Pastoors tussen conservatisme en moderniteit. Een prosopografische studie naar de houding van de seculiere clerus van het Waasland tegenover de kerkhervormingspolitiek van de centrale overheid (1780-1830). (Ophelia Ongena)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I: INLEIDING

 

I. Probleemstelling

 

In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt met betrekking tot de overgang van het Ancien Régime naar de Moderne Tijd was dit geen plotse, mooi afgelijnde breuk in het maatschappelijke en politieke leven. Deze kentering vond niet van de ene dag op de andere plaats, integendeel, het was een geleidelijke evolutie, een proces dat vele jaren in beslag heeft genomen. De Franse Revolutie wordt hierbij algemeen beschouwd als de grote omwenteling. Het belang van deze revolutie in heel dat hervormingsproces mag natuurlijk niet worden onderschat, maar we moeten het wel relativeren. In plaats van ultieme vernieuwer, speelde de Franse revolutie eerder een rol als katalysator in reeds aanwezige hervormingstendensen. Ook de Oostenrijkse keizer Jozef II stond reeds bekend voor zijn hervormingspolitiek. Denken we maar aan zijn pogingen om de macht van de twee grootste pijlers van het Ancien Régime, adel en clerus, in te perken. Anderzijds moeten we er ook rekening mee houden dat die ‘modernisering’ geen lineair proces was. Het Ancien Régime was vanaf 1790 zeker geen voltooid verleden tijd. Het zou nog decennia duren eer de oude maatschappijstructuren en de Ancien Régime- mentaliteit volledig waren verdwenen.

In de Zuidelijke Nederlanden zijn gedurende de vijftig jaar tussen de aanvang van het beleid van Jozef II in 1780 en de Belgische onafhankelijkheid in 1830 heel wat verschillende régimes de revue gepasseerd. Deze droegen elk hun steentje bij tot de geleidelijke evolutie naar de Moderne Tijd. Elk voerde eigen, specifieke veranderingen door, waaraan de tijdgenoot zich telkens weer moest aanpassen. De hogere sociale klassen bevonden zich hierbij in een min of meer bevoorrechte positie. Terwijl ‘de gewone man’ alles lijdzaam moest ondergaan bevonden zij zich, door hun actieve rol op het politieke toneel, in de mogelijkheid zich uit te spreken voor of tegen het nieuwe regime en konden zo het nieuwe maatschappijmodel aanvaarden of verwerpen. Er waren echter slechts twee scenario’s mogelijk. Ofwel koos men telkens de ‘goede’ kant en bleef men buiten schot, ofwel koos men ‘verkeerd’, wat een verdere politieke carrière grondig kon hypothekeren[1]. Niet enkel de politieke elite echter moest telkens wikken en wegen en uiteindelijk kleur bekennen. Door de godsdienstpolitiek van de centrale overheid en door de ingrijpende kerkelijke hervormingen werd ook de clerus betrokken partij. Zowel voor de hoge clerus als voor de lokale parochieclerus gingen de opeenvolgende regimes van Oostenrijks, Frans en Nederlands bestuur niet ongemerkt voorbij.

De centrale doelstelling, waarrond deze scriptie zal worden opgebouwd, is proberen inzicht te krijgen in de manier waarop de parochieclerus van het Waasland op de verschillende regimewisselingen tussen 1780 en 1830 reageerde. Hoe stonden ze telkens tegenover de centrale overheid? Waren ze over het algemeen conservatief of eerder progressief? Kozen ze expliciet partij voor of tegen of hielden ze zich op de achtergrond? Enkele mogelijke vragen zijn: Hoe reageerden ze op de oprichting van het Algemeen Seminarie onder Jozef II? Zwoeren ze in 1797 de eed van haat? Namen ze ‘actief’ deel aan de Boerenkrijg? Zwoeren ze de eed van 1802? Hoe stonden ze tegenover de benoeming van de la Brue tot bisschop van Gent? Keurden ze de Grondwet van 1815 goed? Namen ze deel aan de petitiebeweging van 1828-1829?

Deze ankerpunten zullen tevens de chronologische rode draad doorheen het onderzoek vormen. Daarnaast gaan we na of externe factoren hun houding beïnvloedden: Speelde hun herkomst een bepalende rol? Waren ze pre-of postconcordatair gevormd en gewijd? Was er een verschil tussen een ‘oudere’ en een ‘jongere’ generatie en was er dus sprake van een generatiekloof? Hadden ze een universitaire opleiding of een seminarieopleiding genoten? Hoe zag hun overplaatsingspatroon eruit? In hoeverre werden de priesters beïnvloed door de houding van enkele andere invloedrijke actoren op het politieke toneel? Volgden ze de mening van de hoge clerus, zoals de paus en de bisschop en het vicariaat van het Bisdom Gent of verzetten ze zich hiertegen en volgden ze een eigen weg? Ook de relatie met de lokale overheid kan een rol van betekenis gespeeld hebben. Tenslotte gaan we voor een beperkte, representatieve groep na in hoeverre interne factoren, zoals mentaliteit en persoonlijke motieven, hun politieke houding beïnvloedden.

            Het is de bedoeling om met al deze informatie een soort politiek profiel van de Wase parochieclerus op te stellen. Om dit doel te bereiken kiezen we voor een combinatie van twee methodes: de prosopografie en de biografie.

 

 

II. Methodologie

 

1. Prosopografie versus Biografie

 

De centrale doelstelling kan op twee manieren worden benaderd. Ofwel bekijk je een grote groep personen en hun reactie en masse, ofwel daal je af naar het niveau van de individuele priester om zo de gemeenschappelijke kenmerken van de bestudeerde groep op te sporen. Voor deze verhandeling is gekozen voor de individuele benadering door middel van een combinatie van de prosopografische en de biografische methode.

