De Nederlands-Australische relaties in het jaar 1948. Van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948. (Cosette Adriaans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

4. De aanloop naar de Tweede Politionele Actie

 

Dit hoofdstuk behandelt de periode die begint op 1 oktober 1948 na het neerslaan van Madioen en eindigt bij het begin van de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948. Onder de multilaterale betrekkingen worden als eerste de Nederlandse tegenvoorstellen uitgelegd, ten tweede de Stikker-Hatta besprekingen. Dit waren bilaterale besprekingen die in Indonesië werden gevoerd om te komen tot een eindoplossing. Ten derde wordt de periode tussen het afbreken van de directe onderhandelingen en de Tweede Politionele Actie bekeken. Ten vierde worden de personele problemen die plaatsvonden rondom de CGD doorgenomen, zoals de Nederlandse pogingen tot vervanging van Critchley. Ten vijfde wordt de vraag behandeld of Critchley succesvol was in het beïnvloeden van de machtsbalans in het voordeel van de Republiek. Bij de bilaterale contacten komen ten eerste de zaken die zich in Australië afspeelden aanbod, zoals de Nederlands-Indische schuld bij Australië, ten tweede de Australische personages die het beleid bepaalden Evatt, Burton, Chifley en Eaton. Ten derde wordt behandeld of de Australische regering en de ministeries invloed konden uitoefenen op de onderhandelingen. Tenslotte wordt bekeken of de Nederlandse, Nederlands-Indische en de Australische regering via traditionele of nieuwe diplomatie werkten.

 

 

Multilaterale contacten

 

De Nederlandse tegenvoorstellen

 

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven had Cochran zijn plan op 10 september 1948 informeel ingediend bij beide partijen. Door de Madioenopstand liepen de reacties vertraging op. Toch accepteerde de Republikeinse regering al tijdens de Madioenopstand het Cochranplan als basis voor onderhandelingen. Nu moest alleen de Nederlandse regering nog een reactie geven, maar die reactie kwam maar niet. Op 3 oktober 1948 leverde de Nederlandse delegatie een ‘oral note’ in bij Cochran. Cochran wilde aan Critchley nog niet laten weten wat de inhoud van deze brief was voordat de Nederlandse delegatie nog wat punten had opgehelderd. Critchley had echter van een Nederlandse bron al vernomen dat in de brief de maximale concessies werden gedaan die de Nederlandse regering kon doen.[253] Ondertussen lieten de Nederlanders meerdere malen via de pers lekken dat de Nederlandse delegatie een voorstel aan het voorbereiden was dat gebaseerd was op het Cochranplan, maar dan met wat aanpassingen. Deze perscampagne was volgens Critchley om de Nederlandse positie veilig te stellen. Het ‘State Department’ had via de Nederlandse ambassade in de Verenigde Staten en via de Amerikaanse ambassadeur in Nederland laten weten aan de Nederlandse regering dat zij het niet eens was met de tegenvoorstellen. De Republiek zou de tegenvoorstellen nooit kunnen accepteren.[254]

