Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:

Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

DEEL 3: METHODOLOGIE VAN DE INHOUDSANALYSE

I. Theoretische instrumenten voor persanalyse

I. 1. Inleiding

Er bestaat een grote hoeveelheid aan theoretisch materiaal rond het onderwerp van de persanalyse. Hierbij wordt zowel de eigenlijke berichtgeving bestudeerd, als de (beste) manier om de processen die tot een berichtgeving leiden te begrijpen [1].

Misschien kunnen we het best het proces van persanalyse beschrijven vanuit een circulair model, waarbij alle aspecten van het onderzoek met elkaar verbonden zijn in een vicieuze cirkel, met wederzijds oorzakelijke verbanden.

De eerste fase betreft het  onderzoeksproces dat feiten in berichten omzet. Het zijn deze berichten die het onderzoeksonderwerp vormen van de inhoudelijke persanalyse.

De theoretische en methodologische diversiteit komt in de eerste plaats voort uit de dubbelzinnigheid, de verscheidenheid en de veelheid van de inhoud van de berichten zelf.

Een tweede aspect dat de variëteit binnen de theoretische omkadering en de vele manieren om een persstudie aan te vangen verklaart, is te vinden in de uiteenlopende methodes, die dan weer bepaald worden door de veelvuldige doelstellingen en functies die ieder van deze methodes hebben.

Deze doelstellingen hebben allen echter een belangrijke gemeenschappelijkheid, namelijk het feit dat zij allen de relatie trachten na te gaan tussen wat wordt voorgesteld en de historische “realiteit”.

 

Deze verschillende doelstellingen vertrekken ieder vanuit een geheel eigen context, een algemene kennis en uiteenlopende vooronderstellingen, die niet altijd met elkaar in overeenstemming zijn. Zo kan de persberichtgeving bijvoorbeeld onmogelijk als reflectie én als indicator van een maatschappij beschouwd worden (vanuit het oogpunt dat zij de oorzaak van sociale en culturele waarden is). Noch kan zij op hetzelfde moment aanbieden wat het publiek wenst en tevens zélf vorm geven aan de culturele en sociale waarden van een volk. Het idee dat de pers een sociale en culturele indicator zou zijn, staat dan weer in scherpe tegenstelling met de idee dat zij door haar organisatorische structuur vervreemdend werkt op de maatschappij. Of nog: hoe meer de pers beschouwd wordt als cultureel bepalend, hoe minder zij gevormd kan worden door de specifieke kenmerken van het productieproces zelf.

 

Gezien de vele doelstellingen van de analyses, staan hier dan ook minstens evenveel  divergerende hypotheses tegenover.

Deze hypotheses kunnen zowel betrekking hebben op de inhoud van de berichten zelf, als  op het nieuwsvormingsproces dat feiten tot bericht omzet. Onderzoek naar dit proces gebeurt a-priori vanuit verschillende nieuwstheorieën (zie later).

Hiermee wordt het circulair model gesloten en komen we terug bij ons beginpunt uit, namelijk de berichtgeving van de pers over feiten uit de realiteit.

 

Het eerste aspect van dit circulair model, de feiten, werd in het tweede hoofdstuk van deze scriptie grondig besproken. In het tweede deel werd dan weer een overzicht gegeven van de context en de vooronderstellingen die de doelstellingen van persanalyse bepalen.

In dit derde hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de specifieke analyse, methode, doelstelling en hypotheses die in deze scriptie worden toegepast.

 

I. 2. Benaderingen van nieuwsonderzoek:  

De nieuwstheorieën

Alvorens van start te gaan met de persanalyse zelf, volgt eerst een kort overzicht van de belangrijkste evoluties die het moderne nieuwsonderzoek hebben bepaald. Deze ontwikkeling kan  gezien worden als een structuur met concentrische kringen, waarbij elk type onderzoek een verruiming van het onderzoeksveld nastreeft en er een bijkomende dimensie aan verschaft.

Tot een eerste type onderzoek m.b.t. het nieuwswordingsproces behoort de psychologische benadering [2]. Deze benadering richt zich op de gedragingen van individuele informatieve “sluiswachters” binnen de nieuwsstroom.