De prosopografie als geschiedkundige methode of ‘hulpwetenschap’ is ontstaan op het einde van de 19 de eeuw en kreeg aanvankelijk vooral bijval uit klassieke en modernistische hoek. Pas in de jaren ’50 en ’60 van de 20 ste eeuw kwam de algemene doorbraak[2]. Deze methode leek de ultieme oplossing te bieden voor het aloude probleem, waarmee historici te kampen hadden, namelijk dat van de representativiteit. Aan de hand van individuele gevallen ging men vaak generaliseren, zonder dat deze conclusies werden gestaafd door bronnenmateriaal. De prosopografie vertrok echter van zoveel mogelijk bronnenmateriaal over zoveel mogelijk individuen en ging op zoek naar de gemeenschappelijke kenmerken van de bestudeerde populatie. Niet het individuele, anekdotische, maar wel het collectieve, gemeenschappelijke (afkomst, familie, studies, loopbaan,…) droegen dus wezenlijk bij tot een prosopografisch onderzoek. Aanvankelijk kende de methode vooral succes in de politieke geschiedenis. De maatschappelijk-politieke context werd vanaf het einde van de 19 de eeuw immers volledig door elkaar gegooid door democratische tendensen, waarbij de elite haar automatische legitimering moest afstaan ten voordele van ‘het volk’[3]. Door middel van de prosopografie hoopte men de politieke elite in kaart te brengen en zo haar rol in de politiek te herdefiniëren. Daarenboven hadden de elites meer bronnen nagelaten, wat het onderzoek vergemakkelijkte.

Er kon echter onderscheid worden gemaakt tussen twee scholen, die tevens voornoemde maatschappelijke kloof weerspiegelden: de ‘elitist school’ en de ‘mass school’. De eerste bestudeerde de elites en hun machtsverwerving, had meer aandacht voor de individuen en baseerde zich vooral op kwalitatieve bronnen. De tweede school bestudeerde grotere groepen, de ‘anonieme’ massa en probeerde eerder een groepsprofiel te schetsen. De aanhangers van deze laatste school stelden dus minder gedetailleerde biografieën op en zochten hun heil vooral in kwantitatieve bronnen en methodes, zoals de statistiek. De prosopografie kon de kloof tussen beide scholen niet dichten.

Ook de derde golf binnen de Franse school van de Annales (vanaf Braudel in de jaren ’50) maakte, in het kader van de revival van de politieke geschiedenis en de zoektocht naar mechanismen van machtsverwerving, gebruik van de prosopografische methode[4]. Het optimisme van de prosopografen kreeg echter een zware klap toen L. Stone in het begin van de jaren ’70 een kritisch artikel schreef over de bruikbaarheid van deze methode. Hij wees op de gevaren bij een onkritische, al te interpretatieve toepassing ervan[5]. Deze bedenkingen stonden haaks op de toen heersende opvatting dat via de prosopografie strikte objectiviteit, zonder vooroordelen kon worden bereikt. Binnen vooraf afgebakende strikte grenzen werden biografische gegevens verzameld over een beperkte groep. Deze gegevens werden vervolgens op een ‘kwantitatieve’, dus volgens velen ‘objectieve’ manier verwerkt. Het anekdotische werd uit het onderzoek gefilterd en een ‘relevante’ profielschets was het resultaat. L. Stone raakte dus een gevoelige snaar door te wijzen op het interpretatieve karakter van de prosopografie en deed meteen ook het debat over de haalbaarheid van objectiviteit heroplaaien.

De prosopografische methode is een grotendeels inductieve methode. Vanuit concrete gegevens uit de bronnen wordt geprobeerd een zekere regelmaat te onderscheiden om zo inzicht te krijgen in algemene evoluties binnen de onderzoeksgroep[6]. Het objectiviteitstreven van de historicus wordt tijdens drie fasen in dit onderzoek grondig op de proef gesteld, meer bepaald tijdens de selectie van de onderzoeksgroep, tijdens de bronnenselectie en tenslotte tijdens de interpretatie van de gegevens. In de eerste plaats moet de historicus zijn onderzoeksgroep afbakenen, zowel geografisch, chronologisch als thematisch. Vervolgens moet hij de volgens hem ‘nuttige’ en ‘relevante’ bronnen voor het onderzoek selecteren, om tenslotte door middel van interpretatie van de gegevens verbanden te leggen en conclusies te trekken. Onvermijdelijk sluipen er dus subjectieve elementen in het onderzoek, waar de historicus zich niet altijd van bewust is. Taal, opvoeding, sociaal milieu en zovele andere factoren beïnvloeden het onderzoek en liggen aan de basis van het conceptuele kader of referentiekader, waarbinnen elke onderzoeker zijn eigen definitie van ‘objectiviteit’ creëert[7].

Daarenboven valt men bij de prosopografische methode automatisch terug op het verhalende of narratieve verklaringsmodel, waarbij met alle deelinformatie een geheel, een samenhangend verhaal wordt geschreven, gebaseerd op subjectieve interpretatie[8].

Zowel de ‘collectieve’ als de ‘individuele’ aanpak heeft voor- en nadelen. De strijd tussen beide richtingen heeft de laatste tijd plaats geruimd voor een consensus[9]. Vaak opteert men dan ook voor een combinatie van kwantitatief, statistisch onderzoek met beschrijvend, biografisch onderzoek. Hoewel de problemen met betrekking tot de biografische methode (generalisering, vraag naar de representativiteit, al te subjectieve en literaire benadering) blijven bestaan, wordt ze als nuttige aanvulling beschouwd bij de eerder kwantitatieve, prosopografische benadering. In tegenstelling tot de collectieve prosopografie is een biografie een individuele levensgeschiedenis, waarbij aandacht wordt besteed aan zowel externe (afkomst, studies,…) als interne karakteristieken (mogelijke motieven voor iemands handelen, mentaliteit,…). De keuze voor het individuele niveau impliceert echter geen verabsolutering van het deelnemersperspectief, zoals vaak beweerd door ontologische en methodologische individualisten[10]. Individuele handelingen en overtuigingen krijgen pas betekenis wanneer ze binnen een algemene handelingscontext worden geplaatst. Deze handelingscontext (politiek-historisch kader) wordt dan weer onvermijdelijk vanuit waarnemersperspectief gereconstrueerd en is dus, zoals we hierboven reeds hebben gezien, afhankelijk van het referentiekader van de onderzoeker.

            Ook in dit onderzoek werd geopteerd voor de combinatie prosopografie-biografie. Een prosopografisch bestudeerde onderzoeksgroep biedt immers het ideale kader waartegen individuele biografieën kunnen worden geprojecteerd[11]. Op die manier komen zowel de eigenheid van de persoon in kwestie, als de eigenschappen die hij deelt met de groep aan bod. Ook hier duikt de problematiek van de representativiteit weer op. De personen die uit de groep worden gelicht moeten immers representatief zijn voor de groep of er zich integendeel van onderscheiden. Deze selectie kan gebeuren aan de hand van de prosopografische onderzoeksresultaten, maar daar gaan we hierna dieper op in.

