Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:

Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 2: HISTORISCHE DUIDING VAN DE GEBEURTENISSEN IN OOST-TIMOR

 

II. De burgeroorlog

 

II. 1. Inleiding

De verliezen ten gevolge van de invasie van ’75 lagen bij de Indonesiërs rond de 16.000 slachtoffers, een enorm aantal, zeker wanneer men weet dat het totale aantal Fretilin strijders nooit meer dan 20.000 bedroeg [1]. Maar hoe groot het dodental bij de Indonesiërs ook was, bij de Timorezen lag het tien maal hoger!

Waarom waren de dodentallen zo hoog?

De intensiteit van de gevechten, de gedwongen verplaatsingen van de bevolking door de Indonesiërs en de wijdverspreide hongersnood na de “omsingeloperatie” van 1978-1979, zijn zeker belangrijke elementen die het hoge dodenaantal helpen verklaren. Toch zijn er nog andere factoren die de wreedheid en de haat van het Indonesische leger bepaalden [2].

Ten eerste werden bij de aanvang van de militaire activiteiten in Oost-Timor in 1975, de soldaten door hun officieren zó voorgelicht dat zij overtuigd waren dat het een oorlog tegen communisten betrof en dat er elementen van de Noord Sulawese Permesta Revolte (1958-1961) in betrokken waren. Ook deed het gerucht de ronde dat de gehate PKI  in Timor haar toevlucht had genomen en van daaruit het verzet tegen de Indonesische militairen leidde.

Gezien de intensiteit en de wreedheid waarmee Indonesië werd geteisterd in 1965 en de collectieve hysterie die door het anti-communistische leger was uitgelokt en die resulteerde in één van de gruwelijkste heksenjachten in de wereldgeschiedenis, is het niet verwonderlijk dat de militaire campagne zulk vernietigend effect had op de lokale Timorese bevolking.

De bevolking van Oost-Timor  was slachtoffer van een specifieke vorm van “totale oorlog” die een ware hel ontketende in de eerstvolgende jaren na de invasie [3].

De eerste vijf jaar van de Indonesische bezetting werd zo’n 40% van de bevolking  uitgeroeid, de landbouwsystemen volledig vernietigd en grote delen van de bevolking werden gedwongen  te verhuizen naar “strategische dorpen” (lees: concentratiekampen) terwijl een uitheemse bevolking uit andere delen van de Republiek gedwongen naar Oost-Timor  werd overgebracht [4].

De wil waarmee de westerse regeringen wapens bleven leveren aan Indonesië vormt zonder twijfel een cruciaal element in deze oorlog. Het is zeker geen toeval dat de westerse regeringen nieuwe wapenleveringen deden aan Jakarta, juist op het moment dat Indonesische militaire analisten een tekort aan wapens rapporteerden [5]. In een eerste fase waren vooral de Verenigde Staten, onder de “Mensenrechten Administratie” van Jimmy Carter (1977-1981), de belangrijkste wapenleverancier van Indonesië. Na de komst van Bill Clinton  waren het vooral de Britten die deze functie overnamen [6].

De gebeurtenissen en de oorlog die plaatsvonden gedurende de afgelopen 25 jaar in Oost-Timor  zijn in verschillende fasen in te delen.

 

II. 2. De feiten

 

Fase 1: aanloop tot de invasie (augustus – 7 december 1975)

Nadat Suharto verzekerd was van het “begrip” van Australië en de steun van de belangrijkste westerse mogendheden kon hij plannen opmaken voor de incorporatie van Oost-Timor. In het begin was het de bedoeling dat een inlichtingendienst, geleid door Ali Moertopo, deze kwestie vlug en discreet zou afhandelen [7]. De zogenaamde “Operasi Komodo” was dus oorspronkelijk opgesteld met het doel de binnenlandse situatie in Oost-Timor op zo’n manier te manipuleren dat een daaropvolgende Indonesische militaire interventie zou kunnen voorgesteld worden als een “uitnodiging” van de Timorese leiders om de orde te herstellen en de succesvolle integratie van het vroegere Portugese gebied in de Republiek te verzekeren  [8].

In januari 1975 hadden de twee belangrijkste Timorese pro-onafhankelijkheidspartijen, UDT (União Democratica Timorense) en Fretilin (Frente Revolucionária de Timor Leste Independente), elkaar vervoegd in een coalitie. Zolang deze samenwerking bleef bestaan, waren de kansen op een succesrijke tussenkomst voor Jakarta minimaal [9]. Operasi Komodo diende  deze coalitie te breken door middel van een hatelijke en zware propaganda tegen de Fretilin “communisten” [10].

De combinatie van dreigingen en verwittigingen hadden het gewenste effect, en het UDT-Fretilin verbond werd verbroken in mei 1975. Minder dan twee weken later bezetten de Indonesische troepen de Oecussi-Ambeno enclave (een deel van Oost-Timor  omringd door Indonesisch gebied) en werd de militaire interventie in Oost-Timor  in gereedheid gebracht.

Vanaf dan volgden de gebeurtenissen elkaar heel snel op. Op 17 juli werd in de Grondwetgevende Wet 7/75 in Lissabon de datum (oktober 1976) vastgelegd, waarop de populaire verkiezingen voor een Algemene Vergadering in Oost-Timor  die over de toekomst van het gebied zou beslissen, zouden plaatsvinden. In oktober 1978 zouden de Portugezen zich definitief uit het gebied terugtrekken [11].

Op 6 augustus, keerden de UDT leiders terug naar Dili en op 11 augustus lanceerden zij een coup gericht tegen de Portugezen en Fretilin. Onmiddellijk daarop stapten de Oost-Timorese pro-Fretilin troepen uit het Portugese koloniale leger om de partij militair te steunen en slecht één week later werd Dili terug ingenomen.

