De Oranjemarsen: 1985 – 1996 (Tom Van Geertsom) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
1994-1996: De Downing Street Declaration
Op 15 december 1993 kwamen John Major en Albert Reynolds met de Downing Street Declaration naar buiten. De beide premiers hadden altijd al een goede relatie gehad, ook tijdens hun vorige functie als minister van financiën. De aanslagen van oktober 1993, met elf doden in de Shankill Road en zeven in Greysteel, zorgden ervoor dat die maand de meest bloedige was sinds 1976, een akkoord was dus meer dan ooit noodzakelijk. Sinds het mislukken van de Brooke-Mayhew Talks modderde de vredesonderhandelingen maar wat aan. Met de Downing Street Declaration hoopten beide premiers de onderhandelingen terug op kruissnelheid te brengen.
Op de top van de Europese Unie in Brussel op 29 oktober veroordeelden Major en Reynolds al gezamenlijk het terrorisme. Ze bespraken er ook de zes principes die de Ierse minister van buitenlandse zaken, Dick Spring, enkele dagen ervoor in het Ierse parlement had uiteengezet. Spring leidde zijn principes af uit het eerste artikel van het AIA:
1. De inwoners van Noord- en Zuid-Ierland moeten samen, zonder geweld, vrij zijn om over hun toekomst te beslissen, die in ideale omstandigheden zal leiden tot een vereniging van het eiland.
2. Die vrijheid kan worden uitgedrukt in de ontwikkeling van nieuwe structuren aangaande het bestuur van Noord-Ierland, de relatie tussen noord en zuid, en de relatie tussen de twee eilanden.
3. Een verandering van de status van Noord-Ierland kan alleen als er een meerderheid van Noord-Ieren achter staat.
4. Ook de unionisten afzonderlijk zijn vrij veranderingen bij meerderheid tegen te houden.
5. De Ierse Republiek moet zich neerleggen bij de wil van de meerderheid
6. De Ierse regering moet ook bereid zijn de mannen van het geweld aan de onderhandelingstafel toe te laten, indien zij het moorden en verminken stoppen.
John Major toonde zich bereid het Ierse pad te volgen. Voor het Britse parlement verklaarde hij dat hij nieuwe besprekingen opnieuw volgens drie strands zou laten verlopen. Albert Reynolds aan zijn kant toonde zich bereid om eventueel artikel 2 en 3 van de Ierse grondwet bij referendum te laten wijzigen.
Op 15 december deelden beide premiers dan hun verklaring mee vanuit Downing Street. Beiden stelden dat het Noord-Ierse probleem boven aan de agenda moest worden geplaatst. De Brooke-Mayhew Talks zouden een goede basis vormen voor nieuwe onderhandelingen. Het te bereiken doel was de verschillen tussen de twee gemeenschappen te helen en het conflict te beëindigen via een verdrag dat de goedkeuring van de meerderheid van Noord-Ieren krijgt en dat een nieuw politiek schema (framework) opstelt. Dat schema zou het bestuur van Noord-Ierland, de relatie tussen noord en zuid en de relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland moeten regelen.
De Britse premier bevestigde dat Groot-Brittannië geen economische of strategische interesse heeft in Noord-Ierland, en alleen maar wil streven naar vrede, stabiliteit en verzoening. De Taoiseach beloofde dat Ierland zich aan de democratische wil van de Noord-Ieren zou houden. Hij verzekerde de unionisten dat de republiek voor hen geen bedreiging vormt en hij beloofde om de Ierse staat te laten doorlichten op zoek naar elementen die discriminerend zouden zijn voor niet-katholieken of die niet-democratisch zouden zijn.
Beide premiers verkondigden opnieuw dat alleen zij die het geweld afzweren mee kunnen werken aan een nieuwe toekomst en riepen de twee gemeenschappen op om de kans van een nieuwe start te grijpen. Reynolds herhaalde bereid te zijn de Ierse constitutie te veranderen, indien er een regeling was uitgewerkt. De Ierse regering wilde alles in het werk zetten om vertrouwen tussen noord en zuid te bekomen en wilde daartoe een forum voor vrede oprichten. Onder vrede werd trouwens het einde van het gebruik van paramilitair geweld verstaan.
In ieder geval, de beide premiers beloofden zich in te zetten om tot een vredige, geweldloze toekomst te komen en om de bittere verdeeldheid te genezen.
De reactie op de Downing Street Declaration was enthousiast in Ierland. Ook Major kreeg applaus in het parlement. Hij probeerde echter vooral de unionisten gerust te stellen. De UUP steunde het document niet, maar ze reageerde amper. De DUP reageerde wel scherp. Paisley voelde zich verkocht aan de IRA en de republiek. De Alliance Party en de SDLP waren wel tevreden. Uit opiniepeilingen bleek dat 55 % van de Noord-Ieren achter de verklaring stond, dubbel zoveel als zij die er negatief tegenover stonden.[182]
Het was natuurlijk vooral uitkijken naar de reactie van de paramilitaire organisaties. Van hen werd gehoopt dat ze een staakt-het-vuren zouden afkondigen. De loyalistische paramilitairen wachtten op de reactie van de IRA. Sinn Féin had nog niet gereageerd, de partij vroeg nog verdere uitleg, maar John Major weigerde die te geven. De partij verkreeg wel de opheffing van het uitzendverbod van interviews van haar leden op de Britse televisie in januari 1994, maar de IRA bleef verder aanslagen uitvoeren. SDLP leider John Hume probeerde in maart John Major ervan te overhalen die verdere uitleg aan Sinn Féin te geven, en in april gebeurde dat onrechtstreeks, met Albert Reynolds als tussenpersoon. Op 24 juli kwam dan de officiële reactie van Sinn Féin, die was op sommige punten positief, maar enkele centrale gegevens verwierp ze. Toch besloot Gerry Adams, na overleg met de IRA, de vredesbesprekingen een kans te geven. Op 31 augustus kondigde de IRA een wapenstilstand aan. Pas in oktober volgden de belangrijkste loyalistische paramilitaire organisaties.[183]
Tijdens de Oranjemaand juli was nog lang niet duidelijk wat de Downing Street Declaration zou teweeg brengen. Blijkbaar verwachtte de Oranje Orde er niet veel van, want de verklaring kwam amper ter sprake tijdens de Twelfth. De IRA kondigde pas op het einde van het loyalistische marsseizoen haar bestand aan, ervoor was nog niets vermeldenswaardig gebeurd dat op enig effect zou kunnen wijzen.
Het gevolg was dat het marsseizoen rustig verliep en de kranten er amper aandacht voor hadden.
De marsen
‘The Irish Times’ verwachtte 85.000 Orangisten op 19 verschillende plaatsen op de Twelfth om te protesteren tegen inspraak van Dublin in het bestuur van het noorden. Vooral verzet tegen gesprekken met de IRA of Sinn Féin zou centraal staan. De mars in Rossnowlagh in de republiek was opnieuw een succes en de Portadown mars verliep zonder problemen, ook al ging ze door de katholieke Garvaghy Road.[184]
‘The Times’ bleef voor het eerst stilstaan bij de mars in Rossnowlagh en telde er 3000 Orangisten, waarvan verschillenden Noord-Ieren. Deze mars zou hen herinneren aan de Twelfth van voor de Troubles. In de republiek vormen de protestanten slechts 3% van de bevolking. Sommigen van hen voelen zich geïsoleerd en willen niet dat de Ierse regering een rol krijgt in Noord-Ierland, anderen zijn tevreden en hopen op een eengemaakt Ierland.[185]
The Twelfth kreeg in ‘The Irish Times’ opnieuw evenveel plaats toebedeeld als voor 1988: twee volle pagina’s. Het artikel op de voorpagina ging echter in de eerste plaats over een komende ontmoeting tussen Major en Reynolds op een Europese top in Brussel.
De Ierse premier werd door de Orangisten als steeds bekritiseerd. Zowat alle toespraken gingen, zoals voorspeld, over Reynold’s oproep om een noord-zuid structuur met uitvoerende macht op te zetten, en over gesprekken met Sinn Féin. De IRA verstoorde de feestelijkheden bijna door een Britse legerhelikopter te proberen neerhalen, maar dat mislukte.[186]
Gerry Moriarty bewees opnieuw dat Oranjemarsen ook een feest kunnen zijn met zijn beschrijving van de mars in Richhill (County Armagh). Alcohol en vlaggen van paramilitaire organisaties, die de mars in Belfast altijd opnieuw verpesten, waren ver weg. Katholieken hadden hier geen enkele reden om zich bedreigd te voelen. Volgens Moriarty werd hier op een goede manier de eigen identiteit gevierd. De anders zo verafschuwde Lambeg drum stoorde hem deze keer blijkbaar niet.
Suzanne Breen rapporteerde over de Oranjemars in Belfast die door de regen alleen al verre van feestelijk was. Maar de Orangisten gingen door, en vooral de dronken protestanten leken nog gelukkig ook. Toeschouwers droegen paraplu’s en T-shirts met reclame van biermerken op en maakten diezelfde bieren ook soldaat. Net als alle andere jaren werd de Belfast parade als een drink- en braspartij beschreven, iets waar elke ietwat normale mens liever van weg blijft. De religieuze dienst na de mars trok alleen maar oude Orangisten. De jongeren trokken massaal naar de bier- en hamburgerkraampjes.[187]
De sfeer in Noord-Ierland was erg gespannen. De provincie werd geplaagd door straatgevechten. Sinds het staakt-het-vuren van de IRA werd de druk op premier Major steeds groter om ook Sinn Féin aan de onderhandelingstafel toe te laten. Major, die in het Britse parlement zijn meerderheid almaar zag krimpen, weigerde dit onder druk van de unionistische partijen. Hij eiste dat de IRA eerst zou duidelijk maken dat haar bestand niet tijdelijk maar permanent was. In januari 1995 voegde minister Mayhew daar nog aan toe dat de IRA eerst haar wapens moest inleveren voor er succes zou kunnen worden geboekt in onderhandelingen tussen de Britse regering, unionisten en republikeinen. Verder dan verkennende gesprekken tussen het NIO en Sinn Féin kwam het dus niet. Sinn Féin beschuldigde de Britse regering er dan ook van opzettelijk het vredesproces te willen vertragen.
Zodoende raakte het vredesproces, heropgestart door de Downing Street Declaration, maar moeilijk uit de startblokken. Op 21 oktober, kort nadat ook de loyalistische paramilitaire organisaties hun staakt-het-vuren hadden aangekondigd, hief Major wel het verbod op voor Gerry Adams en Martin McGuinness om naar Groot-Brittannië te komen.
Inmiddels had president Clinton van de Verenigde Staten ook zijn schouders onder het vredesproces gezet. Een controversieel bezoek van Gerry Adams aan de Verenigde Staten (oktober 1994) en de contacten tussen de Ierse en Amerikaanse regering, maakten duidelijk dat de VS een grote rol speelde in het op gang brengen van vredesonderhandelingen. President Clinton beloofde begin november een Witte Huis Conferentie te houden over handel en investeringen in Ierland, in Philadelphia in het begin van 1995, en op 2 december stuurde hij senator George Mitchell naar Ierland voor vier maanden als speciaal Amerikaans economisch gezant.
In Ierland had Taoiseach Albert Reynolds eind 1994 noodgedwongen plaats gemaakt voor een nieuwe regering, een coalitie tussen Fine Gael en Labour onder leiding van John Bruton, na een schandaal met een pedofiele priester. Bruton liet echter ook meteen merken dat hij van plan was de contacten met Sinn Féin te behouden. [188]
Op 22 februari 1995 publiceerden de Ierse en Britse regeringen het schema (framework document) volgens dewelke de verdere onderhandelingen zouden moeten lopen. Dit document volgde zoals gepland de drie stadia van de Brooke-Mayhew Talks en de principes uitgelijnd in de Downing Street Declaration. Het bleef trouw aan alle democratische principes, maar voorzag een uitvoerende rol voor Dublin in Noord-Ierland. De unionistische partijen verzetten zich krachtig tegen dit document, maar ook de Britse regering bleek niet geneigd de woorden snel in daden om te zetten. De invloed van de unionisten op Major was erg groot door zijn krappe positie in Westminster. Sinn Féin bleef uitgesloten van alle onderhandelingen, tot ontgoocheling van de Ierse regering.
