De oorlogsmeters van de Belgische soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918). (Mieke Meul)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

1. Verantwoording

 

Als Ieperling word ik dagelijks met de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog geconfronteerd. In de streek zien we overal militaire begraafplaatsen en oorlogsmonumenten. Onder impuls van mijn ouders en grootvader werd mijn interesse voor dit stukje geschiedenis aangemoedigd. En nadat mijn broer in 1998 zijn verhandeling over de Franse militaire begraafplaatsen in West-Vlaanderen voltooide, besloot ook ik om me in deze materie te verdiepen.[1] Op zoek naar een boeiend thema voor een eindverhandeling, nam ik contact op met Roger Verbeke, medewerker aan het documentatiecentrum In Flanders Fields in Ieper. Zo leerde ik de marraines de guerre kennen. Toen bleek dat deze dames een rol speelden als morele steun voor de Belgische militairen, zocht ik een link naar vandaag. Van Roland Smets, psycholoog bij het leger, kreeg ik interessante informatie over de psychologische begeleiding voor militairen op missie. Daarbij komt het feit dat mijn broer, Peter, dit jaar voor vier maanden op militaire missie in Kosovo verbleef. Op deze manier kon ik aan den lijve ervaren hoe belangrijk een goed contact met één of meerdere vertrouwenspersonen is zowel voor de militair als voor het thuisfront.

 

 

2. Operationaliteit van de huidige Belgische militair

 

“De invloed van de gemoedsgesteldheid op de strijdvaardigheid van militairen werd lange tijd over het hoofd gezien”, zo luidt de aanhef van een hedendaags militair handboek.[2] Het is inderdaad niet alleen belangrijk dat een militair zich materieel, fysiek of professioneel uitstekend voelt, hij moet ook mentaal operationeel kunnen zijn. Mentale operationaliteit kunnen we omschrijven als “het geheel van psychologische factoren die de concentratie van de militair op de opdracht bepaalt”.[3] Het betreft een reeks zeer uiteenlopende elementen. In de eerste plaats moet de militair duidelijk zicht hebben op de opdracht. Dit wil zeggen dat de missie een duidelijk nut of doel voor ogen moet houden. Ten tweede moet de militair zich voldoende ondersteund voelen. Dit is zowel op materieel als op professioneel vlak. Ten derde moet hij een duidelijk zicht hebben op de termijn waarvoor hij wordt ingezet. De zekerheid dat een missie voor een beperkte duur geldt, heeft invloed op de houding van het militaire personeel in het buitenland.

Een vierde factor, de belangrijkste, is de steun van de achterban: familie, vrienden en medeburgers. Wanneer een militair in het buitenland de bevestiging krijgt dat zijn familie, partner en kinderen het prima stellen en indien nodig door allerlei instanties worden bijgestaan, valt een belangrijke stressfactor weg en wordt zijn mentale operationaliteit verhoogd. “Door een goed functionerend thuisfront, dat onder andere in contacten met de afwezige partner/ vader (post, telefoon, verlof) kan worden overgebracht, zal hij hierdoor minder zorgen ondervinden en daardoor kan zijn goed functioneren worden bevorderd.”[4]

De afwezigheid van de militair valt niet alleen voor hem- of haarzelf zwaar, maar eveneens voor de achtergebleven familie en vrienden. Vandaar dat de overheid ook steun gaat verlenen aan dat thuisfront. “De Krijgsmacht is en blijft verantwoordelijk voor de zorg van haar personeel. De psycho-emotionele belasting die een buitenlandse opdracht uitoefent op de militair en zijn gezin maakt hier integraal deel van uit.”[5]

Vanaf het begin van de jaren negentig kwam de Belgische Krijgsmacht tot het inzicht dat er nood was aan psychosociale begeleiding voor militairen. De Generale Staf richtte een werkgroep op die tussen 1994 en 1997 een dergelijke omkadering vorm gaf. Na verloop van tijd hebben zich verschillende diensten en centra gevormd die naast en met elkaar werken. De meest relevante instanties zijn het Centrum voor Crisispsychologie; de Sociale Dienst van het Leger en de Raadgever Mentale Operationaliteit. Daarnaast staan er nog katholieke aalmoezeniers, morele consulenten en andere vertrouwenspersonen ter beschikking.

