NS-Liederen in België 1940-1944. (Laurens De Strijcker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

XIII. De publieke opinie en de NS-Liederen

 

1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk zou ik willen nagaan hoe de publieke opinie in België stond tegenover de Duitse bezetter en diens NS-liederen. De aandacht gaat hier naar dat deel van de bevolking dat niet collaboreerde, en waar enige vertrouwdheid met de NS-liederen toch aan de orde was. Met dit niet-collaborerend deel van de bevolking bedoel ik de gewone man in de straat, die vanzelfsprekend ook wel zijn opinies had over de gebeurtenissen van zijn tijd. In wezen gaat het hier dus om de mentaliteit van het grootste gedeelte van de bevolking, de silent majority, ten aanzien van de Duitse bezetter. Of zoals Paul Struye het stelde: “L’evolution du sentiment public en Belgique sous l’occupation allemande”.

 

Dit hoofdstuk bleek voor mij zonder meer het moeilijkste om te schrijven. Schrijven over de mentaliteit van een bevolking die onder de Hitleriaanse bezetting leefde, valt om voor de handliggende rederenen niet echt evident te noemen. Alle pers was immers onder de controle gebracht van de bezetter en was alzo veeleer opiniemakend bedoeld dan dat ze een afspiegeling was van de reële publieke opinie. Op enkele uitgegeven werken zoals Struye na hebben we maar weinig geschreven bronnen handelend over de publieke opinie die enigszins betrouwbare informatie bevatten. Ook hier zal ik mij tot op zekere hoogte moeten laten leiden door interviews en door hetgeen wat er in de literatuur[296] reeds is over verschenen.

 

Deze publieke houding van de bevolking stemde niet noodzakelijk overeen met haar privé-houding. Net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog moet men een onderscheid maken tussen ‘de bezetter’ en ‘de bezetters’, tussen de vijand en de individuele soldaten die vaak ingekwartierd waren bij burgers. En ook daar is een onderscheid noodzakelijk, want de burger die werd verplicht om aan één of meer Duitse soldaten onderdak te verschaffen behoorde meestal, zoniet uitsluitend tot de grote of kleine bourgeoisie. De arbeiderswoningen boden immers meestal niet de ruimte die hiertoe noodzakelijk was. Zo ontstonden onvermijdelijk persoonlijke contacten, waaruit vaak een beter wederzijds begrip groeide, soms een zekere vriendschap, en vaak enig medelijden met de arme stumperd die, net zoals ieder normaal mens, naar vrede verlangde en naar zijn thuis.[297]

 

 

2. De publieke opinie en de NS-liederen

 

De Duitse bezetting van de Eerste Wereldoorlog had in België voor een latent aanwezige Deutschenhass gezorgd aan de vooravond van Tweede Wereldoorlog. Een interessante bron die dit illustreert zijn de rapporten van de Duitse militaire attaché te Brussel Friedrich Rabe Freiherr van Pappenheim. Een kleine drie maanden na zijn aankomst te België in 1937, zond Pappenheim zijn eerste impressies naar zijn overste in Berlijn. De ontvangst te Brussel noemde hij koel, doch correct. Over de stemming bij het volk schreef hij: “Belgien ist stimmungsmässig nach wie vor für uns Feindesland!”. Nochtans was volgens hem een ommekeer merkbaar bij de jongeren, die de oorlog en bezetting van ’14-’18 niet gekend hadden, ook in het Belgisch leger, waar een zekere bewondering voor de Duitse Wehrmacht bestond.[298] Ook werd er in België veel geluisterd naar muziekprogramma’s van de Duitse Rijkszender waardoor men al uitgebreid had kennisgemaakt met de NS-liederen.[299]

 

Het begin van de bezetting werd gekenmerkt door een korte periode van ‘toenadering’, zelfs ‘verbroedering’ tussen de bevolking en de vijand. Dit was te wijten enerzijds aan de ‘ontwapenende’ gedienstige houding van de bezetter van mei tot augustus 1940, anderzijds aan de onverwachte ineenstorting van het Franse leger dat in die tijd doorging als de voornaamste tegenstander van het Duitse leger en ook aan de algemene aversie tegen de democratie die toen heerste.[300] Een beklijvend beeld was de wanordelijke aftocht van de geallieerde legers geweest dat in schril contrast stond met de gedisciplineerde ‘vers gestreken’ Duitse soldaten. Geheel in overeenstemming met de Pruisische traditie hield de perfect geoliede Duitse oorlogsmachine overwinningsparades in alle steden en dorpen van betekenis die op zijn weg lagen. De soldaten van de Wehrmacht, keurig in paradepas op de tonen van ‘Preussens Gloria’, dwongen bij de bevolking een zeker ontzag af.[301]