Een eerste belangrijke bijdrage werd geleverd door Einar Ostgaard met zijn indeling in twee categorieën van factoren: de interne (factoren die in het nieuwsproces zelf besloten liggen) en de externe (factoren die het nieuwsproductieproces van buitenaf beïnvloeden) [3]. Hij gaat vooral in op drie externe criteria (de identificatie, de simplificatie en het sensationalisme), waarop door Galtung & Ruge is verder gebouwd [4].

Deze onderzoekers hebben de bijdrage van de pers aan ons wereldbeeld samengevat in een schema, waarin zij tussen het ogenblik waarop gebeurtenissen plaatsvinden en het uiteindelijk beeld ervan bij de lezers, een aantal fasen onderscheiden, die aanleiding geven tot selectie en vervorming. De studie van Galtung & Ruge beperkt zich echter slechts tot de eerste helft van deze nieuwsketen (de wijze waarop gebeurtenissen tot nieuws worden).

O. Sande bouwde de nieuwswaardetheorie van Galtung en Ruge verder uit door gelijktijdig een enquête onder de bevolking uit te voeren [5]. Hij zocht  naar verbanden tussen de berichtgeving en het beeld van het publiek en betrok dus het geheel van de nieuwsketen in zijn onderzoek.

Ook K.E. Rosengren heeft baanbrekend werk verricht [6]. Hij pleitte vooral voor het gebruik van extramediale data in het onderzoek: data die zo onafhankelijk mogelijk, los van alle door de pers gepresenteerde berichten, moeten verzameld worden.

W. Schulz vroeg zich dan weer af of de gebruikte extramediale bronnen van  Rosengren wel degelijk meer realiteitswaarde bezitten dan de nieuwsberichten zelf [7]. Hij heroriënteerde de onderzoeksvraag door de functie van het nieuws na te gaan. Hij gaat ervan uit dat nieuwsberichten interpretaties zijn van de werkelijkheid: zij geven niet een beeld van de werkelijkheid, maar eerder van een realiteit die voldoet aan bepaalde normen. Als we nieuws als een definitie van de realiteit opvatten, dan luiden de uitgangsvragen van mogelijk onderzoek dus: welke kenmerken bezit de door de pers getekende wereld? Welke zijn de criteria van selectie, interpretatie en zingeving van die realiteit? Hierdoor overstijgt Schulz de psychologische invalshoek van Galtung & Ruge en verwijst hij reeds naar de meer sociologische en antropologische benaderingen die vooral in de jaren zeventig en tachtig aan bod komen. Hiermee komen we dan bij andere belangrijke onderzoeksmethodes die zich vooral richten op de relatie nieuws, maatschappij en cultuur [8].

Hier wordt de pers als bronnenmateriaal beschouwd en als één van de meest volumineuze en meest toegankelijke maatschappelijke duidingen.

Deze benadering vertrekt eigenlijk vanuit de vooronderstelling dat zowel veranderingen als regelmaat in persberichtgeving een betrouwbare reflectie vormen van belangrijke kenmerken van een cultuur en/of maatschappij. Het doel is meestal het nagaan van vooropgestelde hypothesen rond het effect van pers op maatschappij, maar het betreft ook een specifieke methode voor het onderzoek naar sociale verandering en voor de vergelijking van verschillende nationale gemeenschappen en culturen.

De socio-culturele indicator kan zowel gezien worden als oorzaak, effect, allebei of geen van beiden (waarmee we weer eens de circulariteit van het personderzoek bevestigen). Het betreft een methode die tracht historische veranderingen in maatschappijen te doen correleren met overheersende thema’s, onderwerpen en beeldvorming van de persinhoud. Deze analysemethode kent een belangrijke ontwikkeling gedurende de jaren ‘70-’80, vanuit twee belangrijke invalshoeken: de sociologie en de culturele antropologie [9].

De sociologische benadering bestudeert vooral de wijze waarop de pers met een bepaalde gebeurtenis uit de realiteit omspringt. Zij erkent de uitgangspunten van de psychologische benadering, maar plaatst het onderzoek binnen een ruimere context [10].

Zij beschouwt nieuws als een “interpretatieve creatie” en tracht een vergelijking te maken tussen wat er in de werkelijkheid gebeurt en wat erover door de pers wordt voorgesteld. Ook leggen ze zich toe op het onderzoek van langdurige en structurele processen die het nieuwsproductieproces bepalen. Belangrijke studies zijn o.a. gemaakt door Peter Golding (’82), die beweerde dat zowel de structuur van het nieuwsproductieproces als de routinematige handelingen van journalisten op zich reeds nieuws produceren en selecteren [11]. Hij ontkent het bestaan van (psychologische) nieuwsfactoren van Galtung en Ruge niet, maar betwist dat deze de werking van het nieuwsproces zouden verklaren.