 

2. Afbakening van de onderzoeksgroep

 

            De eerste en meest cruciale stap in een prosopografische studie is de afbakening van het onderzoek, het uitzetten van grenspalen. De onderzoeker moet van meet af aan duidelijk zijn selectiecriteria expliciteren en de bestudeerde populatie beschrijven. Vooral in het kader van een licentiaatsverhandeling, waarbij slechts twee jaar kan worden uitgetrokken voor een onderzoek, moet de doelgroep op verschillende niveaus worden ingeperkt. Zo wordt vermeden dat de onderzoeker na verloop van tijd door de bomen het bos niet meer ziet en de studie uiteindelijk vastloopt door een overvloed aan onsamenhangende gegevens. Een goed doordachte selectie van de onderzoeksgroep, door middel van een strikte geografische, chronologische en thematische afbakening is dan ook een must.

 

2.1 Geografische afbakening

 

Een studie over een administratief vaag afgebakende landstreek als ‘het Waasland’ vraagt om het uitzetten van vaste grenzen. Wat zal in dit onderzoek worden beschouwd als ‘het Waasland’ en wat niet? Het bepalen van de exacte Wase grenzen is voor heel wat discussie vatbaar. Het enige doel is dan ook het afbakenen van een duidelijke geografische omschrijving, die voor deze studie het meest relevant is.

Het Waasland is een streek in het noordoosten van de huidige provincie Oost-Vlaanderen of in kerkelijke omschrijvingen, in het noordoosten van het bisdom Gent. Pas onder bisschop Damant (1590-1609) werd de decanaatverdeling van het bisdom Gent, zoals voorgeschreven door het Concilie van Trente (1545-1563), ook daadwerkelijk uitgevoerd. Zo kwamen zeven decanaten tot stand: Deinze, Dendermonde, Evergem, Hulst, Oudenaarde, Tielt en Sint-Niklaas. In 1642 werden nog enkele kleine veranderingen doorgevoerd, waarna de decanale indeling van het bisdom Gent vastlag tot het einde van het Ancien Régime[12]. Hoewel het bisdom Gent tijdens de Franse bezetting en na de onafhankelijkheid van België nog enkele ingrijpende grensverschuivingen heeft doorgemaakt, heeft dit geen invloed gehad op de grenzen van de decanaten waartoe de gemeenten uit deze studie behoren[13]

Voor de geografische afbakening van deze studie werden de decanaatgrenzen, zoals ze in 1642 werden vastgelegd als leidraad genomen. Het volledige decanaat Sint-Niklaas, ook wel het decanaat van Waas genoemd, werd als uitgangspunt genomen. Daarnaast behoorden echter een groot deel van de gemeenten die nu in het Waasland liggen tot het decanaat van Hulst. Van dit decanaat bestuderen we dan ook enkel de 7 gemeenten die vandaag de dag ten zuiden van de Nederlandse grens liggen. Op deze manier werd een gebied afgebakend dat de volgende 29 gemeenten omvat: Bazel, Belsele, Beveren, Burcht, Daknam, Doel, Eksaarde, Elversele, Haasdonk, Kallo, Kemzeke, Kieldrecht, Kruibeke, Lokeren, Melsele, Moerbeke, Nieuwkerken, Rupelmonde, Sinaai, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Sint-Pauwels, Stekene, Temse, Tielrode, Verrebroek, Vrasene, Waasmunster en Zwijndrecht. Dit gebied werd op het hierna volgende kaartje rood ingekleurd.

 

Figuur 1: Omschrijving van het onderzoeksgebied[14]

 

Het is pas in 1829 dat er een grondige verschuiving van de decanaatgrenzen plaatsvond. De 29 gemeenten werden verdeeld over drie decanaten: Dendermonde, Lokeren en Sint-Niklaas. In 1909 werd de decanaatindeling volledig overhoop gegooid en werden de 29 gemeenten verspreid over 7 decanaten: Beveren, Hamme, Lochristi, Lokeren, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas en Temse. Deze indeling is nu nog steeds van kracht.

            Er moet hier wel nog worden gewezen op het verschil tussen gemeente- en parochiegrenzen. Voor de periode waarin dit onderzoek zich situeert, vallen beiden echter samen. Geen enkele van de 29 geselecteerde gemeenten telde gedurende die jaren meerdere parochies en dus meerdere pastoors.

 

2.2 Chronologische afbakening

 

            Het afbakenen van de onderzoeksperiode gebeurt steeds in functie van de probleemstelling. Deze verhandeling is een studie naar de houding van de seculiere clerus van het Waasland tegenover de overheid. Het is dan ook veel interessanter om politiek ‘bewogen’ jaren uit te kiezen in plaats van ‘normale’ jaren. Hoe meer er op politiek vlak wijzigde, hoe groter immers de kans dat de clerus zich op de ene of andere manier politiek heeft geuit. In navolging van de studie van L. François werd gekozen voor de periode 1780-1830[15]. Dit waren voor de Zuidelijke Nederlanden immers politiek uiterst bewogen jaren. De snel opeenvolgende regimewisselingen zorgden voor een instabiel politiek klimaat, waaronder ook de clerus zwaar te lijden kreeg. We starten in 1780, wanneer Jozef II de keizerskroon van zijn moeder Maria-Theresia overerfde en de Zuidelijke Nederlanden een nieuwe fase van Oostenrijks bewind ingingen. Na enkele jaren van afwisselend Frans bewind en Oostenrijkse restauratie nam Frankrijk in 1795 definitief de fakkel over en werden de Zuidelijke Nederlanden officieel Frans territorium. Het Franse bewind kunnen we nogmaals onderverdelen in vier fasen: het eerste Directoire (1795-1797), het tweede Directoire (1797- 1799), het Consulaat (1799-1804) en het Keizerrijk (1804-1814). In 1814 werden de Zuidelijke Nederlanden verenigd met de Noordelijke Nederlanden in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I. Het Nederlandse bewind duurde tot de onafhankelijkheid van België in 1830.

1780 en 1830 worden dus begin- en einddatum van het onderzoek. Bij het afbakenen van de onderzoeksgroep blijft de begindatum behouden, maar de einddatum zal verschuiven naar 1835. Dit doen we om een goed beeld te krijgen van de jaren rond de Belgische Onafhankelijkheid.