Wanneer een militair de dag van vandaag naar het buitenland vertrekt, wordt hij met de beste zorgen omringd. Zowel voor, tijdens als na de missie wordt hij gevolgd en gesteund. Zoals Tom Van Loo aanhaalde, leert de ervaring “dat de rol van de chef belangrijk is voor de verwerking van een schokkende ervaring op korte termijn en zelfs primordiaal en doorslaggevend voor de verwerking op langere termijn”.[6] Vandaar dat officieren op sleutelposities vooraf een cursus Combat Stress Management en Psychotraumata Preventie volgen. Daarnaast wordt er een Familie Steun Groep opgericht. Deze verzorgt voor de militairen en partners van kaderleden op zending een cursus Psychosociale Begeleiding van de Leefkern bij Langdurige Risicozendingen. De Familie Steun Groep organiseert ouder- en partnerwerking en dient als buffer tussen het gezin, de militaire eenheid en het Centrum voor Crisispsychologie.[7] Het Centrum voor Crisispsychologie, ingericht in het Militair Hospitaal in Neder-Over-Heembeek, organiseert samen met de Familie Steun Groep een aantal informatiedagen voor vertrekkende eenheden. Daarbij wordt een maximum aan informatie verleend. Belangrijk in deze context is de voorstelling van de verschillende ondersteunende diensten ter beschikking van zowel de achterban als de militair. Het komt hierop neer dat de familie in alle mogelijke omstandigheden door het leger kan worden bijgestaan. Zo zorgt de Sociale Dienst voor meer juridische, administratieve en financiële bijstand.

Een andere belangrijke functie is weggelegd voor de Raadgever Mentale Operationaliteit (of kortweg de RMO). Wanneer beslist wordt een bepaalde eenheid op opdracht te sturen worden twee RMO ‘s aangesteld.[8] De RMO Ops, d.i. operaties, vergezelt de eenheid op missie en verzorgt de psychologische begeleiding ter plaatste. De RMO ArW of de RMO Achterwacht blijft in België en verzorgt de opvang van familieleden. De RMO Ops treedt op als adviserend orgaan en luisterend oor. Hij dient als het ware als uitlaatklep voor de militairen die nood hebben aan een vertrouwelijke babbel. De psycholoog-militair voorziet in een voortdurende screening en analyse van de militair om de mentale operationaliteit tijdens de missie te garanderen. De RMO ArW begeleidt de familieleden op het thuisfront en “coördineert de hulpverlening op het thuisfront bij vragen vanuit de operatiezone”.[9] Hij is aanwezig tijdens de verschillende infodagen en is ook individueel raadpleegbaar. De twee RMO ‘s staan in zeer nauw contact met elkaar.

De grootste verlosser van het psychosociaal leed blijft natuurlijk het persoonlijk contact tussen de militair en zijn achtergebleven familie. Deze belangrijke service wordt aangeboden door het Info- en Onthaalcentrum PAOLA. Het centrum werd in 1999 opgericht in het kader van een aantal simultane missies, waarbij de verschillende diensten van de achterwacht werden samengebracht. We kunnen de taken van het centrum samenvatten in een drietal punten. Ten eerste worden families, militairen en burgers er geïnformeerd over de missies. Ten tweede wordt er opvang en begeleiding voorzien voor partners, ouders en kinderen, waarbij enkele gecentraliseerde diensten worden verleend zoals het versturen en ontvangen van brieven en pakjes via De Post, het centrum PAOLA of het Distributiecentrum van de Generale Staf; het versturen en ontvangen van e-mail via het centrum PAOLA dat aan families elektronisch verkeer aanbiedt – iedere eenheid heeft op verplaatsing zijn centraal e-mailadres; het opnemen van videogroeten; het verzorgen van een permanentie zowel telefonisch als fysiek; en het organiseren van telefoongesprekken door de militairen uit het buitenland via satellietverbinding.

Hoewel tot in de jaren negentig de professionele, materiële en fysieke operationaliteit primair was, krijgt men de indruk dat vandaag de Belgische Krijgsmacht op het vlak van de mentale operationaliteit niets meer aan het toeval overlaat en dat de psychosociale omkadering zowel bij militairen als bij de achterban wordt geoptimaliseerd.

 

 

3. Afbakening van het onderzoek

 

Dat de begeleiding van militairen niet altijd zo uitgebreid en professioneel was, wordt duidelijk wanneer we enkele decennia in de tijd terugkeren. Het is vooral de psychosociale omkadering van de militair tijdens de Eerste Wereldoorlog die het kernthema vormt van dit onderzoek, en wel via het daartoe tijdens die oorlog ontstane verschijnsel van de oorlogsmeters of marraines. Dat waren meisjes en vrouwen uit onder andere Frankrijk, Nederland, Groot-Brittannië, de Verenigde staten en Zwitserland, die correspondeerden met de militairen. Wij willen in deze verhandeling nagaan welke rol zij vervulden voor de Belgische soldaten. Hoewel er bewijzen zijn gevonden dat er ook Franse soldaten over een marraine beschikten, worden deze gevallen niet behandeld. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog sprak men over marraines de guerre, maar zij vervulden toen een andere functie. Daarom vallen ze buiten het bestek van dit onderzoek.

 

 

4. Status quaestionis en bronnen

 

Hoewel over de Eerste Wereldoorlog al zoveel onderzoek werd verricht, werd aan het fenomeen van de oorlogsmeters nog nauwelijks aandacht besteed, zodat we ons vooral op bronnen moesten baseren. Maar de zoektocht daarnaar verliep niet van een leien dakje.