Een ander interessant onderzoek is geleverd door  David Altheide (’74) die stelt dat de selectie van nieuws enkel bepaald wordt door praktische organisatorische situaties [12]. Volgens Gaye Tuchman (’78) is het produceren van nieuws dan weer niet het construeren van een beeld van de realiteit, maar het creëren van de realiteit zelf [13]. Herbert Gans (’79) gaat nog dieper in op de wijze waarop journalisten hun eigen werk verklaren [14]. Hij plaatst zijn onderzoek in een breder kader waarbinnen ook externe factoren een rol spelen. Volgens hem is de informatieoverdracht van nieuwsbronnen naar het publiek een tweezijdig proces, bestaande uit het proces dat de journalisten met de bronnen verbindt en de band die bestaat tussen de journalisten en het publiek.

 Ook de analyse die zich richt tot het bestuderen van de intenties, de gedragingen en de verwachtingen van de makers t.o.v. het publiek, is een veelvoorkomende sociologische benadering. Hier wordt dieper ingegaan op de sociale origine, de sociale klasse en het milieu van de krant zelf, of liever, van de organisatorische omstandigheden waarin de persberichtgeving tot stand komt.

Tot slot dient nog vermeld te worden dat een analyse ook betrekking kan hebben op het effect en de impact van een berichtgeving. Of zij kan eenvoudigweg de persinhoud op zich (gebruik van taal en vormen) tot onderwerp van studie hebben.

De tweede benadering die de relatie tussen nieuws, maatschappij en cultuur belicht, is de culturalistisch-antropologische [15]. Deze erkent het belang van de voorgaande zienswijzen, maar wil er nog iets aan toe voegen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de nieuwsproductie veel gemeen heeft met andere sociale bezigheden die op een routinebasis plaatsvinden in een formele institutionele omgeving. Zij zien nieuws als een “verhaal”. Het nieuwsproductieproces zou hierbij een grote bijdrage leveren aan de maatschappelijke ideologisering (de wijze waarop kennis, ideeën en informatie worden doorgegeven). Het gaat hier dus om een nog algemenere invalshoek op de sociale werkelijkheid met sterke affectieve en subjectieve componenten. Een dergelijke visie overstijgt de traditionele onderzoeksmethodes, die zich voornamelijk bezig houden met “transmissie” problemen (vragen in verband met de selectie, de vertaling, de controle, de keuze, het effect, de “rationalistische aspecten van het nieuws dus). De impact van het nieuws ligt volgens deze culturalistische onderzoekers echter achter deze rationalistische dimensie van het nieuws en is meer van fundamenteel subjectieve of ideologische aard [16].

In dit soort nieuwsonderzoek wordt de stelling verdedigd dat nieuws fungeert als een maker van mythen; nieuws als één van de ideologische mechanismen waarmee mythische “boodschappen” worden doorgegeven, niet alleen via inhoud maar tevens via structuur.

Het is in dit kader dat het concept “beeldvorming” opduikt. Dit zou men kunnen omschrijven als een cultureel proces waarbij individuen en/of sociale groeperingen op basis van contacten en relaties met de “omgevingsobjecten” de “werkelijkheid” interpreteren en dit “beeld” vervolgens aan de eigen werkelijkheid aanpassen [17]. Beeldvorming gebeurt dus niet enkel op basis van de zichtbare en natuurlijke omgeving, maar vooral op basis van de normatieve context. Het is dus de constructie van een collectieve en subjectieve werkelijkheid. De “werkelijkheid” kan dan gezien worden vanuit een door bepaalde waarden geconstitueerde en gecultiveerde realiteit waarin het waardensysteem en het sociale systeem volledig met elkaar vervlochten zijn. De nieuwsmedia vormen hierin de instituties die de nieuwe betekenissystemen op rituele wijze binnen de gemeenschap doorgeven [18].