 

2.3 Thematische afbakening

 

Vooraleer we begonnen aan het opstellen van een priesterlijst hebben we reeds een eerste selectie doorgevoerd. Wegens tijdgebrek is het immers onmogelijk de volledige Wase clerus te bestuderen. Enerzijds gaan we ons beperken tot de seculiers clerus of de wereldlijke geestelijkheid. De reguliere clerus of ordegeestelijkheid moeten we spijtig genoeg volledig buiten beschouwing laten. Anderzijds hebben we ook binnen die seculiere clerus nog een selectie doorgevoerd door ons te beperken tot de priesters die gedurende de periode 1780-1830 pastoor waren in één van de 29 geselecteerde gemeenten. Onderpastoors werden dus niet in de lijst opgenomen.

Vervolgens hebben we aan de hand van ‘Wegwijzer’[16], aangevuld met gegevens uit lokale literatuur, een lijst opgesteld van de opeenvolgende pastoors die per gemeente actief waren gedurende de periode 1780-1835. We zijn voor deze lijst dus vijf jaar verder gegaan dan de terminus ad quem van deze studie, 1830. Dit om een duidelijk beeld te krijgen van de overplaatsingen kort na de Belgische onafhankelijkheid. Zo kwamen we aan een lijst van 136 pastoors. Voor wat betreft de schrijfwijze van de namen hebben we gekozen voor de namen zoals ze zijn opgenomen in het biografisch repertorium van Luc Schokkaert[17].

Al deze factoren (Waasland, seculier, pastoor) waren slechts een middel tot selectie. Vanaf nu worden de 136 priesters als uitgangspunt genomen. Als leden van deze prosopografische onderzoeksgroep hebben ze het volgende gemeen: Elk van hen is ooit pastoor geweest in één van de 29 geselecteerde gemeenten. Sommigen waren dit gedurende meerdere decennia, anderen waren amper enkele jaren actief in een Wase gemeente. Voor het verder onderzoek naar hun politiek profiel moeten we echter heel hun loopbaan onder de loep nemen, waarin ze meestal alle uithoeken van het bisdom Gent hebben gezien of zelfs in een ander bisdom hebben gediend. De bisdomgrenzen zijn echter tevens de grenzen van het archiefonderzoek. Voor wat betreft het literatuuronderzoek en de historische context ligt de nadruk wel op het Waasland.

 

3. Structuur en bronnenkritiek

 

Na het doorvoeren van de voorgaande selecties werd een onderzoeksgroep weerhouden van 136 priesters, waarrond het onderzoek zal worden opgebouwd. In een eerste deel wordt de volledige groep onderworpen aan een prosopografische analyse Hierin wordt gezocht naar zowel de ‘passieve’ als de ‘actieve’ componenten van de politieke houding van de clerici. Met ‘passieve’ componenten bedoelen we de factoren die de priester in kwestie onvermijdelijk hebben beïnvloed, maar waar hij zelf geen vat op had, zoals afkomst, studies, wijdingen en loopbaanprofiel. De ‘actieve’ component is zijn eigenlijke politieke houding. Deze politieke houding op het spoor komen is echter geen sinecure. Zoals zal blijken uit het eerste hoofdstuk van de prosopografie, over het beleid van de politieke overheid tegenover de Kerk, zijn er een tiental momenten geweest waarop de clerus zwaar onder druk kwam te staan door de kerkhervormingen. Meestal is de houding van de individuele priesters hier tegenover echter niet meer te reconstrueren wegens gebrek aan bronnenmateriaal. Een eerste stap was dan ook het selecteren van ‘ankerpunten’. Dit zijn opvallende breukmomenten in de periode 1780-1830, waarvoor voldoende bronnen beschikbaar waren. We stootten op zeven gebeurtenissen waarbij de priesters expliciet partij moesten kiezen voor of tegen het heersende regime en waarbij het innemen van een neutrale positie onmogelijk was. Het zijn gebeurtenissen die een dergelijke impact hebben gehad, dat er - zowel op kerkelijk, als op bestuurlijk niveau - sporen over in de archieven zijn terug te vinden.

Na het prosopografische deel, waarin voor de volledige groep van 136 priesters enkele grote lijnen in hun politiek profiel werden gereconstrueerd, werd vervolgens voor een individuele, biografische benadering gekozen. Aan de hand van de prosopografische onderzoeksresultaten werden negen priesters geselecteerd die representatief waren voor de hele onderzoeksgroep of er zich in tegendeel van onderscheidden. Deze biografieën stellen ons in staat om dieper in te gaan op het mentale niveau van de priesters. Mentaliteit, opvoeding, gezinssituatie, politieke houding van familieleden of invloedrijke personen in de priesters hun leven, al deze factoren kunnen een bepalende rol hebben gespeeld in de politieke houding van de priesters.

De selectie van het bronnenmateriaal was geen gemakkelijke taak. Zonder exact te weten welke informatie elk fonds of archiefstuk ons zou opleveren, moesten we van meet af aan keuzes maken, die bepalend konden zijn voor het onderzoek. In de eerste plaats hebben we rekening gehouden met de hiërarchie van de archiefvormers, zowel op wereldlijk als op kerkelijk niveau. Vermits we vooral zochten naar seriële bronnen, die informatie over zoveel mogelijk priesters zouden opleveren, hebben we telkens een hoog bestuurlijk niveau als uitgangspunt genomen. Op wereldlijk vlak was dit het departementale niveau (Franse periode) en het provinciale niveau (Nederlandse periode). Hiervoor konden we beroep doen op respectievelijk het fonds van het Scheldedepartement en het Hollands Fonds, beiden gedeponeerd in het Rijksarchief van Gent. Omdat de Staat haar greep op de Kerk wou versterken, werden er toen heel wat gedetailleerde rapporten en verslagen opgesteld over de clerici, tot op het laagste niveau van de individuele priester. Deze fondsen bleken dan ook van onschatbaar belang. Op kerkelijk vlak hebben we de Acta Episcopatus en de Acta Vicariatus als uitgangspunt genomen. Aan de hand van deze bronnen hebben we de houding van het bestuur van het bisdom Gent kunnen reconstrueren. Daarnaast bevatten deze boekdelen heel wat interessante informatie over bepaalde priesters of seminaristen, die zich op de ene of andere manier hebben geprofileerd binnen het bisdom. Deze Acta zijn terug te vinden in het archief van het bisschoppelijk paleis van Gent. Daar werd ook het fonds de Broglie gedeponeerd, voor dit onderzoek van groot belang voor de briefwisseling van de seminaristen die in 1813 naar Wesel werden overgebracht.