Deze gebeurtenissen hadden belangrijke gevolgen voor al de partijen in Oost-Timor, zowel voor de Portugese als voor de Indonesische. De betrokkenheid van de Oost-Timorese troepen van het koloniale leger was een cruciale ontwikkeling, die niet enkel aanleiding gaf tot de overwinning van Fretilin in deze korte burgeroorlog, maar die deze partij ook een toekomstige militaire capaciteit verschafte: de Forças Armadas de Libertação Nacional de Timor Leste (Falintil), de gewapende tak van Fretilin [12]. Door deze toetreding van elite corpsen met een degelijke militaire uitrusting, werd Fretilin voorzien van een militaire capaciteit om een hoog efficiënt verzet te bieden tegen de Indonesische aanvallen gedurende de daaropvolgende september-november periode. Later kon zij een gecoördineerde campagne organiseren in de hooglanden van het gebied, die het Indonesische leger gedurende drie jaar na de invasie in een hardnekkige oorlog zou betrekken.

Na de mislukking van de kortstondige burgeroorlog, werd vanuit Jakarta weer een zware propagandastrijd gevoerd, waarin de Timorese burgeroorlog en de nakende invasie van Indonesië in het gebied werden voorgesteld als een bevrijding van de communisten en waarin tevens de Portugezen verweten werd dat zij hun grondgebied verlaten en hun verantwoordelijkheden verwaarloosd hadden gedurende de burgeroorlog [13]. De Gouverneur Mário Lemos Pires had zich inderdaad met zijn volledige staf teruggetrokken op het eiland Atauro en de burgeroorlog gelaten voor wat hij was. Dat verwijt zal nog vaak door alle betrokken partijen hernomen worden.

Gedurende september en oktober 1975, groepeerden de troepen langs de Oost-Timorese grens. Rond half september drongen zij het gebied zelf binnen, terwijl Indonesische oorlogsschepen langsheen de kust voerden. Op 6 oktober werd dan een grootschalige aanval gelanceerd op de stad Batugadé [14].

Verslaggeving over deze gebeurtenissen in de westerse media werd verhinderd door de Indonesische autoriteiten die het gebied volledig isoleerden van de buitenwereld [15]. Het is in deze context dat twee cameraploegen (met twee Australiërs, twee Britten en een Nieuw-Zeelander) door de Indonesische soldaten vermoord werden op 16 oktober, nabij Balibo.

Ondertussen trokken de Falintil troepen de bergen in van waaruit ze de guerrillastrijd zouden verder zetten. Op 26 november viel Atabae en lag de weg open naar Dili. Twee dagen later legde de Fretilin President Xavier do Amaral in Dili de onafhankelijkheidsverklaring af van de Democratische Republiek van Oost-Timor [16].

De dag na de invasie hadden de Portugezen Atauro verlaten en waren naar Darwin vertrokken, een einde makend aan een 460 jaar durende betrokkenheid met Timor.

Op diplomatisch vlak vroeg Portugal onmiddellijk een dringende bijeenkomst van de VN Veiligheidsraad aan, om een motie in rekenschap te brengen waarin de onmiddellijke terugtrekking van de troepen en een authentieke acte van zelfbeschikking zou geëist worden. Dit gebeurde op 23 december (een resolutie die herhaald zou worden op 22 april 1976) [17]. Op hetzelfde moment werd de Secretaris Generaal gevraagd om een onderzoekscommissie naar Oost-Timor  te sturen om contacten te leggen met al de partijen uit het gebied. Deze taak werd uitgevoerd door Winspeare Guiccardi, die Dili bezocht op 18 januari  maar er niet in slaagde de gebieden die in handen waren van Fretilin te bezoeken [18]. Dit falen kan als representatief beschouwd worden van de inefficiëntie waarmee de VN de kwestie Timor behandelde. Deze inefficiëntie werd zonder twijfel voor een groot deel veroorzaakt door de weigering van de westerse bondgenoten van Indonesië om enige betekenisvolle druk te zetten op Indonesië [19].

 

Hoewel de meeste Timorezen wisten dat de Indonesiërs een belangrijke grootschalige operatie aan het plannen waren – zo had het radio station van Operasi Komodo de buitenlandse journalisten gewaarschuwd Dili te verlaten – waren er toch maar weinig die de ware schaal, de wreedheid en de incompetentie van de invasie hadden kunnen inschatten.

De aanval werd gelanceerd op 7 december 1975 (precies 34 jaar na de dag waarop Japan Pearl Harbour verraste!). De operatie met de codenaam Operasi Seroja betrof zo’n 10.000 manschappen, maar werd bijzonder slecht gecoördineerd [20].

Daarbij was Oost-Timor  een bijzonder geschikt land voor het voeren van een guerrilla oorlog, en vormde het een ware val voor conventionele legers. Dit bleek al vlug voor de Indonesiërs.

Fase 2: omsingeling en vernietiging (september 1977 – maart 1979)

 

Hoe vitaal de diplomatische steun van het Westen en hoe groot de wapensteun ook was voor Indonesië, het leger slaagde er niet in om de incompetentie van hun troepen te compenseren. Pas na twee jaar strijd (januari 1976-mei 1978) controleerde het leger het gebied [21].

Gedurende deze twee jaren, ging het Fretilin bestuur gewoon verder in de gebieden die zij onder controle hadden, zoals zij dat gedaan had gedurende de drie maanden na de augustus burgeroorlog in 1975.

 

De periode na de invasie werd vooral gekenmerkt door een extreme wreedheid vanwege het leger ten aanzien van de plaatselijke bevolking, met geregeld massa-executies uitgevoerd in Dili, willekeurige moordpartijen, materiële vernietiging, psychische en fysische geweldpleging [22].