De positie van Gerry Adams werd wel opnieuw versterkt vanuit de VS. Gerry Adams trok er in maart 1995 onder ruime media-aandacht op uitnodiging van het Witte Huis opnieuw naartoe, en ook in mei was hij er te vinden.[189]
In de marsmaand juli waren de Oranjemarsen dagenlang het voornaamste nieuws in alle besproken kranten. De Oranje Orde stelde zich erg extreem op door de dreiging dat Sinn Féin een rol zou krijgen in de toekomst van Noord-Ierland, en doordat het al bijna zeker was dat Dublin weldra meer dan alleen maar een adviserende rol zou spelen.
Ook aan katholieke kant lagen de marsen dit jaar gevoeliger dan de vorige. Zij waren ontevreden omdat ondanks het staakt-het-vuren van Sinn Féin, de partij nog steeds werd geweerd. De vrijlating van de Britse soldaat Lee Clegg, ongelukkig genoeg in begin juli, stuurde de katholieke gemeenschap nog meer de extreme kant op.
Clegg was tot levenslange opsluiting veroordeeld omwille van de moord op een jonge katholieke vrouw. Unionisten en rechtse conservatieven oordeelden dat het geen moord maar zelfverdediging was, omdat Clegg had geschoten op een wagen die niet stopte voor een controlepost. Minister Mayhew had tot zijn vrijlating besloten omdat John Major zijn herverkiezing als partijvoorzitter van de conservatieve partij wilde veilig stellen, waarvoor hij ook de steun van unionistische en rechtse conservatieven nodig had. De fel belaagde Major had tot die verkiezingen besloten om zijn eigen positie te versterken en om in zijn over de Europese Unie verdeelde partij de rangen te sluiten. Het gevolg was een ontevreden Ierse regering en rellen in katholieke wijken van Belfast, en dat maar één week voor de Twelfth.[190]
De aanloop naar de Twelfth
In ‘The Irish Times’ van 3 juli bleek al dat oude probleemgebieden als de Garvaghy Road in Portadown en de Lower Ormeau Road in Belfast dit jaar voor moeilijkheden zouden zorgen. De RUC had al voor de vijfde keer in dit jaar Orangisten verhinderd door de Lower Ormeau Road te marcheren. Het was nu nog afwachten tot de beslissing van de RUC op de Twelfth.[191]
Marie O’Halloran schreef hoe vele Noord-Ieren de regio verlieten in de maand juli om aan de explosieve Oranjemarsen te ontsnappen, ook nu er een staakt-het-vuren was. De marsen die in Belfast weg van de Lower Ormeau Road werden geweerd, bewezen volgens haar al het gelijk van die mensen. De RUC stond in het midden tussen republikeinen en loyalisten, en kon als steeds op maar weinig steun van beide zijden rekenen. Toch zag O’Halloran de komende Twelfth nog hoopvol tegemoet, verschillende Orangisten wilden de broze vrede niet bedreigen door zich onverzettelijk op te stellen wat betreft de route van hun mars. Zij wilden de ‘No Surrender’ slogan laten varen voor kleinere en vriendelijkere marsen. Nationalisten riepen de Oranje Orde op om rekening te houden met de veranderde demografie en uit nationalistische wijken weg te blijven. [192]
Wat op 3 juli gebeurde zou echter het verdere verloop van het marsseizoen bepalen. De drie kranten hadden het er uitvoerig over. Minister Mayhew had namelijk, onder druk van conservatieve en unionistische kringen, besloten de Britse soldaat Lee Clegg vrij te laten.
De kranten reageerden unaniem met onbegrip. Ze vonden het ongepast dat Major zo zijn herverkiezing als partijvoorzitter en dus premier wilde veilig stellen en waren het erover eens dat dit het vredesproces zou schaden, zeker omdat de emoties al zo hoog opgelaaid waren door het marsseizoen. De Ierse regering reageerde onmiddellijk en vond dat Mayhew dan ook maar alle IRA gevangen (ongeveer 1000) moest vrijlaten. Het directe gevolg waren rellen in de straten van Belfast, waarbij verschillende mensen werden verwond en auto’s werden vernield. De kranten waren het er over eens dat een dergelijke situatie alleen maar Sinn Féin ten goede kon komen.[193]
‘The Economist’ dacht niet dat het vredesproces geraakt zou zijn, maar vond wel dat premier Major een mal figuur sloeg ten opzichte van zijn aanhangers in zijn partij, omdat die juist achter hem staan vanwege zijn pogingen om vrede in Noord-Ierland te bekomen en vanwege zijn achtenswaardige reputatie. ‘The Economist’ geloofde, net als de kranten, niet dat de vrijlating niet omwille van politieke beweegredenen gebeurde, het weekblad vermoedde wel dat de regering niet anders zou kunnen dan weldra verschillende paramilitairen van beide gemeenschappen vrij te laten.[194]
De eerste melding van ernstige rellen rond Oranjemarsen werd in ‘The Irish Times’ van 6 juli beschreven. Na een mini-Twelfth in het hoofdzakelijk katholieke Bellaghy (County Derry) raakten loyalisten slaags met de RUC, die hen probeerde te verhinderen om een nationalistische woonwijk binnen te dringen. Voorheen waren er al rellen tussen katholieken en protestanten, waarna Land-Rovers van de RUC tussenbeide kwamen. Ook een omgeleide mars in Belfast ging gepaard met gevechten tussen loyalisten en de RUC toen eerstgenoemden de toegang tot de Ormeau Road werd ontzegd. Verspreid over gans Noord-Ierland werden er voertuigen in brand gestoken.
Ook ‘De Standaard’ had het over de spiraal van geweld waardoor Noord-Ierland werd geteisterd. Zij legde de oorzaak echter bij de vrijlating van Lee Clegg, ook wat betreft de ongeregeldheden in de mars van Bellaghy, terwijl ‘The Irish Times’ de oorzaak eerder zocht in de Oranjemarsen. De zaak Lee Clegg kwam er niet ter sprake. [195]
In Portadown hadden de katholieke bewoners van de Garvaghy Road zich verenigd in de Garvaghy Road Residents Group. Zij verzetten zich tegen de jaarlijkse Oranjemarsen door hun straat en vroegen de RUC om die te verbieden, zoniet vreesden ze dat de vrede er verstoord zou worden.[196] De Oranje Orde vond dat ze al voldoende toegevingen had gedaan. Geen enkele mars passeerde nog de Obins Street (Tunnel) terwijl nog slechts twee parades, op de zondag voor de Twelfth en op de Twelfth zelf, door de Garvaghy Road trokken. Bovendien trokken slechts enkele fanfares mee op, die hun muziek aanpasten en niet speelden wanneer ze de kerk passeerden. De inwoners dreigden echter een protestmars te organiseren op zondag 9 juli.[197]
Ook de inwoners van de Lower Ormeau Road in Belfast hadden zich verenigd. De Lower Ormeau Concerned Community Group stelde de Oranje Orde voor om alleen maar op de Twelfth door haar straat te paraderen, en al de andere marsen te laten varen. De Oranje Orde weigerde, ze vond dat betere relaties tussen de twee gemeenschappen niet konden worden bereikt door de verdrukking van een uiting van cultuur.[198]
De RUC had besloten de Oranjemars van zondag 9 juli in Portadown niet door de Garvaghy Road te laten gaan, zoals de Orangisten dat in andere jaren wel deden na de dienst in de parochie van Drumcree, even buiten de stad. De RUC had daartoe onverwacht beslist nadat de nationalistische inwoners zich uit protest op de straat hadden neergezet. De ongeveer 1000 Orangisten bleven dan maar aan de toegang van de weg staan, tegenover evenveel politiemannen, en zeiden er te blijven tot ze door mochten. Enkelen probeerden de barricade te doorbreken, maar tot echt geweld kwam het niet. Elders in de provincie braken protesten uit solidariteit met de Orangisten in Portadown. UUP en DUP politici eisten dat de mars doorgang mocht vinden. De Oranje Orde riep de Ierse presidente Mary Robinson en Tanaíste Dick Spring op om hun rechten in een verklaring te erkennen.[199]
Op 11 juli haalde de impasse in Portadown het wereldnieuws. De Orangisten stonden nog steeds te wachten aan de Garvaghy Road. Ze wilden dit volhouden tot ze door mochten, al zou het maanden duren. Overal in Noord-Ierland braken er rellen uit. ‘The Times’ besteedde pas nu aandacht aan de situatie, en die was nog geen voorpaginanieuws waard. Zelfs ‘De Standaard’ ging er uitgebreider op in. Het bewijst opnieuw dat Noord-Ierland ver van Londen ligt. In ‘The Irish Times’ was het gebeuren in Portadown al een dag eerder het hoofdartikel, en het bleek ook dat de twee andere kranten een dag achterop zaten met hun berichtgeving.
‘The Times’ schreef hoe zowel geestelijken als getatoeëerde loyalisten van de harde lijn zij aan zij stonden in hun protest en hun politieke leiders toejuichten toen die het optreden van de RUC en de nationalisten veroordeelden. De oproep van Mayhew voor kalmte en zijn poging om een compromis te bereiken, schenen maar weinig effect te hebben. Terwijl protestantse geestelijken hun steun betuigden aan de Orangisten, veroordeelde de Ierse kardinaal Cahal Daly hen omdat ze het breekbare vredesproces in gevaar brachten.[200]
De berichtgeving in ‘De Standaard’ was gebaseerd op reuter en kwam overeen met wat in ‘The Times’ stond. De Vlaamse krant ging echter ook dieper in op de rellen die op andere plaatsen in Noord-Ierland.[201]
‘The Irish Times’ van zijn kant meende te weten dat de Oranje Orde en de RUC die nacht tot een akkoord waren gekomen om alleen de Orangisten van Portadown (ongeveer 800) door de Garvaghy Road toe te laten, na lange onderhandelingen tussen Ian Paisley, David Trimble, vooraanstaande Orangisten en de RUC (geen bewoners). De Orangisten waren akkoord om zonder fanfares door de straat te trekken, maar wilden wel hun speciale kledij dragen. Ondertussen probeerde de RUC de inwoners ervan te overtuigen om de parade door te laten. Dit akkoord kwam er na een nacht van loyalistisch geweld, vooral toen enkele Orangisten erin slaagden om de politiebarricade te doorbreken. Protestanten bekogelden de politie met flessen en stenen, en die antwoordde op haar beurt met rubberkogels. De Orangisten vielen ook journalisten van Channel 4 lastig.[202]
Binnenin ging de hele pagina 4 over de impasse in Portadown.
