Negentiende-eeuwse Plattelandsadel in de Kempen. Analyse van de mentaliteit en de politieke impact van de familie Montens en Van de Werve. (Philippe De Cleermaecker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
“Indien het van de VLD alleen mocht afhangen, dan hoeft koning Albert binnenkort niet veel meer te doen dan wat lintjes knippen. Een bevoegdheid die hij volgens de Vlaamse liberalen in ieder geval het best verliest, is die om adellijke titels te verlenen. Het VLD-congres stemde zaterdag amendementen in die zin.”[1]
Wat de Vlaamse liberalen volgens het bovenstaande citaat willen bewerkstelligen, is de schrapping van het artikel 113 van onze Belgische gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 ( oud artikel 75 ).[2] Als hoogst geplaatste persoon binnen de adellijke hiërarchie wordt de koning dankzij deze bepaling het voorrecht verleend om personen in de adelstand te verheffen.[3] Eveneens,- en dat was logischerwijs vooral courant toepasbaar in de beginperiode van de Belgische monarchie, toen men immers nog diende na te gaan wat met de bestaande getitelde lieden van voor 1830 moest gebeuren-, impliceert het dat de vorst de reeds bestaande aristocratie van voor de Belgische onafhankelijkheid al dan niet kan erkennen. Uiteraard hoeven de namen van senatoren Jean-Marie Dedecker en Vincent Van Quickenborne niet expliciet vermeld te worden om te beseffen hoe fel het desbetreffende artikel van onze nationale constitutie ter discussie staat.
Overigens werd dit thans zeer heikel punt reeds bij zijn ontstaan in vraag gesteld door diverse vooraanstaande politici zoals Pierre Seron, Louis Delwarde en Lucien Jottrand, die het liever niet zagen opgenomen worden in de grondwet.[4] Ofschoon zij principieel niet akkoord gingen met een zelfs maar louter persoonlijke titel, was het vooral de in de wet geïncorporeerde erfelijkheid die voor deze tegenstanders een struikelblok vormde. Op 14 januari 1831 uitte Seron daarom in een toespraak in de constituante zijn bezwaren als volgt: “Souvent le descendant d’un homme intègre et probe n’est qu’un vil fripon, un coquin, et le fils d’un brave n’est qu’un poltron, un lâche.”[5]
In de persoon van Charles Rogier kende de adel dan weer een belangrijk verdediger van het verlenen van titels aan mensen die zich hadden ingezet voor de natie.[6] Hierbij was deze laatste de overtuiging aangedaan dat men perfect republikein kon zijn zonder de afschaffing van de monarchie en ook de nobiliteit te eisen. Bovendien zag Rogier in het toekennen van een eervolle onderscheiding een vorm van beloning en een extra stimulans voor jongere generaties om hun land te dienen. Paradoxaal genoeg was zijn laatste argument dat de verwijdering van het artikel 75 juist in de kaart van de oude adel zou spelen en dus niet het beoogde effect – een definitieve vernietiging van de adel - zou bereiken:
"…vous en restreignez à jamais le nombre, vous la concentrez dans le nombre d' individus qui en jouissent, et vous savez que la noblesse a d' autant plus d' éclat qu' elle est moins prodiguée. En un mot, messieurs, vous perpétuez dans le pays une caste à part, qui en sera d' autant plus fière que le nombre de ses membres sera plus restreint."[7]
Opvallend is overigens dat net zoals nu ook toen de discussie vooral bedreven werd door liberalen. Lucien Jottrand, Pierre Seron en Charles Rogier konden immers alle drie gerekend worden tot die politieke familie.[8] Eensgezindheid was er onderling echter beslist niet, want Rogier stond met zijn afwijkende visie lijnrecht tegenover Seron en Jottrand. Net zoals toen, waren er ook nu op het VLD-congres wat de Gazet van Antwerpen "geanimeerde" discussies noemt. Deze wijzen op het ontbreken van een eenduidige visie bij de VLD over dit thema.[9]
Buiten de liberalen waren er in 1830 nauwelijks mensen die drukte maakten rond een afschaffing van een voor hen evident koninklijk privilege om adellijke titels te verlenen. De ideeën van Pierre Seron, Louis Delwarde en Lucien Jottrand wekten dan ook een gevoelen van “algemene en langdurige hilariteit” op bij de meerderheid van de leden.[10] Bewijs van de “populariteit” van de adel en de daarbij onvermijdbare monarchie werd onder andere geleverd door de overweldigende steun die de monarchie zelf verkreeg van de leden van de constituante. De slechts dertien voorstanders van een republiek waren tegen de 174 voorstanders van een koningshuis overduidelijk in de minderheid.[11]
Uiteindelijk kreeg Rogier dan ook gemakkelijk het gelijk aan zijn kant. De bijna 200 leden van het Nationaal Congres beslisten om toch zoiets als de adel te behouden in het pas opgerichte België.[12] Verbazingwekkend was dat allerminst. Ofschoon het Congres vrij burgerlijk van karakter leek, was nagenoeg één derde van alle leden van adel en deze groep beschermde dus de eigen positie bij de finale stemming.[13] Dit grote aandeel van de adel in de constituante was gezien hun prestaties tijdens de revolutie van 1830 allerminst verwonderlijk. De bijdrage van sommige leden van de adel was toen immers vrij groot geweest en bijgevolg zouden zij, als een vorm van beloning, gemakkelijk hun weg vinden in de instellingen na 1830.[14] De orangistische edellieden werden uiteraard zo min mogelijk opgenomen in het Nationaal Congres. Er zouden slechts een twintigtal orangisten in de constituante zetelen, waaronder geen edellieden. Ook de Fransgezinde adel werd geweerd. Nadien zouden beide groepen vaak nog jaren moeten wachten eer hun geslacht in aanmerking kwam voor de uitoefening van een belangrijke nationale functie. Meer nog, de organgistische adel kreeg in diverse steden af te rekeningen met plunderingen. Zowel in Gent, Luik, Antwerpen, Brussel,… waren vanaf de onafhankelijkheid revanchegevoelens tegenover die adel merkbaar.[15] Onderzoek toonde aan dat die orangistische aristocratie hoofdzakelijk te situeren was in Vlaanderen waardoor Wallonië, met een grote voorsprong voor Henegouwen, enorm veel edellieden kon afvaardigen in de constituante. Zo telde West-Vlaanderen amper twee edellieden op de 28 West-Vlaamse congresleden en was dat cijfer voor Henegouwen bijvoorbeeld dertien op 30.[16]
Ook de sociaal-economische positie van de aristocratie biedt een verklaring voor het grote aantal aristocraten in de constituante.[17] Het Nationaal Congres werd immers verkozen op basis van een kiescijns waardoor automatisch rijkeren, waaronder de adel, massaal zetelden in deze constituante. Uit Index dés éligibles blijkt dat in die beginperiode 60% van de betalers van een volle cijns van adel was.[18] Mensen zoals graaf Felix-Armand de Mûelenaer, baron Frédéric de Reiffenberg, Félix de Mérode,… werden zo lid van het Nationaal Congres en beseften maar al te goed de waarde van hun adellijk statuut en de noodzaak om er hardnekkig aan vast te houden. Daarom stemden zij ook massaal voor het artikel 75.
Overigens was ook het voorzitterschap van deze constituante in handen van een baron, met name Surlet de Chokier, die later - vanaf 24 februari - ook nog eens regent zou worden in afwachting van de eedaflegging van Leopold I.[19] Na Surlet de Chokier, vanaf februari 1831, verkreeg wederom een baron die functie. Dit keer betrof het Etienne de Gerlache die niet enkel lid was van het Nationaal Congres, maar ook een belangrijke rol speelde in het Voorlopig Bewind.[20] Gevolg was dat de greep van de adel op het hele gebeuren zeer stevig was en dit eveneens meespeelde in de acceptatie van het artikel 75.[21]
Ook vandaag is de problematiek complexer dan het stemmen van enkele amendementen ter afschaffing van het artikel 113, aangezien er ook nu nog vele voorstanders zijn van de instandhouding van de adel en van de instandhouding van het door de Vlaamse liberalen gewraakte punt. Bijna als vanzelfsprekend dient men die pleitbezorgers te zoeken binnen de adellijke groeperingen zelf. Als reactie op de plannen van de VLD zei de voorzitter van de Raad van Adel, graaf Henri d'Udekem d' Acoz, bijvoorbeeld dat hij absoluut niet begreep waar deze partij zich mee bezig hield. Bovendien, zo stelt graaf d' Udekem d' Acoz, is deze kwestie geen regeringsaangelegenheid en dus evenmin een problematiek waarmee een partij zich dient in te laten. Het is immers een volledig van de staat onafhankelijke commissie die de kandidaten kan voordragen en de regering hoeft hier niet in te grijpen.[22] Kortom met de adel en bijgevolg met deze verhandeling betreden we een zeer omstreden studieobject uit onze samenleving, zowel in het heden alsook in het verleden.
Een studie rond de adel: presentatie van het onderzoeksdomein
Het begrip adel en zijn evolutie doorheen de tijd
Vermoedelijk, aldus Fernand Vanhemelryck, is de adel in West-Europa gegroeid uit het samensmelten van de Romeinse senatorenstand en de Frankische elite waardoor een bevoorrechte groep grootgrondbezitters ontstond.[23] In de zevende en achtste eeuw ontwikkelde hieruit een door erfelijkheid gesloten groep van strijders te paard die men de viri illustres ging noemen. Vanaf de negende eeuw werden deze ook wel nobili viri genoemd. Ondanks het aspect nobili in hun benaming was deze ruiterselite, volgens Bloch, alleen maar ridderlijk en had zij nog geen juridische legitimatie die haar tot adel verhief.[24] Pas in de loop van de twaalfde eeuw kreeg ze die erkenning wel en werd zij naast een louter sociale bovenklasse ook een juridische toplaag, met als gevolg dat de termen 'ridder' en 'edelman' synoniemen werden. Hieraan voegt Bloch wel de bedenking toe dat deze theorie enkel geldig is voor Frankrijk, vermits in Duitsland de evolutie anders was en iedere edelman wel een ridder was, maar niet omgekeerd. Bij Bloch ligt de klemtoon tot de twaalfde eeuw dus op het militaire aspect. Weliswaar in aangepaste vorm, vinden we ongeveer dezelfde opvatting terug bij Guilhiermoz.[25] Daarentegen staat dan bijvoorbeeld een auteur als Génicot die reeds voor de twaalfde eeuw het bestaan van de adel erkent en bovendien die adel tot de dertiende eeuw als onafhankelijk van de eveneens bestaande ridderstand beschouwt.[26] Kenmerkend voor de groep van de adel waren volgens Génicot het bezit van allodiale gronden, de vrijheid van persoon en de geslotenheid van de stand door de overgang van de titulatuur van vader op zoon. Op het einde van de dertiende eeuw ziet Génicot, net zoals Bloch in de twaalfde eeuw, een volledige versmelting van beide standen. Het is juist die verstrengeling van adel en ridders die Verriest ontkent, want volgens hem bestonden beide standen gedurende de gehele geschiedenis gescheiden van elkaar.[27] Meer recentelijk twijfelde ook Textier nog aan wat de adel nu was in zijn veelzeggend Qu'est-ce que la noblesse?[28]
Met ordonnanties in 1595, 1616 en 1754 regelden respectievelijk Filips II, Albrecht en Isabella en tenslotte ook Maria-Theresia het adellijk statuut verder.[29] Er waren voortaan drie manieren om van het adellijk statuut te kunnen genieten: via geboorte, via een adelbrief of via de bekleding van een ambt dat gepaard ging met een titel. Diezelfde wettelijke verordeningen vermeldden eveneens diverse privileges die tot de achttiende eeuw bleven bestaan. Tijdens de Franse Revolutie ( van 1789 tot en met de zomer van 1794 ) verdwenen deze bepalingen nagenoeg volledig door toedoen van enkele decreten. Door de verordeningen van 4, 6, 7, 8 en 11 augustus 1789 werd de feodaliteit afgeschaft en werd een einde gemaakt aan de heerlijke rechten en dus aan de privileges van de adel.[30] Een jaar later, van 15 tot 28 maart 1790, volgde er een nieuwe verordening die nog eens enkele heerlijke rechten deed verdwijnen.[31] De adel in onze gewesten had steeds gevreesd dat het Franse bewind ook bij hun aan de macht zou komen en ook bij hun de adel zou beknotten. Daarom steunde een groot deel van de adel de Oostenrijkers financieel zodat deze nieuwe regimenten konden lichten om de dreigende inval van de Fransen te voorkomen. Graaf de Mérode schonk de aanzienlijke som van 40000 gulden, de graaf van Lannoy stelde 13000 florijnen ter beschikking en de hertog van Aremberg gaf jaarlijks 7650 florijnen aan de Oostenrijkers. Daarenboven leende de hertog van Ursel op zijn beurt nog eens 100000 florijnen.[32] Het mocht niet baten en grote groep van edellieden zouden de Franse Revolutie niet doorkomen.[33]
Pas enkele jaren later, in 1806, kwam er een revival voor de adel. Op één maart van dat jaar vaardigde de keizer namelijk een decreet uit waarmee hij de creatie van titels en de erfelijke doorgave ervan terug in het leven riep.[34] In augustus van datzelfde jaar volgde er een senatus-consulte dat de bepaling uit maart verder bekrachtigde.[35]
Deze plotselinge ommekeer in het adelsbeleid zette zich gedurende de Nederlandse periode verder. De Loi fondamentale van 30 maart 1814 vermeldde immers, in artikel 42, dat de koning het recht had om onderdanen in de adelstand te verheffen.[36] Bijgevolg kreeg de adel, die door de Franse Revolutie fel getroffen was, onder Willem I volop nieuwe kansen. Volgens P.W. Meerts blijkt dat de eerste kamer voor maar liefst 98% een adelskamer was en dat vooral zuidelijke aristocraten succes hadden bij Willem I. Ook in de tweede bevonden zich veel edellieden. Weliswaar beweerde P.W. Meerts dat de belangrijkste posten naar mensen uit het Noorden gingen.[37]
Op 24 augustus 1815 werd de geldigheid van die Loi fondamentale uitgebreid naar België en bij de onafhankelijkheid werd, met het artikel 75, die politiek verder gezet.[38] Niettemin zouden de gevolgen van de Franse Revolutie vanaf 1815 nooit volledig worden omgekeerd en een groot aantal geslachten verdwenen onherroepelijk. Paul Janssens stelt:
“De weerslag van de revolutionaire periode mag niet worden onderschat. Ze betekende de onmiddellijke eliminatie van een derde van de adellijke geslachten.”[39]
Het grote verschil dat ten opzichte van 1789 werd gerealiseerd, was de afschaffing van de privileges die voor de Franse Revolutie nog bij de titel hoorden. Immers het artikel 6 uit de grondwet van 7 februari 1831 introduceerde de gelijkheid van alle Belgen.[40] 1979 is ( voorlopig ) een laatste cruciale datum in de geschiedenis van het recht rond de adel. Toen was er immers de eerste verheffing in de adelstand op persoonlijke titel.[41]
Het beeld van Conscience: weerlegging of acceptatie?