 

In september lanceerde het Indonesische leger een nieuwe campagne met het doel het verzet van Fretilin te ondermijnen door hun basisgebied en hun voedselproductie te vernietigen. Sinds eind 1975 was de Timorese bevolking massaal de bergen in gevlucht en zocht haar toevlucht achter de Fretilin linies. Het was het begin van de  “verschroeide aarde” tactiek  [23].

Voor de nieuwe campagne waren echter nieuwe wapens nodig. Geld was geen probleem, maar zonder wapenlevering vanuit het Westen was de nieuwe campagne gedoemd te mislukken. Het is in dit kader dat de betrokkenheid van een aantal belangrijke westerse mogendheden het meest duidelijk wordt. Zij toonden zich bereid om aan Indonesië de gewenste gesofisticeerde wapens te verkopen, waardoor zij niet enkel het lot van het  Timorese verzet bezegelden, maar ook oorzaak waren van een overwinning die de burgerbevolking zeer veel doden zou kosten [24].

Met de befaamde “zoek en vernietiging” operaties werd de bevolking in het binnenland systematisch uitgeroeid [25]. Er waren vele executies, waarvan sommige in het openbaar. Voor de Fretilin verdachten wiens leven gespaard bleef, hadden de Indonesiërs een concentratiekamp opgericht op het eiland Atauro, waar vooral in de jaren ‘80 duizenden de dood zouden vinden door honger en geweldpleging.

Eén van de meest sinistere tactieken van het Indonesische leger bestond uit de recrutering van Timorezen om tegen hun landgenoten te vechten [26]. Zo werden er in 1976 twee Timorese battaljons in het leger opgericht. Ook werden vele andere Timorezen gebruikt in de lokale dorpsbescherming. In de latere “fence and legs” tactieken werden zij gedwongen om vóór de  Indonesische formaties te marcheren [27].

 

Doordat zij door de Indonesiërs op een racistische wijze als minderwaardig behandeld werden (hetgeen in fel contrast stond met de afwezigheid van raciale vooroordelen die de Portugese periode kende en de “mestiço” cultuur die daarop volgde), waren deze Timorese legereenheden echter bijzonder onbetrouwbaar voor het Indonesische leger. Er waren dan ook vele gevallen van muiterij [28]. Een aantal daarvan zouden directe consequenties voor de plaatselijke bevolking hebben.

Op het einde van 1977 kwamen de troepen van Fretilin meer en meer in een benauwde positie te zitten en werd ook de voedselschaarste een groot probleem, daar nu ook de voedselproducerende gebieden door vijandelijke vliegtuigen werden bestookt.

De Fretilin president Xavier Amaral ondernam een poging tot een coup en werd gearresteerd op 7 september 1975. Hij werd onmiddellijk vervangen door Nicolau Lobato  [29].

 

In mei 1978, lanceerden de Indonesiërs een nieuwe operatie met de codenaam “Vallicht”, met de ultieme doelstelling het leiderschap van Fretilin te breken door afvalligheden uit te lokken [30]. Het was in het gebied rond de Matebian-Berg, in de laatste maanden van 1978, dat de finale daad van Fretilin’s eerste periode van verzet tegen de Indonesiërs uitgespeeld werd. Rond 17 oktober startte een nieuwe luchtaanval en werd het gebied dag na dag bestookt met zware bombardementen. Op 4 december hadden de Fretilin eenheden alle radio contacten en voedselbevoorrading verloren. Zij hadden zich verdeeld in kleinere op zich staande legereenheden en konden geen bescherming meer bieden aan de burgerbevolking. Nicolau Lobato werd vervolgd door speciaal ingezette legertroepen en werd na hevige gevechten gevangengenomen door een Timorees bataljon op 31 december 1978 [31].

 

Fase 3: de grote hongersnood (1979-1988)

In de eerste maanden van 1979 werd de bevolking van Oost-Timor massaal in rehabilitatiekampen samengebracht. Velen zouden er van honger sterven.

Vooral voedsel en watertekort maakten de levenscondities voor de bevolking bijzonder zwaar en moeilijk  [32].

Het aantal doden gedurende de hongersnood van 1979 zal nooit gekend zijn. Sommigen schatten het aantal op 2500 per maand gedurende een groot deel van 1979 [33]. Pas in augustus kwamen de eerste scheepsladingen met voedsel in het gebied aan. Waarnemers van internationale mensenrechtenorganisaties die  het gebied toen betraden, spraken over condities die even erg waren als Biafra en Cambodja [34].

De hongersnood zou in bepaalde gebieden blijven voortduren tot 1981-’82, toen nieuwe druk op de voedselbevoorading kwam door het gebruik van de bevolking in de beruchte “fence of legs” (Operasi Kikis, gericht op het uitroeien van de overblijvende Fretilin strijders). De hongersnood kan dus als een direct resultaat van de Indonesische oorlogstechnieken beschouwd worden.

 

Fretilin zelf was sinds de overwinning van het Indonesische leger dringend aan hervorming toe, hetgeen geconcretiseerd werd in het leiderschap van Xanana Gusmão. Zowel de strategische als politieke organisatie werd grondig gewijzigd met als doel een heropleving van de strijd en het verder zetten van het doodgewaande verzet tegen de Indonesische aanwezigheid in Oost-Timor, via een ondergronds verzetsnetwerk. Gusmão slaagde er ook in om op initiatief van de lokale Indonesische officiëren in maart 1983 een hele serie van lokale wapenstilstanden in te richten. Deze zouden leiden tot de algemene wapenstilstand van 23 maart tot 8 augustus 1983 [35].

Falintil werd nu uitgebouwd tot een guerrillaleger en vormde na de oprichting van de CNRM (Nationale Raad voor Maubere Verzet) het nationale leger van Oost-Timor. Op politiek vlak werd overgegaan tot een multi-partijen systeem onder de overkoepelende organisatie van de CNRM.