              Wat hield de Nederlandse ‘oral note’, beter bekend als de tegenvoorstellen, nu in? De inhoud wordt behandeld aan de hand van een vergelijking met het Cochranplan. In het Cochranplan was de-factosoevereiniteit van de Nederlandse regering beperkt tijdens de interimregering. De interimregering zou geleidelijk meer autoriteit in de interimperiode toegewezen krijgen. In de tegenvoorstellen bleef de Nederlandse regering de uiteindelijke autoriteit houden. In het Cochranplan zou het ministerie van Buitenlandse Zaken van de interimregering samenwerken met het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. In de tegenvoorstellen kon het ministerie van Buitenlandse Zaken van de interimregering alleen functioneren als ondergeschikte van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. In het Cochranplan werd het Republikeinse leger opgeheven, maar met uitzonderingen. De lidstaten mochten georganiseerde milities behouden. De Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon kon alleen de noodtoestand uitroepen na overleg met de president of minister-president van de interimregering. In het federale leger zaten geen onderdelen van het Nederlandse of  Nederlands-Indische leger. In de tegenvoorstellen werden deze uitzonderingen geëlimineerd. In het Cochranplan waren algemene verkiezingen gepland voor heel Indonesië. In de tegenvoorstellen zouden de algemene verkiezingen pas gehouden worden als er geen scheidingslijnen van de wapenstilstand meer waren en alle Republikeinse eenheden zich hadden overgegeven. Hieruit kunnen we concluderen dat de Nederlandse regering dus wilde dat de Republiek zou worden opgeheven. Daar kwam dit namelijk op neer, constateert Taylor. In het Cochranplan werd voorzien in een federale raad, waarin de Republiek eenderde van het totale lidmaatschap kreeg. In de tegenvoorstellen werd dit inderdaad overgenomen, maar dan hield eenderde maar tien zetels in. Daarbij werd ingebouwd dat alle Republikeinse gebieden die erkend zouden worden met individuele status een eigen vertegenwoordiger zouden krijgen ten koste van de Republiek.[255]

 

Renville-akkoord

Critchley-Du Boisplan

Cochranplan

Nederlandse tegenvoorstellen

Vrije verkiezingen binnen een jaar tijd onder toezicht CGD.

Verkiezingen in heel Indo. voor een constituent assembly.

Verkiezingen door heel Indonesië.

Pas algemene verkiezingen als de scheidingslijnen van de wapenstilstand opgeheven waren.

Snel herstel economische activiteit.

Constituent assembly moet een voorlopige federale regering samenstellen, die volmacht tot intern zelfbestuur had.

Federale raad met een vertegenwoordiger uit elk deelnemend gebied, Republiek 1/3 van totale lidmaatschap.

1/3 was maar 10 zetels. Alle Rep. gebieden die erkend zouden worden met indiv. Status zouden een eigen vertegenwoordiger ten koste van de Rep. krijgen.

Na een pol. overeenkomst geleidelijke reductie legers.

De voorlopige fed. reg. zou het leger en buitenlandse relaties besturen.

Federale raad en HVK zouden bepalen hoe groot milities van elke deelstaat mochten zijn.

Geen eigen milities.

Unie van VSI en koninkrijk der Nederlanden.

Luitenant gouverneur-generaal zou beperkt veto hebben.

De interimregering zou stap voor stap meer autoriteit krijgen.

De Ned. reg. bleef de uiteindelijke autoriteit houden.

De Indonesische bevolking moest betrokken worden bij veranderingen in de administratie.

Commissie van technische adviseurs die schets van VSI maakt.

Gezamenlijke commissie van technische adviseurs om schets van VSI te maken.

Ministerie van Buitenlandse Zaken alleen functioneren als ondergeschikte van Ned. min. van BZ.

De Republiek zou een deelstaat met gelijke rechten als de andere deelstaten zijn.

Constituent assembly moest schets van VSI van technische adviseurs goedkeuren

Ministerie van Buitenlandse Zaken van interimreg. Zou samenwerken met Ned. ministerie van BZ.

 

Soevereiniteit over Ned.-Indië bij Nederland tot de  overdracht aan de VSI.

Soevereiniteit nog bij Ned. reg.  in de interimperiode

 

 

Constitutionele conventie gekozen op democratische wijze.

Constituent assembly moest grondwet opstellen, goedgekeurd worden door vertegenwoordi- gers deelstaten en de Ned.-ind. Reg.