“Het is waar, dat een scherpziend of kwaadwillig oog, bij een nauwer onderzoek, kon ontdekken, dat het kleed dezes edelmans tot op den draad kaal geborsteld was; dat de haren van den hoed met moeite over de afgesleten kanten waren opgestreken, en dat zijne handschoenen op vele plaatsen waren genaaid. Ja, zelfs, indien men op den grond des rijtuigs hadde kunnen zien, zou men bemerkt hebben, dat eene zijner laarzen, ter zijde van den linker voet, gekloofd was, en dat hij de daaronderliggende grauwe kous met inkt had zwartgemaakt; - maar met zoo veel kunst waren al deze sporen der armoede verborgen, - met zulken zwier van rijkdom, met zulke heldere fierheid waren deze kleederen gedragen, dat de meeste menschen onfeilbaar moesten besluiten, dat, indien deze persoon geene gansch nieuwe kleederen droeg, het alleenlijk was, omdat het hem niet beliefde zulks te doen.”[42]
In het boek De arme edelman schetst Hendrik Conscience het beeld van een vroeg-negentiende-eeuws adellijk persoon op een manier waarop ook velen nu nog de aristocraat van toen zouden typeren.[43] Verarmd, minder machtig, politiek onmondig en verkrampt vasthoudend aan zijn elitaire status, probeert de adel volgens velen- waaronder ook vakhistorici- die periode door te komen. Zo schetst de sociaal-economische historicus Jos De Belder het beeld van een adel die werd voorbijgestoken, of toch op zijn minst ingehaald, door de burgerij als nieuwe leidinggevende sociaal-economische en politieke macht.[44] Als belangrijkste verklaring voor het dalend aandeel van de aristocratie in de moderne maatschappij wordt meestal, ook door Jos De Belder, verwezen naar de Franse Revolutie die door de vele decreten de macht, de rijkdom en het aanzien van de adel stevig beknotte.
Ten gevolge hiervan, - en los van het feit of die weergave wel klopt -, werd in de studies die in het verleden rond de adel werden gemaakt vooral de klemtoon gelegd op de “bloeitijd” van het Ancien Régime. In één van de bekendste werken rond de adel wijdt Paul Janssens inderdaad ook beduidend minder bladzijden aan de negentiende-eeuwse evolutie en staat hij daarentegen uitvoerig stil bij de eeuwen ervoor.[45] Indien men al werkte rond de adel van na 1789, dan gebeurde dat meestal in de vorm van een mentaliteitsgeschiedenis zoals bijvoorbeeld Rebecca Gysen deed in haar onuitgegeven licentiaatverhandeling van 1999.[46] Ook Roger Janssen schreef een verhandeling waarin hij de mentaliteit van de adel uit de negentiende eeuw reconstrueerde aan de hand van enkele familiearchieven.[47] Yme Berend Kuiper nam de mentaliteit van de Friese adel onder de loep, hoewel er in Adel van Friesland ook kort wordt stilgestaan bij de politiek.[48]
Met deze verhandeling beoog ik die negentiende-eeuwse adel, meerbepaald de zelden bestudeerde plattelandsadel, verder te onderzoeken. In de eerste plaats wordt er nagegaan in hoeverre de adel al dan niet nog politieke macht had en hoe dat zich concreet heeft vertaald in belangrijke bestuursfuncties. In dat onderdeel zal kort worden onderzocht hoe de politieke verhoudingen waren in een dorpsgemeenschap en of ook de burgerij deelnam aan het politieke leven. Natuurlijk zal op de interactie tussen adel en burgerij moeten gelet worden. Toch bleek juist het uitdiepen van die machtsverhoudingen een groot probleem. Dit had te maken met een gebrek aan geschikte bronnen. Het gevolg is wel dat die machtsverhoudingen nooit ten volle kunnen begrepen worden. Ook wordt summier gekeken naar de eventuele machtspositie van de adel los van de politiek. In concreto verwijs ik kort naar de relaties tussen de kasteelheer en zijn pachters. Tenslotte zal deze licentiaatverhandeling niet kunnen voorbijgaan aan een uitvoerige schets van de mentaliteit waarbij de klemtoon dan hoofdzakelijk zal komen te liggen op de omgang van de aristocratie met de kerk en de religieuze sfeer in het algemeen. Ook het onderwijs en het kasteelgebouw zelf krijgen hier de nodige aandacht.
Wil men het niveau van de clichés, grove veralgemeningen en platitudes overstijgen, dan lijkt 'veldwerk' aangewezen. Precies door in te zoomen op concrete dorpsgemeenschappen wordt het mogelijk de generaliserende stellingen en hypotheses over de (on)macht van de negentiende-eeuwse adel te testen. Hier wordt gekozen voor enkele dorpen uit de eigen streek, met name de gemeente Zandhoven. Deze keuze werd gemaakt vooraleer ik enige aanwijzingen had over mogelijk bronnenmateriaal. Na een intensieve prospectieronde werd besloten om de focus vooral te richten op de twee kleinste dorpsgemeenschappen, met name Viersel en Massenhoven. In deze dorpen wonen twee adellijke families die bereid werden bevonden hun archief open te stellen voor het onderzoek waardoor ik over die plaatsen dus voldoende bronnenmateriaal kon verzamelen. Het verhaal over Viersel zal vooral opgebouwd worden rond de familie van de Werve de Schilde; dat van Massenhoven rond de familie Montens.
De archieven van de familie Van De Werve en de familie Montens
De hoofdbron van het onderzoek wordt gevormd door de onuitgegeven documenten die ter beschikking werden gesteld door de genoemde families Van de Werve de Schilde en Montens.[49] Met de nazaten van de familie Van de Werve kon vrij eenvoudig contact opgenomen worden en de allereerste afspraak geschiedde telefonisch met jonkheer Charles Bernard van de Werve de Schilde, die, samen met zijn oudere broer Thierry Auguste van de Werve de Schilde, één van de twee huidige bewoners van het kasteel Hovorst is. Aan de recent overleden Alphonse Bousse, het voormalig hoofd van het rijksarchief van Antwerpen, danken we de vlotte consulteerbaarheid van het archief van van de Werve de Schilde. Via de door hem opgestelde steekkaarten kan men zich dan ook relatief gemakkelijk een weg banen in dit zeer rijke archief, dat zich overigens nog steeds op het kasteel in Viersel bevindt.[50]
Het archief van de familie Montens werd geordend door Cyriel Van De Peer, lid van de plaatselijke heemkundige kring. Het resultaat van zijn werk was een inventaris waarvan ik dankbaar gebruik maakte.[51] Ook zijn raadgevingen waren steeds waardevol.
Hiernaast werden enkele fondsen, bewaard in het rijksarchief te Antwerpen, geconsulteerd. Dit was noodzakelijk omdat men via de adellijke archieven
nauwelijks een beeld krijgt van de burgerij en van de algemene politieke situatie in een dorp. Helaas waren er voor Massenhoven, waar de familie Montens resideert, bijna geen archieven voor de negentiende eeuw. Gelukkig was dat voor het Viersel van de familie van de Werve de Schilde wel het geval.
In de hoop nuttig materiaal te vinden in de lokale parochiearchieven ( zoals doopregisters en het liber memorialis ) nam ik contact op met de pastoors van Viersel en Massenhoven. Dit spoor leverde evenwel heel weinig op.
Het archiefmateriaal werd verder aangevuld met enkele uitgegeven bronnen ( bevolkingsgegevens en oppervlaktegegevens ). Enkele mondelinge getuigenissen werden verzameld. Hoewel deze weinig nieuwe informatie boden, waren zij boeiend en stimulerend en in die zin behulpzaam.
Literatuur
Ofschoon deze verhandeling voor het overgrote deel op basis van bronnen is geschreven, kon ik niet buiten de bestaande vakliteratuur om. Hoofdzakelijk diende deze literatuur om mij beter door de archieven te kunnen gidsen. Voor het depouilleren van het archief van Van de Werve was ongetwijfeld het werk van Bousse en Schmitz zeer handig.[52] Bij dat van Montens waren vooral enkele raadgevingen van Cyriel van de Peer bruikbaar. Cyriel van de Peer schreef ook in lokale publicaties al eens wat neer over die familie.[53] Ook zeer behulpzaam als algemene werken waren o.a. Annuaire de noblesse belge, Poplimont, Ryckman de Betz, Janssens en Duerloo,… Zonder deze studies was het reconstrueren van de genealogische situatie van de families onmogelijk geweest. Ook boden ze hulp bij de beschrijving van de wapenschilden, adelsverheffingen en aanverwanten.[54]
De specifieke literatuur die werd geconsulteerd in deze verhandeling, hing dan weer af van het behandelde thema. Bruikbaar op het vlak van de wetgeving rond de adel waren bijvoorbeeld de boeken van Braas, Arendt en De Ridder, Van Gestel en Van Damme.[55] Uit deze werken konden enkele belangrijke elementen, omtrent de evolutie van de visie die men in de grondwet kan terugvinden over de adel, waarnemen. De gegevens werden weliswaar aangepast, omdat de meeste auteurs nog geen rekening hielden met de inmiddels gecoördineerde grondwet van 1994.[56] Wat die grondwet betreft, wordt uiteraard ook verwezen naar de constituante. Over het Nationaal Congres werd reeds geschreven door Els De Witte en Lefèvre.[57] Nog interessanter was de publicatie van Xavier de Ghellinck Vaernewyck in het Bulletin van de Vereniging van de Adel van het Koninkrijk België.[58]
Het korte stukje over de geschiedenis van de adel en zijn evolutie doorheen de tijd kon absoluut niet zonder de kennis van Ernest Warlop tot stand komen.[59] In de inleiding van dit werk schetst Warlop het ontstaan van de adel en de geschiedenis ervan. Daarnaast ontleende deze verhandeling ook informatie aan andere auteurs zoals Vanhemelryck, Bloch, Guilhermoz, Génicot,… die hier ook rond werkten.[60]
Voor de hulp bij de stukken over het onderwijs, de relatie met de kerk en de verblijfplaats van de adel waren dan weer de thesissen van Rebecca Gysen en Kristien Depoorter van onzettend groot belang. [61] Die thesis van Kristien Depoorter kwam tot stand onder leiding van profesoor Van Eenoo onder wiens supervisie er op het einde van de jaren 1970 diverse verhandelingen ontstonden die handelden over de mentaliteitsgeschiedenis bij de adel. Voor Friesland schreef Yme Berend Kuiper een mentaliteitsgeschiedenis van de adel voor de periode 1780-1880. Daarenboven bevat het werk eveneens enkele nuttige facetten over het politieke leven van de adel in die regio.[62] Ook Eric Mension-Rigau bekeek de mentaliteit van de adel en dan specifiek de Franse.[63]
Hoofdstuk twee, over de politiek, ontleende informatie en ideeën aan bijvoorbeeld Jos De Belder.[64] De titel doet terecht vermoeden dat dit artikel de adel sociaal-economisch benadert en niet politiek, maar niettemin blijkt die economische positie van belang voor zijn invloed op het politieke leven van de adellijke families. Ook belangrijk hierbij was Paul Janssens.[65] Voor de meer algemene politieke informatie waren Theo Luyckx en Els Witte een noodzakelijke handleiding.[66]
Het is zinvol om in een eerste hoofdstuk eens stil te staan bij de vraag wie als onderwerp van deze verhandeling fungeert. Daarom is een schets van de twee belangrijkste geslachten, met name Van de Werve en Montens, in eerste instantie zeker aan de orde. Aan de hand van die voorstelling worden eveneens al een aantal specifieke karakteristieken van die families duidelijk. Concreet wordt er belicht of de oorsprong van deze geslachten reeds ver in de tijd te situeren valt of er daarentegen eerder sprake is van een recente ontstaansgeschiedenis, of ze politiek actief waren, hoe ze bepaalde kastelen verwierven en hoe de genealogie van hun familie eruit ziet. Natuurlijk wordt in hetzelfde hoofdstuk eveneens de onderzochte regio, de Kempen, getypeerd. Hierbij zijn oppervlakte-en bevolkingscijfers zeker niet veraf.
«Il n’existe toutefois aucune ligne de démarcation tranchée entre la Campine et les régions environnantes, les zones sablonneuses du nord du Brabant et du sud-ouest de la province d’Anvers, bien qu’on les rattache à la Campine […].» [67]
Het bovenstaande citaat illustreert beknopt, maar overduidelijk de problematische situatie waarin wetenschappers verkeren indien zij zich willen toeleggen op het onderzoek rond de Kempen. De zoektocht naar de exacte afbakening van de Kempense grenzen leidde namelijk al tot hoogoplopende discussies. In 1982 bestudeerde H. Van Der Haegen deze regio en hij creëerde, op basis van een rangschikking van de kantons volgens het aandeel van de woeste zandgronden in 1834, een denkbeeldige as. Ten noord-oosten van deze lijn, gevormd door het verbinden van Kalmthout met Geel en Meerhout, was in 1834 op zijn minst 25 procent van de totale oppervlakte onontgonnen zandgrond.[68] Ten zuid-westen van deze lijn nam het aantal zanderige en moeilijk te ontginnen gronden af en behoren de gebieden, aldus H. Van Der Haegen, niet meer tot de Kempen. Ook J. Theeuwissen hield zich niet afzijdig in de debatten en publiceerde in Taxandria zijn visie op deze situatie. Ook hij keek hiervoor naar de samenstelling van de grond en trok een schijdingslijn die liep van Herselt naar Westerlo en dan schuin opwaarts naar Kalmthout.[69] Massenhoven en Viersel zijn volgens die twee visies betwist als volwaardig deel van de Kempen en zouden volgens deze onderzoekers dus ofwel net tot het randgebied behoren of juist er naast vallen. De meeste geologische publicaties leggen de grens meer westwaarts waardoor Viersel en Massenhoven onbetwistbaar tot de Kempen mogen gerekend worden.[70] Naast het feit dat deze dorpen behoren tot de Kempen, zijn zij administratief ook ondergebracht in de provincie Antwerpen, het arrondissement Antwerpen, het kanton Zandhoven en de gemeente Zandhoven.[71]
In 1834-1835 beliep de kadastrale oppervlakte van Viersel 474 ha. Voor Massenhoven was dat voor diezelfde datum 317 ha. Sindsdien werden er geen grenswijzigingen opgetekend en bleef dus de oppervlakte ongewijzigd.[72] Wat opvalt bij een vergelijking van de beide dorpen met de oppervlakte van de andere deelgemeenten van de gemeente Zandhoven, is dat het hier handelt om zeer kleine dorpjes. Zo had Pulle bijvoorbeeld in 1835 een oppervlakte van 997 ha, dat wil zeggen ongeveer drie keer Massenhoven en twee keer Viersel, terwijl dit dorp reeds staat geboekstaafd als veeleer klein.[73]
In zijn meest bekende werk, Mijn land in de kering, geeft Karel Van Isacker, bij monde van Domien Sleeckx, een indicatie over de bevolkingsomvang van een Kempens dorp. Meestal bestaat zo’n gemeenschap, aldus Domien Sleeckx, uit een kerk met slechts een dozijn huizen er rond en verder enkele woningen die her en der in de heide verspreid liggen. Het centrum is ondanks het gering aantal waar te nemen huizen dichtbevolkt en compact.[74]
Ook Massenhoven kenmerkte zich in het begin van de negentiende eeuw door kleinschaligheid en telde toen amper 203 inwoners. Gedurende de hele negentiende eeuw kende Massenhoven weliswaar een stevige en nagenoeg continue bevolkingsaanwas die ertoe leidde dat met de eeuwwisseling 331 mensen dit dorp bewoonden. Enkel in de periode van 1856 tot 1866 viel er een lichte terugval te detecteren, maar globaal gekeken was er een duidelijke stijging merkbaar. De groeifactor voor de periode van 1806 tot 1900 bedroeg met andere woorden 1,63.[75] Uit een onderlinge vergelijking van de gegevens van alle dorpen van het arrondissement Antwerpen blijkt dat in 1890 Massenhoven – ondanks een duidelijke bevolkingstoename - de kleinste gemeente van het hele arrondissement Antwerpen was.[76] In de hele provincie Antwerpen telden in 1890 enkel Gestel en Varendonk minder inwoners.[77]
In Viersel werden in 1806 476 mensen geregistreerd en waren er in 1900 573 inwoners. Over ongeveer honderd jaar was er dus een toename met ongeveer 100 personen. Toch waren in die eeuw twee dalingen te constateren. Van 1820 tot 1846 was er een afname met 15 mensen. Tussen 1866 en 1880 was er eveneens een terugval. Hier was de groeifactor 1,20.[78] Viersel zelf liet beduidend meer inwoners optekenen dan Massenhoven, maar in 1890 telden enkel Massenhoven en Sint-Job-in-’t Goor een kleinere populatie binnen het arrondissement Antwerpen.[79] In de gehele provincie bestonden er nauwelijks zes dorpen die een kleiner bevolkingsaantal hadden dan Viersel. Het betrof hier de dorpen Bevel, Massenhoven, Gestel, Heymdonck, Varendonk en Vlimmeren.[80]
Tabel 1: de absolute bevolkingscijfers van de dorpen Viersel en Massenhoven. Uit: S. VRIELINCK, De terriotiale indeling van België. Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden ( administratief en gerechtelijk ). Met de officiële uitslagen van de volstellingen, Leuven, 2000, volume 3, blz. 1728-1729 en 1770-1771.