 

Fase 4: de heropening van Oost-Timor  (1989-1991)

 

In midden 1988 vroeg de Gouverneur van Oost-Timor  Mário Viegas Carrascalão om Oost-Timor  te “openen” en om het gebied te behandelen zoals een andere Indonesische provincie. Deze “opening” nam officieel plaats op 29 december 1988 [36]. Eén van de onmiddellijke gevolgen hiervan was de bijzonder snelle toestroom van nieuwkomers uit Sulawesi, Bali en Java, gebieden die geteisterd waren door overbevolking. De gouverneur had gehoopt dat door de opening van het gebied ook vreemd kapitaal zou aangetrokken worden en hierdoor een potentiële mogelijkheid tot nieuwe jobs zou gecreëerd worden. Dit gebeurde echter niet. Buitenlandse privé-investeerders stonden bijzonder weigerachtig tegenover het investeren van hun kapitaal in Timor, uit angst voor de veiligheidssituatie en het bestaan van machtige militair-verbonden commerciële monopolies. De aanwezigheid van deze commerciële monopolies (praktisch allen door de militairen gedomineerd), vormde sinds lang al een kenmerk van de Indonesische bezetting van het gebied   [37].

De ontwikkelingen in Oost-Timor gedurende de jaren ’80 hadden de Indonesische autoriteiten ertoe gebracht te geloven dat het ergste voorbij was en dat het Fretilin verzet voorgoed vernietigd was. Het is niet erg duidelijk in hoeverre de Indonesische inlichtingendienst op de hoogte was van het ondergronds verzetsnetwerk dat sinds de hervormingen van Fretilin door Xanana Gusmão in 1983 actief was. De sporadische guerrilla aanvallen bleken voor Jakarta gemakkelijk onder controle te houden [38].

Op internationaal vlak was de druk sterk verminderd sinds de jaren ’80. Het laatste debat over Oost-Timor had plaatsgevonden in de Algemene Vergadering in 1982, niettegenstaande de verhoogde invloed van Portugal op de politieke beslissingen van Europa sinds haar lidmaatschap van de Europese Gemeenschap in 1986 en de aanhoudende pogingen die de Portugese regering maakte om de aandacht van de internationale gemeenschap op deze kwestie te vestigen [39].

Het Westen bleef weigerachtig staan.

 

De onderhandelingen tussen Portugal en Indonesië gingen dan ook bijzonder moeizaam, vooral door het feit dat Indonesië zich beschermd voelde door de westerse mogendheden.

Na 1984 hernieuwden zich de onderhandelingen tussen Portugal en Indonesië, onder auspiciën van de VN [40]. In een eerst fase van deze besprekingen werden er vooral humanitaire maatregelen genomen. In 1988 bekwam Portugal uiteindelijk een overeenkomst met Jakarta over de toelating van een Portugese delegatie in Oost-Timor  m een rapport op te stellen over de situatie.  Dit rapport zou overgedragen worden aan de regering in Lissabon met het oog op het opstellen van een definitief politiek akkoord. Hoewel deze overeenkomst bereikt was in ’88, duurde het nog drie jaar voor de praktische regelingen van het bezoek afgehandeld waren.

Indonesië wilde het bezoek van de Portugese delegatie gebruiken in het kader van haar steeds voortdurende propaganda-campagne [41]. Het zou een buitenkans vormen om de zogenaamde economische vooruitgang die door de bezetters naar Oost-Timor  werd gebracht aan de Portugese autoriteiten  te tonen.

Een programma werd opgesteld en er werden geen afwijkingen geduld.

 

Ondertussen werd in Timor zelf een “opruimoperatie” gelanceerd, waarbij publiekelijk massagraven werden gegraven om de bevolking te intimideren. Ook werden vele verdachte Timorezen die enig verzet vertoonden gefolterd of koelbloedig gedood. Anderen verdwenen spoorloos [42]. Deze verschrikkingscampagne diende om de bevolking bang te maken en eventueel verzet te smoren.

 

In juli 1991 liet Indonesië toe dat twee Portugese journalisten naar Timor trokken. Eén van hen had op 10 augustus in het geheim een ontmoeting met Xanana Gusmão. Het interview dat hierop volgde over de situatie in Oost-Timor  werd wereldwijd gepubliceerd [43].

De Indonesische spionage leerde uit dit interview dat een ondergronds verzetsnetwerk bijzonder actief was, ondanks de aanhoudende repressie. Dit was waarschijnlijk een determinerende factor in het besluit van de Indonesische generaals om het bezoek van de Portugese delegatie te annuleren. Zij vreesden dat het bezoek, dat gefilmd en waargenomen zou worden door buitenlandse journalisten, hun wreedheden, misdaden en schendingen van de mensenrechten zou bekend maken en zij overtuigden Jakarta een voorwendsel te vinden om het bezoek niet te laten doorgaan. Deze werd gevonden in de weigering van een Australische journalist J. Jolliffe  [44].

De annulatie van deze parlementaire commissie begin november 1991 zou leiden tot de tragedie van 12 november: de Santa Cruz Slachting.

 

Fase 5: de Santa Cruz Slachting en de internationalisering van de kwestie (12 november 1991-12 november 1994)

 

De aankondiging van het bezoek van een Portugese delegatie bracht duizenden Timorezen ertoe om een aantal manifestaties en optochten te organiseren ter verwelkoming van deze delegatie. Op hetzelfde moment zagen zij dit bezoek als een buitenkans om rechtstreeks aan Portugal de wens vanwege het Timorese volk tot onafhankelijkheid, te uiten via een massale protest betoging.