Gerry Moriarty hoopte dat eenmaal de Twelfth voorbij was men terug in een periode van gezond verstand zou komen. De moeilijkheden nu waren volgens hem het bewijs dat het met het vredesproces de goede richting uit ging. Eenmaal de protesten en tegen-protesten, de schermutselingen en het gooien van brandbommen, allemaal veelal op het oorlogsritme van de Lambeg trom, voorbij zouden zijn, zo geloofde hij, zou alles wel terug op zijn pootjes komen. Moriarty was niet mals voor beide gemeenschappen, volgens hem misbruikten ze de moeilijke situatie in Noord-Ierland. Veel van de rellen zouden berekend zijn om de Britse regering onder druk te zetten om toegevingen te doen. Ook republikeinen misbruikten de situatie, zij hoopten hun zin te krijgen via rellen, waartoe de Lee Clegg zaak als excuus diende. Voor de unionisten was het marsverbod in Portadown het ideale excuus om lastig te doen. Moriarty hoopte dan ook dat de jaarlijks moeilijke julimaand zonder al te veel problemen zou eindigen, zodat er in de herfst vooruitgang zou kunnen worden gemaakt, zoals het vrijlaten van paramilitaire gevangen.[203]
Op 12 juli schreef ‘De Standaard’ kort dat door een compromis 800 protestanten in stilte door de Garvaghy Road waren getrokken. Daarmee kwam er een einde aan drie dagen van rellen die het vredesproces bedreigden.[204]
In ‘The Times’ was Noord-Ierland nu wel voorpaginanieuws, al ging het hoofdartikel over de Joegoslavische burgeroorlog. Voor deze krant waren de dreigingen die van de marsen uitgingen niet beëindigd door het toelaten van de Orangisten in Portadown. Journalist Nicholas Watt hield zijn hart vast over wat de Twelfth zou brengen. De bewoners van de Garvaghy Road hadden toegestemd om enkel de Orangisten uit Portadown zonder fanfares door te laten, waardoor de impasse beëindigd werd. Voor de Lower Ormeau Road kwam er echter geen overeenkomst, daar werden dan ook veel problemen verwacht. De aanwezigheid van het gematigde UUP parlementslid David Trimbel in de mars van Portadown bewees volgens Watt dat de invloed van de Oranje Orde in Noord-Ierland nog steeds erg groot was. Hij had begrip voor het dilemma van de autoriteiten om al dan niet een mars toe te laten. Er is de vrijheid om samenkomsten te organiseren, maar dat kan alleen als de openbare orde er niet door bedreigd wordt. Watt had echter geen begrip voor de unionisten. Hij vond dat intelligente unionisten (Trimble) afstand zouden moeten nemen van het onbetamelijke gedrag dat Orangisten hadden getoond. Strijdkreten zoals Paisley’s “Die rather than surrender” vond hij schandelijk. Het vredesproces was te ver gevorderd om te worden gestopt door dergelijke vlagen van ordeverstoringen.[205]
Professor Paul Bew van de Queen’s University in Belfast schreef in ‘The Times’ over de rol van de Oranje Orde. Die zou nog maar weinig succes hebben bij hooggeschoolde protestanten, maar voor verschillende mensen bleef ze nog steeds de belichaming van het verzet tegen de aanspraken van Ierland en de nationalisten. Voor de lage middenklasse en de arbeidersklasse betekende de Oranje Orde nog steeds de uitdrukking van hun identiteit. Bew vond wat gebeurde in Drumcree schokkend, maar niet onverwacht na de nationalistische rellen in Belfast naar aanleiding van de vrijlating van Lee Clegg. Het toonde hoe de unionisten geen vertrouwen hadden in de Britse voornemens, maar dat pessimisme vond Bew onterecht. Ierland (al behield het haar aanspraken op Noord-Ierland) en Groot-Brittannië hadden namelijk verklaard dat de wil van de meerderheid bepalend is. Paul Bew riep dan ook de Britse regering op om intelligent unionisme te promoten. Het mislukken daarvan was de oorzaak van de wrevel die de vrede bedreigde. De regering moest ook een sein geven aan nationalisten dat een realistisch compromis kan worden bereikt. Unionistische leiders moesten hun immobilisme laten varen, en daarvoor moest er in de eerste plaats worden stilgestaan bij de begunstigde rol van de Oranje Orde in de UUP.[206]
‘The Irish Times’ keek de Twelfth parades ongerust tegemoet. De inwoners van de Lower Ormeau Road hadden laten verstaan dat ze de Oranjemarsen zouden tegenhouden. Het was nog niet duidelijk of de Orangisten in Portadown opnieuw door de Garvaghy Road zouden lopen, als het van Trimble afhing in ieder geval wel. De RUC beweerde dat er een akkoord was en dat de Oranje Orde een omleiding zou volgen. Trimble’s harde standpunten ergerden de bewoners van zowel de Lower Ormeau als de Garvaghy Road. Zij beschuldigden hem ervan triomfalistisch te zijn.[207]
Gerry Moriarty vond de voorbije mars door de Garvaghy Road spookachtig. De Orangisten trokken zwijgend de straat door en keken strak voor zich uit. De katholieke inwoners stonden zwijgend langs de kant van de weg. Achteraf waren de Orangisten tevreden omdat ze hadden kunnen marcheren, en de katholieken omdat ze hadden bewezen dat ze bereid waren compromissen te sluiten en omdat ze zich de morele overwinnaar voelden. Moriarty vond de afloop van de explosieve situatie bijna te mooi om waar te zijn. Kort voordien werd er nog gevreesd dat zowel de IRA als de loyalistische paramilitaire organisaties hun bestand zouden opzeggen. Hij vond het een grote verdienste van de RUC dat ze de Orangisten en hun rel schoppende supporters die twee dagen van de nationalisten had kunnen gescheiden houden. David Trimble ontkende echter dat er een compromis was, hij zei dat de Orangisten gewoon waren doorgelaten, zonder voorwaarden. De RUC sprak dit tegen en bevestigde dat er op de Twelfth niet door de Garvaghy Road zou worden gemarcheerd. De onzekere situatie was dus nog niet voorbij.[208]
De Glorious Twelfth
De Twelfth leek alles in acht genomen nog mee te vallen. In ‘De Standaard’ viel niets meer te vinden over Noord Ierland, terwijl ‘The Times’ zich richtte op het vredesproces. Dat zou onder druk staan, niet meer door de Oranjemarsen, maar wel door Sinn Féin en de IRA, die weigerden in te stemmen met het inleveren van de wapens. In ‘The Irish Times’ kwam dit maar even terloops ter sprake. ‘The Times’ bleef ook heel kort stilstaan bij de mars in Zuid-Belfast, die door de Lower Ormeau Road mocht. De RUC slaagde erin de twee gemeenschappen gescheiden te houden, maar werd wel bekogeld met stenen en flessen door nationalisten. Sommige protestanten werden geslagen met knuppels toen ze de politiebarricades aan de zijstraten probeerden te doorbreken.[209]
Voor ‘The Irish Times’ was de Twelfth wel het hoofdnieuws, met zoals het jaar voorheen twee volle pagina’s binnenin. De parades verliepen vrij rustig, maar confrontaties tussen de Orangisten, de RUC en de bewoners van de Lower Ormeau Road hielden de toestand gespannen. De Ierse regering en oppositie waren niet tevreden over het optreden van de RUC en liet dat merken via het Anglo-Ierse secretariaat. Zij vond dat de Oranjemarsen alleen maar mochten doorgaan daar waar ze welkom zijn. Een dag eerder hadden zij de RUC nog gefeliciteerd met het oplossen van de impasse in Portadown. In Portadown was de Oranjemars niet door de Garvaghy Road getrokken.[210]
Gerry Moriarty vreesde dat de kalmte, nu de Twelfth voorbij was, niet dadelijk zou terugkeren, in tegenstelling tot wat hij twee dagen ervoor schreef. Protestanten waren nog te veel opgehitst door de gebeurtenissen in Portadown, terwijl katholieken ook hadden bewezen met protestacties na de moeilijkheden in de Lower Ormeau Road dat ze ontevreden waren. De grote schuldigen voor de katholieke ontevredenheid waren David Trimble en Ian Paisley, die beiden bleven ontkennen dat de impasse in Portadown met een compromis was opgelost. Zij bleven erbij dat de Orangisten zonder voorwaarden door de Garvaghy Road waren getrokken.
Suzanne Breen liet de misnoegde inwoners van de Lower Ormeau Road en de zijstraten aan het woord. Zij voelden zich slecht behandeld, vooral omdat de RUC hen verhinderde buiten te komen en boodschappen te doen. Ze waren voor vele uren gevangen in eigen huis of straat. Tussendoor merkte Breen nog koeltjes op dat de RUC de journalisten probeerde te verhinderen om in de straat te komen om te praten met de inwoners, net zoals dat in Portadown was gebeurd.
Jim Cusack beschreef de Oranjemars van Garvagh, dat hij vreemd genoeg situeerde in County Londonderry en niet Derry, zoals de Ieren en de Noord-Ierse nationalisten het graafschap en de stad noemen. Met de Orangisten zelf had hij geen moeilijkheden, maar wel met de fanfares die hen begeleiden. Volgens hem verliep alles op een bijna hemelse vredige manier. Maar toch was ook deze mars een gemengde uiting van politiek, cultuur en religie, en vooral een uiting van ruzie stoken en van een bijna militaire macht en dreiging. Niet de keurige Orangisten, maar wel de gespierde en gebruinde jonge mannen in de fanfares waren de helden. Velen van hen zijn lid van loyalistische paramilitaire organisaties. Hij besloot dan ook dat indien eerder op de dag de Orangisten in Belfast niet door de Lower Ormeau hadden mogen marcheren, deze jongeren ongetwijfeld keet zouden hebben geschopt, door bijvoorbeeld brandbommen in katholieke kerken, huizen of pubs te gooien, wat dan door katholieke jongeren op gelijke manier zou worden beantwoord.
Aan de speeches werd in vergelijking met andere jaren amper aandacht geschonken. De meesten gingen over wantrouwen tegenover de Britse regering en het vredesproces.[211]
Na de Twelfth
Na de Twelfth verdwenen de Oranjemarsen uit de aandacht. ‘The Economist blikte wel nog een paar keer terug.
Het blad keek terug op de impasse in Portadown en ergerde zich vooral opnieuw aan Ian Paisley. Ondanks alle geweld bleef ‘The Economist’ ervan overtuigd dat de vrede niet bedreigd was in haar bestaan, omdat de meeste Noord-Ieren even geschokt waren als alle andere mensen bij het zien van de beelden van het geweld. Zelfs de paramilitaire organisaties van beide kanten riepen op tot kalmte, en de RUC slaagde erin de Portadown impasse vredig op te lossen en de Twelfth relatief rustig te laten verlopen. Het meest bedreigend voor de vrede was volgens het blad niet het geweld, maar wel de weigering van de Britse regering om met Sinn Féin te praten. Niet het inleveren van de wapens, maar wel het overtuigen dat de wapens niet meer gebruikt moeten worden, brengt vrede.[212]
Na het marsseizoen van 1995 bleef de impasse in de vredesbesprekingen voortduren. De regering Major kwam onder almaar meer druk te staan door het uiteenvallen van de Conservatieve Partij en had daardoor nood aan de steun van de unionisten van de UUP in het parlement. Het gevolg was dat Sinn Féin nog steeds uitgesloten werd zolang de IRA weigerde haar wapens in te leveren. Voor de Ierse regering kon dit geen voorwaarde zijn voor vredesbesprekingen, het zou er een gevolg van moeten zijn. Ook binnen zijn eigen partij moest Major rekening houden met overtuigde unionisten die niets te maken wilden hebben met Sinn Féin. Het woelige marsseizoen van 1995 had trouwens een nieuwe UUP voorzitter tot gevolg. James Molyneaux werd verweten te laks te zijn geweest, en hij moest plaats maken voor David Trimble, die zich hard had opgesteld in Portadown.