VIERSEL MASSENHOVEN
Jaar VIII ( 1795 ) 419 161
1806 476 203
1816 501 242
1818 503 240
1820 498 241
1830 488 250
1846 516 295
1856 537 286
1866 506 276
1876 482 284
1880 494 324
1890 573 331
1900 575 354
1910 612 453
1920 686 474
1930 802 570
1947 891 758
1961 916 800
Tabel 2: groeifactor van 1806-1900 ( eigen berekeningen ).
Viersel 1.20
Massenhoven 1.63
Tabel 3: absolute bevolkingsaantallen van 1890 van kleinere dorpen dan Massenhoven en Viersel. Uit: Ministre de l’ intérieur et de l’ instruction publique ed., Population. Recensement général du 31 décembre 1890, Bruxelles, 1893, deel I, blz. 2-10.
Bevel 560
Gestel 206
Heymdonck 584
Massenhoven 411
Sint-Job-in-’t Goor 471
Varendonk 218
Viersel 589
Vlimmeren 445
Noot: deze gegevens wijken soms af van die van S. Vrielinck
De demografische expansie van Viersel en Massenhoven hoeft niet te verbazen, want Eric Vanhaute stelde al eerder voor de Kempen vast dat, in de negentiende eeuw, de bevolking fel steeg, weliswaar ging dat af en toe ook met een kleine terugval gepaard. Eric Vanhaute formuleerde in Heiboeren zijn besluiten op basis van de door hem bekomen resultaten over de dorpen Dessel, Rijkevorsel en Walem. Verder gaf hij ook gegevens voor de kantons Arendonk, Hoogstraten en Duffel. Daarnaast werden eveneens de arrondissementen Turnhout en Mechelen bekeken. Volgens hem was er een grote groei, maar evenaarde het tempo ervan nooit dat van de provincie Brabant ( x 4.89 ) en de gehele provincie Antwerpen ( x 4.6 ), waartoe ook een deel van de Kempen behoort.[81]
Tabel 4: de groeifactor voor de absolute bevolkingsgroei ( 1755-1910 ). Uit: E. VANHAUTE, Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19de-eeuwse Kempen, Brussel, 1992, blz. 53.
DESSEL 2.36
RIJKEVORSEL 4.31
WALEM 3.13
KANTON ARENDONK 2.56
KANTON HOOGSTRATEN 2.78
KANTON DUFFEL 3.37
ARRONDISSEMENT TURNHOUT 2.70
ARRONDISSEMENT MECHELEN 3.07
PROVINCIE ANTWERPEN 4.6
PROVINCIE BRABANT 4.89
Die bevolkingstoename van de Kempen volgde grosso modo de globale demografische evolutie van heel België en zelfs heel Europa. Dit wil zeggen dat er nauwelijks vooruitgang te bemerken viel in de vijftiende eeuw, een snelle groei in de zestiende eeuw, een terugval en stagnatie in de zeventiende eeuw en een demografische revolutie vanaf 1750 die zich doorzet in de achttiende en negentiende eeuw. Alleen het ritme van die toename verschilde. Volgens Eric Vanhautte lag het groeitempo van de Kempen alleszins al lager dan in Brabant en in Antwerpen. De verklaring hiervoor ligt volgens Eric Vanhautte in een kleinere graad van verstedelijking van de Kempen. Roger Mols onderzocht alles regio‘s van België en stelde vast dat in de negentiende eeuw vooral Wallonië en Brabant fel groeiden. Ook de regio rond Antwerpen-stad kenmerkte zich door een grote bevolkingsaanwas. De Kempen, West-Vlaanderen en het westelijk deel van Oost-Vlaanderen groeiden eerder zeer matig en zouden hun demografische revolutie pas kennen in de twintigste eeuw. Voor België in zijn totaal werd de grootse groei in de negentiende eeuw vooral gerealiseerd op het einde van de achttiende-het begin van de negentiende eeuw en het einde van de negentiende eeuw.[82]
Op economisch vlak beweert Karel Van Isacker voor de Kempen dat:
“…, in de Kempen vormt de middenstand de kern van het dorp. De geuren en geluiden van de vele bedrijven beheersen de dag want men werkt op straat of met open deur…Bijna het hele dorp behoort tot de middenstand: men ‘cumuleert’ de beroepen, men bewerkt een lapje grond, men houdt wat vee, maar men is ook timmerman, strodekker of voerman en de vrouw heeft een winkeltje.”[83]
Eric Vanhautte ging voor alle huishoudens van Dessel, Rijkevorsel en Walem na in welke sectoren zij tewerkgesteld waren. Opmerkelijk is, aldus Eric Vanhautte, dat de afhankelijke loonarbeid eerder klein was. Walem scoorde hierbij het hoogste en liet percentages optekenen tussen de 40 à 50 procent loonafhankelijken. Het proto-industriële Dessel zat tussen de 30 à 33 procent. Het zeer agrarische Rijkevorsel haalde amper 15 à 25 procent. Relatief gezien nam die loonafhankelijkheid volgens Eric Vanhautte wel toe. In Rijkevorsel was dat fel zichtbaar in de afname van de zelfstandige landbouw en de toename van de fabrieksarbeid. Over de proto-industrie biedt Eric Vanhautte in Heiboeren weinig gegevens, maar ook deze nam af. Diverse studies wijzen er immers op dat die proto-industrie gericht was op vooral de textielsector en dat na 1830 de afzetmarkt te klein was geworden omwille van de Belgische onafhankelijkheid.Voordien kon de textielnijverheid immers fel profiteren van de Franse en Nederlandse markt.[84]
Tabel 5: aantal huishoudens met arbeid in een welbepaalde sector. Uit: E. VANHAUTE, Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19de-eeuwse Kempen, Brussel, 1992, blz. 80.
1 2 3 4 5 6 7 8
DESSEL
1755 52 6 15-18 27-30 4-5 4
1796
1846 51 16 13 21 12 8 3
1910 53 12 14 31 19 17 4
RIJKEVORSEL
1755 56 14 25 4 4 1
1796 59 25 28-33 10-15 3 2
1846 57 21 23 1 20 9 1
1910 31 1 15 53 16 11 6
WALEM
1755 6 49 28 20 4
1796 27 53 39 14 5 1
1856 23 49 28 19 5 3
1910 22 16 42 8 17 11 1
Legende
1 Zelfstandige landbouw: beroepen die wijzen op een eigen landbouwbedrijf.
2 Niet-nijverheidsgebonden arbeid: loonafhankelijke arbeid buiten de secundaire sector ( dagloners, grondbewerkers, inwonened dienstpersoneel, boswerkers en wegenmakers ).
3 Ambachten: zelfstandioge arbeid voor de regionale markt.
4 Proto-industrie.
5 Fabrieksarbeid.
6 Handel: hoofdzakelijk winkeliers en herbergiers.
7 Diensten: hieronder vallen ook de vrije beroepen, geestelijken, onderwijzers en bedienden.
8 Andere beroepen.
Tabel 6: Percentages van de actieve bevolking werkzaam in de proto-industrie ( wol ). Uit: E. VANHAUTTE, De neergang van de proto-industriële wolnijverheid in Arendonk en Dessel, in: KLEP, P.M.M. ed., De neergang van de huisnijverheid in het Groot-Kempisch gebied ( 1800-1920 ) ( Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen, nr. 4. ), Turnhout en Waalre, 1987, blz. 8-18.
ARENDONK
1764 25%
1767 29%
1807 55%
1819 42%
1830 43%
1880 3%
Voor Viersel bestaan voor 1815 enkele gegevens over de economische situatie van het dorp.[85] In 1815 waren in Viersel diverse ambachtelijke beroepen. Zo waren er onder andere twee slotenmakers, twee kleermakers, een schoenmaker en twee wevers. In het totaal waren er zo’n vijfentwintig inwoners officieel geregistreerd als personen met een ambachtelijk werk. Het totaal van de bevolking in acht genomen, is dit eerder weinig. Van Isacker stelde vast dat de landbouw van de Kempen zich kenmerkte door een groot aandeel van de veeteelt en dat omwille van de weinig vruchtbare zandgronden.[86] De aanwezigheid van paarden, varkens, schapen en vooral koeien valt in die zin niet te verwonderen. Niettemin werd ook officieel ongeveer 278 hectaren grond bewerkt. Vooral haver en rogge vond men destijds terug in Viersel.
Voor Massenhoven bestaan eveneens cijfers uit 1815 die een indicatie geven over de economische activiteit van het dorp.[87] Opvallend is dat ambachtslui hier bijna onbestaande waren en dat vooral landbouw hier veruit het belangrijkste was. 219 hectaren van de oppervlakte van Massenhoven werden bewerkt en bij het vee waren vooral de koeien in de meerderheid. Ook hier waren in hoofdzaak rogge en gerst de belangrijkste gewassen.
Tabel 7: economische gegevens van Massenhoven en Viersel voor het jaar 1815. Uit: Antwerpen, RAA, Algemeen, 1 , Statistiek i.v.m. de toestand van de gemeente in 1815, 1816.
VIERSEL MASSENHOVEN
AMBACHTELIJKE BEROEPEN
Slotenmaker 2 0
Kleermaker 2 0
Bakker 2 0
Schoenmaker 1 0
Klompenmaker 4 1
Wagenmaker 2 0
Timmerman 1 0
Werkman ( bij timmerman ) 1 0
Leidekker 2 0
Metser 1 0
Werkman ( bij Metser ) 1 0
Brouwer 1 0
Zadelmaker 1 0
Wever 2 0
Schrijwerker 1 0
VEETEELT
Paarden 30 18
Schapen 49 0
Varkens 12 6
Koeien 170 112
BEWERKTE HECTAREN 278-24-50ha 219-22-50ha
GEWASSEN
Rogge 2100 veertels 1600 veertels
Gerst 120 veertels 80 veertels
Haver 1008 veertels 600 veertels
Aardappelen 500 veertels 600 veertels
Tarwe 20 veertels 12 veertels
Boekweit 65 veertels 40 veertels
Legende
Een veertel is een oude maatstaf die varieerde van streek tot streek en opgesplitst dient te worden in een korenmaat en een havermaat. Voor Viersel en Massenhoven bedroeg die maat in zijn omzetting de volgende waarden ( de auteur rekende voor hun dezelfde waarden als het gebied rond Turnhout en Mechelen ):
Havermaat 1veertel = 98,631 liter ( Big - Turnhout ) - 105.39 liter ( Tres - Turnhout ) – 101.602 liter ( Mechelen).
Korenmaat 1 veertel = 88,475 liter ( Turnhout ) – 86,499 liter ( Mechelen ).[88]
Voor het jaar 1890 werden de gegevens gehaald uit een telling van het Ministerie van Nijverheid en Arbeid.[89] Nog steeds vormde ambachtelijk werk een belangrijke bron van inkomsten voor een groot deel van de bevolking.
Tabel 8: economische gegevens van Massenhoven en Viersel voor het jaar 1890. Uit: Royaume de Belgique. Ministère de l’industrie et du travail. Office du travail. Section de la statistique, Recensement général des industries et des métiers ( 31 octobre 1896 ), Bruxelles, 1900, deel I, blz. 5-141.
Exacte cijfers over de agrarische tewerkstelling van de negentiende eeuw zijn bijzonder moeilijk te achterhalen. Paul M.M. Klep wijst ons immers op de gebrekkige, van jaar tot jaar verschillende en vaak foutieve registratie van de gegevens betreffende de activiteitsgraad in de landbouw.[90] Uit tabel 5 bleek reeds dat de landbouw in Rijkevorsel en Dessel de belangrijkste sector was voor die twee dorpen.[91] Ook in Viersel en Massenhoven waren de meeste mensen actief in de landbouw. In 1904 waren er in Viersel 25,2% mensen professioneel verbonden met de agrarische sector.[92] Voor Massenhoven was dat cijfer 22,3%. In 1815 werden voor Viersel en Massenhoven cijfers bekomen van respectievelijk 48,3% en 42,1%.[93] Hiermee vormde de landbouw in de negentiende eeuw een zeer belangrijke sector die weliswaar door de opkomst van de industrie alsmaar aan belang inboette.[94] P.M.M. Klep bekeek het aandeel van de agrarische beroepsbevolking in de totale beroepsvolking voor heel België en berekende ook in absolute cijfers het aantal agrarisch actieven.[95] Uit zijn gegevens blijkt dat, net zoals bij Viersel en Massenhoven, de agrarische sector onderhevig was aan een daling op het vlak van de mensen die in die sector werkten.
Tabel 9: absolute cijfers van het aantal agrarisch actieven in de provincie Antwerpen, Brabant en het gehele rijk. Uit: P.M.M. KLEP, De agrarische beroepsbevolking van de provincies Antwerpen en Brabant en van het Koninkrijk België, 1846-1910. Nieuwe evaluaties van kwantitatief-historisch materiaal, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 1976 ( 59 ), blz. 25-69.
I II III
1846 91000 144000 854000
1856 99000 157000 940000
1866 105000 151000 930000
1880 96000 141000 953000
1890 90000 130000 858000
1900 97000 136000 836000
1910 93000 136000 801000
1920 92000 131000 780000
LEGENDE:
I PROVINCIE ANTWERPEN
II PROVINCIE BRABANT
III BELGIE
Tabel 10: relatief aandeel van de Belgische agrarische beroepsbevolking in de totale beroepsbevolking van België. Uit: P.M.M. KLEP, De agrarische beroepsbevolking van de provincies Antwerpen en Brabant en van het Koninkrijk België, 1846-1910. Nieuwe evaluaties van kwantitatief-historisch materiaal, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 1976 ( 59 ), blz. 25-69.
1846 42%
1856 42%
1866 39%
1880 36%
1890 30%
1900 26%
1910 23%
Het aandeel van de landbouwers in de totale Belgische en Kempense beroepsbevolking nam gedurende de negentiende eeuw duidelijk af. Oorzaak hiervan was uiteraad de concurrentie van de opkomende industrie. Niettemin bleef gedurende de negentiende eeuw in Massenhoven en Viersel deze sector zeer belangrijk. Ook kleinere ambachten speelden er een belangrijke rol. Het is in deze kleinschalige landbouwersdorpen dat twee adellijke families een belangrijke rol zouden gaan spelen.