 

 

             

Op 14 oktober 1948 nam Cochran de tegenvoorstellen mee naar de Republiek.[256] Hatta gaf als antwoord dat de Republiek wilde onderhandelen op basis van het Cochranplan. De amendementen konden later worden behandeld. Hatta was van mening dat met de amendementen werd aangestuurd op een stilstand van de onderhandelingen.[257] De Republiek was haar eigen amendementen aan het vormen.[258] Op 29 oktober 1948 gaven de Nederlanders een antwoord op Hatta’s antwoord aan Cochran. De Nederlandse regering was niet tevreden met het Republikeinse antwoord.[259] Critchley zelf geloofde dat geen enkel Republikeins antwoord goed was geweest op dat moment. Volgens Critchley kon Hatta niet veel concessies meer doen die afweken van het Cochranplan door de interne situatie in de Republiek.[260] De Republikeinse regering was pessimistisch over het Nederlandse antwoord, waarin de Republikeinse reactie werd afgewezen. Hatta zou pas weer reageren op het Nederlandse antwoord in zijn gesprek met Stikker, die naar Indonesië kwam.[261]

              De Madioenopstand was voorbij op 30 september 1948, maar dit betekende niet dat de communistische rebellen geen probleem meer vormden voor de Republikeinse regering. Critchley bracht verslag uit van de vorderingen die het Republikeinse leger maakte in het bestrijden van de communisten aan zijn minister. Na 30 september hadden de communisten zich teruggetrokken in de bergen. De communistische opstand was alleen maar psychologisch voorbij volgens het Australische lid van de CGD, en niet economisch of sociaal. Er was nog een aantal plaatsen in handen van de communisten en er was nog geïsoleerd verzet in de bergen. Critchley voorspelde dat het nog wel twee maanden zou duren, voordat de regering al het communistische verzet had opgeruimd.[262] Critchley moet goede informanten hebben gehad. Eaton hoorde ook van de Republikeinse regering dat er een strikte controle moest worden gehouden, ondanks dat de communistische opstand voorbij was. De Australische militaire waarnemers bevestigden dit eveneens.[263] Op 7 oktober 1948 hadden de regeringstroepen twee plaatsen veroverd op de communisten en rukten ze op in de berggebieden die nog grotendeels in handen waren van de communisten. Door dit alles en door de angst voor een militaire actie van de Nederlanders trokken de Republikeinse regering en politieke partijen steeds meer naar rechts.[264] De communisten kwamen steeds verder in de val te zitten. Het Republikeinse leger had een aantal communistische leiders vermoord.[265] Op 2 december zou Critchley inderdaad kunnen melden dat de communistische opstand geheel voorbij was, zoals hij had voorspeld, de belangrijkste leiders Sjarifoeddin en Suripno waren gevangen genomen.[266]

              De interne positie van de Republikeinse regering verslechterde onder andere door de communistische opstand, maar vooral door de Nederlandse blokkade en de vertraging in het bereiken van een bevredigende overeenkomst. Er moest snel een overeenkomst komen want het Australische CGD-lid voorspelde dat de regering Hatta geen twee maanden meer had en dat een volgende regering niet een gematigde zou zijn.[267] Critchley was er bang voor dat de Republiek door de interne verdeeldheid verder zou verzwakken. Hij vreesde nu ook dat de Republiek door de verschillende factoren, zoals de angst voor een militaire actie, een beleid van wanhoop zou gaan voeren en alle onderhandelingen zou afblazen en een militaire actie tegen de Nederlanders zou beginnen om het volk aan de regering Hatta vast te binden. De Republiek bevond zich in een kritieke situatie.[268]

              De Nederlanders klaagden er herhaaldelijk over dat de Republiek zich niet aan het bestand hield. Er waren vele infiltraties en andere incidenten bij de grens en de Nederlandse regering gaf hier de Republikeinse regering de schuld van. Op Critchley kwam het over als een campagne gericht op het voorkomen van hervattingen van de onderhandelingen of als rechtvaardiging van een tweede militaire actie.[269] Critchley dacht dat de CGD niets kon doen in de huidige situatie aan de bestandsschendingen door de Republiek. De hoofdoorzaken van deze schendingen waren namelijk politiek en economisch. Dit hadden de militaire waarnemers ook al aangegeven. Maar er werd door de CGD toch een informeel onderzoek ingesteld om het uit te zoeken; Critchley kon zich hier wel in vinden.[270] De Nederlandse regering bleef doorgaan met haar krachtige campagne, gericht op het bewijzen dat de Republiek niet de wapenstilstand wilde of  kon volhouden. Deze campagne bereikte op 30 oktober 1948 volgens Critchley zijn hoogtepunt.[271] Volgens de Australische militaire waarnemers waren de infiltraties waar de Nederlanders over klaagden bijna gestopt. Om de Nederlandse propaganda door te prikken probeerde Critchley met de CGD de echte rapportages van de militaire waarnemers te publiceren, maar Herremans, het Belgische CGD-lid, werkte niet mee.[272]