We moeten hier dus nogmaals benadrukken dat een doorgedreven bronnenselectie werd doorgevoerd. Er is waarschijnlijk elders nog heel wat informatie terug te vinden. We denken hierbij bijvoorbeeld aan het fonds Kerkfabrieken in het Rijksarchief van Beveren. De volledige inventaris werd doorgenomen en steekproefsgewijs werden ook enkele archiefstukken bekeken. We hebben er echter voor geopteerd dit fonds niet in het onderzoek op te nemen, omdat we anders een overvloed aan gedetailleerde informatie zouden te verwerken krijgen. Hetzelfde geldt voor de parochiale archieven, die niet in het Rijksarchief werden gedeponeerd. Ook de parochiedossiers en de dekanale visitatieverslagen, die in het bisschoppelijk paleis kunnen worden geraadpleegd, kunnen nog heel wat informatie opleveren. We denken hierbij ook aan de parochieregisters. Hierin hielden de pastoors geboorten, huwelijken en overlijdens bij. Vanaf 1796 moesten de pastoors hun boeken sluiten, maar velen zetten ondergronds de registratie verder en maakten er vaak een soort dagboek van. Deze parochieregisters zouden eveneens een interessante bron kunnen geweest zijn voor hun politieke houding. Tenslotte willen we ook nog wijzen op het eventuele belang van lokale bestuurlijke bronnen, zoals resolutieboeken en notulen, waarin vaak de verhouding tussen het gemeentebestuur en de lokale clerus ter sprake komt[18]. Het doornemen van al deze bronnen zou echter neerkomen op het zoeken naar een naald in een hooiberg en dat was binnen het beperkte tijdskader van een licentiaatsverhandeling niet mogelijk. De onderzoeksresultaten die we aan de hand van onze bronnenselectie hebben bereikt, doen vermoeden dat verder archiefonderzoek enkel aanvullend en illustratief zou zijn, maar geen fundamenteel revelerende antwoorden meer zou opleveren met betrekking tot de probleemstelling. Het overgrote deel van de archiefstukken waren in het Frans of in het Latijn. We wijzen er hier dan ook op dat de Franse en Latijnse stukken die in dit onderzoek werden opgenomen, letterlijk zijn geciteerd en dat moet worden rekening gehouden met afwijkingen van de huidige spellings- en grammaticaregels. In de Latijnse bronnen werden daarenboven de verbuigingsregels niet altijd even accuraat nageleefd.

De biografische informatie, zowel voor het beknopte biografische repertorium (zie bijlage II), als voor de uitgebreide biografieën in deel III, werd grotendeels gehaald uit lokale literatuur. Vooral de oudere werken moeten kritisch worden gelezen wegens hun vrij hagiografisch karakter. Vooral de ondergedoken pastoors ten tijde van het Directoire, werden in de 19 de eeuwse lokale werken vaak omschreven als heiligen en ware helden.

 

 

III. Lijst van afkortingen

 

 

IV. Bibliografie

 

1. Algemeen

 

 

2. Waasland

 

 

V. Bronnenlijst

 

A. Onuitgegeven bronnen

 

1. Rijksarchieven in België

 

1.1 Rijksarchief Beveren (RAB)

 

Parochieregisters Kalken, Dopen 1687-1786, Microfilm 286748.

 

1.2 Rijksarchief Gent (RAG)

 

a) Fonds Sint-Baafs – Bisdom Gent (voor 1801)

 

Inventaris: M. GIJSSELING, Inventaris van het archief van Sint-Baafs en Bisdom Gent tot eind 1801, Brussel, s.n., 2000, 5 dln.

               

a.1 Bronnen betreffende het episcopaat van Mgr. Ferdinandus Maria de Lobkowitz

 

Universiteit en Algemeen Seminarie te Leuven

- 30793. Advies van het Sint-Baafskapittel aan F.M. de Lobkowitz m.b.t. de Gentse seminaristen (21.01.1788) + Antwoord (22.01.1788). 2 stukken. (K 12181)

 

a.2 Bronnen betreffende het Vicariaat-generaal (1794-1801)

 

- 30826. Lijst van pastoors en onderpastoors in het bisdom Gent, per dekenij en parochie, die de eed van haat tegen het koningdom afgelegd hebben (1797-1798), inclusief een lijst van priesters die te Leuven de eed hebben afgelegd (05.02.1798). 2 stukken. (B 3897/13)

- 30827. Lijst van gevangen genomen en gedeporteerde priesters in het Scheldedepartement en van ontsnapten (1798). 1 stuk. (B 3897/14)

- 30832. Naamlijst van priesters en leken, opgesloten in het Cellebroedersklooster te Gent (1799) + Naamlijst van priesters, opgesloten in het Cellebroedersklooster en op 20.03.1799 overgebracht naar Valenciennes, met datum van invrijheidstelling in 1800. 1 bundel. (B 3897/11)

 

a.3 Bronnen betreffende het seminarie

 

- 31921. Register van getonsureerden en van gewijden tot lagere en hogere orden. (28.09.1732 – 18.12.1756). (B 4921)

- 31922. Idem. (24.02.1757 – 16.03.1794). (B 4922)

 

a.4 Varia

 

- 38158. Aanbeveling voor E. De Tollenaere, priester in Sint-Goedele te Brussel (12.02.1764). (R 906/1)

 

b) Provinciaal archief Oost – Vlaanderen / Scheldedepartement / Fonds L: Eredienst

 

Personeel

- 129. Lijsten van priesters (met bijlagen), 1797 – 1798

(3098/5,6,12,22,34,35,38)

- 130. id., 1799

(3233/4,5,11,18,30,31,34)

- 131. Indicatieve lijst van de ex – priesters van het Scheldedepartement (kanton, gemeente,naam, huidig domicilie, vorige functie, eedaflegging), s.d.,

(3233/41), 1 register

- 132. Nominatieve staat van de niet – beëdigde priesters in het Scheldedepartement die niet gedeporteerd worden volgens de wet van 14 brumaire VII, s.d.