Voorstelling van de bestudeerde adellijke geslachten
Van de Werve de Schilde en het kasteel Hovorst in Viersel[96]
In de vroege dertiende eeuw duikt voor de allereerste keer een verre voorvader van deze Antwerpse familie op in een acte van 9 december 1225.[97] In dat specifieke jaar gaf het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw zijn tienden in pacht aan Hugo Nose en dat voor een periode van vijfentwintig jaar. Uiteraard waren er de nodige getuigen, allen schepenen, bij het afsluiten van dat contract en één van hen was een van de Werve, schepen van Antwerpen. Merkwaardig genoeg droeg deze man echter de naam Willelmus de Littore en kan noch de achternaam van de Werve noch die van een sterk daarop gelijkend woord herkend worden. Weldra, in de geschriften van omstreeks 1230, werd zijn naam echter vertaald als van de Werve. Zo staat er in de documenten van 7 april 1230 en van 21 maart 1231, daar waar vroeger nog sprake was van Willelmus de Littore, in het Latijn te lezen: “Ego Willelmus de Werve, scabinus.”[98]
Vanwaar komt nu die vertaling van "de Littore" in "van de Werve" en is het geoorloofd te spreken van één en dezelfde persoon? Blijkbaar, andermaal aldus Bousse en Schmitz[99], komt littore van het Latijnse Litus en dat betekent in deze context “kade” en nog preciezer, verwijst het begrip naar de plek waar de boten in die tijd aanmeerden en waarop diverse werktuigen stonden om te helpen bij het laden en lossen. Ook vandaag nog wordt de plek waar aan scheepsbouw wordt gedaan als “werf” aangeduid. Natuurlijk is de vraag dan over welke oever het hier precies gaat. Vermoedelijk betreft het de plaats waar tegenwoordig de burcht ’t Steen staat en gaat het dus over de oevers van de rivier de Schelde. De naam zou aldus verwijzen naar de herkomst van de familie.
Een ander belangrijk lid van deze oude Antwerpse familie was Jacobus a Littore of Jacques van de Werve, zoon van Gunther, die voorkomt in de bronnen vanaf 1245.[100] Volgens de zestiende eeuwse historicus Pontus Heuterus beschikte deze schepen van de stad Antwerpen in zijn schepenzegel reeds over de tot op vandaag voor dit geslacht kenmerkende drie kepers.[101] In het huidge wapenschild zijn naast de drie kepers ook everzwijnen herkenbaar.[102] De oorsprong hiervan moet worden gezocht in het huwelijk van Ramon van de Werve en juffrouw Zymaers wier familie die everzwijnen al langer gebruikte in haar zegel.[103] In de veertiende eeuw was deze Ramon van De Werve schepen van Antwerpen, wat blijkt uit een dossier dat terug te vinden is in Viersel.[104]
Wapenschild van de familie Van de Werve.
Uit: http://www.werve.org/
Reeds voor de dertiende eeuw staat het ontegensprekelijk vast dat de Van de Werves belangrijke posities bekleedden in het maatschappelijk leven van de stad Antwerpen. Floris Prims besluit dan ook:
“De van de Werves der 13de eeuw zijn in dienst der stedelijke gemeenschap als schepenen ( Willem 1225-1233, Jacob 1245-1247, Jan 1299-1306 en Willem Junior 1299 ). Ze bezitten erf en woonst in de burcht, tegen de burchtmuur, met rechten op de werf zelf waarschijnlijk; ze zijn eigenaars van omliggende weiden en polders ( Deurne en Kiel-Dienstveld ). Ze schenken rijkelijk van hun goederen bij de stichting van nieuwe Antwerpse gemeenschappen, zoals aan de Begijnen in 1241 of aan de Victorinnen, de eerste ‘nonnen’, rond 1280. Ze verzekeren het opdragen van de dagelijkse Lieve-Vrouwemis in de St.-Walburgiskerk. Geen enkele andere familie uit deze periode verenigt zoveel titels. Waarschijnlijk is ook af en toe een hunner miles geweest in dienst van de hertog, zoals die Geert van den Werve van 1240.”[105]
Leden van de familie bleven ook in de daaropvolgende eeuwen actief in de hoogste Antwerpse gezagskringen. Zo komen we bij het overlopen van de lijst van alle burgemeesters van Antwerpen diverse Van de Werves tegen.[106] Ook bij eigen bronnenonderzoek werden verscheidene schepenen en burgemeesters teruggevonden. Zo werd Geert van de Werve, die in 1509 Hovorst had verworven en die schepen was geweest in Antwerpen, buitenburgemeester van diezelde stad en amman van Mechelen.[107] Een ander voorbeeld is Jan van de Werve die in diezelfde zestiende eeuw meermaals schepen was van Antwerpen en in 1534 het leen Hovorst verwierf.[108]
De band met Viersel ontstond in de eerste helft van de vijftiende eeuw. In 1414 kwam Hovorst, toentertijd de benaming van een heerlijkheid nabij Viersel, in handen van Claus van den Werve d’Oude.[109] Van de periode ervoor is geweten dat op het grondgebied Hovorst, tot 1644 onder Zandhoven, een zekere Arnoldus de Hoevorst in 1312 een hoeve en een grond van de hertog in leen had.[110] Na hem kwamen zijn wettige erfgenamen tot Jan van Berchem, geen lid van de familie Hoevorst, het leen verwierf en behield tot 1414.[111] Natuurlijk verkreeg Claus dit domein niet zomaar, maar omwille van zijn schitterende carrière als raadsman in dienst van hertog Anthonis. In de bronnen staat te lezen:
“Anthonis, beyder gratie Godts Hertoghe van Lotryck van Brabant ende van Limborch Marcgrave des heylichs rijcks Allen den genen die dese brieff sullen sien oft hooren lesen saluyt doen condt ende kennnelyck om de gonste die wey draegen tot onsen lieven ende getrouwen Raedde Claesen vanden Werve in recompensatie des getrouwen dienst die hy ons langen tijt gedaen heeft ende daegelickx doet ende voirtanne wel doen mach dat wy den selven Claese van speciaelder, gratie geconsenteert hebben gewillicoort consenteren ende willicoren mits desen brieven de heerleyckheyt van den huyse van Hovorst met synder toebehoorten met manschappen van Leene, metten bedryve, waerande, vischerije, vogelrije te weten van Molvoort totter Ghermel Straete, uijten stromme vander Neten opwaert totter ouder meulen Ghermelwiele gelickmen die altijt te Leene van onsen voorvaederen gehouden heeft met allen synen toebehoirten sonder iemants wederseggen ontbieden daeromme ende bevelen onsen Marcgrave ons lants van Rijen, onsen Schouteth van Antwerpen ende allen anderen onsen ambachteren, richteren ende dieneern daer dat behooren mach elcken van hun sonderlinge, dat sy claese voorschreven onser voorschreven gratie naer tinhouden iegenwoordichs brieffs doen ende laeten gebruycken vredelyck ende vastelyck, sonder eenich letsel oft wederseggen ende oft alsoo gebeurde de contrarie van onsen breievn dat houden wy tot onser Hoocheijt des toironde daer wy onsen segel aen hebben doen hanghen Gegeven in onse stadt van Antwerpen 13 Maye inden jaere ons Heeren 1414…”[112]
Uit zijn overlijdensakte blijkt dat Claus twee maal gehuwd was en dat achtereenvolgens met Maria van Duffel en na haar overlijden met Katharina Wilre en tevens dat hij zelf stierf in 1431.[113] Nadien zullen zijn bloedverwanten het domein verwerven en verder belangrijke posities gaan uitoefenen in de meest uiteenlopende streken. Op 20 mei 1431 werd Michiel, de oudste zoon van Claus en tevens schepen van Antwerpen, de erfgenaam van Hovorst en dat tot zijn dood in 1438.[114] Na hem komt zijn zoon Claus, gildedeken en meermaals schepen van Antwerpen, en volgens een kopie van 1552 had deze in volle leen: het hof te Hovorst, met alle bewoners, dat onder Zandhoven was gelegen. Het meerhof, de wijn-en boomgaard, met de warande, met het weggeld op de dijk van Viersel, met beemden, bos en winnend land, in totaal +-27 ½ bunders.[115] En aldus ging de erfenis steeds over binnen de familie van de Werve zelf.
In de zeventiende eeuw was Augustijn van de Werve de eigenaar geworden van Hovorst, dat hij in 1623 voor 18200 gulden overkocht van zijn stiefmoeder Anna.[116] Uit het testament van Maria Anna van de Werve, vrouw van Augustijn, blijkt dat er sprake is van bloedverwantschap tussen de twee gehuwden.[117] Uit financiële noodzaak ging Augustijn, zo blijkt uit zijn briefwisseling, twee hypotheekleningen aan bij Melchior de Villegas. In 1643 bedroeg de alsmaar stijgende rente van die leningen al 3331 gulden per jaar.[118] Onvermijdelijk gevolg was:
“De absolute verkoping der heerlijkheid van Hovorst onder Zandhoven-op de 23 decembris 1651, de twee uren, zal men in de Soevereine Leenhove van Brabant andermaal, en voor de laatste reize oproepen, en verkopen met de stokslag der wapenen…huis en hof, genaamd Hovorst.”[119]
De zoon van de inmiddels overleden Melchior de Villegas, Paul, was de koper.[120] Deze familie de Villegas was van Spaanse origine en het was Diego, geboren te Burgos, die in de zestiende eeuw naar de Nederlanden kwam.[121] Onder Melchior de Villegas werd het kasteel, dat ten tijde van Augustijn omwille van financiële redenen sterk was verwaarloosd, in zijn volle glorie hersteld.[122] Daarnaast is deze baron van belang omdat hij in 1672 Viersel van Alex van Zinnick kocht en het voegde bij de leen Hovorst.[123] Vanaf toen viel Hovorst voor de rest van zijn geschiedenis onder Viersel en was dus ook het bijhorende kasteel in Viersel te vinden.
Tot het begin van de negentiende eeuw bleef het geslacht de Villegas de onbetwiste baas over Hovorst. Op 23 oktober 1802 echter verkocht Marie Julie de Villegas het domein aan Pierre Jean Baptiste Antoine de Bruyn voor 20000 gulden wisselgeld en 25142 gulden steekpenningen.[124] De Bruyn d’ Hovorst huwde met Cathérine Marie Isabelle de Bosschaert.[125] Hij speelde een belangrijke rol in Viersel en Massenhoven, als burgemeester van deze, toen nog, samengevoegde gemeenten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een archiefstuk van 1816 waarin de nieuwe raad werd bekrachtigd.[126] Uit hetzelfde document kunnen we ook afleiden dat de Bruyn geboren was in 1766, dat hij in 1816 twee kinderen had, geboren was in Antwerpen, rentenier was en zowel in Viersel alsook in Brussel woonde.
Uiteindelijk duurde het nog tot 1854 vooraleer er opnieuw een Van de Werve zijn intrek nam op het kasteel Hovorst. Op de eerste juli van dat jaar verhuurde de familie de Bruyn d’ Hovorst het kasteel aan August Marie Joseph François van de Werve. Het contract vermeldt dat de overeenkomst om de negen jaar kon worden opgezegd indien rekening werd gehouden met een opzegtermijn van zes maanden. Per jaar moest August van de Werve 1500 fr. overmaken aan de Bruyn d’ Hovorst.[127] Met de koopdagen van 20 november en 8 december van het jaar 1875 werd op de Grote Markt van Lier, in het Hotel du Commerce, in het totaal een oppervlakte van 235 ha en 30 a verkocht waaronder het kasteel en een groot deel van de omringende regio. Bij de definitieve toekenning, op 9 december, verschenen de Van de Werves op het toneel die de 190 loten opkochten en verdeelden onder zes verschillende personen. Hovorst werd verworven door één van hen, Auguste van de Werve.[128] Vanaf die periode zouden onafgebroken tot op vandaag Van de Werves te vinden zijn in Viersel.
Montens en het kasteel van Massenhoven[129]
Uit de genealogische geschriften blijkt dat de oudst bekende geschiedenis van dit geslacht ons terugvoert naar het veertiende-eeuwse Spanje.[130] In dit land is er namelijk in het jaar 1355 voor het eerst sprake van de familie Montens. In de daaropvolgende eeuw leefde een zekere Severinus Montens die een belangrijke verplaatsing maakte en zijn land verliet om zich te vestigen in Hilvarenbeek, ten zuiden van Tilburg. Daar, in de huidige Nederlandse provincie Noord-Brabant, oefende hij de functie uit van raadsheer en rentmeester-generaal van de Prins van Oranje, nadat hij eerder al actief was geweest als kapitein in dienst van de Spaanse Koning. Zowel Severinus alsook zijn vrouw werden begraven in de kerk van Hilvarenbeek. Hun twee zonen, Henricus en Joannes, vervulden dezelfde opdrachten als hun vader en waren de eerste leden van het geslacht die hun laatste rustplaats vonden in de grafkelder van de familie te Breda. Henricus was naast rentmeester-generaal ook klerk en griffier van de stad Breda. Die laatste twee functies nam hij blijkbaar niet ter harte, want uit de bronnen blijkt dat hij zelden zich bemoeide met die beroepen. De documenten zeggen zelfs letterlijk dat hij louter de titel ambieerde en niet de bijhorende activiteiten die hij overliet aan personeel. Zo zouden vooraanstaanden als Jan de Hoge en de latere burgmeester Jan van Hoilte in de naam van Montens de werkzaamheden van klerk vervullen.[131]
Uittreksel uit het genealogisch boek van de familie Montens. Uit: Massnhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d. ( met dank aan Cyriel van de Peer ).
In 1500 werden de afstammelingen van Severinus Montens in Nederland bevestigd in de adelstand, een klasse waartoe zij reeds gerekend konden worden in Spanje, en vanaf toen zouden zij in Breda een belangrijke rol spelen in de stedelijke bestuurskringen.[132] Zo werd Corneille Montens in 1564 burgemeester van Breda en na hem verwierf zijn zoon dezelfde positie. Het ambt van schepen van Breda kwam dan weer toe aan Jean Montens in de zeventiende eeuw. Zowel Corneille als Jean zijn voorouders in rechte lijn van de uiteindelijke bewoners van het kasteel van Massenhoven. Niet alleen zij, maar ook diverse zijtakken, bereikten belangrijke topposities in Breda. In 1625 werd er bijvoorbeeld een zekere Hendrik Montens binnenburgemeester van Breda, nadat hij er al eerder griffier was geweest.[133]
Met de figuur van Hubert-Joseph-Jacques Montens nam dan uiteindelijk de geschiedenis op Belgisch grondgebied zijn aanvang. [134] Nochtans werd ook hij geboren in Breda op 19 mei 1733, maar via zijn huwelijk met Colette-Barbe Ooms d’ Oosterwyck Houtvenne[135] kwam hij in het Kempense Geel terecht. Samen kregen ze twee kinderen waarvan voor ons verhaal Jean-François-Joseph Montens d’ Oosterwyck-Houtvenne[136] vooral belangrijk is omdat hij het kasteel in Massenhoven in 1812 verwierf. Hij werd op 18 oktober 1776 in Geel geboren en zou vooral bekendheid als burgemeester van Lier genieten. Napoleon benoemde hem op 14 april 1813 tot burgemeester en op 14 mei 1816 ontving hij uit handen van Willem I opnieuw zijn aanstelling tot burgemeester.[137] Doordat zijn vrouw Charlotte-Ghislaine-Nicolasine le Duc kinderloos stierf in 1817 en Jean-François-Joseph toch de nodige erfgenamen wou, was het nodig dat hij op 21 april 1818 hertrouwde met Marie-Louise-Françoise Godfriaux de Gossoncourt,[138] met wie hij drie kinderen kreeg waaronder een tweeling. Erfgenaam van het kasteel was Alexis-Xavier-François Montens, overigens lid van die tweeling, die op 20 mei 1854 bij koninklijk besluit de bevestiging kreeg van zijn adellijk statuut [139] en meermaals burgemeester werd van Massenhoven.[140] Tot op vandaag bleef de familie Montens het kasteel van Massenhoven in hun bezit houden en generaties losten zich steeds opnieuw af. Na Alexis waren er eerst de twee broers Charles-Jean-Marie en Albert-Jean-Marie Montens.[141] Daarna was er Jules-Alexis-Xavier-Marie-Ghislain en de huidige bewoner is Hervé-Alexis-Bernard-Marie-Joseph-Ghislain. Die laatste was eigenlijk pas de vierde kandidaat bewoner voor het kasteel, want normaal gezien gaat het kasteel over naar de oudste zoon. De drie oudste broers van Hervé verhuisden via hun huwelijken en zouden dus nooit in het kasteel wonen.[142]
Toen in het begin van de negentiende eeuw Jean-François-Joseph Montens d' Oosterwyck-Houtvenne het kasteel in Massenhoven in handen kreeg, was hij in geen geval de eigenaar van een pas opgericht kasteel. Integendeel had het kasteel reeds een lange geschiedenis achter de rug. Het werd reeds in de twaalfde eeuw vermeld en was eigendom van de vorst.[143] Op 18 januari 1644 kocht Adriaan Brouwers Massenhoven, Halle en Viersel over van de Spaanse vorst Filips IV voor een bedrag van 6100 pond. Blijkbaar gebeurde dat per opbod, want in de bronnen staat te lezen dat Adriaan Brouwers de meest biedende was. Uiteraard was in die verkoop ook het kasteel van Massenhoven meegerekend. Onder Brouwers werden de drie dorpen onder één enkel bestuur geplaatst en was er dus één schout, één griffier en één schepenbank. Uit het huwelijk van Adriaan Brouwers, heer van Vellair, met Anne Despomereaulx werd een dochter geboren die de naam Maria kreeg. Door haar huwelijk met de heer van Koekelberg en Berchem, Alex van Zinnick, werd die laatste de eigenaar van de heerlijkheid en het bijhorende kasteel. In 1678 werd Massenhoven verkocht aan Erard-François Cannart d' Hamale. Het kasteel ging door een huwelijk over naar de familie Saint-Vaast. In de vierde generatie waren er immers enkel vrouwelijke erfgenamen voor het kasteel van Massenhoven en de jongste ervan, Thérèse-Joséphine-Ghilaine, huwde met Augustin-Ignace-Joseph-Norbert van Saint-Vaast. In 1812 werd het kasteel, zoals vermeld, eigendom van de familie Montens.[144]
Op het vlak van de heraldiek zijn drie aspecten van tel.[145] In de eerste plaats is er het wapen dat officieel gekarakteriseerd wordt als" een wapen van goud met faas van keel met twee palen van zilver, vergezeld in het hoofd met een molenijzer van keel." Op de tweede plaats heeft men dan "een schild met helm van zilver, kijkend naar rechts, gekroond, getralied, gehalsband en gezoomd van goud, gevoerd van azuur, met helmkleed van goud en keel. Het helmteken is een koek van azuur met vijf tralies van goud, gevat tussen twee halve vluchten van goud en sabel." Tenslotte is er nog de wapenspreuk "e monte leges" die verwijst naar het Bijbels verhaal van Mozes die met de twee stenen tafels met de tien geboden neerdaalde van de berg Sinaï. Letterlijk vertaald staat er immers "De wet komt van de berg."