              De angst voor een nieuwe politionele actie door de Nederlanders tegen de Republiek was aan Republikeinse en Australische zijde groot. Critchley gaf al op 5 oktober 1948 aan dat er tekenen waren dat de Nederlandse autoriteiten van plan waren om een overeenkomst te bereiken of dat nu via onderhandelingen of geweld in de nabije toekomst was.[273] De Republiek was ervan overtuigd dat er een militaire actie zou komen. De Nederlanders verzamelden steeds meer troepen bij de status-quo lijn.[274]

              Het Amerikaanse ‘State Department’ verzocht verscheidene malen aan de Australische regering om druk uit te oefenen op de Republikeinse regering, bijvoorbeeld begin oktober toen het ‘State Department’ wilde dat het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken druk uitoefende op Hatta om de onderhandelingen te hervatten. Dit wilde het ministerie best doen, maar niet als het Hatta’s positie zou verzwakken. Het ministerie was er niet van overtuigd dat de Nederlandse autoriteiten het Cochranplan hadden geaccepteerd als basis voor onderhandelingen.[275] Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken antwoordde hier telkens hetzelfde op, dat zij dat best wilde doen, maar dat de Nederlandse regering dan eerst meer goede wil moest tonen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken was bang dat als zij druk zouden zetten op de Republiek en als naderhand zou blijken dat de Nederlandse regering niet echt wilde onderhandelen, de Republiek dan het vertrouwen in Australië zou verliezen. De invloed die de Australische regering had op de Republiek, zou dan vervallen. Dit zou weer een grote invloed hebben op toekomstige Australische relaties met Indonesië en andere Zuidoost Aziatische landen. Het ministerie wilde pas druk uitoefenen als ze er zeer zeker van was dat de Nederlanders het meenden. Dit zou de Nederlandse regering tonen door de blokkade op te heffen. Het was een zaak die veel haast vroeg, want de Republikeinse autoriteiten gingen misschien de wapenen opnemen tegen de Nederlanders. De Nederlandse reactie zou een nieuwe militaire actie zijn, want dat wilden ze namelijk graag. Dit zou kunnen zorgen voor een oplaaien van geweld door geheel Zuidoost Azië, en resulteren in het afnemen van de ‘macht’ van Westerse machten in de regio. In zo’n conflict zou Australië zich verplicht voelen ten aanzien van Zuidoost-Azië te kiezen en dan zou de positie van de Westerse machten worden verzwakt.[276] De plaats en veiligheid van Australië in de regio stonden dus op de voorgrond. Het was niet uit mededogen of een andere humanitaire reden, het was uit eigenbelang dat Australië Hatta wilde helpen en geen druk probeerde uit te oefenen.

              Spoor wilde op 14 oktober 1948 aan de CGD de militaire situatie in de Republiek uitleggen. Hierin zag Critchley een waarschuwing dat een snelle militaire actie opkomst tegen de Republiek op komst was.[277] De perscampagne die de Nederlandse autoriteiten voerden om te tonen dat de Republiek niet in staat was om zich aan de wapenstilstand te houden, kon er volgens Critchley op gericht zijn om een nieuwe politionele actie te rechtvaardigen.[278] Het gehele beleid van de Nederlandse regering was er volgens Critchley op gericht om een nieuwe politionele actie te rechtvaardigen of om hervatting van de onderhandelingen te vertragen.[279]