Het bezoek van president Clinton aan Noord-Ierland eind november veranderde weinig aan de impasse. De Ierse en Britse regeringen kwamen wel akkoord, onder druk van dat bezoek, om een dubbele aanpak te volgen. Er zouden voorbereidende besprekingen gehouden worden met alle Noord-Ierse partijen, terwijl een internationaal lichaam zich zou buigen over de wapenkwestie. Die commissie zou worden voorgezeten door George Mitchell, Clinton’s economische adviseur voor Noord-Ierland. Van de commissie werd een rapport verwacht in januari 1996, maar dat zou niet bindend zijn, noch voor de betrokken partijen, noch voor de regeringen. Als de commissie een uitweg vond voor de wapenkwestie, dan zouden er eind februari onderhandelingen tussen alle partijen beginnen. Zowel Sinn Féin als de UUP gaven hun steun aan dit initiatief, en leken daarmee eindelijk hun onverzettelijkheid en onbereidheid tot compromissen te laten varen. [213]
Eind januari kwam de commissie Mitchell tot de conclusie dat vredesbesprekingen en het inleveren van wapens tegelijkertijd moesten gebeuren. De Ierse regering en de nationalisten waren hiervoor te vinden, maar premier Major antwoordde met een ander voorstel, dat door de unionisten werd verwelkomd. Hij stelde, tot ontevredenheid van nationalisten en de Ierse regering, voor om eerst verkiezingen te houden voor een voorlopig lichaam, alvorens de onderhandelingen te beginnen. Dat lichaam zou als een forum voor onderhandelingen kunnen dienen.[214]
Op 9 februari 1996 blies de IRA haar bestand aan flarden met een bommencampagne in Londen. Haar bestand had slechts 17 maanden geduurd, maar ondertussen was Sinn Féin nooit betrokken geweest bij vredesonderhandelingen. Het gevolg was echter dat ook de Ierse regering haar contacten met Sinn Féin verbrak, al zeiden de Amerikaanse, de Ierse en de Britse regeringen de deur wel op een kier te houden. Voor de unionisten bewezen de bommen dat de republikeinen van Sinn Féin niet democratisch waren, maar dat ze te allen tijde bereid waren geweld te gebruiken om hun doel te bereiken. De republikeinen van hun kant beschouwden de unionisten als ondemocratisch door hun onwil om te onderhandelen en om compromissen te sluiten. ‘The Economist’ begreep de zet van de IRA niet, aangezien er in 1997 verkiezingen waren die in het Verenigd Koninkrijk meer dan waarschijnlijk een sterke Labour regering onder Tony Blair in het zadel zouden brengen. Die regering zou niet meer moeten rekenen op de steun van de UUP en bovendien had Labour niet af te rekenen met sterke unionistische ideeën in eigen rangen.[215]
Ondanks de voortdurende bommencampagne van de IRA in Groot-Brittannië, besloten John Major en John Bruton toch nog verder te streven naar vredesonderhandelingen tussen alle partijen. John Major voorzag 10 juni als begindatum en beloofde dat er deze keer geen voorwaarden aan verbonden zouden zijn voor Sinn Féin als de IRA haar staakt-het-vuren herstelde, maar de aanslagen gingen gewoon door. De loyalistische paramilitaire groeperingen behielden wel hun bestand, maar er werd gevreesd dat die ook snel doorbroken zouden worden.[216]
Aan de verkiezingen die John Major had uitgeschreven in de plaats van de voorstellen van Mitchell, en die de komende onderhandelingen moesten voorbereiden, deden ook de republikeinse partijen mee, ondanks hun verzet ertegen. De stembusgang bracht in vergelijking met de gemeenteraadsverkiezingen van 1993 een grote winst op voor Sinn Féin, 15,5% in plaats van 12,4%, de partij haar beste resultaat ooit. De verliezer was de UUP, 24,2% in plaats van 29,%.[217]
Omdat de IRA geen bestand afkondigde, kon Sinn Féin niet deelnemen aan de onderhandelingen vanaf 10 juli. George Mitchell werd door de Ierse en Britse regering opnieuw als voorzitter aangewezen, maar dat aanvaardde de DUP niet. De UUP legde zich aarzelend neer bij het voorzitterschap van de Amerikaan, maar wilde wel eerst weten welke machten zijn functie met zich meebrachten. De besprekingen met en tussen de Noord-Ierse partijen waren eindelijk begonnen, maar meer dan onderhandelingen over onderhandelingen waren ze nog niet.[218]
Weinigen begrepen waarom de IRA geen bestand afsloot zodat Sinn Féin eindelijk zou kunnen deelnemen aan de onderhandelingen waar ze al zo lang op wachtte, zeker toen bleek dat de door republikeinen vertrouwde en gerespecteerde Amerikaan Mitchell als voorzitter werd aangeduid. Hoogst waarschijnlijk was er verdeeldheid en wilden extreme militaristen binnen de IRA Adams’ vredespolitiek niet volgen. In ieder geval, een bom in Manchester op 15 juni veroorzaakte enorme schade, en daarmee maakte de IRA duidelijk wat haar positie was.[219]
Het marsseizoen was inmiddels al gestart en de ieder jaar weer moeilijke maand juli kwam eraan.
Onder al deze spanningen hoefde het niet te verbazen dat de Oranjemarsen in Portadown en in de Lower Ormeau Road helemaal uit de hand liepen. De Orangisten hun leuze was opnieuw ‘No Surrender’ en ook de katholieken leken niet meer bereid water bij de wijn te doen. Zij wilden die marsen niet door hun straat. De marsen draaiden uit op gevechten tussen eerst de ordediensten en de loyalisten en dan tussen de ordediensten en de katholieken. Als afsluiter kwam er nog een IRA aanslag in een hotel in Enniskillen, de eerste in Noord-Ierland sinds het staakt-het-vuren van 1994. Het vredesproces leek nu wel helemaal aan duigen te liggen.
De Oranjemarsen waren, gezien ze met ernstige rellen gepaard gingen, dan ook 10 dagen lang (vanaf zondag 8 juli) het hoofdnieuws in zowel ‘De Standaard’ als ‘The Times’. In ‘The Irish Times’ waren ze dat al vanaf 1 juli, vanaf 8 juli spendeerde die krant meerdere pagina’s aan de Troubles.
Aanloop naar de Twelfth
Voor de impasse in Drumcree
Rond Pasen begint het marsseizoen, al komen de marsen pas in de media naarmate de Twelfth nadert en er problemen aan te pas komen. ‘The Economist’ keek rond Pasen 1996 al eens vooruit op wat komen zou. Het blad leek eerder te kiezen voor de katholieke interpretatie van de marsen, namelijk dat ze provocerend zijn, dan voor de protestantse, dat ze traditioneel zijn en het recht van elke vrije gemeenschap. Zo begreep ‘The Economist niet waarom de unionistische leiders in 1995 tijdens de impasse in Portadown hun sympathie kwamen uiten voor de dronken protestanten die de politie aanvielen en die de politie en de media veroordeelden. Bovendien zouden van de jaarlijkse 3.000 marsen er slechts 300 door katholieke verenigingen worden georganiseerd, en die zouden zich bijna allemaal beperken tot katholieke wijken. Jaarlijks zouden ongeveer 300 protestantse parades wel voor problemen zorgen doordat die door katholieke wijken trekken. Pas sinds het AIA in 1985 belette de RUC hen soms dat te doen, maar omleidingen van Oranjemarsen gingen altijd gepaard met verzet en geweld. Ook protestanten die anders neerkijken op de optochten die vaak met braspartijen gepaard gaan, worden razend wanneer marsen worden verboden of omgeleid. Volgens ‘The Economist’ was het de hoogste tijd om op zijn minst enkele van die marsen te verbieden.[220]
De eerste melding van een Oranjemars ging over de Ormeau Road, in Belfast, waar de Orangisten niet door mochten. Ze hielden hun eredienst dan maar aan de toegang van de straat. De RUC was er in geslaagd Orangisten en katholieke betogers gescheiden te houden.[221]
Op 2 juli bracht Suzanne Breen voor ‘The Irish Times’ een opiniepeiling uit. 93% van de inwoners van de Lower Ormeau Road vond dat een mars alleen maar doorgang mocht hebben als de meerderheid van de inwoners daarmee akkoord gaan. Dit betekende een versterking van de Lower Ormeau Concerned Community Group, die voorheen door Orangisten als niet representabel voor de bevolking werd beschouwd. De opiniepeiling bewees dan ook dat de autoriteiten geen marsen langs de straat zouden mogen laten passeren, aldus de groep.[222]
Op vrijdag 5 juli meldde ‘The Irish Times’ dat er geen vooruitzichten waren dat er een compromis zou gesloten worden over de Garvaghy Road. Gerry Moriarty vreesde dan ook dat een impasse zoals het jaar voorheen onvermijdelijk was. De RUC stelde haar beslissing om die mars al dan niet door te laten uit in de hoop dat er toch nog een compromis zou gevonden worden. Een dag eerder stond nog in de krant dat de RUC waarschijnlijk haar beslissing om de mars om te leiden bekend zou maken. De Oranje Orde weigerde te praten met de inwoners van de Garvaghy Road, terwijl die vonden dat het te laat was om nog tot een compromis te komen.[223]
Moriarty had begrip voor de moeilijke positie van de RUC. Wat de RUC uiteindelijk dan ook zou beslissen, het zou verbitterdheid en protest en mogelijk geweld zoals het vorige jaar veroorzaken. 2000 extra agenten, ondersteund door legereenheden, trokken in ieder geval naar Portadown om er de orde te proberen te bewaren, en ook op andere plaatsen maakte de RUC zich klaar om ongeregeldheden uit protest met de situatie in Portadown te beperken. Politici riepen naar gelang ze van unionistische of republikeinse strekking waren, minister Mayhew op om de Oranjemars al dan niet door te laten gaan.[224]
De dag nadien herhaalde Gerry Moriarty zijn vrees voor een nieuwe impasse in Portadown. Hij vreesde dat dit dan de finale doodsteek zou zijn voor de relatieve vrede die er was[225]
Suzanne Breen sprong hem bij. Nationalisten stelden zich veel radicaler op dan in 1995. Toen werden ze door de Oranje Orde en politici als Trimble en Paisley als de verliezers van het ‘beleg van Drumcree’ omschreven. De nationalisten zouden opnieuw een sit-downdemonstratie houden, maar deze keer zouden ze de Orangisten onder geen enkele voorwaarde doorlaten, en ook de loyalisten waren als steeds vastberaden.
Suzanne Breen legde ook uit waarom Portadown altijd weer, samen met Belfast, het centrum van het Noord-Ierse conflict lijkt te zijn. In Portadown leven de 20.000 protestanten en 6.000 katholieken strikt van elkaar gescheiden in verschillende woonwijken. De katholieke woonwijken bevinden zich vooral rondom de Garvaghy Road. Er is veel armoede en de werkloosheid ligt er drie maal hoger dan in de protestantse woonwijken. De Oranjemarsen vinden de bewoners dan ook een uiting van protestantse suprematie. Protestanten weigeren een andere weg te nemen omdat ze die route al bijna 200 jaar volgden en omdat de Garvaghy vroeger een gemengd gebied was, maar de protestanten zouden er door de katholieken verjaagd zijn. Zowat alle problemen waarmee Noord-Ierland te kampen heeft, zijn aanwezig in Portadown. Het stadje is dan ook een broeinest voor extremisme.[226]
De kranten van 8 juli: begin van de impasse in Drumcree
Zoals verwacht liet de RUC de Orangisten niet door de Garvaghy Road en bleven deze laatsten net als in 1995 aan de Drumcree parochiekerk kamperen, vlak aan de toegang van de straat.
‘The Times’ bracht het nieuws op de voorpagina. Uiteraard werd de vergelijking met 1995 gemaakt. Er werd vooral gevreesd dat de patstelling opnieuw heel wat geweld zou veroorzaken. De RUC stond in ieder geval klaar in gans Noord-Ierland om in te grijpen. Hekken met prikkeldraad en helikopters moesten verhinderen dat de loyalisten toch nog de Garvaghy Road zouden binnendringen. De Oranje Orde in Portadown voelde zich ingesloten en dreigde er mee alle vredesoverleg op te blazen als ze niet doormocht, omdat ze ervan overtuigd was dat Dublin achter het verbod zat. De veiligheidsdiensten vreesden dat het UVF zou proberen meer geweld uit te lokken. ‘s Nachts breidde het loyalistische protest zich uit. Loyalisten blokkeerden verschillende belangrijke wegen in Noord-Ierland.[227]
‘De Standaard’ vatte in een artikel gebaseerd op het persbureau reuters het gebeuren samen. Evita Neefs legde in een tweede artikel de situatie uit. Ze had het duidelijk niet zo begrepen op de protestantse traditie. Volgens Neefs waren de optochten niet folkloristisch, maar wel politiek en vaak provocerend. De Orangisten herdachten een overwinning van een Engelse en zelfs Europese oorlog alsof het hun overwinning was en alsof die strijd nog maar pas werd geleverd. Het aantal parades, ook katholieke, nam nog steeds toe. Vaak gingen die gepaard met scherpe spanningen omdat de stoeten ostentatief voorbij een woongebied van de andere gemeenschap trokken. Daarom leidde de politie de Oranjemars in Portadown om, omdat de katholieken de vlaggen, de triomfantelijke liederen, het luide tromgeroffel, de oranje sjerpen en de Britse bolhoeden als beledigend aanvoelen.