De eerste bronnen werden teruggevonden in het documentatiecentrum In Flanders Fields in Ieper. Dit documentatiecentrum legt zich in het bijzonder toe op het documenteren van en informeren over de Eerste Wereldoorlog. Hier wordt een brievencollectie bewaard van de Belgische soldaat Edgar Briot aan zijn marraine Marguerite Cavenati. Daarnaast bevindt er zich ook een document opgesteld door Dr. P. Loodts met een overdruk van de brieven van René Glatigny aan zijn marraine Blanche Sarcey. Heel veel persoonlijke documenten, bevinden zich evenwel nog steeds in privé-bezit. Dit bleek uit de contacten met Oscar Pergoot, die twee jaar geleden de oorlogsarchieven erfde van zijn grootoom Adolf Pergoot. Daarin bevond zich een grote collectie van brieven geschreven door een tachtigtal Franse marraines uit pensionaat Notre Dame in het Franse Corrèze, gericht aan Adolf. Gelukkig kregen we voor dit onderzoek inzage in die documenten.

De meeste bronnen omtrent de verschillende organisaties werden teruggevonden in de oorlogsarchieven van het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Het gaat in hoofdzaak om papieren van politici. Vooral aan de hand van de inventarissen van Tallier kwamen we op het spoor van een aantal hulpprojecten van oorlogsmeters. Het inventariseren gaat nog steeds verder, waardoor er eventueel in de toekomst nog meer relevante documenten aan de oppervlakte kunnen komen.

Daarnaast werden nog heel wat musea en archiefinstellingen bezocht, waar relatief minder interessante documenten werden gevonden. We vernoemen hier aan het Legermuseum, de bibliotheek van het Ministerie van Landsverdediging en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven. Buitenlandse archieven - meer in het bijzonder het archief van Harderwijk, het British Museum in Londen - werden eveneens gecontacteerd, maar zonder veel succes.

De omkadering voor ons onderzoek vonden we in de algemene literatuur over de Eerste Wereldoorlog. Het boek van Luc De Vos, hoogleraar aan de Koninklijke Militaire School biedt een goed overzicht omtrent het militaire verloop van de oorlog. De werken van Sophie De Schaepdrijver – De Groote Oorlog – en Luc Schepens – Front ‘14-’18 – geven meer informatie over de niet-militaire aspecten. Ze bieden zowel informatie over het leven van de soldaat als over dat van de vluchteling. Bovendien schenken ze ruimschoots aandacht aan het politieke en economisch leven tijdens de oorlog. Voor de situatie aan het Belgische front is het werk van Daniël Vanacker een ideale basis. Zijn studie over de Frontbeweging kaart de hele problematiek van de Vlaamse agitatie in de periode aan. Daarbij mag ook het onderzoek van Lode Wils omtrent Frans van Cauwelaert niet ontbreken. Voor het onderzoek omtrent de oorlogsmeters in Nederland bleken deze werken een uitstekende basis.

 

 

5. Indeling

 

In een eerste hoofdstuk wordt een algemeen beeld gegeven over het verloop van de oorlog. Het tweede hoofdstuk omvat enkele aspecten van het frontleven van de Belgische soldaat. Hoe hard was het frontleven? Welke waren de voornaamste klachten? Wat waren enkele remedies om het leed te verzachten? Wat deden ze zelf om het leven wat dragelijk te maken en hoe werden ze van buitenaf geholpen? Het derde hoofdstuk behandelt de oorlogsmeters zelf. Hoe is het fenomeen ontstaan? Welke waren de organisaties en welke mensen stonden er achter? Hoe ontstonden contacten en waaruit bestonden deze correspondenties? Het laatste hoofdstuk wordt een casestudy. Hierin wordt gepoogd aan de hand van enkele concrete gevallen het belang en het verloop van een meterschap aan te tonen. Er werden een aantal brievencollecties teruggevonden van een soldaat naar zijn meter en omgekeerd.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] MEUL, P. Les cimetières militaires français en Flandre occidentale. Licentiaatsverhandeling, Koninklijke Militaire School Brussel, afd. Alle Wapens, 1998.

[2] COENE, Kennismaking met de RMO… 1.

[3] Idem, 2.

[4] VAN LOO, Psychologische ondersteuning, 91.

[5] COENE, Beknopte analyse, 12.

[6] VAN LOO, Psychologische ondersteuning, 99, noot 21.

[7] VERMUNICHT, Reïntegratieproblematiek en psycho-sociale omkadering van militairen met risicozending, 56.

[8] De aanstelling van een RMO hangt af van de duur en het risico van de missie en de grootte van de te sturen eenheid.

[9] COENE, Beknopte analyse, 5.