              Vanaf midden oktober ging het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken een beleid volgen dat alle verantwoordelijkheid legde bij de Verenigde Staten. Dit kwam doordat Amerikaanse financiële en andere invloed meer effect had dan welke dreiging met de Veiligheidsraad dan ook.[280] De Amerikanen oefenden echter niet genoeg druk uit op de Nederlandse regering naar de zin van het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken. Het zou nu, begin december, wel duidelijk moeten zijn dat de Indonesische kwestie niet uit de Veiligheidsraad moest worden gehouden. Het ministerie vond dat de zaak weer terug naar de Veiligheidsraad moest als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië geen druk op de Nederlandse autoriteiten wilden uitoefenen tot het sluiten van een overeenkomst.[281]

 

De eerste ronde van de Stikker-Hatta besprekingen

 

De besprekingen tussen Stikker en Hatta vonden plaats in twee rondes. De eerste ronde waren het besprekingen tussen Stikker en Hatta, gehouden van 30 oktober tot en met 11 november 1948; bij de tweede ronde had de Nederlandse regering een grotere delegatie gestuurd. Sassen en Neher waren met Stikker meegestuurd, om te controleren of Stikker niet te grote concessies deed. De tweede ronde vond plaats van 22 november 1948 tot en met 5 december 1948.

              Critchley speculeerde voor de komst van Stikker over het doel van diens bezoek. Stikker wilde een gesprek met Hatta, maar waarover was niet bekend. Het kon zijn om tot hervatting van de onderhandelingen te komen of om een ultimatum te stellen. Critchley vertrouwde het bezoek in ieder geval niet.[282] Stikker arriveerde op 30 oktober 1948 in Batavia, en had op 1 november individuele besprekingen met alle leden van de CGD.[283]

              Critchley liet op 30 oktober weten aan Burton hoe hij dacht dat de Nederlandse autoriteiten het uiteindelijk zouden spelen. De Nederlandse regering was niet tevreden geweest met het antwoord van de Republiek op de tegenvoorstellen en had dit via een officieel communiqué laten weten. Nu was besloten Stikker naar Indonesië te zenden. Hierdoor was Critchley gealarmeerd. Daarnaast was er dan nog de perscampagne. Critchley dacht dat er een ultimatum zou komen en midden december een politionele actie. Dan was de Algemene Raad met reces, en was er een periode van twee weken waarin het onmogelijk zou zijn om de Veiligheidsraad bijeen te roepen.[284] Critchley zag Stikkers bezoek als een formaliteit, de militaire voorbereidingen waren namelijk al ver gevorderd. Het leger in Nederlands-Indië wilde dat snel besloten werd om op te trekken. Critchley voorspelde (ten onrechte) dat de beslissing tot een nieuwe politionele actie zou worden genomen door de nieuwe interimregering, waarin de Republiek niet zat. De nieuwe noodwet die was aangenomen door het Nederlandse kabinet kon ervoor zorgen dat een interimregering binnen een paar uur zou kunnen worden opgezet. De rechtvaardiging tegenover de Veiligheidsraad zou zijn dat de Republiek niet in staat was om de wapenstilstand te handhaven.[285] Zoals is gebleken zou Critchley uiteindelijk in zijn voorspelling zeer dicht bij de waarheid zitten, zij het dat niet de interimregering maar Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Beel met instemming van de Nederlandse regering tot de actie besloot.

              De Nederlandse regering wilde het liefst de CGD negeren, maar had inmiddels door dat dit niet ging. Toch probeerden de Nederlandse autoriteiten zoveel mogelijk buiten de CGD om te doen, zoals uit de directe besprekingen tussen Hatta en Stikker blijkt. Cochran kreeg van de drie leden van de CGD veruit de meeste aandacht. De Nederlandse regering communiceerde voor een deel via het Amerikaanse CGD-lid met de Republikeinse regering. De brieven van de Nederlandse regering aan de Republikeinse regering en vice versa gingen via Cochran. Er vond wel overleg tussen de CGD en de Nederlandse autoriteiten plaats. Stikker had verschillende privébesprekingen met de individuele CGD-leden.