I. 3. Analysemethodes:

 

De tekstanalyse

 

De sleutelvraag blijft echter waar de betekenis van een nieuwsbericht werkelijk te vinden is. Dienen we die te zoeken in het gebruik van de taal en de gebruikte vormen? Vinden we die eerder in het door het medium zelf vooropgestelde doel, of moeten we deze zoeken in de onvoorspelbare respons en interpretatie van het publiek? De keuze tussen deze drie niveaus komt neer op het toekennen van de primaire accentuering van de gebruikte onderzoekmethode en is dus van cruciaal belang bij het omschrijven van de methodologie [19].

Nieuwsteksten dienen in de eerste plaats als “tekst” behandeld te worden. Een persanalyse die zich richt naar de inhoud van nieuwsteksten, moet dus eerst en vooral de tekstuele waarde en het specifieke taalgebruik van nieuwsteksten onderzoeken. Taal is een betekenissysteem en één van de belangrijke kaders waarbinnen  we bepaalde gegevens kunnen interpreteren [20].

De analyse die in deze scriptie wordt toegepast, zoekt de betekenis van de tekst dan ook in de tekst zelf (de tekstuele betekenis).  Het betreft de soort inhoudsanalyse, zoals deze gedeeltelijk theoretisch beschreven is door K.E. Rosengren in zijn werk [21] en die zowel de socio-culturele als de psychologische aspecten van het nieuwswordingsproces erkent. Hij onderzoekt zowel de individuele gedragingen van de “sluiswachters” en selectiefactoren, als de wijze waarop de pers met een bepaalde gebeurtenis uit de realiteit omspringt vanuit een specifieke context.

In zijn werk “Advanced in Content Analysis”, bespreekt de auteur K.E. Rosengren de verschillende benaderingen en onderzoeksmethodes die uitgaan van een tekstuele analyse van nieuwsartikelen [22].

De auteur beschouwt tekstuele analyse en interpretatie als een soort model-opbouw, waarbij drie verschillende benaderingen mogelijk zijn [23]:

·    De traditionele inhoudsanalyse: er bestaat een relatie tussen de frequentie van de linguïstische eenheden en de interesse van de tekstschrijver.

·    De structurele/semiologische analyse: een tekst bevat een eigen, specifieke, intrinsieke, objectieve betekenis, die losstaat van de duidelijke intentie van de zender of de selectieve interpretatie van de onderzoeker.

·    De semantische analyse: erkent de idee van “correcte” tekstinterpretatie en benadrukt het grote belang van verschillende soorten context.

·     De hermeneutische analyse: de tekst zelf is de methode die de interpretatie ervan regelt.

De verschillende tekstuele benaderingen hebben elk een ander concept van “tekst” (de semiotische, de linguïstieke en de letterlijke tekst) en “context” (de linguïstieke, de structurele en de inhoudelijke context).

Ook dient de betekenis van een tekst volgens de auteur benadert te worden vanuit de verschillende soorten betrokkenheid die met de geschreven teksten bestaan. Zo kan de betekenis van een tekst geïdentificeerd worden met de zender, de consument, de onderzoeker of de tekst zelf.

De twee overheersende onderzoeksmethodes binnen dit kader zijn de inhoudsanalyse (zie verder) en de structurele semiologische methode. De eerste sluit aan bij de algemene pool van duidelijke en ondubbelzinnige classificatie, de laatste bij de pool van een meer literaire benadering, waarbij betekenis niet voortkomt uit kwantitatieve gegevens maar eerder uit de relaties en de opposities van tekst en context in het algemeen.

De structuralistische benadering heeft zich ontwikkeld vanuit de linguïstiek van de Saussure. Deze verbindt elementen uit de structurele antropologie met de linguïstiek. Zij richt zich niet enkel tot de conventionele verbale taal, maar tevens tot om het even welk tekensysteem dat kenmerken bevat van taal.

Bij de structurele benadering zal de aandacht meer gericht zijn op de latente (en minder de manifeste) inhoud; zij werkt dus op een heel andere manier dan de traditionele benadering. Deze methode verwerpt de stelling dat het mogelijk is een systeem op te bouwen waarin een gegeven element in de inhoud van het bericht precies hetzelfde betekent als in de realiteit, voor het publiek als voor de onderzoeker.

Persberichtgeving bestaat uit meerdere teksten, met een zekere gestandaardiseerde en repetitieve vorm. Deze zijn samengesteld op basis van bepaalde gestileerde conventies en codes, die vaak voortkomen uit bestaande culturele mythes en beeldvorming. De toepassing van de structurele/semiologische analyse biedt ons de mogelijkheid veel meer uit de onderliggende betekenis van een tekst te halen dan bij het louter volgen van de grammaticale regels van de taal.