De greep van de Oranje Orde op de UUP bleef groot, zoals de verkiezing tot voorzitter van David Trimble bewees. De verweving van politiek unionisme en cultureel–religieus protestantisme bemoeilijkte een oplossing voor het Noord-Ierse probleem. Katholieken konden erdoor onmogelijk hun voorkeur voor het behoud van de unie met Groot-Brittannië uitspreken. Nochtans zou één op vier katholieken daar voor staan.[228]
‘The Irish Times’ schatte dat er zich ongeveer 5.000 Orangisten in Portadown bevonden. De Oranje Orde riep haar leden op ook elders te protesteren, wat gebeurde zoals bleek uit de wegblokkades. Het Britse leger hield de wacht in de nationalistische wijken van Portadown om loyalistische acties tegen de katholieken te verhinderen. De unionistische leiders riepen op tot verzet zonder geweld, maar David Trimble zei wel dat de dreiging van geweld de verantwoordelijkheid was van hoofdcommissaris Hugh Annesley, die de beslissing om de mars om te leiden had genomen. Trimble vreesde ook dat dit het einde was van het loyalistische bestand en een aanzet voor de IRA om haar bommencampagne op te voeren.[229]
De volledige pagina 9 van ‘The Irish Times’ ging gedetailleerder in op het gebeuren in Portadown en elders in Ulster.
De kranten van 9 juli
De spanning in leek er alleen maar erger op te worden na de moord op een katholieke taxichauffeur.
‘De Standaard’ berichtte over de slag tussen de politie en de Orangisten die nog steeds aan de gang was in Portadown. Het regende flessen, stenen en vuurwerk in de richting van de oproerpolitie, en die antwoordde met rubberkogels. Elders bleven de Orangisten blokkades opwerpen met de bedoeling om de reserves van de politie uit te putten. Het was niet duidelijk of de moord op de taxichauffeur iets met de Oranjemars te maken had. De katholieke man werd met een kogel in het hoofd teruggevonden op slechts enkele kilometers van Drumcree. Militante protestantse organisaties ontkenden er iets mee te maken te hebben.[230]
‘The Times’ zette voor het eerst twee journalisten in om de marsen te verslaan: Nicholas Watt en Audrey Magee, het hoofdartikel van 9 juli handelde echter over 7 neergestoken kinderen tijdens een kleuterschoolpicknick.
De journalisten vreesden dat Noord-Ierland terugkeerde naar het sektarische vergeldingsgeweld na de moord en de praktijken van de loyalisten die op oorlogsvoering leken. Loyalisten blokkeerden onder meer de toegangswegen naar de luchthaven van Belfast. De moord op taxichauffeur Michael McGoldrick in Lurgan gebeurde hoogst waarschijnlijk door extremistische loyalisten, al werd dit ontkend en bleef het loyalistische staakt-het-vuren officieel stand houden. De familie van McGoldrick was er wel zeker van dat loyalisten achter de moord zaten. Zij vond dat de unionistische leiders hiervoor verantwoordelijk waren door hun preken van ‘hel en verdoemenis’. Niet alleen in Portadown, maar ook elders moesten auto’s en winkelruiten eraan geloven door de protesterende loyalisten.[231]
Een tweede artikel ging dieper in op de moord en het slachtoffer. De familie vond de unionistische leiders de schuldigen, terwijl de RUC geen uitspraken wou doen over wat het motief was. De RUC zei wel dat het alle tekenen had van een moord door loyalistische terroristen. Het slachtoffer was amper 31 jaar en zou een voorbeeldig leven hebben geleid…[232]
‘The Irish Times’ schreef eveneens hoe de Orangistische blokkades gans Noord-Ierland tot stilstand brachten. In Noord-Belfast zouden er katholieken uit hun huis gejaagd zijn, terwijl in Portadown de politie langs twee kanten, ook door katholieken dus, bekogeld werd met stenen. Een compromis over de Oranjemars leek daarenboven nog ver af. Met protesten overal in de provincie hoopten de Orangisten de reservemanschappen van de RUC en het Britse leger uit te putten om zo toch hun zin te krijgen. Het deed Gerry Moriarty denken aan de Ulster Workers Council Strike van 1974, die mee een einde maakte aan de Sunningdale machtsdeling. De DUP en de UUP verlieten nu ook de Stormont besprekingen tot de Drumcree impasse zou opgelost worden. Verschillende oproepen tot kalmte schenen weinig uit te halen. De regen zorgde er wel voor dat van de enkele duizenden protesters in Portadown er ‘s nachts nog maar 500 overbleven.[233]
‘The Irish Times’ meende te weten wie Michael McGoldrick neergeschoten had. Het zou om een UVF voorman gaan uit midden Ulster, op wie de leiding van het UVF weinig vat had en die los van de Oranje Orde loyalistische protesten organiseerde. Hij zou niet aan zijn proefstuk toe geweest zijn. Gerry Moriarty haalde die informatie van de UDA, die zei wel nog het staakt-het-vuren te behouden. De UVF afdeling van midden Ulster daarentegen zou sinds het einde van het bestand van de IRA de wapens opnieuw willen opnemen. Moriarty vreesde dan ook dat zowel de UDA als de UVF leiding niet meer in staat zouden zijn om hun achterban onder controle te houden en het bestand zouden opheffen. Hij vreesde ook dat de IRA en de INLA[234] zouden reageren. David Trimble riep de paramilitairen op hun staakt-het-vuren te behouden.
Marie O’Halloran beschreef de rellen in de ganse provincie, en verwachtte voor de Twelfth geen verbetering, wel in tegendeel.[235]
De kranten van 10 juli
Op 10 juli was er inderdaad nog niets veranderd. Alle kranten vreesden dat de klok in Noord-Ierland een kwarteeuw werd teruggedraaid.
Evita Neefs in ‘De Standaard’ schreef dat katholieke huizen, kerken en scholen opnieuw werden platgebrand en dat het staakt-het-vuren dreigde te worden opgezegd. Zij zocht de schuld daarvoor bij unionistische politici als Paisley en Trimble, die met hun retoriek in Drumcree de terroristen opjutten en daarmee in de kaart spelen van de harde kern van de IRA. Orangisten zouden voor het eerst sinds 1969 plannen om in Derry (ze gebruikt de Ierse naam voor de stad) langs de katholieke Bogside te marcheren. De mars in 1969 lag mee aan de basis van The Troubles.
De Troubles waren ook een strijd om territorium, zoals bleek uit de situatie in Portadown en de uit hun huizen gepeste katholieke gezinnen in Noord-Belfast. Evita Neefs was er van overtuigd dat de unionisten zich roerden omdat ze geloofden dat de Britse regering zich niet uit Noord-Ierland zou trekken zolang het er woelig is. Ze hadden dus alle belang bij het geweld.[236]
‘The Times’ in haar hoofdartikel berichte dat de Britse regering nog 1000 extra manschappen naar Noord-Ierland stuurde, omdat ze vreesde dat de IRA niet langer afzijdig zou blijven. Daarmee zouden er 18.500 soldaten zijn, het meeste sinds 1982. Premier Major steunde de beslissing van hoofdcommissaris Annesley om de Oranjemars niet door de Garvaghy Road te laten gaan. Hij riep Trimble en Paisley op om zich afzijdig te gedragen en alle geweld te veroordelen. De Oranje Orde ging inmiddels verder met haar plannen om het Noord-Ierse leven stop te zetten en de ordediensten over gans de provincie te spreiden, weg van Portadown. Daarom plande ze marsen in andere gevoelige gebieden, zoals de Walls (Bogside) in Londonderry. Protestantse kerkleiders riepen de Oranje Orde op om zich wat terughoudender en inschikkelijker op te stellen. Robert Eames, de primaat van de Church of Ireland, vroeg de Orangisten er rekening mee te houden dat de situatie in Portadown niet meer dezelfde is als die in 1807 tijdens hun eerste mars. Hij wilde daarom ook dat de twee gemeenschappen tot een akkoord zouden komen waardoor dit geweld geen jaarlijks fenomeen zou worden.[237]
‘The Irish Times’ schetste een gebied in volle oorlog. Dick Grogan schreef dat de ordediensten de controle op de rellen verloren. De Orangisten in Drumcree, op een bepaald moment bijna 10.000, zouden er even in geslaagd zijn de eerste verdedigingslijn met prikkeldraad van de RUC te doorbreken. Er werden 50 mensen gearresteerd en zoveel wegen waren geblokkeerd, dat de RUC zei de tel kwijt te zijn. Overal in de provincie liep het geweld helemaal uit de hand, vooral in Noord-Belfast, waar er zoals op vele plaatsen inderhaast georganiseerde Oranjemarsen plaats vonden. Alle leven werd lam gelegd door brandende wagens en wegblokkades, waardoor vele steden niet meer bereikbaar waren. Het openbaar vervoer stopte op de meeste plaatsen zijn diensten. De RUC raadde de bevolking aan thuis te blijven.[238]
Frank Millar berichtte vanuit Londen over de plannen om 1000 extra soldaten te sturen. Die kwamen er na een ontmoeting tussen Ian Paisley, David Trimble en John Major, die echter niets opleverde. De twee unionistische leiders hielden voet bij stuk terwijl de Britse premier achter Hugh Annesley bleef staan. Een oplossing voor de problemen voorzag Millar dan ook niet. Trimble had gezegd dat hij alleen tevreden zou zijn als de Orangisten door de Garvaghy Road mogen, eventueel op dezelfde voorwaarden als in 1995. Dit zou volgens Millar zoveel betekenen als het toegeven van de autoriteiten aan de Oranje Orde (terwijl het jaar voorheen ‘The Irish Times’ de RUC feliciteerde met het bereikte compromis). Het enige kleine beetje hoop zag hij in de ontmoeting die Trimble later beloofde te hebben met vier kerkleiders.[239]
Op de pagina’s 6 en 7 ging ‘The Irish Times’ nog dieper in op het gebeuren zoals beschreven op de voorpagina.