Wapenschild van de familie montens.
Uit: Massenhoven, AMM, Niet geklasseerd (
Met dank aan Cyriel van de Peer )
Twee kleine Kempense dorpen als thuisbasis van twee grootse adellijke families
De twee belangrijkste dorpen in mijn studie, Viersel en Massenhoven zijn – zo kan men concluderen - twee typische Kempense plaatsen. Kenmerkend voor de negentiende eeuw is vooral dat ze allebei eerder klein en onbeduidend waren ( en overigens nog steeds zijn ), zowel qua oppervlakte als qua inwonersaantallen. Immers, tegen het einde van die eeuw werd in geen der beider dorpen de kaap van de duizend inwoners gerond en in vergelijking met de andere dorpen van de provincie Antwerpen viel de “nietigheid” pas echt op. Ook op het vlak van de oppervlakte luidt het besluit dat het handelde om zeer kleine gemeenten. Ofschoon ambachten een belangrijke rol speelden, was toch vooral de landbouw zeer belangrijk. Op het vlak van de veeteelt werd er vooral gewerkt met koeien en op het vlak van de akkerbouw waren haver en rogge de belangrijke gewassen.
Essentieel om te onthouden over de familie Montens zijn de Spaanse roots en het langdurige verblijf in het Nederlandse Brabant. In Hilvarenbeek, maar vooral in Breda speelden zij immers een niet te verwaarlozen rol. Een episode die een grote impact had, was de verhuizing van Hubert-Joseph-Jacques Montens naar de Kempen omwille van zijn huwelijk met mevrouw Colette-Barbe Ooms d’ Oosterwyck Houtvenne uit Geel. Door die komst in Vlaanderen kwam de familie Montens uiteindelijk ook in Massenhoven terecht, waar zij een belangrijke inbreng had in het plaatselijk verleden. 1812 was hierbij de belangrijke datum, omdat toen Jean-François-Joseph Montens het kasteel van Massenhoven verwierf. Eerder waren reeds Adriaan Brouwers, Alex van Zinnick, de familie Cannart d’ Hamale en het geslacht Saint-Vaast in het bezit van het kasteel. Overigens werd reeds aangestipt dat zowel in Breda alsook in Spanje de familie al bestuurlijke taken op zich nam. Een traditie die nadien in Lier en Massenhoven werd verdergezet.
De familie van de Werve is terug te brengen tot het dertiende-eeuwse Antwerpen en verwierf al snel de heerlijkheid Hovorst. In 1414 werd namelijk Claus van den Werve d’ Oude eigenaar van dat gebied dat hij van de hertog had gekregen als beloning voor bewezen diensten. Hovorst was geruime tijd in handen van de families de Bruyn en de Villegas. In 1651 kocht Paul de Villegas het domein over van de in geldnoodverkerende Augustijn van de Werve. In 1802 kocht Pierre Jean Baptiste Antoine de Bruyn Hovorst. Alhoewel Augustijn zich genoodzaakt zag te ontdoen van Hovorst, is de familie van de Werve erin geslaagd terug te keren naar Hovorst, dat ondertussen deel uitmaakte van Viersel. Net zoals bij Montens vervulden de Van de Werves in het verleden belangrijke functies, veelal als schepenen van de stad Antwerpen.
In dit tweede hoofdstuk wordt naar de politieke ambities van de adellijke groeperingen gekeken. In hoeverre hadden zij interesse voor een carrière in de senaat, de kamer of de gemeentelijke politiek. Specifiek zal uiteraard de situatie voor de familie Montens en het geslacht Van De Werve aan bod komen. Eveneens zal bekeken worden of de aristocraat ook andere machtsmiddelen had dan de louter politieke, bestuurlijke functies. Vraag is dan bijvoorbeeld in hoeverre zij hun invloed konden laten gelden over hun pachters door de aanwending van hun positie als eigenaar van de gronden.
Uitoefening van macht door de adel
In zijn boek Zestig jaar onmondigheid van het volk beweert Bert De Cock dat met de Franse Revolutie van 1789 de macht van de gewone man of vrouw aanzienlijk kromp.[146] Als reden hiervoor wijst hij met een beschuldigende vinger in de richting van de afschaffing van de gilden en het verbod op het recht op staken waardoor iedere georganiseerde opstand van onderuit werd bemoeilijkt. Ook de Nederlandse vorst Willem I handhaafde met zijn Loi Fondamentale de nieuwe situatie zonder gilden.
In de negentiende eeuw misten de lagere klassen bovendien iedere inspraak doordat ze geen kiesrecht hadden. Dit had te maken met het cijnskiesstelsel dat in onze grondwet werd ingeschreven.[147] Naargelang de grootte van de lokaliteit varieerde de cijns van 20 tot 80 florijn. Voor de verkiezing van het Nationaal Congres in 1830 was er naast een cijns – overigens hoger dan in de periode onder Willem I - zelfs nog een capaciteitskiesrecht dat weliswaar in 1831 door de grondwet werd afgeschaft. Dit resulteerde destijds in slechts 46099 stemgerechtigden, waarvan 7670 capaciteitskiezers die niet voldeden aan de cijns, op een bevolking van maar liefst 4079000 inwoners. Stemmen was niet verplicht. Deze kiescijns speelde alleszins in het nadeel van de gewone man en vrouw en in het voordeel van de rijkeren en dus ook van de adel.
Deze laatste groep werd bovendien bevoordeeld met de besluiten die verband hielden met de senaat.[148] Hoewel hierbij dient gezegd te worden dat de gesprekken rond de vorming van de senaat niet steeds van een leien dakje liepen. Niet zozeer de discussie omtrent de vraag of een senaat en dus een tweekamerstelsel wel noodzakelijk was, doch de discussie over de manier waarop die senaat diende samengesteld te worden, verliep allerminst vlekkeloos.[149] Het minst betwiste compromis luidde dat senatoren enkel verkiesbaar waren indien ze 1000 florijn rechtstreekse belasting betaalden en eveneens ten minste 40 jaar oud waren. Gevolg was dat amper 400 burgers hiertoe in aanmerking kwamen, waardoor steeds dezelfde rijkere en vaak aristocratische families de senaatszetels binnenrijfden.
Tabel 11: aantal leden van adel die in de senaat zetelden gedurende de negentiende eeuw. Uit: T. LUCKX, Politieke geschiedenis van België. Van 1789 tot heden, derde druk, Amsterdan en Brussel, 1973, blz. 56; G. SMETS, La réforme du sénat, Bruxelles, 1919, blz. 71-72; K. PHILIPPEN, De traditie van de elite: analyse van de stellingnamen en het discours van de adel in de senaat tussen 1870 en 1894 ( Katholieke Universiteit Leuven. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), Leuven, 1999, blz. 52; P. JANSSENS, De evolutie van de Belgische adel sinds de Late Middeleeuwen ( Gemeentekrediet. Historische uitgaven, reeks in –8°, nr. 93, 1998 ), s.l., 1998, blz. 315.
Ofschoon er rond 1893, met de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht, een democratisering van het staatsbestel was, bleef de senaat in grote mate buiten schot. De eerste verkiezingen die georganiseerd werden volgens het principe van het algemeen meervoudig stemrecht, brachten immers geen bruuske wijzigingen teweeg in de samenstelling van de senaat. Nog steeds was ongeveer 44,1% van alle senatoren lid van de adel.[150] Toch was op iets langere termijn de democratiseringstendens helemaal ingezet en in 1901 behoorde nog slechts een kwart van de senatoren tot de adel.[151] Ook in de Belgische kamer was er een grote groep van de adel actief, maar het aandeel van de aristocratie zou er uiteraard nooit dezelfde proporties aannemen als in de senaat. In de negentiende eeuw schommelden de percentages constant tussen de 15 à 20%.[152] De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen zou op de kamer sneller zijn impact hebben dan op de senaat en het aantal edellieden fel doen dalen.[153]
Niet alleen de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht speelde mee in de langzame afbrokkeling van de politieke macht van de adel, maar ook de opkomst van een groep die in rijkdom en macht stilaan de adel inhaalde, vormde een belangrijke factor. De burgerij nam in de tweede helft van de negentiende eeuw immers de dominerende positie van de adel over.[154] Dit had echter volgens Paul Janssens niet te maken met een volgens hem vaak foutief veronderstelde verarming en verzwakking van de adel zelf, maar wel met een verrijking en versterking van de burgerij zelf.[155] De adel was in het Ancien Régime fel op grond gericht, omdat hier de grootste winsten uitgehaald konden worden. Rijkdom bracht dan ook macht met zich mee. Vaak wordt foutief verondersteld dat de adel in de negentiende eeuw door achtereenvolgens de Franse Revolutie en de passieve houding jegens de industrialisering verarmde en bijgevolg ook politiek de rijkere burgerij noodgedwongen liet voorbijgaan. Niets is minder waar. Volgens Paul Janssens moest het vermogen van de adel aan het einde van de negentiende eeuw niet onderdoen voor hun positie in het begin van die eeuw. De adel sprong immers wel degelijk op de trein van de industrialisering zoals mag blijken uit het aandeel van edelen in de beheerraden van naamloze vennootschappen . Van 1831 tot 1893 zetelden immers maar liefst 133 aristocraten in zulke beheerraden en dat tegenover 143 burgers die kwantitatief gezien met meer waren.[156] Die drang van de adel om zich te richten op andere investeringen dan grondbezit begon reeds in de achttiende eeuw.[157] Getuige hiervan zijn de woorden van de toenmalige prefect van het Leiedepartement, Faipoult:
“Le nombre des fabriques et des spéculations utiles augmente; la cause en est facile à trouver: des rentiers, des ex-nobles, ont fait des pertes considérables par la suppression des rentes ou droits féodaux; quelques-uns ont déjà eu le bon esprit de devenir manufacturiers ou commerçants, pour chercher leur dédommagement dans une profitable industrie; d’autres sont portés vers ce but par le simple renchérissement des vivres, qui gêne leur aissance, quoiqu’ils aient le même revenu qu’ autrefois.”[158]
Ook de geschiedenis van de in 1822 door Willem I opgerichte Société Générale kan niet losgekoppeld worden van de adel. De Société Générale was een financiële instelling die een belangrijke rol zou gaan spelen in de industriële ontwikkeling van Wallonië. In de algemene vergadering zetelden in de beginjaren tien tot vijftien procent edellieden. Na 1830 steeg dit cijfer tot 20 porcent om zelfs in het midden van de negentiende eeuw een piek te bereiken van ongeveer 40 procent.[159]
Niet alleen in de senaat en de kamer van volksvertegenwoordigers speelde de adel een belangrijke rol. Ook op gemeentelijk en stedelijk vlak waren ze vaak al sinds vele eeuwen politiek actief. Karel Degryse onderzocht bijvoorbeeld het aandeel van de adel in het stadsbestuur van Antwerpen en ontdekte samen met René Boumans dat het percentage edellieden bij de wethouders van de stad in de periode 1772 tot 1789 zeer hoog lag: 64% van al de wethouders waren immers van adel.[160]
De gegevens voor Viersel en Massenhoven bewijzen alleszins dat de adel politiek actief was sinds enkele eeuwen en dat in de negentiende eeuw slechts een kleine groep kon stemmen. Het cijnskiesrecht elimineerde immers de rest van de bevolking voor deelname aan de verkiezingen en beperkte de beoefening van de politiek tot een kleine groep welstellende burgers. Toen op 16 november 1830 een nieuw college werd samengesteld in Viersel, werden er bijvoorbeeld slechts 31 mensen geteld die een stem kwamen uitbrengen.[161] De kandidaten die opkwamen, kwamen ook allemaal uit die 31 personen. Ook het bestuur van het tijdelijk bureau, dat het goede verloop van de verkiezingen diende te bewerkstelligen, was samengesteld uit die beperkte groep.[162] Dit alles om te illustreren hoe kleinschalig het verkiezingsgebeuren wel niet moet geweest zijn in vergelijking met nu waar vele mensen zelfs de kandidaten op dorpsniveau niet bij naam kennen. Uit de teruggevonden gemeentelijke kiezerslijsten van 1836 en van 1855 blijkt met 47 en 39 kiesgerechtigden hetzelfde.[163] In 1879 waren dan weer 68 gemeentekiezers ingeschreven. Hoe belangrijker en hoger het niveau, hoe lager het aantal kiezers. In hetzelfde jaar 1879 waren er immers slechts acht provinciekiezers.[164] Uiteraard is het interessant om na te gaan wat de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen teweeg heeft gebracht in Viersel. Die democratisering zorgde alleszins voor een opvallende stijging bij zowel het aantal kiezers voor de gemeente, de provincie alsook voor de senaat.
Tabel 12: gegevens voor de eerste verkiezingen met algemeen meervoudig stemrecht en gegevens van 1873 ter vergelijking. Uit: Antwerpen, RAA, Kiezingen, 392, Briefwisseling 1831-1904, 1873, 1894 en 1896.
Niet enkel in Viersel en Massenhoven waren er weinig kiezers, maar ook elders waren er weinig kiesgerechtigden. In het gehele arrondissement Antwerpen konden voor de nationale verkiezingen in 1848 nauwelijks 4897 mensen stemmen, waarvan er dan ook nog eens 1976 niet kwamen opdagen. Pas met de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht steeg het aantal kiezers fel.