(3233/42), 1 stuk

- 133. Nominatieve staat van de 60 – jarige priesters en de zieke priesters die noit de publieke opinie verstoorden en in vrijheid kunnen worden gesteld, onder toezicht van de respectievelijke kantonnale besturen, s.d.

(3233/43), 2 stukken

- 134. Nominatieve staat van de niet – beëdigde priesters in het Scheldedepartement die deelnamen aan de brigandage in het departement in brumaire, s.d.

(3233/44), 1 stuk

- 135. Nominatieve staat van de beëdigde priesters van het Scheldedepartement die voor de publicatie van het directoirebesluit van 14 brumaire laatstleden hierin werden opgenomen, s.d.

(3233/45), 1 stuk

- 136. Lijst van de niet – beëdigde en zieke priesters, overgebracht naar het huis van de Alexianen volgens het bevel van de regeringscommissaris; Staten van de priesters die worden gevangen gehouden in het huis van de Alexianen te Gent, al dan niet begrepen in het besluit van 14 brumaire VII; Bijhorende correspondentie. 11 pluviôse VII, 17 prairial – 16 messidor VII (30januari 1799, 5 juni-4 juli 1799)

(3233/46), 9 stukken

- 137. Lijsten van niet – beëdigde priesters die gevangen zijn in de gevangenis te Gent op bevel van de commissaris van het Scheldedepartement; Lijst van de priesters, verdacht van brigandage, die vastgehouden worden in de gevangenis van het Scheldedepartement sinds 18 frimaire VII    (3233/47), 5 stukken

- 138. Lijst van de priesters die verblijven in het huis van de verdachten van revolte in het Scheldedepartement (7 frimaire VII);Lijst van de priesters, verdacht van revolte en gevangen in de gevangenis sinds 18 frimaire; Lijst van de gevangen priesters in het huis van de verdachten van de revolte op 23 frimaire VII, nov. – dec. 1799

(3233/48), 3 stukken

- 140. Register met namenlijsten van de geestelijken van de katholieke en protestantse cultus die de eed aflegden en de functies en de gemeenten voor dewelke ze zijn benoemd, 5 nivôse XI (26 dec.1802)

(5419), 1 register

- 143. Nominatieve staat van priesters en desservanten in het Scheldedepartement (naam, functie, gemeente) met bijhorende stukken; Nominatieve staat van desservanten van het Scheldedepartement die nog geen eed hebben afgelegd, 19 prairial XIII, 9-16 germinal XIII, 29 prairial XIII

(3213/8), 1 register + 4 stukken

- 149. Nominatieve lijst van de priesters en religieuzen in de gevangenis van de Alexianen te Gent die in vrijheid worden gesteld, s.d.

(3886,3), 1 lias

Patrimonium

- 660. Besluit van de prefect van het Scheldedepartement betreffende de petitie van E. De Tollenaere, bedienaar van de eredienst te Sint-Niklaas, om het vruchtgebruik te mogen behouden van de goederen van de pastorie (met bijhorende stukken, o.a. de voornoemde petitie), 4 frimaire – 2 pluviôse IX (25 nov. 1800-22 jan. 1801)

(2118/3), 1 stuk + 1 lias

- 664. Brief van de burgemeester van Sint-Niklaas waarin hij de prefect vraagt om E. De Tollenaere, pastoor in zijn gemeente, terug in het bezit te stellen van de goederen van de pastorie, 12 messidor IX (1 juli 1801)

(3330/47), 1 stuk

Politie

- 799. Besluiten, circulaires en correspondentie van de centrale administratie van het Scheldedepartement betreffende de opsporing, arrestatie, verhoor, veroordeling en opsluiting van gedeporteerde en geëmigreerde priesters, 13 februari 1793-28 juli 1797

(3896/2), 1 bundel

- 802. Petities en eventuele bijhorende stukken om de vrijlating te bekomen van onbeëdigde priesters, gedetineerd in het huis van de Alexianen te Gent, 30 aug.1795-  9 sept.1799

(2340/10), 4 liassen + 1 stuk

- 848. Uittreksels uit de registers der besluiten van het uitvoerend Directoire i.v.m. aanhouding en deportatie van onbeëdigde en weerspannige priesters van het Scheldedepartement; Bijhorende nominatieve lijsten van de gedeporteerden, 12 dec.1797 –    4 nov. 1798

(4580/2), 1 bundel

- 851. Correspondentie en processen-verbaal i.v.m. arrestatie en opsluiting van geestelijken, veroordeeld tot deportatie, bijhorende namenlijsten en persoonsbeschrijvingen, 1 jan.-7 aug.1798

(4586/3), 1 bundel

- 854. Petities gericht aan de centrale administratie van het Scheldedepartement om vrijstelling of uitstel te bekomen van deportatie van gedetineerde priesters, o.a. wegens gezondheidsredenen; Bijhorende attesten van gezondheidsofficieren, eventueel persoonsbeschrijvingen,5 jan. – 28 sept. 1798

(4586/1), 1 bundel

- 855. Aanvullende nota bij de lijsten die naar Parijs worden opgestuurd, met uitleg over de betrouwbaarheid van een aantal priesters uit het Scheldedepartement, 12 jan. 1789

(3098/44), 1 lias

- 859. Petities van gedetineerde priesters of familieleden van deze priesters aan de administratie van het Scheldedepartement om te worden vrijgelaten of om hun deportatie op te schorten of uit te stellen, 15 febr. 1798 – 2 mei 1799

(4580/5), 1 bundel

- 875. Circulaire van de directoirecommissaris aan de kantonnale besturen betreffende opstandige priesters met verzoek tot het opstellen van een lijst met naam, adres, leeftijd, staat van dienst; Antwoorden uit de kantons…o.a.: Belsele, Beveren, Haasdonk, Lochristi, Lokeren, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Temse; juni-sept. 1798

(3101/1), 1 dossier

- 879. Correspondentie betreffende de signalering, aanhouding en deportatie van diverse priesters uit het Scheldedepartement, werkzaam te…o.a.: Beveren, Nieuwkerken, Sint-Niklaas; 15 juli-22 okt. 1798

(3101/10), 1 dossier

- 884. Petities van familieleden van zieke priesters, opgesloten in het huis van de voormalige Alexianen te Gent, tot het verkrijgen van bezoekrecht, 26 aug. 1798