De kranten van 11 juli
Op 11 juli beschreef ‘De Standaard’ hoe katholieken, vooral zij die het gewaagd hadden naar een gemengde wijk te verhuizen sinds de bestanden, uit hun huizen werden verjaagd. Verschillende protestanten zouden katholieken uitschelden. Toen enkele vrouwen daarop reageerden trokken vijf mannen in het huis van één van de vrouwen binnen en gooiden ze een kinderfiets door het raam. De katholieken van die buurt laadden meteen heel hun hebben en houden op een bestelwagen en vertrokken. Even later zette de protestantse meute de huizen in brand.[240]
‘The Times’ ging verder over de vroegere berichten. De krant vreesde dat het sektarische geweld niet meer te stoppen zou zijn als er voor de Twelfth geen oplossing voor Drumcree werd gevonden. Voor die oplossing rekende ze net als ‘The Irish Times’ een dag eerder op de Noord-Ierse religieuze leiders. Op de Twelfth dreigden de Orangisten door zoveel nationalistische gebieden trekken, waaronder de Bogside, dat de ordediensten onmogelijk overal in voldoende aantal aanwezig zouden kunnen zijn. De geplande mars door de Lower Ormeau Road, die de RUC nog overwoog te verbieden, dreigde eveneens een conflictpunt te worden.[241]
In dezelfde krant schreef Michael Gove dat angst dat het IRA geweld lonend leek te zijn, de confrontatie tussen de Oranje Orde en de RUC verklaarde. Ook de RUC bestond hoofdzakelijk uit unionisten, de confrontatie bewees dus de frustratie die er onder protestanten heerste. De unionisten verdachten Londen ervan op het gepaste moment te wachten om zich waardig uit Noord-Ierland terug te trekken en zagen dit bevestigd in het AIA in 1985. De Oranje Orde voelde zich bedreigd in haar traditie. Voor het AIA waren er nog zeven routes in Portadown langs katholieke wijken, in 1996 nog slechts één, dat voor al die heisa zorgde. De Oranje Orde geloofde dat de RUC besloot de Portadown mars om te leiden onder druk van Dublin, die op haar beurt de wens van de republikeinen van Portadown uitvoerde. Door het AIA werd ook Dublin geraadpleegd aangaande de routes van de marsen, en dat vonden de unionisten provocerend en het bewijs dat de republiek de ambitie had een zo groot mogelijke rol in het noorden te spelen.[242]
Net als ‘The Times’ vreesde ‘The Irish Times’ de vreugdevurennacht en de Twelfth. De krant beschreef opnieuw gedetailleerd al het loyalistische geweld tegen de ordediensten en katholieken, vooral in Noord-Belfast. Belfast zou herschapen zijn in een spookstad. De katholieke kardinaal Daly had een ontmoeting met de bewoners van de Garvaghy Road, en later samen met protestantse kerkleiders met David Trimble. Een ontmoeting tussen de Oranje Orde en de bewoners bleef echter uit, dus een compromis om een einde te maken aan de anarchie leek er niet te komen.[243]
Binnenin stonden er in ‘The Irish Times’ verschillende oproepen van kerkelijke en politieke leiders, waaronder premier Major, om het geweld te stoppen. Dick Grogan beschreef Belfast als een belegerde spookstad waar er verschillende Oranjemarsen plaats vonden. Marie O’Halloran schreef dat de Oranje Orde weigerde de Garvaghy Residents’ Association te ontmoeten omdat de Orde de vereniging ervan verdacht onder leiding te staan van Sinn Féin en de IRA.[244]
De kranten van 12 juli: Orangisten trokken door Garvaghy Road
Na de impasse van vijf dagen met het daarbij gaande geweld liet de RUC zoals te voorzien was de Orangisten toch door de Garvaghy Road, om een oververhitte Twelfth te vermijden. Van het respect dat de RUC in 1995 kreeg voor het oplossen van de Drumcree problemen, bleef nu niet veel meer over. Alle kranten vonden dat de RUC had ingebonden onder druk van geweld.
‘De Standaard’ bracht het bericht op haar voorpagina en wijdde de volledige pagina 6 aan Noord-Ierland.
De krant schreef hoe de mars in Portadown uiteindelijk nog geen uur duurde en amper over de Garvaghy Road trok. De politie pakte katholieke tegenbetogers hard aan. Het waren nu de katholieken die met stenen gooiden en brand stichtten. De Ierse premier Bruton sprak van provocatie die de nationalistische gemeenschap zwaar moest grieven en zei aan premier Major uitleg te zullen vragen over deze onbegrijpelijke beslissing. Inmiddels likte het voor een groot deel vernietigde Belfast haar wonden, terwijl banden en hout werden opgestapeld voor de vreugdevuren ‘s nachts. Elders werden de barricades opgeruimd. Net als de dagen ervoor sloten alle winkels in Belfast al om 16 uur en veranderde de stad in een spookstad. Vanaf zonsondergang zou ze een nachtmerrie worden.[245]
Evita Neefs verklaarde de problemen door het belang dat de Noord-Ieren hechten aan historische mythen en symbolen. Die zouden nog steeds nadrukkelijk aanwezig zijn in het dagelijkse leven. Het heden is er 8 eeuwen oud. Hierna gaf Neefs een korte geschiedenis van Ierland, waarin de katholieken steeds weer gediscrimineerd werden. Een onderscheid tussen de IRA die voor Ierse onafhankelijkheid vocht en de IRA van nu maakte ze niet. De IRA zelf ziet zichzelf graag als de voortzetting van dat vroegere Ierse leger. Voor Neefs was het nu wel duidelijk dat Noord-Ierland, na twee jaar van staakt-het-vuren (in februari al opgeheven door de IRA), terug afgleed naar blinde haat en geweld.[246]
In een ander artikel werd bij de protestanten stil gestaan, maar op veel sympathie konden die niet rekenen. De protestanten zouden zich altijd hebben gedragen als een belegerde minderheid, terwijl ze steeds de meerderheid hadden gevormd. Ze vreesden dat de Britse regering hen aan de ‘paapse staat’ in het zuiden zou overleveren, vooral sinds ze hun privileges zagen afkalveren na de ontbinding van het Stormont-parlement. Daarom grepen ze naar geweld. Zolang Ulster onrustig is, zal Londen zich verantwoordelijk voelen, zo luidde de redenering. Vandaar ook dat de protestanten zo scherp reageerden tegen de Sunningdale machtsdeling en het AIA. Met de Downing Street Declaration leek Londen zich helemaal van Ulster te willen ontdoen. Vooral dubieuze politici als dominee Paisley zouden verantwoordelijk zijn voor het geweld. Enerzijds roepen die op tot verzet, aan de andere kant veroordelen ze geweld. Dit zorgde voor nog meer frustraties bij de minder geschoolde protestanten. De protestanten vreesden ook hun meerderheid te verliezen, al vormden katholieken slechts één derde van de Noord-Ierse bevolking en daalde ook hun geboortecijfer. Bovendien was er een hoge emigratie onder de katholieke gemeenschap. De protestanten voelden zich Brits, maar de Britten zien hen als Paddy’s. De grote vijand is het katholieke Ierland, al heeft die staat de dominante positie van de katholieke kerk al in 1972 uit de grondwet geschrapt. Toch was er nog hoop: steeds meer protestantse jongeren wilden niet ten allen prijze de unie met Groot-Brittannië behouden, waren voorstander van de Europese Gemeenschap en soms zelf van een vereniging met Ierland.[247]
‘The Times’ meldde hoe nationalistisch geweld de provincie teisterde nadat 1300 Orangisten door de Garvaghy Road mochten. De krant voegde er wel aan toe dat het geweld op minder grote schaal was dan het loyalistische geweld van de dagen ervoor. Republikeinse leiders en de Ierse premier veroordeelden de beslissing van de RUC, Gerry Adams zei dat het voor hem nu wel erg moeilijk was om de IRA ervan te overtuigen het staakt-het-vuren te herstellen. Er werden nog meer problemen verwacht op de Twelfth, vooral dan in de Lower Ormeau Road.[248]
Michael Grove begreep de ontevredenheid van de nationalisten en vreesde dat zij nu het geweld dat de loyalisten de vorige dagen op hun naam hadden, zouden overnemen, want het bleek dat geweld lonend was. Enkele dagen eerder verwelkomden de nationalisten de ordediensten als de verdedigers van de Garvaghy Road, plots waren die de onbetrouwbare boosdoeners (net zoals in de jaren ’60). Volgens loyalistische groeperingen had Sinn Féin het spel slim gespeeld: mocht de mars niet door, dan was dat dank zij hen, indien wel, dan profiteerde de partij van de verbolgenheid dat dat teweegbracht.[249]
‘The Irish Times’ berichtte hoe ‘s nachts, vlak voor de aanvang van de Twelfth, politieagenten het slachtoffer werden van aanvallen. Zo werden er drie agenten in Noord-Belfast neergeschoten en zwaar verwond. In de katholieke wijken van Belfast waren er rellen, te wijten aan de opgedrongen uitkomst van de Drumcree impasse. Ook in andere steden roerden de nationalisten zich. Intussen bezetten de RUC en het Britse leger, al helemaal in wapenuitrusting, de Lower Ormeau Road en sloten die straat af. Ze verhinderden de bewoners nog verdere protestacties tegen de Oranjemarsen uit te voeren. De beslissing over de mars in de Lower Ormeau had de RUC uitgesteld tot de ochtend van de Twelfth zelf. Kardinaal Daly was erg ontgoocheld over de uitkomst van de Drumcree impasse, de staat was geplooid voor het geweld. De Taoiseach had een bitsig gesprek met John Major waarin hij zijn bezorgdheid over die RUC beslissing liet merken. Hij veroordeelde de RUC echter niet. Gerry Adams riep de nationalisten op gedisciplineerd te blijven, maar dat scheen weinig effect te hebben.[250]
Naast dit hoofdartikel waren er nog drie volle pagina’s over de nasleep van Drumcree. De journalisten waren deze keer echt verontwaardigd. Alleen Gerry Moriarty bleef nog gematigd in zijn beoordeling over de Orangisten. Hij had er zijn twijfels bij of de nationalistische protesten wel spontaan uitbraken nadat de Oranjemars doorgang had.
Marie O’Halloran en Gerry Moriarty waren ervan overtuigd dat hoofdcommissaris Annesley gebogen was onder druk van de psychologische oorlogsvoering van de Oranje Orde. Die zou op een onofficiële persconferentie op woensdagavond bedreigingen naar de agenten aan de barricade in Drumcree hebben gestuurd. De Orde zei dat als de agenten niet aan hun kant van de barricade kwamen staan, de veiligheid van hun families niet kon worden gegarandeerd. Ze dreigden ook elders op moeilijke plaatsen te marcheren, zodat de RUC zich over de provincie moest verspreiden. Annesley verdedigde zijn beslissing, het was volgens hem de enige manier om het verder uit de hand lopen van de situatie te vermijden.
Gerry Moriarty vond dat het protest in de Garvaghy Road net gechoreografeerd was, met andere woorden, gepland. Jonge gemaskerde mannen gooiden kasseien naar de RUC, terwijl de inwoners en de pers rustig konden toekijken. Tijdens de mars vond hij niet dat de Orangisten zich triomfantelijk hadden gedragen.
Marie O’Halloran was verontwaardigd dat de Oranje Orde weigerde aan tafel te gaan zitten met de bewoners van de Garvaghy Road. Het was de Orde haar fout dat er geen compromis uit de bus was gekomen, al ontkende de Orde dat. De Oranje Orde vond ook niet dat ze gewonnen had dank zij de dreiging van geweld. Volgens haar was het de dreiging van nationalistisch geweld dat er in de eerste plaats voor zorgde dat de mars niet door mocht.
Suzanne Breen was er niet over te spreken dat verschillende bewoners van de Lower Ormeau Road met slechts veel moeite of zelfs helemaal niet meer naar huis konden nadat de RUC hun straat had afgesloten. Verschillende mensen kregen geen toegang meer en moesten elders de nacht doorbrengen.[251]
‘The Economist’ keek terug op de impasse in Drumcree. Noord-Ierland leek teruggekeerd te zijn naar haar oude situatie van onlusten. Het blad was razend op de unionisten: “To demonstrate their support for law and order, they burnt Catholic families out of their homes in Belfast”. De unionisten vielen ook andere protestanten aan om duidelijk te maken dat ze zullen marcheren waar ze willen, namelijk de RUC. De RUC vreesde, met de nacht van de vreugdevuren in het vooruitzicht, dat ze niet zou kunnen optornen tegen de Orangistische invasie en maakten de Garvaghy Road vrij voor de Oranje Orde. Daarbij verwijderde ze heel wat protesterende katholieken met geweld van de straat. De grootste dreiger leek alweer de overhand te hebben gehaald in Noord-Ierland. De route door de Garvaghy Road was trouwens zelf al een compromis na de probleemvolle marsen van 1985 en 1986 door de katholieke Tunnelwijk. De RUC had die mars toen omgeleid naar de Garvaghy Road, die toen nog een gemengde bevolking had. In 1996 was die echter zo goed als volledig katholiek.