Het is een methode die in hoge mate de culturele betekenis van de pers kan achterhalen, door zowel de productie, als het effect te benadrukken. Zij biedt een evaluatieve benadering die helpt de ideologisering en verzuiling van een bepaald persmedium te ontbloten[24].

I. 3. 1. De inhoudsanalyse

De inhoudsanalyse mag niet opgevat worden als de methode om de inhoud van het materiaal te reconstrueren. De onderzochte inhoud wordt namelijk steeds onderzocht vanuit een bepaald perspectief [25].

Holsti (1969) heeft de toepassing van de inhoudsanalyse gekoppeld aan het algemene model van communicatie [26]. Dit brengt ons tot de klassiek geworden onderzoeksformule: Wie zegt Wat, Waarom en Hoe, tot Wie en met Welke effecten.

Inhoudsanalyse richt zich dus in feite niet zozeer naar de inhoud op zich, als wel naar de inhoudskenmerken die deze inhoud typeren.

 

De moderne methodes voor de inhoudsanalyse van persberichtgeving kunnen gesitueerd worden tussen twee uiteenlopende en bestaande wijzen van tekstbehandeling [27].

Enerzijds is er de  “onproblematische” beschrijving van een inhoud als een soort typologie van algemeen erkende categorieën; anderzijds is er de evaluatie van voornamelijk subjectieve vormen, morele en esthetische normen van culturele productie. Hiertussen bestaan vele varianten die verschillen in zowel complexiteit, objectiviteit, diepgang, enz…

We kunnen bij al deze varianten van tekstanalyse een aantal gemeenschappelijke kenmerken herkennen. Ten eerste streven zij allen wetenschappelijke betrouwbaarheid na; ten tweede behandelen zij  regelmatige culturele motieven (eerder dan wat cultureel uniek is); ten derde trachten zij  morele of esthetische beoordeling te vermijden; ten vierde zijn al deze methodes eveneens toepasbaar op andere deelgebieden en studies.

Studie van de inhoud leert ons iets over hetgeen de auteurs van deze inhoud bewust wilden mededelen, maar zij kan ook licht werpen op een onderliggende dimensie van tekst. Daarom bestaat het belang van een inhoudsanalyse uit haar secundaire aspecten, de omringende context en de historische ontwikkeling [28].

Een inhoudsanalyse kan dus absoluut niet relevant worden toegepast indien daarbij geen rekening wordt gehouden met de verschillende niveaus die deze context bepalen (zie deel 1). Ook dient men op te passen voor een te systematische veralgemening van het studiemateriaal. Zo gaan veel onderzoekers ervan uit dat persberichtgeving bijzonder gestileerd is, volkomen bepaald door vastgelegde patronen en vooraf bepaalde vormen, of dat de hoofdkenmerken en patronen op een objectieve manier kunnen getypeerd en beschreven worden. Niets is minder waar en ook hier geldt als uitgangspunt het steeds terugkeren naar de context [29].

Anderzijds bestaat er natuurlijk geen twijfel, dat men nooit in staat zal zijn zinnige vragen te stellen en antwoorden te zoeken over persberichtgeving, indien men niet in zekere mate op een veralgemenende manier met de inhoudsanalyse omgaat. Maar men moet zeer duidelijk  zijn over de keuze en de fundering van de analyse waarop de generalisering over de pers in het algemeen wordt gebouwd.

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen inhoudsanalyse zoals die in deze studie zal worden toegepast en de onmiddellijke beoordeling van een inhoud aan de hand van morele waarden en esthetische normen.

Met “inhoudsanalyse” wordt een “onderzoekstechniek bedoeld voor de objectieve en kwantitatieve beschrijving van de evidente inhoud van de berichtgeving”[30].

De term “onderzoekstechniek” wijst op de doelstelling om kennis en inzicht te verschaffen. “Objectief” impliceert dat het onderzoek moet kunnen herhaald worden door andere onderzoekers en dat dezelfde resultaten zouden moeten behaald worden. Daar volledige objectiviteit niet mogelijk is, beperkt men zich in de praktijk tot  intersubjectiviteit, die door personen uit een zelfde milieu op een zelfde manier wordt aangevoeld. Een dergelijk onderzoek berust op een precieze waardering van de indeling van het optreden der elementen.

