEKAERT, Gesprek over de toepassing van een managementmodel in de politiezone Zottegem/Herzele/Sint-Lievens-Houtem, 23 mei 2005 (persoonlijke mededeling)
[36] Nationaal Instituut voor de Statistiek, o.c.
[37] A. DE LAENDER, Eenvoudige en praktische toepassingen van een managementmodel. Of gewoon doen?, z.p., z.u. 2005, 1-11.
[38] Nationaal Instituut voor de Statistiek, o.c.
[39] NATIONAL POLICE BOARD, A presentation of the Swedish police service, Västervik, AB C O Ekblad & Co, 2005, 5.
[40]NATIONAL POLICE BOARD, o.c., 6.
[41] K. ELEFALK, The balanced scorecard of the Swedish Police service, Brussels, 9 en 10 december 1999 (persoonlijke mededeling)
[42] G.H.P.K.H. VAN REENEN, Korpsbeschrijving politie Zaanstreek-Waterland 2002, Zaanstreek-Waterland, politie Zaanstreek-Waterland, 2002, 1-62.