De weken voor de “12 november Santa Cruz Slachting”, waren gekenmerkt door een groeiende sociale onrust bij de Timorezen. Een aantal publieke betogingen tegen integratie vonden plaats (zoals het protest gedurende het bezoek van Paus Johannes Paulus II in oktober 1989, de manifestatie gedurende het verblijf van de Amerikaanse Ambassadeur in Dili op 17 januari  1990 en het studentenprotest van 4 september 1990). Deze werden steeds gewelddadig onderdrukt door het Indonesische leger, gevolgd door massale arrestaties en marteling.

Bij één van deze manifestaties werd een jongeman, Sebastião Gomes, gedood in de Motael kerk [45]. Niettegenstaandse de Indonesische waarschuwingen, arresten en intimidaties, kwamen de volgende dag grote aantallen mensen op straat (29 oktober) om het stoffelijk overschot van Sebastião te vergezellen naar de Sant Cruz begraafplaats. Het was op dat moment dat het nieuws over de annulatie Dili bereikte.

Het had een elektrisch effect in Dili. De hoop op een diplomatische oplossing via dit bezoek was zo groot geweest dat de ontgoocheling explodeerde in een reeks gewelddadige schermutselingen tussen het leger en Timorese studenten. De bevolking werd gegrepen door een gevoel van wanhoop en verlatenheid, daar zij voor de tweede keer in de steek werd gelaten door de Portugezen.

 

12 november werd vastgelegd als de dag waarop een algemene betoging zou gehouden worden ter nagedachtenis van de dood van Sebastião. Die dag werd te Dili een mis ter ere van de jongeman gehouden, gevolgd door een optocht van de Motael kerk naar de Santa Cruz begraafplaats, waar bloemen op het graf van Sebastião werden geplaatst. Het werd een groot succes met een vredevolle optocht, waaraan veel kinderen, vrouwen, maar vooral jongeren deelnamen. In het totaal stapten zowat de halve bevolking van Dili mee door de straten, terwijl overal uit de huizen de baniers van Oost-Timor  hingen.

Eénmaal de massa binnen in Santa Cruz werd de begraafplaats omsingeld door het Indonesische leger, dat onmiddellijk begon te vuren. Het werd een waar bloedbad, waarbij op willekeurige wijze werd gedood, jong en oud door elkaar, terwijl er in de menigte paniek uitbrak.

Bij het bloedbad waren een aantal westerse journalisten aanwezig (in Dili om het bezoek van de Portugese delegatie te rapporteren), waaronder Max Stahl, Alan Nairn, Amy Goodman en de fotograaf Steve Cox [46]. Dankzij hun verslagen en opnames werd er visueel bewijs geleverd van het bloedbad aan de internationale gemeenschap. De gebeurtenissen werden wereldwijd op TV getoond en door de pers verspreid.

Eindelijk kwam er een nieuwe internationale reactie.

De prijs van de Santa Cruz Slachting werd door de Oecumenische Associatie te Lissabon,

A Paz é Possível em Timor Leste, geschat op 271 doden, 250 vermisten en 382 zwaar verwonden [47]. De cijfers zijn gebaseerd op een zorgvuldige analyse van informatie die is samengebracht in Oost-Timor  tussen 1991 en februari 1992.

De Indonesische legerofficieren die verantwoordelijk waren voor de operaties in Oost-Timor  toonden zich bijzonder ongevoelig voor de internationale kritiek die volgde op de Santa Cruz Slachting. Zij meenden dat deze kritiek van korte duur zou zijn en vrij snel zou overwaaien, gezien het economische belang van Indonesië voor de westerse mogendheden.

Inderdaad verzekerde Washington aan Suharto, naast een aantal pro forma expressies van “bezorgdheid” over de slachting, dat de militaire link tussen de twee landen niet verbroken zou worden [48]. Hetzelfde gold voor Australië[49].

Waar Jakarta echter geen rekening mee had gehouden was de schaal en duurzaamheid van de algemene internationale reactie. Tenminste drie westerse regeringen (Canada, Denemarken en Nederland) stopten hun programma’s van ontwikkelingshulp aan Indonesië. In 1994 zal de Verenigde Staten eindelijk verhinderen dat Indonesië verder bij hen wapens koopt [50].

Deze veranderingen hadden vooral te maken met het einde van de Koude Oorlog [51]. De tijden waren veranderd en repressieve veiligheidstaten als Indonesië konden nu niet meer rekenen op de onvoorwaardelijke steun van het Westen. De strijd tegen het communisme was gewonnen en Oost-Timor  werd nu niet meer beschouwd als een Aziatisch Cuba. Toegang tot primaire bronnen, voornamelijk olie, en lokale afzetmarkten werden nu als belangrijker beschouwd. Ook de internationale veroordeling van de Indonesisch-Australische Gap Treaty in 1995 (zie later) had een cruciale relevantie voor deze ontwikkelingen.

De groeiende publiciteit en persberichtgeving rond de Santa Cruz Slachting en de daarop volgende gebeurtenissen, maakten het bijzonder moeilijk voor Indonesië deze kwestie op de internationale fora voor te leggen.

 

Terwijl Oost-Timor  gedurende de jaren ’80 volledig van de VN agenda was verdwenen, werd de kwestie als gevolg van Santa Cruz weer centraal gesteld in de besprekingen. Er werden meer onderzoeken ingesteld naar de mensenrechtensituatie in Indonesië en een VN konvooi werd begin 1992 naar Oost-Timor  gestuurd om een rapport over deze gebeurtenis op te stellen. Een jaar later leed Jakarta een belangrijke nederlaag in de VN Commissie van de Mensenrechten, toen een resolutie, gesteund door de Europese Gemeenschap, haar bezorgdheid uitriep over de rapporten van de aanhoudende mensenrechtenschending in het gebied [52]. In deze resolutie werd Jakarta dringend gevraagd zich terug te trekken en VN waarnemers in het gebied toe te laten om de situatie grondig te onderzoeken.