Een precieze waardering komt in de praktijk overeen met een kwantitatieve benadering van de gegevens. Bij het uitwerken van de analyse is de keuze en omlijning van de categorieën van het grootste belang. Hiervoor dient de context goed gekend te zijn: een analyse kan immers vallen of staan door de aflijning hiervan.

De notie “evidente inhoud” wijst op de duidelijke, onbetwistbare inhoud, het denotatieve niveau zonder enige connotaties, waarbij het onderzochte materiaal representatief moet zijn voor het geheel (wanneer de hoeveelheid materiaal groot is, dan dient gewerkt te worden met steekproeven). De wijze waarop de categorieën gekozen worden, moet systematisch zijn.

 

Bij het analyseren van nieuwsberichtgeving dienen niet enkel semantische elementen opgenomen te worden, maar ook bepaalde elementen van de context die besloten liggen in de identificatiegegevens, de vormgeving…

 

De kwantitatieve gerichtheid is wellicht de belangrijkste vereiste en behoort zonder twijfel tot het wezen van de inhoudsanalyse. De voordelen van een dergelijk onderzoek zijn dat het vrij gemakkelijk uitvoerbaar is, dat het goedkoop is, toegankelijk, dat men grote hoeveelheden gegevens kan onderzoeken en dat het de mogelijkheid biedt de intentionele functie, het product en de uitgevoerde functie met elkaar te vergelijken vanuit cultureel oogpunt. Anderzijds, kan men in dergelijk onderzoek relatief gemakkelijk voorbij gaan aan verborgen inhouden.

Het kwalitatieve aspect van een dergelijke analyse is daarom een moeilijker te omschrijven doelstelling. Aan de ene kant biedt deze een interessante aanvulling bij een kwantitatieve analyse, maar aan de andere kant kunnen de gevolgtrekkingen hieruit bijzonder eenzijdig en manipulatief aangewend worden [31].

I. 3. 1. 1. De kwantitatieve inhoudsanalyse

Deze analysemethode is zonder twijfel de meest toegepaste manier van personderzoek. Zij omvat de volgende stappen [32]:

1)  een selectie maken van de te onderzoeken inhouden;

2) een kader van categorieën op stellen van externe relevante referenties (t.o.v. de doelstelling van het onderzoek);

3)  de onderzoeksunit van de berichtgeving bepalen (woord, zin, item, artikel, afbeelding…);

4)  de frequentie van de verschillende categorieën  per gekozen unit na gaan;

5)  het resultaat als een algemene verdeling van de totaliteit van de referenties laten doorgaan.

Deze techniek is gebaseerd op twee premissen:

·    op de stelling dat het verband tussen de externe referenties en de referenties hiervan in de tekst op een redelijke manier duidelijk, ondubbelzinnig en zichtbaar zijn;

·  op de stelling dat de frequentie van de gekozen referenties op waardevolle wijze de predominante “betekenis” van een tekst op een objectieve manier benadrukken.

Deze methode wordt algemeen als zeer betrouwbaar beschouwd. De resultaten hierbij zijn meestal een statistische verwerking van een grote hoeveelheid aan (kwantitatieve) informatie, die voor ontzettende uiteenlopende studies kan worden gebruikt (o.a. het politieke gedrag van een institutie, staat, volk…).

Toch bevat deze benadering ook beperkingen. Zo houdt de voorafgaandelijke opstelling van een categorieënsysteem het risico in dat de onderzoeker vertrekt vanuit een impliciet bepaald waardensysteem [33]. Daarom dienen de resultaten op zeer voorzichtige wijze geïnterpreteerd te worden. De frequentie van bepaalde categorieën is niet de enige leidraad bij het achterhalen van hun betekenis. Er moet rekening gehouden worden met andere aspecten van de referentiecontext, zoals de interne relaties tussen referenties in de tekst. Deze laatste gaan echter verloren indien men enkel dit soort geabstraheerde analyse toepast op de berichtgeving.

Een andere belangrijke beperking heeft dan weer te maken met routineproblemen, waarbij door de gecodeerde verwerking van veel informatie gedurende een aanhoudende periode een groot deel van de nuancering van de perceptie bij de lezers, verloren gaat [34]. Het overmatig gebruik van categorieën en variabelen is bijzonder vatbaar voor interpretatie en is voor een groot deel bepalend in de uiteindelijke betrouwbaarheid van de analyseresultaten.