              Critchley meldde op 1 november 1948 dat hij een privégesprek had gehad met Stikker.[286] In dit gesprek kwam naar voren dat Critchley de bestandsschendingen van secundair belang vond. Eerst moest er een overeenkomst worden bereikt en daarna moesten beide partijen gezamenlijk voor een oplossing van de bestandsschendingen zorgen. De bestandsschendingen werden namelijk uitgevoerd door losstaande groepen uit de omgeving van Sjarifoeddin, en werden niet aangestuurd vanuit de Republikeinse regering. Hatta kon er daarom weinig aan doen.[287] Critchley liet weten dat hij dacht dat er in januari nog geen verkiezingen konden worden gehouden in Indonesië, maar dat er wel al een termijn voor het houden van de verkiezingen na ongeveer 4 maanden kon worden vastgesteld. Stikker zei dat het toch wel eerst nodig was dat de rechtsstaat werd hersteld. Hier was Critchley het mee eens, maar dit kon niet alleen door de Nederlandse regering worden vastgesteld, daar moest de Republiek ook bij worden betrokken. Critchley probeerde erachter te komen wat de Nederlanders met de Unie van plan waren. Stikker wilde hierop weten of Critchley afwist van de Nederlandse amendementen, Critchley had de amendementen gezien. Stikker dacht dat hij deze van de Republiek had gehad. Stikker liet als laatste in het gesprek weten dat hij binnen enkele dagen een bespreking met Hatta wilde voeren. Hierop zei Critchley dat hij zijn best zou doen, om ervoor te zorgen dat Hatta deze zo openlijk mogelijk zou voeren.[288] Op 3 november kwam Stikker erachter dat de Australische vertegenwoordiger naar aanleiding van hun gesprek daadwerkelijk in Republikeinse kringen de weg had voorbereid. Het doel van Stikker’s komst was namelijk bekend. Stikker merkte vervolgens op dat de federalisten hierin niet waren gekend. Volgens Critchley hadden de federalisten weinig betekenis: zij zouden geen steun in de bevolking vinden.[289]

              De Nederlands-Indische regering ging ondertussen, dat de directe onderhandelingen werden gevoerd, verder met de voorbereidingen tot de oprichting van de interim federale regering. Zij wilde daar klaar mee zijn op 15 december 1948. Als er voor die tijd geen overeenkomst was gesloten met de Republiek dan maar zonder de Republiek. Hier was Critchley het natuurlijk niet mee eens. Op 3 november 1948 had Eaton het idee dat de Nederlandse regering nog een laatste poging tot onderhandelingen met de Republiek deed, om die mee te laten doen aan de federale interimregering.[290] Van Mook diende op 3 november 1948 zijn ontslag in als luitenant gouverneur-generaal. Hij werd vervangen door L.J.M. Beel, die de titel Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon kreeg. De Republiek zag hierin een draai naar rechts van de Nederlandse autoriteiten en was ervan overtuigd dat er nu meer kans was op een politionele actie.[291] Eaton meldde op 3 november aan zijn minister dat Cochran en Stikker zeer hecht waren en dat Cochran een gesprek had geregeld tussen Stikker en Hatta en zijn kabinet, ook al was dit tegen de wensen in van de lokale paleisautoriteiten.[292]