Tabel 13: aantal ingeschreven kiezers en het aantal effectief opdagende kiezers in het arrondissement Antwerpen. Uit: M. MOYNE, Résultats des élections belges entre 1847 et 1914, Bruxelles, 1970, blz. 28.
NOOT
Vanaf 1893 werd stemmen pas verplicht en dienden alle kiezers dus op te dagen. Dit wil zeggen dat vanaf het jaar 1994 in kolom twee niet langer het aantal afwezigen wordt weergegeven, maar het aantal mensen dat blanco stemde.
LEGENDE
I Integrale, totale verkiezingen
P Partiële verkiezingen
Wie waren nu de belangrijkste figuren in de politieke geschiedenis van Viersel en vooral: waarom waren juist die figuren zo determinerernd in het verleden? De oudst bekende burgemeester van Viersel was Pierre Jean Baptiste Joseph Antoine de Bruyn die in de Franse tijd het gezag over de dubbelgemeente Viersel-Massenhoven waarnam. Volgens A. Van Doren was deze figuur burgemeester sinds 1799, maar dit valt te betwisten met een document uit 1816 waaruit blijkt dat de Bruyn pas burgemeester was sinds Messidor van het jaar 13.[165] Dat zelfde document leert ook dat in 1816 de Bruijn gehuwd was, twee kinderen had, vijftig jaar was, rentenierde en zowel te Viersel alsook te Brussel woonde. De Bruijn verkreeg het kasteel Hovorst in 1802 door het over te kopen van Marie Julie de Villegas.[166]
Op 16 november 1830 won een zekere Jean François Seyssens de verkiezingen met een meerderheid van de stemmen en hij werd dus aangesteld tot burgemeester van Viersel.[167] Deze positie verwierf hij reeds in 1822, toen Pierre Jean Baptiste Joseph Antoine de Bruijn stierf en de gemeente een opvolger nodig had.[168] Voordien was Seyssens reeds een belangrijk raadslid geweest onder de hegemonie van de Bruijn.[169] In 1854 waren er 28 opdagende kiezers die elk ieder vier stemmen konden uitbrengen.[170] Een kandidaat haalde de meerderheid als hij 15 stemmen ( de helft van 28 plus één ) op zijn naam kreeg. Seyssens won opnieuw de verkiezingen met 24 stemmen, maar werd zeer dicht op de voet gevolgd door twee personen die 20 voorkeurstemmen behaalden, met name Gomaarus Van Dyck en Ludovicus Remael. Joannes Vervliet telde 18 stemmen en de andere 13 kandidaten verdeelden onderling de overgebleven 30 stemmen. Verbazingwekkend was het allerminst dat Seyssens de verkiezingen won. Deze brouwer was immers zeer vooraanstaand, wat blijkt uit de grond-en personeelslasten die hij droeg. Seyssens had na Pierre André De Herdt en Jacobus Meeussen de hoogste lasten avn alle mensen die een publieke functie uitoefenden in Viersel. Onder andere voor 1846 bestaat er een hiërarchisch opgestelde lijst met de personen die de hoogste lasten droegen.[171] Ook voor andere jaren bestaan dergelijke lijsten en kunnen gelijkaardige conclusies getrokken worden.[172] De Herdt en Meeussen waren dan misschien belangrijker op financieel vlak, maar Meeussen was woonachtig in Loenhout en kon nooit burgemeester worden.[173] Hij was secretaris en dat bracht trouwens ook meer op dan de functie van burgemeester.[174] De Herdt had steeds in de schaduw van de Bruijn moeten leven en nadien was hij te oud om nog belangrijke politieke mandaten uit te oefenen waardoor de weg open lag voor Seyssens. De Herdt werd geboren in 1773 en zou dus bij de Belgische onafhankelijkheid reeds 57 jaar zijn. Hij werd aanvankelijk nog schepen, maar verdween al vlug van het politieke toneel om plaats te ruimen voor de veertien jaar jongere Seyssens. Nadelig voor De Herdt was bovendien dat hij niet oorspronkelijk van Viersel was, maar van Loenhout, en dat in tegenstelling tot Seyssens.[175]
Tabel 14: Top tien van de personen die de meeste lasten droegen in Viersel in 1846. Uit: Antwerpen, RAA, HGV, 33, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931.
In 1864 verdween Seyssens als burgemeester. Hij verliet de functie die hij sinds 1822 had bekleed en werd opgevolgd door een zekere Bauwens die tot 1884 burgemeester was. De veekoopman Bauwens werd in 1863 schepen en datzelfde jaar werd hij reeds burgemeester ad interim. In 1864 werd hij dan definitief de nieuwe burgemeester van Viersel.[176] Na hem kwam dan August van de Werve in het jaar 1884. Vervolgens was er de diamanthandelaar Alfons Ooms.[177] Voor de naam van de andere burgemeesters uit de twintigste eeuw werd beroep gedaan op A. Van Doren.[178]
Tabel 15: Burgemeesters van Viersel. Uit: Almanach royal officiel de Belgique: annuaire du personnel des institutions publiques de Belgique, 98 dln., Bruxelles, 1840-1939; A. VAN DOREN, Viersel. Historische lidtekens, Viersel, s.d., blz. 42 en Antwerpen, RAA, HGV; Viersel, AH.
1804-1822 Pierre Jean Baptiste Joseph Antoine De Bruijn
1822-1864 Jean François Seyssens
1864-1884 Gummarus Bauwens
1885-1922 August van de Werve
1922-1927 Alfons Ooms
1927-1952 Paul van de Werve de Schilde
1952-1976 L. Van de Wiele
1976- Willy De Bie
Noot: De Bruijn en Seyssens hadden zowel het gezag over Viersel alsook over Massenhoven. Voor Seyssens verviel het gezag over de gemeente Massenhoven na de Belgische Revolutie. Willy De Bie zwaait niet enkel over Viersel de scepter, maar ook over Zandhoven, Massenhoven, Pulle en Pulderbos en dat omwille van de fusie die in 1976 werd doorgevoerd.
In Viersel waren er dus adellijke families aan de macht voor de Belgische onafhankelijkheid met het geslacht De Bruijn en voordien kasteelheren zoals Adriaan Brouwers.[179] Nadien was er adel met August van de Werve en zijn zoon Paul van de Werve.
De zonen van Paul van de Werve, Thierry Auguste François Xavier en Charles Bernard François Xavier, zouden weliswaar ook politiek actief zijn en gemeenteraadslid worden, maar ( voorlopig ) nooit de burgemeestersjerp bemachtigen.[180] De reden ligt uiteraard in het feit dat door de democratisering van 1893 langzaam rijkdom en aanzien minder van tel werden, terwijl iedereen kon deelnemen aan het electoraal gebeuren en niet bij voorbaat de rijksten werden verkozen. In een dopsgemeenschap als Viersel duurde dat proces wel langer dan nationaal, waardoor de adel met de figuur van Paul van de Werve tot 1952 een burgemeester had.[181]
Foto van
Paul van de Werve. Voormalig burgemeester van Viersel.
Uit: Y. SCHMITZ en
A. BOUSSE, Les van de Werve. 800 ans d’ histoire, Bruxelles, 1988, Tome II,
blz.425.
Opvallend is ook dat Charles Bernard van de Werve liberaal gezind is en dat in tegenstelling tot zijn voorouders.[182] Frieda Dierickx Visschers onderzocht hoeveel adel er in West-Vlaanderen van liberale strekking was en stelde vast dat dit over het algemeen een kleine groep was. Bijvoorbeeld in de provincieraad was een minderheid van de adel liberaal, tegenover de katholieke adel die veruit de belangrijkste aristocratische groepering was. In het midden van de negentiende eeuw was de situatie toch enigszins anders wat ongetwijfeld te maken had met het feit dat de liberalen nationaal toen sterk scoorden, waardoor meer liberalen en dus ook meer liberale edellieden aan de macht kwamen.[183]
Tabel 16: Liberale adel in een aantal West-Vlaamse steden en in de West-Vlaamse Provincieraad. Uit: F. DIERICKX VISSCHERS, De liberale adel in de provincie West-Vlaanderen. 1830-1914, Gent, 1981 ( Rijksuniversiteit Gent, Departement Geschiedenis, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling ),blz. 27-55.
PROVINCIERAAD
1840 65 12 5 41%
1845 65 15 5 33%
1850 65 11 5 45%
1855 65 9 5 55%
1860 65 5 5 100%
1865 65 9 4 44%
1870 69 11 1 9%
1875 70 11 1 9%
1880 72 15 2 13%
1885 72 11 0 0%
1890 72 15 0 0%
1895 77 18 0 0%
1900 77 18 0 0%
De familie Van de Werve was niet alleen actief in Viersel en Massenhoven, maar ook elders waren leden van het geslacht Van de Werve politiek en bestuurlijk actief. Jan van de Werve - Antwerps schepen in de zestiende eeuw – en Geert van de Werve – eveneens schepen van Antwerpen in diezelfde eeuw – kunnen hier als voorbeeld fungeren.[184]
Ook in Massenhoven waren edellieden politiek actief. De Bruin werd reeds als burgemeester vermeld voor de dubbelgemeente Massenhoven-Viersel. Voordien waren bijvoorbeeld al de heren van Canart d’ Hamale van belang in de bestuurskringen van Massenhoven.[185] Na De Bruijn kwamen dan leden van het geslacht Montens om de adel te vertegenwoordigen in de plaatselijke politiek. Ook hier was ver na de democratiseringsgolf van 1893 nog een aristocraat actief, Jules Montens. Andermaal staaft dit de opvatting dat op het platteland democratiseringspogingen langzamer doordrongen.
Tabel 17: Burgemeesters van Massenhoven. Uit: Almanach royal officiel de Belgique: annuaire du personnel des institutions publiques de Belgique, 98 dln., Bruxelles, 1840-1939; C. VAN DE PEER, ‘t Groot heir van Massenhoven, Lier, 1985, blz. 18-26; RAA, HGM; Massenhove, AMM.
1831-1866 B. Van Immerseel
1866-1879 Alexis Xavier François Montens
1879-1887 J.B. Anthonis
1887-1910 Alexis Xavier François Montens ( in 1907 waren er wel twee waarnemende burgemeesters.
Achtereenvolgens Bruylants en Karel Bosschaerts. In 1908 was Ludovicus Roelants
waarnemend burgemeester van Massenhoven ).
1908-1926 Ludovicus Roelants
1926-1927 Franciscus Schoofs ( waarnemend burgemeester voor hermans )
1927-1939 Eduardus Taeymans
1939-1952 Jules Montens ( in 1940 was Alfons De Bruyn waarnemend burgemeester en in 1947 August
Teunen ).
1952-1965 August Teunen
1965-1976 Jozef De Bruyn
1976- Willy De Bie
Naast de louter politieke en bestuurlijke functies oefende de adel ook op een andere manier macht uit over de omliggende gebieden. Immers, veel boeren waren als pachter omwille van bestaansredenen afhankelijk van de kasteelbewoners. Zo ook bijvoorbeeld in Massenhoven. Enkele fragmenten uit het cijnsboek van de familie Montens uit de eerste helft van de negentiende eeuw illustreren dit. Op 12 mei 1835 kon één van de pachters zijn huur niet meer betalen en kon de kasteelheer deze broodroven door hem van de grond te zetten. Uiteindelijk kwam de pastoor bemiddelen.
“12 mei 1835 is den pastor van Massenhoven komen vragen om het nog een jaar Voets te laeten […] dat het eenen man is die van een ider gezien word en ingeval hij eruit moet hij zoude geruïneert syn. Hem gesegt van mijn gedagt nu te maeken en van op zaterdag het een ofte het ander te sullen seggen.”[186]
Niet enkel boeren waren huurders van de familie Montens. Ook herbergiers huurden wel eens een gebouw om hun activiteiten te ontplooiien.
“8 spetember 1834 is den coopman Vervoort gekomen met Petrus Van Loye wonende omtrent de oude pastorij van Massenhoven om te mogen huren de herberg Den Haes aldaer liggende.”[187]
Na de Belgische onafhankelijkheid nam de adel belangrijke plaatsen in in de nationale politiek. Vooral in de senaat was de adel in de negentiende eeuw niet weg te denken. Zelfs na de democratisering van 1893 duurde het nog een tijdje eer de adel langzaam wegviel uit het politieke wereldje.
In de lokale politiek gebeurde dat proces zowaar nog trager. Vooral op het platteland bleef de adel lang een zekere politieke invloed hebben. In Viersel was bijvoorbeeld Paul van de Werve de Schilde tot 1952 aan de macht en diens zonen bereikten ook beiden de gemeenteraad waar ze mee de beslissingen namen. In Massenhoven bleef eveneens de adel vertegenwoordigd tot 1952. Hier was het wel iemand van het geslacht Montens – Jules – die de scepter zwaaide.
Naast louter politieke en bestuurlijke macht, had de adel ook macht over de huurders. Dit kon gaan over de huurders van hun gronden die ze konden broodroven indien ze hun huur niet betaalden alsook over de huurders van hun gebouwen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] E. DONCKIER, VLD ‘durft vernieuwen’, in: Gazet van Antwerpen, 18 november 2002, blz.5.
[2] Publiek recht: gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, in : VRG-codex. Academiejaar 2001-2002, deel 1, Antwerpen, 2001, blz. 3-30; A. BRAAS, La législation nobiliaire en Belgique, Bruxelles, 1960, blz. 111;
L. ARENDT en A. DE RIDDER, Législation Héraldique de la Belgique 1595-1895. Jurisprudence du Conseil Héraldique 1844-1895, Bruxelles, 1896, blz. 359; M. VAN DAMME, Adel, Gent en Leuven, 1982, blz. 1.
Voor de coördinatie van 17 februari 1994 was de nummering van de grondwet anders en in vele studies zal men daarom zelfs na 1994 nog het artikel 75 ( uit de grondwet van 7 februari 1831 ) vermelden.
[3] Van laag naar hoog is de hiërarchie als volgt: Jonkheer-jonkvrouw, ridder, baron-barones, burggraaf-burggravin, graaf-gravin, markies-markiezin, hertog-hertogin, prins-prinses, koning-koningin.
BRAAS, législation nobiliaire, blz. 73.
[4] E. HUYTTENS, Discussions du Congrès national de Belgique, 1830-1831, Bruxelles, 1845, deel 2, blz. 153;C. DU BUS DE WARNAFFE en C. BEYAERT, Le congrès national. Biographies des membres du congrès national et du gouvernement provisoire. 1830-1831, Bruxelles et Paris, 1930, blz. 55, 80 en 92.
[5] HUYTTENS, Discussions, deel 2, blz. 153.
[6] HUYTTENS, Discussions, deel 2, blz. 153.
[7] HUYTTENS, Discussions, deel 2, blz. 153.
[8] J. KUYPERS, Lucien Léopold Jottrand, in: Biographie Nationale. 1896-1986, XXX ( 1958-1959 ), kol. 471-488; E. DISCAILLES, Pierre Guillaume Seron, in: Biographie Nationale. 1896-1986, XXII ( 1914-1920 ), kol. 229-236; E. DISCAILLES, Charles Rogier, in: Biographie Nationale. 1896-1986, XIX ( 1907 ), kol. 693-781; J.P. DE RY, Un oublié: Lucien Jotrand, in: La Revue Nouvelle, XXXVII ( 1963 ), blz. 252-265; E. DISCAILLES, Charles Rogier ( 1800-1885 ) d’ après des documents inédits, 4 dln., Bruxelles, 1892-1895.
[9] DONCKIER, VLD, in: Gazet van Antwerpen, 18 november 2002, blz.5.
[10] X. DE GHELLINCK VAERNEWYCK, La noblesse nationale vue par nos constituants de 1831, in: Bulletin de l’ Association de la noblesse du royaume de Belgique. Bulletin van de Vereniging van de adel van het Koninkrijk België, 167 ( 1986 ), blz. 237-252.