Een kwantitatieve inhoudsanalyse richt zich dus vooral op duidelijk aanduidbare en mathematisch verwerkbare gegevens. Om een inhoudsanalyse werkelijk relevantie te verschaffen dient echter ook rekening gehouden te worden met categorieën van een heel andere (kwalitatieve) aard.

Een dergelijke kwalitatieve analyse is heel belangrijk en bijzonder vitaal als aanvulling bij een basis kwantitatief onderzoek, daar zij een veel kritischer en meer betekenisvol beeld geeft van het nieuwsbeeld. Een nadeel van dit soort onderzoek echter is de subjectiviteit ervan [35].

Het gaat hierbij om inhoudelijke tekstanalyse en de interpreterende visie van de onderzoeker ten opzichte van het onderzochte medium. Het is echter bijzonder moeilijk een systematische en sluitende methode te vinden voor dergelijk interpretatief onderzoek.

I. 3. 1. 2. De kwalitatieve inhoudsanalyse

Krippendorff definieert kwalitatieve inhoudsanalyse als een methode om te komen tot betrouwbare en geldige “inferences from data to their context”. In deze definitie staat het interpreterende karakter van de inhoudsanlyse duidelijk centraal [36]: op grond van inhoudskenmerken proberen we iets te weten te komen over de context waarin dat materiaal tot stand is gekomen. Bepaalde patronen van de inhoud worden door de onderzoeker op symbolische wijze opgevat, als indicatoren voor iets buiten het materiaal.

Het kenmerkende van de kwalitatief-interpreterende vorm van inhoudsanalyse is dat deze het alledaagse gezichtspunt verlaat en dat er moet geïnterpreteerd worden om tot relevante kenmerken van de tekst te komen en een vorm te vinden om deze te registreren en te verbinden met de probleemstelling. De nadruk ligt dan ook op het reconstrueren van wat men globaal kan aanduiden als een betekenisstructuur van de tekst [37].

 

I. 3. 1. 2. 1. De discourse analysis

Totnogtoe kan de “discourse analysis” als voornaamste theoretische bijdrage in het veld van de kwalitatieve inhoudsanalyse beschouwd worden [38]. Hoewel hierover geen éénduidige en unieke analysetheorie bestaat, biedt zij een bijzonder interessante en vrij volledige methode voor een dergelijk onderzoek.

De “discourse analysis” is ontstaan in de jaren 80 vanuit een opkomende interesse voor linguïstische, semiotische, culturele en ideologische analyses van nieuwsteksten. Daarbij vormde de vraag op welke wijze nieuwsgebeurtenissen werden omgevormd tot de nieuwsteksten die wij dagelijks lezen. Deze nieuwe analysemethode omvat verschillende ontwikkelingen en integreert meerdere deeldisciplines. Door het samenbrengen van deze deelgebieden biedt zij de mogelijkheid persteksten te bestuderen op een meer expliciete, systematische en interessante manier. Het plaatst nieuws in een breder socio-economisch en cultureel kader en verklaart het als een specifieke sociale en institutionele praktijk.

De “discourse analysis” biedt theoretisch  twee benaderingen tot de inhoudsanalyse van de persberichtgeving: de tekstuele en de contextuele [39].

De tekstuele analyseert op systematische wijze de verschillende structuren van de nieuwstekst op verschillende niveaus (semantisch, syntactisch…).

De contextuele analyse betreft de cognitieve en sociale factoren, condities, beperkingen of gevolgen van dergelijke tekstuele structuren en hun (indirecte) economische, culturele en historische omkadering. Volgens Van Dijk is het onmogelijk te achterhalen hoe nieuws tot stand komt zonder een gedetailleerd onderzoek naar zowel de tekstuele structuren als de contextuele cognitieve aspecten.

Centraal in zijn werk staat het verband tussen de complexe structuren van nieuwsberichtgeving en de cognitieve processen van nieuwsvorming en nieuwsinterpretatie (van de lezers) [40].

De theorieën van Van Dijk vormen in deze studie een onmisbare basis, daar hij de relatie onderzoekt die de macrodimensie (van sociale, culturele en historische structuren) verbindt met het microniveau (zoals die wordt teruggevonden in de nieuwsteksten).