 

De beslissing van de US Administratie om deze resolutie te steunen, was een cruciaal aspect van het succes van deze resolutie en vormde een belangrijke verandering van de houding van Washington tegenover Oost-Timor.

 

De druk op Indonesië zou blijven voortduren zowel vanuit de VN, De Europese Gemeenschap, internationale mensenrechtenorganisaties, de beweging van de niet-gebonden landen. Ook werden er nieuwe onderhandelingen tussen Portugal en Indonesië georganiseerd [53].

 

Voor de eerste maal sinds 1975 besloot Generaal Suharto een Commission of Honor op te richten om te bepalen wie verantwoordelijk was geweest voor de misdaden van de Santa Cruz Slachting [54]. Niettegenstaande de aanvankelijke weigering om een internationale commissie van de VN toe te laten, ging Indonesië uiteindelijk akkoord.

 

De Santa Cruz Slachting en de onderzoeken die daarop volgden waren belangrijke indicaties voor de interne confrontatie tussen twee fracties in de strijd om de macht in Indonesië zelf [55]. De groeiende publieke protesten tegen de nationale repressie en de bezetting van Oost-Timor  door Indonesische studenten en de sterker wordende eis voor democratie, waren cruciale factoren die deze ontwikkeling tekenden. Het prestige van het leger was sterk geschonden.

Santa Cruz betekende één van de belangrijkste keerpunten in de Oost-Timorese geschiedenis. Vele jaren gingen er voorbij voordat de volledige implicaties van die gebeurtenis duidelijk werden. Het betekende een nieuwe start van de toekomstige integriteit van Oost-Timor, een integriteit die zowel politieke als morele aspecten inhield, want uiting van politieke vrijheid vereist de ontwikkeling van sterke morele en spirituele aspiraties. Zonder deze heeft onafhankelijkheid geen zin.

 

Op 20 november 1992 werd Xanana Gusmão gevangengenomen in Dili.

Op 1 februari 1993 begon zijn rechtspraak en op 21 mei ’93 werd hij veroordeeld tot 20 jaar gevangenis wegens rebellie, het ondermijnen van nationale stabiliteiten het organiseren van de 12 november manifestatie [56].

 

Fase 6: “indonisering” van de kwestie (12 november 1994-21 mei 1998)

 

Op 12 november 1994 bezetten 29 jongeren de Amerikaanse Ambassade, waar President Clinton zich op dat ogenblik bevond. Zij eisten de bevrijding van Xanana Gusmão en  amnestie voor de Indonesische politieke gevangenen [57].

De bezetting was tot stand gekomen door een samenwerking tussen Indonesische en Timorese jongeren . De solidariteitsbeweging tussen de twee volkeren was vooral sinds de Santa Cruz Slachting op gang gekomen en gaf een nieuwe dimensie aan de kwestie: naast de internationalisering werd de kwestie dan ook “geïndoniseeerd”.

Ook de toekenning van de Nobelprijs van de Vrede op 11 oktober 1996 aan twee persoonlijkheden die een belangrijke rol speelden in de strijd van Oost-Timor, Bisschop Ximenes Belo en de belangrijkste Timorese diplomaat José Ramos Horta, waren cruciale momenten, waarin de erkenning door de internationale gemeenschap voor het recht van de strijd, bevestigd werd [58].

Gedurende de eerste Nationale Timorese Conventie van 23 tot 27 april 1998 te Peniche, werd  de nationale Timorese eenheid officieel ter verklaring gelegd. Tevens werden daar voor het eerst de statuten van de Nationale Raad  van het Verzet van Oost-Timor  (CNRT) vastgelegd, de verkiezing van haar leden geregeld en de vorm besproken van de Democratische Staat die de CNRT wilde oprichten [59]. Hierin werd vooral de klemtoon gelegd op het respecteren van de mensenrechten, in overeenstemming met de internationale overeenkomsten. De unanieme goedkeuring van de Carta Magna de Liberdades, Direitos, Deveres e Garantias do Povo de Timor Leste, op 25 april 1998, was het startpunt van een nieuwe fase van verzet met het specifieke doel de oprichting van een politieke democratie in het gebied.

 

Fase 7: de val van Suharto en de nieuwe bespreekbaarheid van het probleem (21 mei 1998 - 5 mei 1999)

De val van Suharto werd veroorzaakt door de combinatie van een economische crisis en de sterke opkomst van pro-democratische bewegingen die vooral werden gedragen door de Indonesische studenten [60]. Hiermee kwam een einde aan een lange periode van dictatuur gekenmerkt door repressie en geweld. Zijn val betekende een vergroting van de vrije meningsuiting, met belangrijke implicaties voor zowel de Indonesische studenten als het Timorese volk. Er werden nieuwe wegen geopend voor de bespreking van de bevrijding van Oost-Timor  [61].

De eerste stappen in het proces van het zoeken naar een effectieve oplossing bestond uit de vrijlating van een aantal politieke gevangenen en een eerste voorstel van de Indonesische regering tot uitbreiding van de Timorese autonomie.

 

Reeds vanaf 1997 had de Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, zijn beslissing bekend gemaakt om een nieuwe stimulans aan de onderhandelingen te geven.

Dankzij zijn aanhoudende pogingen werd een belangrijke doorbraak behaald, toen in Juni 1998 Habibie voorstelde om Oost-Timor een beperkte vorm van autonomie te verlenen binnen Indonesië. Op 27 januari  1999 verklaarde de Indonesische Minister van Informatie dat Jakarta bereid was Timor te verlaten en de onafhankelijkheid van het gebied te erkennen, indien zou blijken via een referendum, dat het Timorese volk geen autonomie binnen het kader van de Indonesische natie, maar wel onafhankelijkheid wenste [62].