De RUC had nochtans gepoogd op voorhand een compromis te vinden, na de ervaringen van 1995, maar de Oranje Orde en David Trimble waren niet geïnteresseerd. Zij wilden niets te doen hebben met Sinn Féin aanhangers, al stond ook de SDLP heel sterk in de wijk. Het radicaal gedrag van Trimble in 1995 en zijn desinteresse in 1996 gaven in ieder geval een donker beeld voor de toekomst van Noord-Ierland.[252]
De Glorious Twelfth
‘De Standaard’ schreef op 13 juli zo ongeveer wat op de voorpagina van ‘The Irish Times’ een dag eerder stond: het neerschieten van drie politiemannen, brandbommen, politie schoot met rubberkogels, als reactie van de katholieken op het doorgaan van de Oranjemars door de Garvaghy Road. De ommekeer van de RUC werd ook veroordeeld door gematigde politici en katholieke kerkleiders. Vooral aan de Falls in West-Belfast werd gevochten, ook nog toen de Oranjemarsen van de Twelfth al volop aan de gang waren.[253]
‘The Times’ schreef dat de RUC de Oranjemars door de Lower Ormeau Road had laten plaatsvinden uit vrees voor een tweede Drumcree. Nationalisten en de Ierse regering veroordeelden deze beslissing. Intussen ging het nationalistische geweld verder, nog aangevuurd door de mars in de Lower Ormeau Road. Tweehonderd mensen werden gearresteerd. Toch bleef premier Major volhouden dat de vredesbesprekingen gewoon zouden doorgaan. Daarin wou hij ook het marsprobleem ter sprake brengen om de vreselijke scènes van de voorbije weken in de toekomst te vermijden.[254]
Nicholas Watt schreef dat de meeste Oranjemarsen, die alles samen meer dan 100.000 Orangisten op straat brachten, rustig verliepen. De avond ervoor waren er echter zware rellen toen duidelijk werd dat de Lower Ormeau mars zou mogen doorgaan. Vooral in Londonderry waren er ernstige rellen. De marsen brachten wel de relatie tussen Ierse en Britse regeringen tot een dieptepunt. Major bleef de RUC verdedigen, maar Bruton vreesde dat het gebeuren onherstelbare schade aan het vredesproces had gebracht.[255]
Michael Gove begreep de positie van David Trimble en had er sympathie voor. Volgens hem betekende de marsen niet het einde van het vredesproces, maar wel een terugval. David Trimble was bereid tot compromissen, zo wilde hij het voorzitterschap van George Mitchell bij de vredesbesprekingen aannemen, in tegenstelling tot Ian Paisley. Trimble moest echter ook bewijzen dat hij hard kon zijn als het over essentiële principes ging, en dat had hij met Drumcree gedaan. Nu moest hij opnieuw naar verzoening werken, aldus Gove. Het probleem was nu echter dat Sinn Féin door de gebeurtenissen uit het isolement, waarin ze na het einde van het bestand van de IRA in verzeild was geraakt, was gehaald. Premier Bruton’s boze reactie vond Gove nogal ongelukkig omdat Bruton daarmee voor de unionisten bewees dat de republiek de ambitie had om een zo groot mogelijke rol in het noorden te spelen.[256]
Voor ‘The Irish Times’ waren de gebeurtenissen rond de Oranjemarsen uiteraard het belangrijkste nieuws. Vooraan stond de scherpe bewoording van de Taoiseach die de Britse regering verantwoordelijk achtte voor het geweld in Ierland. Hij zei dat het optreden van de RUC in de Garvaghy Road ondemocratisch was en partijdig.[257]
De Oranjemarsen waren grotendeels incidentvrij verlopen, maar ‘s nachts raakte de RUC in West-Belfast verwikkeld in een schietpartij met republikeinse paramilitairen, vermoedelijk van de INLA. Ook in Derry waren er zware rellen, vooral nadat duidelijk werd dat de mars in de Lower Ormeau Road doorgang had gevonden. De RUC zou katholieken veel harder aanpakken dan ze voorheen met de loyalistische relschoppers deed.[258]
Vier volle pagina’s had ‘The Irish Times’ deze keer aan de Oranjemarsen en het gebeuren er rond besteed.
Dick Grogan was erg hard voor premier Major. Hij vreesde dat alle moeite die de Amerikaanse senator George Mitchell in het vredesproces had gestoken wel eens voor niets zou kunnen geweest zijn, en dat de toekomst van Noord-Ierland op straat zou worden beslecht. Natuurlijk zouden de besprekingen doorgaan, maar wat bleef er nog van de geloofwaardigheid over? Sinn Féin was volgens Grogan dan ook ironisch genoeg de overwinnaar van ‘de Orangistische coup van Drumcree’. Grogan stelde de Britse regering verantwoordelijk. Wat gebeurd was in Drumcree werd verschillende malen voorspeld, en ondanks oproepen om een onafhankelijke commissie op te richten die de kwestie van de parades moest bekijken, reageerde de Britse regering niet. Bovendien waren er geruchten dat Major, onder druk van enkele ministers, Annesley had opgedragen de mars toch toe te laten en te buigen voor het geweld. Grogan vond dat als dat het geval was, Major bewezen had onkundig te zijn wat betreft Noord-Ierland, en dat hij de situatie volledig verkeerd had ingeschat.[259]
Suzanne Breen bekeek de mars in Belfast en merkte op dat de Twelfth een feestdag was voor de Orangisten, maar een dag van bezetting voor de katholieke gemeenschap. Ze vestigde er de aandacht op dat de Oranje Orde discriminerend was, geen katholieken of protestanten met katholieken getrouwd mochten er lid van worden. Zoals tijdens alle jaren waren ook nu vele loyalistische jongeren, vol met tatoeages, al vroeg dronken en was hun gedrag bedenkelijk.
Jim Cusack toonde ook aan dat de Oranje Orde een religieus en politiek extremistische beweging was. Een spreker in Belfast zag de toekomst somber in omdat de volgende premier hoogst waarschijnlijk Tony Blair zou zijn, en zijn vrouw was Rooms-katholiek. Hij vond daarom dat Blair zijn ziel aan de duivel had verkocht.[260]
Andy Pollak probeerde een antwoord te vinden op de vraag waarom de Oranje Orde Noord-Ierland op de rand van burgeroorlog bracht om enkele meters te kunnen wandelen. Volgens hem hadden de unionisten schrik over de uitkomst van de vredesbesprekingen. Drumcree was symbolisch erg belangrijk voor mensen met een anti-katholieke en een anti-nationalistische mentaliteit. De Oranje Orde werd namelijk opgericht nabij Portadown en de eerste mars was die naar de Drumcree kerk in 1807. Portadown was voor de Orde dus het absolute centrum voor Orangisme. Bovendien was er nog het element van de oorlog voor territoria. Protestanten waren in de loop van de jaren steeds verder van de grens met Ierland gaan wonen, maar zeiden nooit hun citadel, Portadown dus, aan de katholieken te zullen overgeven. Voor vele mensen was dit belang aan symbolisme onbegrijpelijk, maar in verdeelde regio’s, zoals ook de Balkan, was dit vanzelfsprekend.
Paul O’Kane had het over de zware economische verliezen dat Noord-Ierland door de voorbije dagen had geleden. Niet alleen werden verschillende winkels vernietigd, maar ook het imago van Noord-Ierland kreeg een grote knauw. Toeristen en investeerders zouden wegblijven, zo dacht hij, na het zien van de beelden die gans de wereld rond waren geweest, en dat nadat beiden Noord-Ierland net hadden gevonden sinds het staakt-het-vuren.[261]
De speeches na de meeste Oranjemarsen waren uiteraard meestal over hun recht om te marcheren. De marsen verliepen rustig, Gerry Moriarty vond de mars in Tandragee (County Armagh) een vrolijke bedoening, zoals de meeste parades van de Twelfth dat zijn. Hij vond dit een dag waarin de protestanten hun cultuur konden vieren en uiten.[262]
Na de Twelfth
Zoals in andere jaren na de Twelfth, verdwenen de Oranjemarsen uit de aandacht van de pers. Deze keer bleef Noord-Ierland wel het hoofdnieuws vormen, maar dan door een bomaanslag in een hotel in Enniskillen waar net een trouwfeest aan de gang was, waarschijnlijk uitgevoerd door de IRA. Uiteraard werd die aanslag als een reactie op de voorbije dagen geïnterpreteerd.
Pol Van Mossevelde in de ‘De Standaard’ vermoedde dat een splintergroepering van de IRA verantwoordelijk was voor de bomaanslag, aangezien de IRA zelf alle betrokkenheid ontkende. Er vielen slechts enkele gewonden omdat de politie kort voor de ontploffing een waarschuwing had gekregen en tijdig kon ingrijpen. De loyalistische milities lieten weten dat ze mogelijk hun staakt-het-vuren zouden beëindigen. Intussen bleven de rellen in Belfast en Londonderry in alle hevigheid voortduren. In de Bogside koste het geweld het leven aan een katholiek. Deze en de voorbije gebeurtenissen maakte volgens Van Mossevelde een puinhoop van het Noord-Ierse vredesproces.[263]
Evita Neefs waarschuwde dat de situatie nu veel explosiever was dan die op het einde van de jaren zestig. Toen keerden de katholieken zich naar de IRA voor bescherming, omdat de RUC niet ingreep toen hun huizen werden platgebrand. Ze zouden nu hetzelfde kunnen doen. Toen was de IRA echter nog slecht georganiseerd en bewapend, maar ze groeide uit tot één van de best georganiseerde, bewapende en gefinancierde terreurbewegingen ter wereld. Volgens Neefs was het de partijdigheid van de RUC die het door onder andere John Hume (SDLP voorzitter) opgebouwde vredesproces vernietigde. De katholieken zouden al 25 jaar vragen naar een hervorming van de politiemacht, maar nog steeds was meer dan 90% van de agenten protestants, al had dat ook te maken met het feit dat katholieken niet wilden of durfden toetreden tot het korps.[264]
Ook ‘The Times’ en ‘The Irish Times’ waren ervan overtuigd dat de bom, na al die problemen rond de marsen, wellicht het einde betekende voor het vredesoverleg. Bovendien was de relatie tussen Dublin en Londen op een dieptepunt gekomen sinds de plotse ommezwaai van de RUC in Portadown. Het was de eerste republikeinse bom op Noord-Iers grondgebied sinds het staakt-het-vuren van 1994. Beide kranten vermoedden dat het wel de IRA was die achter de bomaanslag zat. Daarvoor baseerden ze zich op de ordediensten van zowel Noord-Ierland als Ierland, al ontkende Adams. Het UVF liet weten dat haar staakt-het-vuren bedreigd was. De Ierse premier Bruton veroordeelde de aanslag, maar de minister van buitenlandse zaken, Spring, bleef zijn kritiek spuien op de Britse regering omdat die Dublin niet had geraadpleegd tijdens de impasse in Drumcree. Hugh Annesley bleef zijn beslissing om de Orangisten dan toch door te laten, verdedigen, ook al handelde hij onder druk van de Britse regering. Volgens hem was dit de enige mogelijkheid om een bloedbad te vermijden. Zowel ‘The Times’ als ‘The Irish Times’ bleven hem verwijten dat de RUC niet goed voorbereid was op de Oranjemarsen, al was wat gebeurde meermaals voorspeld.[265]
‘The Economist’ sprak van een uitgedoofd vredesproces. De politici van de unionistische partijen, ook van de gematigdere UUP, hadden geen afstand willen nemen van het geweld dat door de Orangisten werd begonnen. Integendeel, door hun sterke toespraken droegen ze er nog toe bij. De Ierse en Britse regering hadden tekens getoond van heftigheid en incompetentie. De boze reactie van de katholieken op het gebeuren vond ‘The Economist’ begrijpelijk, maar het geweld kon volgens het blad niet worden goedgekeurd. Nochtans was dat te voorspellen, samen met de bom die Enniskillen trof. Alleen al die voorspelbaarheid toonde aan hoe slecht het er aan toe ging in Noord-Ierland.[266]
Uit de kranten van 16 juli bleek dat de rust eindelijk stilaan aan het terugkeren was. De Oranjemarsen van 1996 waren één van de meest incidentrijke ooit. Nieuwe problemen kwamen zich echter al aanmelden. In de maand augustus gingen traditioneel andere loyalistische organisaties de straat op. Meestal verliepen die marsen wat rustiger dan die van de politiek machtige Oranje Orde, maar de gemoederen waren zo opgehitst dat ook die met heel wat moeilijkheden verliepen. Het pessimisme in Noord-Ierland kreeg steeds meer de bovenhand, hoezeer premier Major ook probeerde vooruitgang te boeken in het vredesoverleg.