Hij toont op diepgaande wijze aan hoe ideologieën verbonden zijn met cognitieve voorstellingen en hoe deze voorstellingen de basis vormen van nieuwsproductie. Hiermee beklemtoont hij het enorme belang dat de pers speelt in de culturele reproductie.

Van Dijk onthult in zijn werk op magistrale wijze hoe het nieuws zowel sociale als culturele structuren en ideologieën belichaamt via de routineuze nieuwsproductie en via de conventionele structuren van de berichtgeving zelf (thematische opbouw, stijl, woordgebruik…). De invloed en de impact van de pers is daarom eerder indirect en structureel. Zij weerspiegelt geen concrete opinies en overtuigingen, maar vormt een soort forum van publieke conversatie die een algemeen beeld geeft van de sociale, politieke, culturele en economische modellen van maatschappelijke gebeurtenissen [41]. De structuren van de nieuwsberichtgeving op de verschillende niveaus stellen de lezer in staat een eigen interpretatie te ontwikkelen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] K. JENSEN, Making Sense of the News, Aarhus: University Press, 1986, p. 145.

[2] R. MANOFF & M. SCHUDSON (ed.), op.cit., p. 112.

[3] E. OSTGAARD, “Factors Influencing the Flow of News”, Journal of Peace Research, Oslo, 1, 1965, pp. 39-63.

[4] J. GALTUNG & M. RUGE, art.cit., p. 75.

[5] O. SANDE, “The Perception of Foreign News”, Journal of Peace Research, Oslo, 8, 1971, pp. 221-237.

[6] K. E. ROSENGREN, Bias in News. Methods and Concepts, Berlijn, ICA, 1977.

[7] W. SCHULZ, Die Konstruktion von Realität in den Nachrichtenmedien. Analyse der aktuellen Berichterstattung, Freiburg: Karl Alber, 1976, p. 22.

[8] R. MANOFF & M. SCHUDSON (ed.), op.cit., p. 115.

[9] Ibid., p. 120.

[10] Ibid., p. 121.

[11] P. GOLDING & Ph. ELLIOT, op.cit., p. 63.

[12] D. ALTHEIDE, op.cit., p.190.

[13] G. TUCHMANN, Making News: a Study in the Construction of Reality, New York: Free Press, 1978, p. 10.

[14] H. GANS, Deciding What’s News, New York: Vintage, 1979, p.79.

[15] R. MANOFF & M. SCHUDSON (ed.), op.cit., p. 124.

[16] Loc.cit.

[17] D. ALTHEIDE, op.cit., p. 202.

[18] Loc.cit.

[19] K.E. ROSENGREN, Advanced in Content  Analysis, Beverly Hills: Sage Publications, 1981, p. 89.

[20] Ibid., p. 96.

[21] Ibid., p. 93.

[22] K.E. ROSENGREN, op.cit.

[23] Idem, “International News. Methods, Data, Theory”, Journal of Peace Research, 11 (2), 171, pp. 145-156.

[24] D. Mc QUAIL, op.cit., p. 187.

[25] B. BERELSON, Content  Analysis in Communication Research, New York: Free Press, 1952, p. 74.

[26] O. HOLSTI, Content Analysis for the Social Sciences and Humanities, Reading: Addison & Wesley, 1969, p. 142.

[27] B. BERELSON, op.cit., p. 99.

[28] D. Mc QUAIL, op.cit., p. 190.

[29] K. JENSEN, op.cit., p. 69.

[30] B. BERELSON & P. LAZARSFELD, The Analysis of Communication Content, New York: Columbia University  Press, 1948 pp. 178.

[31] K. JENSEN, op.cit., p. 70.

[32] K. E. ROSENGREN, Bias in News. Methods and Concepts, Berlijn: ICA, 1977, p. 64.

[33] Ibid., p. 65.

[34] K. E. ROSENGREN, Bias in News. Methods and Concepts, Berlijn: ICA, 1977, p. 64.

[35] Ibid., p. 78.

[36] K. KRIPPENDORFF, Content Analysis: an Introduction to its Methodology, Beverly Hills: Sage Productions, 1980, p. 161.

[37] T. VAN DIJK, News as Discourse, New Jersey: LEA, 1988, p. 91.

[38] S. PRICE, op.cit., p. 153.

[39] T. VAN DIJK, News as Discourse, New Jersey: LEA, 1988, p. 213.

[40] Ibid., p. 11.

[41] Ibid., p. 17.