Het voorstel van President Habibie was voornamelijk het resultaat van internationale druk,  nu vooral door Australië en de Verenigde Staten uitgeoefend.

In het licht hiervan boekten de hervatte onderhandelingen, onder auspiciën van de VN, snelle vooruitgang en leidden zij tot enkele akkoorden tussen Indonesië en Portugal, die op 5 mei 1999 te New York werden ondertekend.

 

Tot 5 mei werden in de VN de condities en het kader besproken waarin het referendum zou plaatsvinden [63]. Portugal probeerde te bekomen dat een permanente VN vredesmacht in het gebied zou verblijven om de veiligheid en vrijheid voor het volk en de democratie van het hele proces te garanderen. Jakarta werkte dit voorstel tegen en aangezien er niet voldoende internationale steun aan Portugal was, werd het risico genomen om de veiligheid in de handen van de Indonesische regering en het leger te laten.

In Oost-Timor  zelf, probeerden de legertroepen ondertussen een oorlog met het Timorese volk te promoveren. Zij wilden de internationale gemeenschap overtuigen van het feit dat deze troepen onmisbaar waren in Timor om te vermijden dat de Timorezen elkaar zouden uitmoorden. Het Timorees verzet bleef de situatie echter controleren zonder op de provocaties in te gaan.

In de Akkoorden van 5 mei 1999 verzochten Indonesië en Portugal de VN-Secretaris Generaal een missie in te stellen belast met het uitvoeren van het referendum dat zou doorgaan op 30 augustus [64].

De Veiligheidsraad richtte vervolgens op 11 juni 1999 UNAMET op. Deze missie voerde alle taken uit in verband met de volksraadpleging.

Sinds de organisatie van het referendum waren er talrijke pogingen van de militairen en milities om het hele proces te boycotten. Door terreur te zaaien trachtten zij de bevolking te intimideren en hen te verhinderen mee te doen aan het referendum. De uitslag ervan was beslissend: uiteindelijk stemde 98,6% van de ingeschreven bevolking en belette de angst die werd rondgezaaid de bevolking niet om zich in 78,5% van de stemmen tegen de integratie uit te spreken [65].

Fase 8: tweede vernietiging (30 augustus– 15 september 1999)

 

Belangrijke sectoren van het Indonesische leger zagen de massale deelname van de bevolking aan het referendum met lede ogen aan en weigerden de resultaten ervan te aanvaarden [66]. Zij vreesden dat hierdoor de democratie de overwinning zou behalen en dat hun eigen strategieën en politiek zouden ondermijnd worden.

De soldaten voelden zich verraden door de Indonesische regering en overwonnen door het Timorese volk. Niettegenstaande de woorden van Gusmão waarin duidelijk werd gesteld dat de soldaten in vrede, met waardigheid en zonder gezichtsverlies terug zouden kunnen vertrekken naar hun land, wilden ze wraak uitoefenen op de bevolking en deze een lesje leren in de ogen van de hele Republiek.

Onmiddellijk na de bekendmaking van de uitslag in september ’99, werd Oost-Timor  voor de tweede keer overweldigd door een golf van terreur en geweld. De stad Dili en vele andere werden volledig vernietigd, duizenden Timorezen werden vermist, vermoord en gevangengenomen, vrouwen werden verkracht  en gehele groepen gedeporteerd. Ook de honger overrompelde het gebied weer. Het geweld en het moorden namen al vlug de proporties aan van een ware etnocide, waarin op systematische wijze een campagne van vreselijke haat tegen de lokale bevolking werd gevoerd.

 

De VN antwoordden met een ongeziene snelheid. Op 15 september werd unaniem  resolutie 1264 aangenomen, waarin de gewelddadige acties van de Indonesische militairen werden veroordeeld en de eis werd gesteld dat de verantwoordelijken voor het geweld in Oost-Timor  voor het gerecht zouden verschijnen [67].

Concreet betekende dat de onmiddellijke toegang van hulporganisaties in het gebied, de oprichting van een multinationale macht (INTERFET) met als functies [68]:

 

·        het herstellen van de vrede en het garanderen van de veiligheid

·        het beschermen en steunen van UNAMET

·        het vergemakkelijken van de acties van de internationale hulporganisaties

 

Het mandaat van deze vredesmacht was absoluut duidelijk. De goedkeuring ervan vormde een uniek historisch moment van de VN en kan als grote overwinning van de Timorese en Portugese diplomatie beschouwd worden.

De aankomst van deze vredesmacht, vrijwillig geleid door Australië, op 20 september 1999 deed de hoop heropleven dat de staat Oost -Timor eindelijk een kans krijgt om uit te groeien tot een volwaardig democratische staat, in vrijheid en in vrede.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] G. GUNN, Wartime Portuguese Timor, Clayton/Victoria: Monash University, Center for Southeast Asian Studies, 1988, p. 78.

[2] Ibid., p. 86.

[3] P. CAREY beschrijft in zijn werk de militaire invasie in Oost-Timor  als een “systematische verschrikkingcampagne” tegen de lokale bevolking, waarbij vaak gehele dorpsgemeenschappen werden uitgeroeid. (P. CAREY (ed.), East Timor at the Crossroads: the Forgoing of a Nation, New York: Social Science Research  Council, 1995, p. 187.)

[4] Ibid., p. 177.

[5] A. GEORG, East Timor and the Shaming of the West, London: Tapol Publications, 1985, p. 83.

[6] Ibid., p. 93.

[7] D. JENKINS, Suharto and his Generals: Indonesian Military Politics 1975-1983, New York:  Cornell Modern Indonesia  Project, Cornell University, 1984, p. 81.

[8] Loc.cit.

[9] Ibid., p. 86.

[10] Ibid., p. 88.

[11] Ibid., p. 91.

[12] G. GUNN, op.cit., p. 110.