Het was wachten tot na de verkiezingen van 1 mei 1997 en het herstel van het staakt-het-vuren van de IRA eer er van echte vredesonderhandelingen kon worden gesproken. Voor het eerst mocht ook Sinn Féin meedoen. De nieuwe premier Tony Blair van de Labour Party hoefde niet te rekenen op de steun van de UUP en was zo meer bij machte om de unionisten onder druk te zetten in plaats van omgekeerd. Ook president Clinton liet zijn invloed gelden en George Mitchell was tot op het einde de voorzitter van de onderhandelingen.
Op goede vrijdag 10 april 1998 werd eindelijk een akkoord getekend, ruim vier jaar na de Downing Street Declaration, die de aanzet tot de onderhandelingen was geweest en wiens principes erin verwerkt zaten. De DUP van Ian Paisley verzette zich ertegen, de UUP was verdeeld maar voorzitter David Trimble zette er mee zijn schouders onder. De Oranje Orde verzette zich ook tegen het akkoord, maar dat verhinderde niet dat de UUP haar fiat gaf. Daaruit bleek alweer hoe de macht van de Orde aan het tanen was.
Met het verdrag werden een Noord-Ierse assemblee en een Noord-Ierse regering opgezet. David Trimble werd premier, John Hume (SDLP), vaak gezien als architect van het akkoord, werd vice-premier. De katholieken kregen garanties voor machtsdeling en ook Dublin mocht haar rol in het noorden spelen. Daartoe zou een nieuwe Anglo-Ierse raad worden opgericht Via referenda keurden de Noord-Ieren het akkoord goed en schrapte de republiek haar twee zo gehate artikels uit de grondwet.
Hoe enthousiast de reactie overal ook was, ‘The Troubles’ waren daarmee nog niet voorbij. Verzoening tussen twee bevolkingsgroepen komt niet zomaar met een verdrag, en er was ook nog veel weerstand tegen het bereikte akkoord, zoals van de Oranje Orde. De Oranjemarsen in Portadown van 1998 bewezen dat op een pijnlijke manier. Voor de Oranjemarsen moest dringend nog een oplossing gezocht worden.[267]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[182] W. D. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 141-145.
[183] T. P. COOGAN, op.cit., pp. 553-555.
[184] G. MORIARTY, “85,000 to reaffirm link with Britain tomorrow”, The Irish Times, 11.7.1994/4.
[185] N. WATT, “Orangemen march to a different drum in republic streets”, The Times, 11.7.1994/9.
[186] C. O’CLERY and D. GRAGAN, “Reynolds, Major to decide on summit”, The Irish Times, 13.7.1994/1.
[187] The Irish Times, 13.7.1994/4-5.
[188] T.P. COOGAN, op.cit., pp. 556-558.
[189] Ibid., pp. 461-463.
[190] Ibid., pp. 471-473.
[191] S. BREEN, “RUC blocks Orange march for fifth time”, The Irish Times, 3.7.1995/6.
[192] M. O’HALLORAN, “‘Hints of compromise’ emerge on parades”, The Irish Times, 3.7.1995/6.
[194] “Emotional release”, The Economist, 8.7.1995/39.
[195] G. MORIARTY, “Loyalists in clash with RUC after Orange demonstration”, The Irish Times, 6.7.1995/6
FVDB, “Londen en Washington manen Sinn Féin aan tot ontwapening”, De Standaard, 7.7.1995/3.
[196] “Residents to challenge planned Orange parade”, The Irish Times, 5.7.1995/7.
[197] “Orange parade opponents organise protest march”, The Irish Times, 7.7.1995/6.
[198] S. BREEN, “Offer on Orange marches rejected”, The Irish Times, 7.7.1995/6.
[199] G. MORIARTY, “Orangemen and RUC in overnight stand-off”, The Irish Times, 10.7.1995/1.
[200] N. WATT, “Marchers vow to hold out ‘for hours, weeks, months’”, The Times, 11.7.1995/4.
[201] “Orangistenmars zware proef voor vredesproces in Noord-Ierland”, De Standaard, 11.7.1995/4.
[202] G. MORIARTY, “RUC and Orangemen strike deal after serious rioting over march”, The Irish Times, 11.7.1995/1.
[203] G. MORIARTY, “North is hoping to get past the Twelfth in peace”, The Irish Times, 11.7.1995/4.
[204] “Met stille trom door Portadown”, De Standaard, 12.7.1995/3.
[205] N. WATT, “Loyalist march prompts fears of confrontation”, The Times, 12.7.1995/1-2.
[206] P. BEW, “Orange is not the only order”, The Irish Times, 12.7.1995/16.
[207] G. MORIARTY, “100.000 Orangemen expected to march amid further fear of conflict”, The Irish Times, 12.7.1995/1.
[208] G. MORIARTY, “Green light shines for Orangemen as compromise ends Garvaghy drama”, The Irish Times, 12.7.1995/7.
[209] N. WATT and B. FROST, “Adams threat to end peace process”, The Times, 2.7.1995/2.
[210] M. M. TYNAN, S. BREEN and G. MORIARTY, “Coalition protests at RUC handling of march”, The Irish Times, 13.7.1995/1.
[211] The Irish Times, 13.7.1995/8-9.
[212] “Ulster’s stalled peace”, The Economist, 15.7.1995/13-14.
[213] “Look, someone’s blinked”, The Economist, 2.12.1995/39.
[214] “On target in Ulster?”, The Economist, 27.1.1996/14.
[215] “Still hope for Ulster’s peace”, The Economist, 17.2.1996/13-14.
[216] “Back from the brink?”, The Economist, 2.3.1996/31-32.
“Storm clouds”, The Economist, 9.3.1996/44.
[217] “Not much to smile about”, The Economist, 8.6.1996/39-40.
[218] “Point of disorder”, The Economist, 15.7.1996/35.
[219] “The mirage of peace”, The Economist, 22.6.1996/15-16.
[220] “Mistaken identity”, The Economist, 13.4.1996/33-34.
[221] S. BREEN, “Orangemen hold protest over ban on marching through nationalist area on their way to Somme commemoration”, The Irish Times, 1.7.1996/5.
[222] S. BREEN, “Survey endorses position of lower Ormeau community group”, The Irish Times, 2.7.1996/8.
[223] S. BREEN, “RUC may re-route Orange parade in Portadown set for weekend”, The Irish Times, 4.7.1996/8.
[224] G. MORIARTY, “Drumcree accord unlikely as tension increases”, The Irish Times, 5.7.1996/6.
[225] G. MORIARTY, “March stand-off could threaten ‘fragile peace’”, The Irish Times, 6.7.1996/1.
[226] S. BREEN, “Stand-off likely on Drumcree Orange parade”, The Irish Times, 6.7.1996/6.
[227] N. WATTS, “Loyalist protesters block Ulster roads”, The Times, 8.7.1996/1-2.
[228] “Schermutselingen tussen politie en leden van Orange Order”, De Standaard, 8.7.1996/4.
E. NEEFS, “Jaarlijks trekken 3.500 optochten door Noord-Ierland”, De Standaard, 8.7.1996/4.
[229] G. MORIARTY, “Tense stand-off as RUC blocks Portadown march”, The Irish Times, 8.7.1996/1.
[230] “Spanning blijft in Portadown”, De Standaard, 9.7.1996/5.
[231] N. WATT and A. MAGEE, “Ulster tension rises after killing of taxi driver”, The Irish Times, 9.7.1996/1-2.
[232] N. WATT, “Shooting victim’s family blames Unionist leaders”, The Times, 9.7.1996/2
[233] G. MORIARTY, “Violence flares across North as Drumcree confrontation spreads”, The Irish Times, 9.7.1996/1.
[234] Irish National Liberation Army: een extreme splintergroep van de IRA, gesticht in 1975.
[235] The Irish Times, 9.7.1996/8.
[236] E. NEEFS, “Noord-Ierland draait klok kwarteeuw terug”, De Standaard, 10.7.1996/1.
[237] N. WATT, A. MAGEE, A. LEATHLEY, “1,000 troops flying to join Ulster forces”, The Times, 10.7.1996/1.
[238] D. GROGAN, “NI crisis deepens as RUC line broken in Drumcree”, The Irish Times, 10.7.1996/1.
[239] F. MILLAR, “London to send 1,000 extra troops to North”, The Irish Times, 10.7.1996/1.
[240] “Noord-Ierse protestanten jagen katholieke gezinnen uit huizen”, De Standaard, 11.7.1996/5.
[241] N. WATT and A. MAGEE, “Church leaders seek to reduce Ulster tension”, The Times, 11.7.1996/1-5.
[242] M. GOVE, “Fear and frustration fuel Drumcree stand”, The Times, 11.7.1996/5.
[243] D. GROGAN, “North tension mounts as major Drumcree confrontation feared”, The Irish Times, 11.7.1996/1.
M. O’HALLORAN and G. MORIARTY, “Cardinal meets residents in attempt to end impasse”, The Irish Times, 11.7.1996/1.
[244] The Irish Times, 11.7.1996/8-9.
[245] P. VAN MOSSEVELDE, “Belfast verandert in spookstad”, De Standaard, 12.7.1996/1.
[246] E. NEEFS, “Heden is 8 eeuwen oud”, De Standaard, 12.7.1996/6.
[247] “Protestanten voelen zich belegerd”, De Standaard, 12.7.1996/6.
[248] N. WATT, A. MAGEE and A. LEATHLEY, “Catholics riot after Orange marchers win”, The Times, 12.7.1996/1.
[249] M. GOVE, “Nationalist mood worsens as loyalist tempers abate”, The Times, 12.7.1996/2.
[250] D. GROGAN and M. CAREY, “Three RUC men wounded in north Belfast shootings”, The Irish Times, 12.7.1996/1.
[251] The Irish Times, 12.7.1996/6,8,9
[252] “The rule of law”, The Economist, 13.7.1996.
[253] P. VAN MOSSEVELDE, “Noordierse katholieken reageren vol woede”, De Standaard, 13.7.1996/1.
[254] N. WATT, “Major insists Ulster talks will go on”, The Times, 13.7.1996/1.
[255] N. WATT, “Dublin vents republican fury over RUC tactics on parades”, The Times, 13.7.1996/10.
[256] M. GOVE, “After Orange drums fade, nationalists march in step”, 13.7.1996/10.
[257] G. KENNEDY, F. MILLAR and M. BRENNOCK, “Bruton calls Britain to account for street violence in the North”, The Irish Times, 13.7.1996/1.
[258] D. GROGAN, S. BREEN and F. McNALLY, “Violence spreads in Northern nationalist areas after marches”, The Irish Times, 13.7.1996/1.
[259] The Irish Times, 13.7.1996/8.
[260] The Irish Times, 13.7.1996/9.
[261] The Irish Times, 13.7.1996/10.
[262] The Irish Times, 13.7.1996/11.
[263] P. VAN MOSSEVELDE, “Van Noord-Iers vredesproces rest alleen puin”, De Standaard, 15.7.1996/1.
[264] E. NEEFS, “Noord-Iers vredesproces aan scherven”, De Standaard, 15.7.1996/4.
[265] The Irish Times, 15.7.1996/1.
The Times, 15.7.1996/1.
[266] “Starting again in Ulster”, The Economist, 20.7.1996/14.
[267] De Standaard, 10.4.1998/1 en 5.
The Times, 10.4.1998/1,4-6 and 23.