(4586/2), 4 stukken

- 887. Nominatieve lijsten van de onbeëdigde priesters die gevangen zitten in het tuchthuis van het Scheldedepartement te Gent, 10 sept. 1798-15 ma. 1799

(4580/4), 1 bundel

- 889. Correspondentie en besluiten betreffende petitie tot vrijlating van priesters wegens ziekte, ouderdom of goed gedrag; Het onderzoek en de vrijlating van de priesters; Het aanduiden van een lokaal voor zieke en oude priesters; Petities tot vrijstelling van priesters,  26 sept. 1798-12 sept. 1799

(3343/4), 1 bundel

- 892. Dossier betreffende tot deportatie veroordeelde priesters, gedetineerd in het huis van de Alexianen te Gent die ziekte inroepen om niet gedeporteerd te worden, 9 okt. – 22 nov. 1798

(2353/11), 1 bundel

- 896. Nominatieve lijsten van de onbeëdigde priesters, gedetineerd in het huis van de voormalige Alexianen te Gent, 4 nov. 1798 – 26 sept. 1799

(4580/3), 1 bundel

- 900. Correspondentie i.v.m. arrestatie en opsluiting van onbeëdigde priesters, 17 dec. 1798 – 4 sept. 1799

(4580/8), 8 stukken

- 927. Nominatieve lijsten van de niet-beëdigde priesters uit het Scheldedepartement, gevangen in het huis van de Alexianen te Gent, 11 nov.- 8 dec. 1799

(3258/23), 5 stukken

- 934. Lijsten van het Scheldedepartement van de van deportatie ontslagen en vrijgelaten priesters, de gedeporteerde priesters en de onbeëdigde priesters, gedetineerd in het vroegere huis der Alexianen te Gent, 19 dec. 1799 – 1 april 1800

(2353/7), 1 lias + 3 stukken

- 987. Overzichtslijsten van de priesters in het Scheldedepartement die de eed hebben afgelegd; Bijhorende correspondentie, 8 april – 18 aug. 1802

(3099/7), 1 dossier

- 990. Correspondentie van de prefect van het Scheldedepartement betreffende de eventuele terugkeer van Lieven Naudts, priester uit Knesselaere, gedeporteerd naar het eiland Ré, 20 mei 1802

(3259/28), 2 stukken

 

c) Provinciaal archief Oost – Vlaanderen / Hollands Fonds / Eredienst

 

Inventaris: C. DE ROO, Inventaris van het archiefbestand genaamd ‘Hollands Fonds’ van het provinciebestuur Oost – Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk, 1815 – 1830, Gent, A. D. Smet, 1999, 527 p.

 

- 1755. Stukken en briefwisseling betreffende de bezoldiging van priesters tijdens de moeilijkheden tussen het bisdom en de centrale overheid, 1820 – 1823

(8/10) (83/13), 1 omslag + 1 stuk

- 1756. Stukken en briefwisseling betreffende de bezoldiging van plaatselijke geestelijken

(83/19) (724/17)

- 1760. Stukken en briefwisseling betreffende de benoeming van geestelijken:

Over het nemen van inlichtingen over de politieke opinies van geestelijken die op het punt staan benoemd te worden, 1818

(82/14), 1 omslag

- 1763. Stukken en briefwisseling betreffende de studenten op het seminarie, 1820

(83/10) (941/17), 1 omslag + 4 stukken

- 1764. Stukken en briefwisseling betreffende klachten tegen clerici:

Sint-Niklaas, Kruibeke (83/20)

Stekene (793/22)

Kallo (818/1)

 

- 1767. Stukken en briefwisseling betreffende de controle op en moeilijkheden met de bedienaars van de katholieke eredienst in de provincie

* Over de gevolgen van het concordaat van 1801, 1828           

(515/6), 2 stukken

* Over diverse geestelijken o.a.: Bazel, Kruibeke, Waasmunster, 1819-1826                                                                                                                                                                                     

(516/7), 1 pak

* Over diverse geestelijken: o.a. Melsele, 1824 - 1830

(517/7), 1 omslag + 1 stuk

* Over diverse geestelijken: o.a. St. Niklaas, Nieuwkerken, Temse, Haasdonk, 1819 - 1821

(659/5), 14 omslagen

* Over diverse geestelijken: o.a. Lokeren, Zwijdrecht, brief van de vicarissen – generaal over de eedaflegging, overzicht van de geestelijken in de hele provincie in 1818, 1817 - 1819

(793/21), 10 omslagen

* Over maatregelen te nemen tegen anti – regeringsgezinde priesters, 1820

(818/10), 1 omslag

* Over maatregelen, genomen door de hogere clerus, tegen geestelijken die de standpunten van de regering delen, 1823

(920/15), 1 omslag

* Over de controle op anti – regeringsgezinde katholieke pamfletten, 1816 - 1818

(941/19), 1 omslag + 1 stuk

* Over diverse geestelijken: o.a. Sinaai, Temse, begraven van een zelfmoordenaar te St. Niklaas, 1819 - 1821

(941/20), 8 omslagen

* Rapport over de houding van de geestelijkheid in 1819

(941/22), 1 omslag

* Uittreksel uit een herderlijke brief van Pius VII over de eedaflegging, 1817

(959/2), 1 stuk

 

2. Het Bisschoppelijk archief van Gent

 

2.1 Fonds bisdom Gent (na 1801)

 

a) Fonds Mgr. de Broglie: Franse periode

 

1.8.2 Naemlijst der Heeren seminaristen en tot het Seminarie aengenomene studenten van het Bisdom Gent die door besluyt van de prefecten der Schelde en der Leye tot den krijgsdienst veroordeeld zijn.

1.8.5 Brieven uit Wesel van A.M. Goethals.

1.8.7 Brieven uit Wesel.

 

 

b) Acta Episcopatus en Acta Vicariatus

 

Ontsluiting: H. FEYS, Indices op de Acta Episcopatus Gandavensis, ARA en RA in de provinciën – Archiefbestanden in niet-Rijksarchieven, Brussel, 2002, s.p.