[13] C. BRANDÃO, Funo (Guerra em Timor), Lisboa: Perspectivas e Realidades, 1987, p. 69.

[14] D. JENKINS, op.cit, p. 108.

[15] J. DUNN, “The Timor Affair in International Perspective”, World Review, London, 17, 1978, p. 82.

[16] D. JENKINS, op.cit., 110.

[17] Zie bijlage 3: Resolutie 384 van de Veiligheidsraad.

[18] J. DUNN, op.cit., p. 86.

[19] Ibid., p. 89.

[20] D. JENKINS, op.cit., p. 109.

[21] D. JENKINS, op.cit. 115.

[22] J. DUNN, Timor: a People Betrayed, Queen: Jacoranda Press, 1983, p. 69.

[23] D. JENKINS, op.cit., p. 116.

[24] De wapens die de Verenigde Staten aan Indonesië leverden waren zowel 13 OV-10F ‘Bronco’ vliegtuigen, napalm, biologische wapens als zware explosieven  (Uit: S. SIDELL, “The United States and the Genocide in East Timor”, Journal of Contemporary Asia, Manila, 11 (1), 1981, pp. 75-123.)

[25] I. BELL, East Timor, The Hidden War: the Struggle for Justice at Home and Abroad, Melbourne: Australia-East Timor Association, 1989, op.cit., p. 98.

[26] L. THOMAZ, Timor, Autópsia de uma tragédia, Braga: Editora Pax, 1977, p. 17.

[27] J. TAYLER, Indonesia’s Forgotten War, the Hidden History of East Timor, London: Zed Books and Sydney:  Pluto Press, 1991, p. 92.

[28] Zoals bijvoorbeeld het incident op 8 augustus 1983, enkele jaren na de “omsingel en vernietig” operaties en gedurende de officiële wapenstilstand tussen Fretilin en het Indonesische leger (maart-augustus 1983). Hierbij werden 17 Indonesische soldaten door een Timorese eenheid vermoord in het dorpje Kraras in het Zuiden. Deze gebeurtenis maakte een einde aan de wapenstilstand en veroorzaakte een vreselijke wraakactie vanwege de Indonesische soldaten: bijna al de inwoners van het dorp (tussen de 200 en 300 personen) werden levend verbrand in hun huis (Uit: J. TAYLER, op.cit., p. 99.)

[29] D. JENKINS, op.cit., p.120.

[30] Zo werd de Timorese Minister van Informatie Alarico Fernandes door de Indonesiërs gemanipuleerd om    belangrijke strategische en politieke informatie van Fretilin door te sturen aan de Indonesische generaals. Dit verraad zou het begin vormen van het einde van het georganiseerde Fretilin (Uit: J. DUNN, op.cit., p. 121).

[31] Ibid., p. 125.

[32] I. BELL, op.cit., p. 100.

[33] Ibid., p. 152.

[34] Ibid., p. 155.

[35] D. JENKINS, op.cit., p. 121.

[36] Loc.cit.

[37] G. GUNN, op.cit., p. 114.

[38] Ibid., p. 116.

[39] A. BARBEDO DE MAGELHÃES, East Timor, Indonesian Occupation and Genocide, Porto: Oporto University, 1992, p. 31.

[40] J. DUNN, op.cit., p. 175.

[41] Ibid., p. 180.

[42] Ibid., p. 186.

[43] Ibid, p. 187.

[44] A. BARBEDO DE MAGELHÃES, East Timor, Indonesian Occupation and Genocide, Porto: Oporto University, 1992, p. 63.

[45] P. CAREY & S. COX, Generations of Resistance in East Timor, London: Cambridge University Press, 1995, p. 47.

[46] I. BELL, East Timor, the Hidden War: the Struggle for Justice at Home and Abroad, Melbourne: Australia-East Timor Association, 1989, p. 198.   

[47] PAZ É POSSIVEL EM TIMOR LESTE, Indonesia and the International Order, Lisbon: A Paz é possivel em Timor Leste, 1993, p. 42.

[48] A. GEORG, op.cit., p. 105.

[49] S. ROFF, Timor’s Anschluss: Indonesian and Australian Policy in East Timor, New York, Lewiston: Edwin Mellen Press, 1992, p. 94.

[50] P. CAREY, East Timor: Third World Colonialism and the Struggle for National Identity, London: Research Institute for the Study of Conflict and Terrorism, 1996, p. 143.

[51] Ibid., p. 197.

[52] Ibid., p. 192.

[53] P. CAREY, East Timor: Third World Colonialism and the Struggle for National Identity, London: Research Institute for the Study of Conflict and Terrorism, 1996, p. 193.

[54] Ibid., p. 195.

[55] G. DEFERT, Timor-Est: le génocide oublié, droit d’un peuple et raisons d’etat, Paris: L’harmattan, 1992, p. 12.

[56] J. TAYLER, op.cit., p. 148.

[57] P. CAREY, East Timor: Third World Colonialism and the Struggle for National Identity, London: Research  Institute for the Study of Conflict and Terrorism, 1996, p. 203.

[58] Ibid., p. 207.

[59] P. CAREY, East Timor: Third World Colonialism and the Struggle for National Identity, London: Research

    Institute for the Study of Conflict and Terrorism, 1996, p. 210.

[60] A. BARBEDO DE MAGELHÃES, Timor Leste na encruzilhada da transição Indonésia, Lisboa: Edição Gradiva,  1999, p. 76.

[61] Ibid., p. 82.

[62] Ibid., p. 99.

[63] Ibid., p. 105.

[64] A. BARBEDO DE MAGELHÃES, Timor Leste na encruzilhada da transição Indonésia, Lisboa: Edição Gradiva,  1999, p. 164.

[65] Loc.cit.

[66] Ibid., p.169.

[67] Ibid., p. 171.

[68] Loc.cit.