 

Naast de concerten van het Duitse leger trakteerde de bezetter de Belgische bevolking op tal van Duitse filmproducties die werden vertoond in de bioscoopzalen. Men ging, tijdens de bezettingsjaren, heel vaak naar de bioscoop. Wat men er zag, dat bepaalde de bezetter: vele films uit het Duitse Rijk.[302] Ook alle andere films hadden eerst de goedkeuring nodig van de autoriteiten. Het publiek boycotte de zalen niet, noch de programmering onder toezicht. Het zou onredelijk zijn uit te kijken naar sporen van kritiek, aanklacht of verzet op het scherm aan het adres van de bezetter: die waren er vanzelfsprekend niet. De intense gang naar de donkere zalen was hoe dan ook een vorm van culturele collaboratie. Kon men het brood van de bezetter niet missen, het door hem aangeboden amusement had men zonder enige moeite kunnen weigeren. In Nederland werden de Duitse films massaal door het publiek geboycot.[303]

 

Wie niets voor de Duitse films voelde, kon zijn ontspanning vinden in het uitgaansleven. Het uitgaanspubliek diende wel rekening te houden met de avondklok, en met de verplichting tot verduisteren. De avondklok en het sluitingsuur van cafés en andere vermaakcentra werden door de Duitse autoriteiten in elke stad gehanteerd volgens de beproefde didactische methode van beloning en straf: wie braaf was, kreeg lekkers; wie Duitse militairen molesteerde, met bommen gooide of saboteerde, werd van mogelijkheden tot ontspanning beroofd. Vele aangekondigde manifestaties moesten een uur of meer worden vervroegd, werden uitgesteld, of gingen helemaal niet door. In sommige steden beperkte het concert- en variétéaanbod zich wekenlang tot de zondagmiddagmatinees. In openbare lokalen gold een dansverbod, dat echter herhaaldelijk werd overtreden. Tot in de kleinste dorpjes hadden dansavonden plaats, met mensen op die op de uitkijk stonden. Het verschijnsel werd zo algemeen dat katholieke organisaties het tot hun plicht rekenden in het verweer te komen tegen de toenemende zedenverwildering.[304]

 

Vanaf december 1941 spreekt Paul Struye alleen nog van de soms ‘hatelijke’ onverschilligheid tegenover de bezetter. Maar ‘persoonlijke botsingen’ doen zich niet voor, en wederzijds blijft het optreden ‘correct’. Daar waar eerder een vrij massale belangstelling bestond voor de concerten van de Duitse militaire muziekkapellen begon deze belangstelling stelselmatig terug te lopen. Het ‘nieuwe’ was er af en naarmate de oorlog vorderde werd de bezetting zwaarder om zwaarder te dragen, waarvoor de bezetter de integrale schuld in de schoenen kreeg geschoven.[305]

 

Een grote kentering in de relaties tussen de bezetter en de bevolking kwam er na de invoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland op 6 oktober 1942. Deze maatregel deed de arbeiders definitief overhellen naar het pro-geallieerde kamp en zette vele onder hen zelfs aan de wapens op te nemen tegen de bezetter en diens medewerkers, wat dan op zijn beurt overgedreven repressief werd beantwoord. De wederzijdse standpunten werden geradicaliseerd, wat dan weer zijn weerslag had op de ‘consumptie’ van NS-liederen.[306]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[296] Een interessant artikel hieromtrent is van de hand van Luc Schepens, waarnaar ik nog meermaals zal verwijzen.

[297] SCHEPENS, De mentaliteit van de bevolking, p. 219.

[298] BOIJEN, De Duitse militaire attaché in België, p. 199-205.

[299] Interview met CDJ.

[300] SCHEPENS, De mentaliteit van de bevolking, p. 219.

[301] Interview met Armandus De Strijcker.

[302] Tijdens de bioscoopbezoeken werden de kijkers onvermijdelijk geconfronteerd met NS-liederen. Dit gebeurde tijdens de nieuwsberichten en tijdens de films. Het gebeurde zelfs dat bepaalde NS-liederen geschreven waren in opdracht van de filmstudio’s. Het meest bekende lied onder deze is ‘Bomben auf Engeland’.

[303] LAUWAERT, Duitse films in Belgische zalen, p. 202-218.

[304] VANDEN EYNDE, Het muziekleven: een nature morte, p. 188.

[305] Interview met CDJ.

[306] SCHEPENS, De mentaliteit van de bevolking, p. 220.