[11] H. DE SMAELE, ‘Omdat we uwe vrienden zijn.’ Religie en partij-identificatie, 1884-1914, Leuven, 2000, blz. 17.
[12] Voor een lijst van alle leden van Nationaal Congres verwijs ik naar: Bulletin des arrêtés et actes du governement provisoire de la Belgique, 1830, nr° 40 ( 7 decembre ), blz. 3-15.
[13] J. LEFEVRE, De 19de en 20ste eeuw, in: Flandria Nostra. Ons land en ons volk. Zijn standen en beroepen door de tijden heen, IV ( 1959 ), blz. 395-411; E. WITTE, Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, 5de uitgave, Antwerpen, 1990, blz. 22-27; E. WITTE, Wijzigingen in de Belgische elite in 1830. Een voorlopige verkenning, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 94 ( 1979 ), blz. 231-237; E. WITTE en J. CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Spanningen in een burgerlijke democratie, 4de druk, Antwerpen, 1985, blz. 9-15. T. LUYKX, Politieke geschiedenis van België. Van 1789 tot heden, 3de druk Amsterdam en Brussel, 1973, blz. 50-61; M. MAGITS, De volksraad en de opstelling van de Belgische grondwet van 7 februari 1831. Een bijdrage tot de wordingsgeschiedenis van de Belgische konstitutie, s.l., 1977, deel I, blz. 267; T. JUSTE, Le congrès national de Belgique. 1830-1831, Bruxelles, 1880, blz. 22-65.
[14] WITTE, Wijzigingen in de Belgische elite, in: Bijdragen en mededelingen, 94 ( 1979 ), blz. 231-237; J. BARTIER, Partis politiques et classes sociales en Belgique, in: Res Publica, X ( 1968 ), blz. 33-106.
[15] G. DENECKERE, De plundering van de orangistische adel in april 1834, in: Revue belge d’ histoire contemporaine. Belgisch tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVI ( 1996 ), blz. 29-63; LUYKX, geschiedenis van België, blz. 50-61.
[16] LUYKX, geschiedenis van België, blz. 50-61.
[17] WITTE, Wijzigingen in de Belgische elite, in: Bijdragen en mededelingen, 94 ( 1979 ), blz. 231-237; LUYKX, geschiedenis van België, blz. 50-61.
[18] J. STENGERS e.a., Index des éligibles au Sénat. 1831-1893, Bruxelles, 1975, blz. 9-15, 18-21-104-135.
[19] F. AUMANN, C. VANDENGHOER en R. BORMANS, Baron Surlet de Chokier, regent van België: mens en mythe. 1769-1839, Gingelom, 1989, blz. 42-105; T. JUSTE, Le régent d’ après ses papiers et d’ autres documents inédits, bruxelles, 1867, blz. 5-115.
[20] DU BUS DE WARNAFFE en BEYAERT, Le congrès national. Biographies des membres, blz. 29.
[21] LUYKX, geschiedenis van België, blz. 50-61.
[22] DONCKIER, VLD, in: Gazet van Antwerpen, 18 november 2002, blz.5.
[23] F. VANHEMELRYCK, Inleiding, in: VERBESSELT, J. e.a., De adel in het hertogdom Brabant, Brussel, 1985, blz. 5-8.
[24] M. BLOCH, La société féodale. Les classes et le gouvernement des hommes, 4de druk, Paris, 1968, blz. 1-98.
[25] P. GUILHERMOZ, Essai sur l’ origine de la noblesse en France, 3de druk , Paris, 1979.
[26] L. GENICOT, Sur les origines de la noblesse dans le Namurois, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 20 ( 1952 ), blz. 143-156.
[27] L. VERRIEST, Les faits et la terminologie en matière de condition juridique des personnes au moyen âge, in: Revue du Nord, XXV ( 1939 ), blz. 101-127.
[28] A. TEXTIER, Qu’ est-ce que la noblesse? Annexes. Textes et décisions jurisprudentielles. Planches de blasons. Lexique de droit nobiliaire. Index analytique, Paris, 1988, blz. 9-12.
[29] E. ERMENS, Receuil chronologique de tous les placards, édits, décrets, règlements, ordonnances, instructions et traités concernant les titres et marques d' honneur ou de noblesse, Brussel, 1785, deel I, blz. 71; deel I, blz. 98 en deel II, blz. 293. Dit boek kreeg ik nooit in handen, maar is de belangrijkste bron voor Van Damme in verband met die ordonnanties: VAN DAMME, Adel, blz. 13.
[30] Pasinomie, première série, tome I, blz. 33. Dit decreet verscheen in België overigens pas op 8 november 1795 ( de zeventiende brumaire van het jaar IV ).
[31] Pasinomie, première série, tome I, blz. 114. Dit decreet verscheen in België overigens pas op 8 november 1795 ( de zeventiende brumaire van het jaar IV ).
[32] J. LEFEVRE, De 19de en 20ste eeuw, in: Flandria Nostra, IV ( 1959 ), blz. 396.
[33] Voor een lijst van de adel in onze gewesten van voor de Franse Revolutie ( bij ons pas echt doorgevoerd vanaf 8 november 1795 ), zie: E. D’HANE STEENHUYSSE, Liste de la noblesse titrée avant 1793, Brussel, 1873.
[34] Pasinomie, première série, tome XIV, blz. 223; J. TULARD, Napoléon et la noblesse d’ Empire, 2de druk, Paris, 1986, blz. 23-104.
[35] Pasinomie, première série, tome XIV, blz. 223.
[36] Pasinomie, deuxième série, tome II, blz. 310.
[37] P.W. MEERTS, Kamerleden 1815-1830. Een onderzoek naar de sociale en politieke achtergrond van de personen die zitting hadden in de Staten-Generaal van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1815-1830, Leiden, 1977, blz. 41-43 ( onuitgegeven onderzoeksrapport ). Het werk zelf kreeg ik nooit in handen, maar de gegevens worden vermeld in: WITTE, Wijzigingen in de Belgische elite, in: Bijdragen en mededelingen, 94 ( 1979 ), blz. 231-237
[38] Pasinomie, deuxième série, tome II, blz. 310.
[39] P. JANSSENS, De evolutie van de Belgische adel sinds de Late Middeleeuwen ( Gemeentekrediet. Historische uitgaven, reeks in –8°, nr. 93, 1998 ), s.l., 1998, blz. 299.
[40] ARENDT en DE RIDDER, Législation, blz. 359.
[41] M.P. D’ UDEKEM d’ ACOZ, Voor Konig en Vaderland. De Belgische adel in het verzet, Tielt, 2003, blz. 394.
[42] H. CONSCIENCE, De arme edelman, Brussel, 1912, blz.4.
[43] CONSCIENCE, arme edelman.
[44] J. DE BELDER, Veranderingen in de sociaal-economische positie van de Belgische adel in de 19e eeuw. Een terreinverkenning, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz.483-501.
[45] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel.
[46] R. GYSEN, Een onderzoek naar de mentaliteit in het dagelijks leven van de adel in de negentiende eeuw: twee casestudy’s, Leuven, 1999 ( Katholieke Universiteit Leuven. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ).
[47] R. JANSSEN, Mentaliteitsstudie van de adellijke families in de negentiende eeuw. Probleemstelling en benadering via familiearchieven, Gent, 1973 (Rijksuniversiteit Gent. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ).
[48] Y.B. KUIPER, Adel in Friesland. 1780-1880, Groningen, 1993.
[49] Viersel, AH, archief van de Werve; Massenhoven, AMM, archief Montens.
[50] A. BOUSSE, Fichebak van het archief van de Werve, Viersel, s.d. ( onuitgegeven )
[51] C. VAN DE PEER, Inventaris van het archief Montens te Massenhoven, Massenhoven, 2001 ( onuitgegeven ).
[52] Y. SCHMITZ en A. BOUSSE, Les van de Werve. 800 ans d’ histoire, 2 dln., Brussel, 1988.
[53] C. VAN DE PEER, 't Groot heir van Massenhoven, Lier, 1985, blz. 102-111.
[54] C.E.J. POPLIMONT, La Belgique héraldique. Receuil historique, chronoloqique, généalogique et biographique complet de toutes les maisons nobles reconnues de la Belgique, Bruxelles, 1866, tome VII, blz. 341-345 en Paris, 1867, tome XI, blz. 307-313; F.B. RYCKMAN DE BETZ, Armorial Général de la noblesse belge, orné des armoiries figurées dans les lettres patentes originales, Liège, 1957, I, 328-329 en blz. 488; Annuaire de la noblesse belge, Bruxelles, 1847-1950; L. DUERLOO en P. JANSSENS, Wapenboek van de Belgische adel. Van de 15de tot de 20ste eeuw, deel 2, blz. 794 en deel 3, blz. 837-842; JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel.
[55] BRAAS, législation nobiliare; M. VAN GESTEL, De adel in België. 1830-1893, Gent, 1970 ( Rijksuniversiteit Gent. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ) blz. 13-50; ARENDT en DE RIDDER, Législation; VAN DAMME, Adel.
[56] Publiek recht: gecoördineerde Grondwet, in : VRG-codex., deel I, blz. 3-30.
[57] LEFEVRE, De 19de en 20ste eeuw, in: Flandria Nostra, IV ( 1959 ), blz. 395-411; WITTE, Politieke geschiedenis, 1990, blz. 22-27; WITTE, Wijzigingen in de Belgische elite, in: Bijdragen en mededelingen, 94 ( 1979 ), blz. 231-237.
[58] DE GHELLINCK VAERNEWYCK, La noblesse nationale, in: Bulletin de l’ Association de la noblesse, 167 ( 1986 ), blz. 237-252.
[59] E. WARLOP, The flemish nobility before 1300. Part I: Historical study, deel I, Kortrijk, 1975, blz. 11-18.
[60] VANHEMELRYCK, Inleiding, in: VERBESSELT e.a., De adel, blz. 5-8; BLOCH, Société féodale, blz. 1-98; GUILHERMOZ, Essai sur l’ origine; GENICOT, Sur les origines, in: Tijdschrift Rechtsgeschiedenis, 1952, blz. 143-156.
[61] K. DEPOORTER, Mentaliteitsstudie van de 19de eeuwse adel in België ( 1789-1914 ). Peiling aan de hand van gedrukte bronnen, Gent, 1977 ( Rijksuniversiteit Gent. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ); GYSEN, En onderzoek naar de mentaliteit.
[62] KUIPER, Adel.
[63] E. MENSION-RIGAU, Aristocrates et grands bourgeois. Education, traditions, valeurs, Perrin, 1997.
[64] DE BELDER, Veranderingen in de sociaal-economische positie, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz.483-501.
[65] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel.
[66] WITTE, Politieke geschiedenis van België. WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België. LUYKX, Politieke geschiedenis van België.
[67] E. VANDERVELDE, La propriété foncière en Belgique, Paris, 1900, blz.115.
[68] H. VAN DER HAEGEN, Het bodemgebruik in België en de evolutie ervan sinds 1834 volgens de kadastrale gegevens, Brussel, 1982 ( overdruk uit: Statistisch tijdschrift, 1 ( 1982 ), blz. 24. ).
[69] J. THEEUWISSEN, Heeft de Kempen wel een grens?, in: Taxandria, 52 ( 1981 ), blz. 15-16.
[70] B. VAN DE POEL, Esquisse d’ une monographie géographique da la Campine, Louvain, 1932, blz. 43; E. VANHAUTTE, Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19de-eeuwse Kempen, Brussel, 1992, blz. 34.
)[71] Wolters ed., België administratief, in: Wolters’ Algemene Wereldatlas, kaart 14, 3de druk, Leuven, 1992.
Wolters ed., Geografische streken, in: Wolters’ Algemene Wereldatlas, kaart 4A, 3de druk, Leuven, 1992.
[72] S. VRIELINCK, De territoriale indeling van België. Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden ( administratief en gerechtelijk ). Met de officiële uitslagen van de volstellingen, Leuven, 2000, volume 3, blz. 1728-1729 en blz. 1770-1771.
[73] VRIELINCK, De territoriale indeling van België, volume 3, blz. 1728-1729 en blz. 1770-1771.
[74] K. VAN ISACKER, Mijn land in de kering. 1830-1914. Een ouderwetse wereld, 2de druk, Antwerpen en Amsterdam, 1987, blz. 51.
[75] VRIELINCK, De territoriale indeling van België, volume 3, blz. 1728-1729.
[76] Ministre de l’ intérieur et de l’ instruction publique ed., Population. Recensement général du 31 décembre 1890, Bruxelles, 1893, deel I, blz. 2-4.
[77] Ministre de l’ intérieur et de l’ instruction publique ed., Population, deel I, blz. 2-10.
[78] VRIELINCK, De territoriale indeling van België, volume 3, blz. 1770-1771.
[79] Ministre de l’ intérieur et de l’ instruction publique ed., Population, deel I, blz. 2-4.
[80] Ministre de l’ intérieur et de l’ instruction publique ed., Population, deel I, blz. 2-10.
[81] VANHAUTE, Heiboeren, blz.51-69; P. M. M. KLEP, Bevolking en arbeid in transformatie. Een onderzoek naar de ontwikkelingen in Brabant, 1700-1900, Nijmegem, 1981, blz. 31-90.
[82] R. ANDRE en J. PEREIRA-ROQUE, La démographie de la Belgique au XIXe siècle, Bruxelles, 1974, blz.15-19; VANHAUTE, Heiboeren, blz.51-69; R. MOLS, Evolution, repartition et structures de la population, Liège, 1975, blz. 2-40; P. GUILLAUME, J.-P. POUSSOU en G. DUPEUX, Démographie historique, Paris, 1970, blz. 111.
[83] VAN ISACKER, Land in de kering, blz. 51.
[84] E. VANHAUTTE, De neergang van de proto-industriële wolnijverheid in Arendonk en Dessel, in: KLEP, P.M.M. ed., De neergang van de huisnijverheid in het Groot-Kempisch gebied ( 1800-1920 ) ( Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen, nr. 4. ), Turnhout en Waalre, 1987, blz. 8-18; R. KNAEPEN, De neergang van de textielnijverheid in het Molse, in: KLEP, P.M.M. ed., De neergang van de huisnijverheid in het Groot-Kempisch gebied ( 1800-1920 ) ( Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen, nr. 4. ), Turnhout en Waalre, 1987, blz. 19-28; P.M.M. KLEP, Over de achteruitgang van de Noordbrabantse huisnijverheid, 1810-1920, in: KLEP, P.M.M. ed., De neergang van de huisnijverheid in het Groot-Kempisch gebied ( 1800-1920 ) ( Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen, nr. 4. ), Turnhout en Waalre, 1987, blz. 29-44.
[85] Antwerpen, RAA, HGV, 1 , Statistiek i.v.m. de toestand van de gemeente in 1815, 1816.
[86] VAN ISACKER, Land in de kering, blz. 44.
[87] Antwerpen, RAA, HGV, 1, Statistiek i.v.m. de toestand van de gemeente in 1815, 1816.
[88] P. VANDEWALLE, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg ( Belgisch Centrum voor landelijke geschiedenis, nr. 82 ), Gent, 1984.
[89] Royaume de Belgique. Ministère de l’ industrie et du travail. Office du travail. Section de la statistique, Recensement général des industries et des métiers ( 31 octobre 1896 ), Bruxelles, 1900, deel I, blz. 5-141.
[90] P.M.M. KLEP, De agrarische beroepsbevolking van de provincies Antwerpen en Brabant en van het Koninkrijk België, 1846-1910. Nieuwe evaluaties van kwantitatief-historisch materiaal, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 1976 ( 59 ), blz. 25-69.
[91] VANHAUTE, Heiboeren, blz. 80.
[92] VAN DOREN, Viersel, blz. 32; VAN DE PEER, ’t Groot heir, blz. 14.