 

Preconcordatair

 

Reg.            XXXVI                 1775 – 1778

                                XXXVII                1778 – 1780

                                XXXVIII               1780 – 1783

                                XXXIX                 1783 – 1786

                                XL                         1786 – 1788

                                XLI                        1788 – 1790

                                XLII                      1790 – 1791

                                XLIII                     1792 – 1793

                                XLIV                     1794 – 1797

                                XLV                      1798 – 1802

                                XLVI                     1798 - 1802[19]

 

 

Postconcordatair[20]

 

Reg.             I                             1802 – 1804

                                II                            1804 – 1806

                                III                          1806 – 1807

                                IV                          1807 – 1808

                                V                            1809 – 1811

                                VI                          1811 – 1814

                                VIII                        1818 – 1820

                                  IX                         1820 – 1826

                               

 

2.2 Archief van het bisschoppelijk seminarie van Gent

 

Inventaris: J. ROEGIERS, Inventaris van het archief van het bisschoppelijk seminarie te Gent, Gent, 1971

 

a) Fonds Seminarie

 

Oud Archief  (1569 – 1797)

- 23. Nomenclature des RR.MM. les supérieures, professeurs et théologiens qui se trouvaient au séminaire épiscopal de Gand, 21 mars 1790 jusqu’a 1822

Maart 1790 – Oktober 1797 en 1805 – 1822, met een samenvatting van de gebeurtenissen tussen 1798 en 1805 door president Van Hemme, 1 register

 

 

Modern Archief (1804 e.v.)

- A201. Inschrijvcingsregister van de seminaristen, met wijdingen, benoemingen en andere aantekeningen, 1801 – 1822, 1 register

- A202. Nomina Seminaristarum, 1801 – 1841, 1 register

 

3. Het Aartsbisschoppelijk archief van Mechelen

 

3.1 Fonds aartsbisschoppen: J.H. de Franckenberg

 

- 934 (6). Mededeling van de seminaristen van Gent aan hun bisschop dat zij het seminarie niet willen verlaten (15.01.1788).

- 1104 (2). Schrijven van Ferdinand de Lobkowitz, bisschop van Gent, dat een gemeenschappelijk protest van de bisschoppen meer indruk op Jozef II zal maken dan een particulier (november 1781, 1786).

 

3.2 Geschrift van Bax i.v.m de geschiedenis van het bisdom Antwerpen (16 dln)

 

- Deel 3: Beveren

 

4. Archief van de universiteit van Leuven (afkomstig uit het archief van het bisschoppelijk seminarie van Gent en nog niet opnieuw geïnventariseerd)

- Fonds Van de Velde: Ontvangen briefwisseling

J.B. Cypers

J.B. Maes

- Dagboek J.B. Cypers

 

5. Archief van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas (OKW)

 

- A991. Typoscript J. Schietekat: Pastoor E.F.De Tollenaere en zijn tijd. Dec. 1975,

26 blz., 2 ex.

- A1061. Typoscript J. Schietekat: ‘Nadere beschouwingen over de kerkelijke diensten tijdens de jaren 1780-1782. 1970, 6 blz.

 

B. Uitgegeven Bronnen

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] L. FRANCOIS, Elite en Gezag. Analyse van de Belgische elite in haar relatie tot de politieke regimewisselingen 1785-1835, Gent, RUG (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), deel I, pp. 9-10.

[2] K. VERBOVEN en J. DUMOLYN, Methodologie van de geschiedenis: Module Prosopografie, 2de kandidatuur Geschiedenis, Academiejaar 2002-2003, p. 11.

[3] L. FRANCOIS, Elite en gezag…, p. 2.

[4] W. PREVENIER, M. HOWELL en M. BOONE, Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek, Leuven-Apeldoorn, Garant, 2000, p.190.

[5] L. FRANCOIS, Elite en gezag…, p. 2.

[6] C. LORENZ, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Amsterdam, Boom, 2002, p. 30.

[7] Ibid., p. 45.

[8] K. VERBOVEN en J. DUMOLYN, op.cit., p. 36 en C. LORENZ, id., pp. 103-104.

[9] L. FRANCOIS, Elite en gezag…, p. 8.

[10] C. LORENZ, op.cit., pp. 198-213.

[11] K. VERBOVEN en J. DUMOLYN, op.cit., p. 9.

[12] M. CLOET (e.a.), Het bisdom Gent. Vier eeuwen geschiedenis (1559-1991), Gent, Werkgroep de geschiedenis van het bisdom Gent, 1991, p. 136.

[13] Ibid., p. 245, p. 259 en p. 297:

 1795: Het bisdom Gent valt niet samen met de nieuwe administratieve indeling in departementen:

- Het is verdeeld over het Schelde- en het Leiedepartement

- Het Scheldedepartement omvat naast het bisdom Gent nog vier decanaten, behorende tot het aartsbisdom Mechelen: Aalst, Geraardsbergen, Oordegem en Ronse.

1802: Het concordataire bisdom Gent valt ongeveer samen met het Schelde- en Leiedepartement (+/- het huidige Oost- en West-Vlaanderen).

1834: Het bisdom Gent omvat alleen nog de provincie Oost-Vlaanderen.

[14] Basiskaart uit: M. CLOET, Het bisdom Gent…, p. 137.

[15] L. FRANCOIS, Elite en macht…

[16] Wegwijzer der stad Gent, Gent, Gimblet, 1780-1801.

Wegwijzer der stad Gent in ’t bijzonder en van het departement van de Schelde in ’t algemeen, Gent, J.F. Vander Schueren, 1802; F.J. Bogaert-De Clercq, 1803-1815.

Wegwijzer der stad Gent in’t bijzonder en van de provincie van Oost-Vlaanderen in ’t algemeen, Gent, F.J. Bogaert-De Clercq, 1816-1822; J. Snoeck-Ducaju, 1823-1827; D.J. Vanderhaeghen, 1828-1835.

[17] L. SCHOKKAERT, Biografisch repertorium van de priesters van het Bisdom Gent (1802 – 1997), Leuven, KADOC, 1997, 2 dln., 708 p.

[18] J. ART, Culturele en religieuze geschiedenis, in: J. ART, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I: 19 de en 20 ste eeuw, Gent, Stichting voor Geschiedenis Ugent-Stichting mens en cultuur, 1993, p. 261.

[19] Register XLV werd opgesteld door de onbeëdigde vicarissen; register XLVI door de beëdigde vicarissen.

[20] De registers VII en X konden niet worden geraadpleegd wegens het ontbreken van indices.