[93] Antwerpen, RAA, HGV, 1, Statistiek i.v.m. de toestand van de gemeente in 1815, 1816. Deze cijfers werden berekend door te kijken naar het totaal van de bevolking ( dus niet enkel de actieve, maar de gehele bevolking ) en het totaal van het aantal tewerkgestelden in de landbouw. Beide gegevens zijn te halen uit de bronnen van het RAA.
[94] KLEP, De agrarische beroepsbevolking, in: Bijdragen, 1976 ( 59 ), blz. 25-69.
[95] KLEP, De agrarische beroepsbevolking, in: Bijdragen, 1976 ( 59 ), blz. 25-69.
[96] POPLIMONT, La Belgique héraldique, 1867, tome XI, blz. 307-313; RYCKMAN DE BETZ, Armorial Général, I, blz. 488; A. VAN DOREN, Viersel. Historische lidtekens, s.l., s.d., blz. 131-165; DUERLOO en JANSSENS, Wapenboek, deel 3, blz. 837-842; SCHMITZ en BOUSSE, Les van de Werve.
Annuaire de la noblesse belge, Bruxelles, deel 1872, blz. 269-316.
De hierboven genoemde werken waren voor mij een soort leidraad bij het bekijken van de bronnen. Ik vermeld ze enkel nog eens apart in voetnoot indien er over een bepaald aspect geen bronnen in het archief van Viersel te vinden waren en ik de informatie dus volledig uit hun boeken haal.
[97] SCHMITZ en BOUSSE, Les van de Werve, deel 1, blz.1-9.
[98] K.L. TORFS en F.H. MERTENS, Geschiedenis van Antwerpen sedert de stichting der stad tot onze tyden, 2de druk, Antwerpen, 1975, deel I, blz. 492.
[99] SCHMITZ en BOUSSE, Les van de Werve, deel 1, blz.1-9.
[100] SCHMITZ en BOUSSE, Les van de Werve, deel 1, blz.1-9.
[101] Annuaire de la noblesse belge, Bruxelles, deel 1872, blz. 278.
[102] DUERLOO en JANSSENS, Wapenboek, deel 3, blz. 837-842.
[103] F. PRIMS, De oorsprong der van de Werve’s, De van den Werve’s der XIIIde eeuw, De van den Werve’s der XIVde eeuw, in: Antwerpiensa, Antwerpen, deel 11, 1939, blz. 26-57.
[104] Viersel, AH, Personalia, 217, Schepenakte van Antwerpen van Ramon van de Werve, 10.01.1367.
[105] F. PRIMS, Oorsprong van de familie van de Werve, in: Gazet van Antwerpen, 26 maart 1938, blz. 3.
[106] http://www.gva.be/dossiers/-b/burgemeesters/default.asp
[107] Viersel, AH, Personalia, 2001, Verheffing van goederen van Hovorst, 15.09.1509; Viersel, AH, Personalia, 384, Kopie van het testament van Catharina van de Werve en Dirk van Mol, 1529; Viersel, AH, Personalia, 496, Schepenbrieven van Antwerpen van Gerard van de Werve, 25.09.1517-03.10.1519; Viersel, AH, generalia, 375, Genealogie van de Werve, s.d.
[108] Viersel, AH, generalia, 375, Genealogie van de Werve, s.d.
[109] Viersel, AH, Personalia, 339, Bestemmingsakte Hovorst voor Claus Van De Werve door hertog Antoon, 13.05.1414.
[110] Antwerpen, RAA, OGV, 114, Oorsprong, s.d.; VAN DOREN, Viersel, blz.133.
[111] VAN DOREN, Viersel, blz.133.
[112] Viersel, AH, Personalia, 339, Bestemmingsakte Hovorst voor Claus Van De Werve door hertog Antoon, 13.05.1414.
[113] Viersel, AH, Personalia, 484, Overlijdensakte van Claus Van De Werve d’ Oude, 1431.
[114] Viersel, AH, Generalia, 202, Boek met genealogische nota’s betreffende de familie van de Werve, 17de eeuw.
[115] Viersel, AH, Vierseldijk en watermolen, 543, Bundeltje betreffende vierseldijk met hoeveelheid aan weggeld, 27.03.1552.
Een bunder is ofwel een agrarische maat ofwel een oppervlaktemaat die in die periode gehanteerd werd in Nederland en België. De exacte omvang van een bunder is verschillend naargelang de regio. Voor het hier besproken gebied was 1 bunder=4 dagmalen=400 ( vierkante ) roeden= 160000 ( vierkante ) voeten= 1ha 31a 61ca. ( 131.6068a ). Dus 27.5 x 1ha 31a 61ca= 36ha 19a 19ca ( 3619.187 a ). Uit: H. DOURSTHER, Dictionnaire universel des poids et mesures anciens et modernes, contenant des tables des monnaies de tous les pays,2de druk Amsterdam, 1965, blz. 66.
[116] Viersel, AH, Personalia, 548, Rekening en bewijs van betaling, 26.01.1623.
[117] Viersel, AH, Personalia, 1177, Testament van Maria Anna van de Werve, 1656.
[118] Viersel, AH, Personalia, 369, Brieven gericht tot Augustijn van de Werve, 1622-1647.
[119] Viersel, AH, Personalia, 127, Verkoop kasteel, 1651.
[120] Viersel, AH, Vierseldijk en watermolen, 336, Cijns, s.d.
[121] VAN DOREN, Viersel.
[122] Viersel, AH, Personalia, 369, Brieven gericht tot Augustijn van de Werve, 1622-1647; Viersel, AH, De Villegas, 332, Beschrijving van de goederen en het inkomen van Hovorst, 1675.
[123] Viersel, AH, De Villegas, 332, Beschrijving van de goederen en het inkomen van Hovorst, 1675.
[124] Viersel, AH, De Bruyn d’ Hovorst, 321, Kwitantie. Aankoop van de Bruyn d’ Hovorst, 23.10.1802; Viersel, AH, De Bruyn d’ Hovorst, 338, Papieren met betrekking tot de aankoop van Hovorst, 19de eeuw.
[125] Viersel, AH, Bosschaert, 2065, Genealogie Bosschaert, 18de eeuw.
[126] Antwerpen, RAA, HGV, 17, Aanstelling van de gemeenteraadsleden. 1816, 1816.
[127] Viersel, AH, Personalia, 126, Documenten betreffende de verhuring van het kasteel van Hovorst, 01.07.1854.
[128] Viersel, AH, Personalia, 1, Openbare verkoop van het domein Hovorst, 09.12.1875.
[129] POPLIMONT, Belgique héraldique, tome VII, blz. 341-345; RYCKMAN DE BETZ, Armorial Général, I, blz. 328-329; VAN DE PEER, 't Groot heir, blz. 102-111; DUERLOO en JANSSENS, Wapenboek, deel 2, blz. 794.
Al deze boeken deden dienst als hulpmiddel bij de consultatie van de archieven die ik in dit deel vermeld.
[130] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.; Massenhoven, AMM, Familie Montens, 62, Familiegeschiedenis vanaf Severinus Montens tot Josephine Montens, 1775.
[131] F. F.X.CERUTTI e.a., Geschiedenis van Breda. 1: Middeleeuwen, 2de druk, Tilburg, 1976, blz. 209.
[132] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 2: Adeldom: copy authentique voor de heer Montens voor d’apportatie van synen Edeldom geaprobeert tot Brussel in de Raede van Brabant, 25 april 1786.
[133] V.A.M. BEERMANN e.a., Geschiedenis van Breda. 2: Aspecten van de stedelijke historie. 1568-1795, Tilburg, 1977, blz. 58.
[134] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23: Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.
[135] Massenhoven, AMM, Familie Ooms, 67a: uittreksel uit het huwelijksregister van Geel: Montens Hubert en Ooms, 15.02.1774.
[136] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23: Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.
[137] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 5, Benoemingen tot burgemeester van Lier, 14.04.1813-14.05.1816
[138] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 33, Acte de mariage 1818, Jean François Montens D’ Houtvenne, 21.04.1818
[139] Massenhoven, AMM, familie Montens, 62, Reconnaissance de noblesse, 20.05.1854.
[140] Massenhoven, AMM, familie Montens, 6, Benoeming tot burgemeester van Massenhoven, 31.12.1903.
Massenhoven, AMM, Familie Montens, 7, Verschillende benoemingen tot burgemeester van Massenhoven, 1854-1867.
[141] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23: Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.
[142] Interview met Cyriel van de Peer op 14/10/2002.
[143] P. ARREN, Van kasteel naar kasteel, deel 7, Tongerlo en Westerlo, 1997, blz. 165-169.
[144] VAN DE PEER, ’t Groot heir, blz.5-17.
[145] DUERLOO en JANSSENS, Wapenboek, deel 2, blz. 794.
[146] B. DE COCK, Zestig jaar onmondigheid van het volk, Sint-Niklaas, 1969, blz. 5-13.
[147] LUCKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 51-56; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 22-27, WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 9-15.
[148] LUCKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 55-56; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 25-26, WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 13-14; K. PHILIPPEN, De traditie van de elite: analyse van de stellingnamen en het discours van de adel in de senaat tussen 1870 en 1894 ( Katholieke Universiteit Leuven. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), Leuven, 1999, blz. 35-45; G. SMETS, La réforme du sénat, Bruxelles, 1919, blz. 71-72; F. STEVENS, Een belangrijke fase in de wordingsgeschiedenis van de Belgische grondwet: de optie voor een tweekamerstelsel, in: Belgische tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 12 ( 1981 ), blz. 641-661; Stengers e.a., Index des éligibles, blz. 9-15, 18-21 en 104-135. Ook algemene informatie uit: V. LAUREYS, De geschiedenis van de Belgische Senaat. 1831-1995, Tielt, 1999.
[149] HUYTTENS, Discussions, deel I, blz. 302-501, blz. 504-524 en 528-551.
[150] LUCKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 55-56; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 25-26, WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 13-14; PHILIPPEN, traditie van de elite, blz. 52-53; JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 315.
[151] H. MOERMAN, De Belgische senaat in de negentiende eeuw: een adelskamer, Brussel, 1987 ( Vrije Universiteit Brussel. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), Deel I, blz. 129.
[152] PHILIPPEN, Traditie van de elite, blz. 52; J. GILISSEN, Le régime représentatif en Belgique depuis 1790, Bruxelles, 1958, blz. 188-189; JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 315.
[153] LUCKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 55-56; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 25-26, WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 13-14
[154] DE BELDER, Veranderingen in de sociaal-economische positie, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 483-501.
[155] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 304-317.
[156] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 308.
[157] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 307; P. JANSSENS, De Zuidnederlandse adel tijdens het Ancien Régime ( 17e – 18e eeuw ). Problemen en stand van het onderzoek, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 45-465.
[158] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 307.
[159] L. FRANCOIS, De reacties van de aandeelhouders van de Société Générale op de revolutiegolf van 1830, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 12 ( 1981 ), blz. 423-478.
[160] K. DEGRYSE, Stadsadel en stadsbestuur te Antwerpen in de 18e eeuw. Een sociaal-economische benadering, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 466-482; R. BOUMANS, Het Antwerps stadsbestuur voor en tijdens de Franse overheersing. Bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van de stedelijke bestuursinstellingen in de Zuidelijke Nederlanden, Brugge, 1965, blz. 199-208.
[161] Stemmen was wel niet verplicht en het is dus niet zeker of er nog meer mensen mochten stemmen dan de 31 die in het document worden vermeld. Pas in 1893 kwam er stemplicht. Informatie uit: LUCKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 195.
[162] Antwerpen, RAA, Kiezingen, 398, Gemeentekiezing 1830, 16.11.1830.
[163] Antwerpen, RAA, Kiezingen, 401, Gemeentekieslijsten 1836 en 1855, 31.03.1836-16.04.1855
[164] Antwerpen, RAA, Algemeen, 2, jaarlijks verslag over de toestand van de gemeente voor 1879, 31.03.1836-16.04.1855
[165] VAN DOREN, Historische lidtekens, blz. 42; Antwerpen, RAA, HGV, 17, Aanstelling van gemeenteraadsleden 1816, 1816; Voor de omzetting van Messidor van het jaar 13 gebruikte ik: F. GEVAERT, De republikeinse kalender en de volledige vergelijkingstabellen met de Gregoriaanse kalender, Heule, 1965; M. OOSTERBOSCH, De republikeinse kalender: concordantie met de Gregoriaanse kalender, Brussel, 1999; M. MISPELON, De Republikeinse kalender, Handzame, 1972. Omzetting: De republikeinse kalender begint te tellen vanaf september 1792. Dat is dan het jaar 1. Jaar 13 is dan volgens de Gregoriaanse kalender 1804-1805. De maand Messidor liep van 19 juni tot 18 juli. Juli valt voor september. Dus de Bruijn was burgemeester vanaf de periode tussen 19 juni en 18 juli 1804. Overigens maakte Van Doren nog een ernstige fout omtrent deze persoon op blz. 159 van zijn werk. Hij situeerde de geboorte van de Bruijn immers in 1784 en zijn huwelijk met Cathérine Marie Isabelle de Bosschaert in 1795. Dit zou betekenen dat de Bruijn amper elf jaar zou zijn geweest bij zijn huwelijk. Correcter lijkt mij de geboortedatum van 1754 en een huwelijksleeftijd van 41 jaar. Die laatste informatie komt eveneens uit: Antwerpen, RAA, HGV, 17, Aanstelling van gemeenteraadsleden 1816, 1816.
[166] Viersel, AH, De Bruyn d’ Hovorst, 321, Kwitantie. Aankoop van de Bruyn d’ Hovorst, 23.10.1802; Viersel, AH, De Bruyn d’ Hovorst, 338, Papieren met betrekking tot de aankoop van Hovorst, 19de eeuw.
[167] Antwerpen, RAA, HGV, 398, Gemeentekiezing 1830, 16.11.1830. Om de wisseling van de burgemeesters goed te zien deed ik beroep op zowel archiefbronnen van het rijksarchief van Antwerpen, maar ik baseerde mij eveneens op: Almanach royal officiel de Belgique: annuaire du personnel des institutions publiques de Belgique, 98 dln., Bruxelles, 1840-1939.
[168] Viersel, AH, Papieren met betrekking tot de aankoop van Hovorst en met betrekking tot De Bruijn, 19de eeuw.
[169] Antwerpen, RAA, HGV, 17, Aanstelling van gemeenteraadsleden in 1818.
[170] Antwerpen, RAA, HGV, 399, Gemeentekiezing 1854, 31.10.1854.
[171] Antwerpen, RAA, HGV, 33, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931.
[172] Antwerpen, RAA, HGV, 401, Gemeentekiezerslijsten 1836, 1855, 1860-1862, 31.03. 1836/16.04.1855
[173] Antwerpen, RAA, HGV, 401, Gemeentekiezerslijsten 1836, 1855, 1860-1862, 16.04.1855.
[174] Antwerpen, RAA, HGV, 33, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931.
[175] Antwerpen, RAA, HGV, 33, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931; Antwerpen, RAA, HGV, 32, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931; Antwerpen, RAA, HGV, 398, Gemeentekiezing 1830, 16.11.1830.
[176] Antwerpen, RAA, HGV, 34, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931.
[177] Antwerpen, RAA, HGV, 34, Register der publicaties, verordeningen en reglementen, 1830-1931.
[178] VAN DOREN, Viersel, blz. 42.
[179] Zie hoofdstuk 1.
[180] Interview met Charles van de Werve op 23.10.2002.
[181] VAN DOREN, Viersel, blz. 42.
[182] Interview met Charles van de Werve op 23.10.2002.
[183] F. DIERICKX VISSCHERS, De liberale adel in de provincie West-Vlaanderen. 1830-1914, Gent, 1981 ( Rijksuniversiteit Gent, Departement Geschiedenis, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), blz. 27-55.
[184] Zie hoofdstuk 1.
[185] VAN DE PEER, Groot heir, blz. 39-47.