              Op 4 november 1948 rapporteerde Critchley aan het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken dat de militaire waarnemers inderdaad aangaven dat de infiltraties waren toegenomen. Maar in tegenstelling tot wat de Nederlanders beweerden ontkende de Republikeinse regering daar opdracht toe te hebben gegeven. Critchley geloofde de Republikeinse regering en meldde dat deze probeerde de infiltraties te stoppen. De incidenten sloegen op het feit dat er politieke onrust en geweld was in het gebied dat onder Nederlands-Indische controle viel. De Nederlandse regering gaf hier de Republikeinse regering de schuld van. Critchley zag hier echter geen bewijzen voor en vond de incidenten de verantwoordelijkheid van de Nederlands-Indische regering zelf.[293] Critchley sprak op 7 november 1948 Stikker en R. Supomo, adviseur van de Republikeinse minister van Justitie. Stikker had daarbij goede hoop en Supomo lichtte Critchley in over waar al overeenkomst over was bereikt en waarover nog niet.[294] Op 7 november gaf de Republikeinse regering antwoord op de Nederlandse afwijzing van het Republikeinse antwoord op de Nederlandse tegenvoorstellen. Het Republikeinse antwoord was dat zij ook voor een volledige oplegging van de wapenstilstand was, maar dat zij niet de beschuldigingen van de Nederlanders kon accepteren dat het falen haar schuld was. De wapenstilstand moest inderdaad besproken worden. Het feit dat het bereiken van een overeenkomst was vertraagd zorgde echter voor extra druk op de wapensstilstand. De bestands- en politieke besprekingen moesten daarom tegelijkertijd worden gevoerd onder toezicht van de CGD. Hier was de Nederlandse delegatie boos over. Volgens Critchley was het een redelijk antwoord. Het bleek dat de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Beel het probleem vormde en niet Stikker. De Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon wilde geen inbreuk op zijn autoriteit en was bang dat dit wel werd afgesproken in de onderhandelingen. Cochran heeft hem daarop informeel benaderd; de onderhandelingen waren inmiddels weer hervat.[295]

 

De aide-mémoire van Hatta

 

Stikker verliet op 11 november Batavia met een aide-mémoire van Hatta om te bespreken in het Nederlandse kabinet. Wat hield de aide-mémoire kort in?[296] Beide partijen wilden onderhandelen op basis van het Cochranplan. De Republiek deed een aantal concessies waardoor ze hoopte dat de tijd die nodig was om een politieke overeenkomst te bereiken werd ingekort. De Republiek wilde meewerken aan een federale interim regering voor heel Indonesië op 1 december 1948. Algemene verkiezingen zouden zes maanden na de inwerkingtreding van de federale interim regering plaatsvinden. De Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon had vetorecht, in bepaalde zaken die later nog nader zouden worden bepaald. De VSI moest op 1 december 1949 uiterlijk in werking treden. Buitenlandse Zaken zou onder de koningin vallen als laatste autoriteit in de interimperiode. Er zou een aparte Indonesische Buitenlandse Zaken komen als onderdeel van koninklijke Buitenlandse Zaken. Het Republikeinse leger zou opgaan in het federale leger. De Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon zou gaan over het Nederlandse leger en zou het opperbevel hebben over het hele leger in Indonesië. Als de rechtsstaat niet kon worden behouden, dan mocht de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een staat van ‘insecurity’ afkondigen. Waarbij het Nederlandse leger mocht worden ingezet om de rechtsstaat te herstellen.[297]

 

Renville-akkoord

Critchley-Du Boisplan

Cochranplan

Nederlandse tegenvoorstellen

Aide-mémoire

Vrije verkiezingen binnen een jaar tijd onder toezicht CGD.

Verkiezingen in heel Indo. voor een constituent assembly.

Verkiezingen door heel Indonesië.

Pas algemene verkiezingen als de scheidingslijnen van de wapenstilstand opgeheven waren.

Alg. verkiezingen 6 maanden na de in werking treding van de fed. interim reg.

Snel herstel economische activiteit.

Constituent assembly moet een voorlopige federale regering samenstellen, die volmacht tot intern zelfbestuur had.

Federale raad met een vertegenwoordiger uit elk deelnemend gebied, Republiek 1/3 van totale lidmaatschap.

1/3 was maar 10 zetels. Alle Rep. gebieden die erkend zouden worden met indiv. status zouden een eigen vertegen-woordiger ten koste van de Rep. krijgen.

De rep. wilde meewerken met aan een fed. interim reg. voor heel Indo. op 1 dec. 1948.

Na een pol. overeenkomst geleidelijke reductie legers.

De voorlopige fed. reg. zou het leger en buitenlandse relaties besturen.

Federale raad en HVK zouden bepalen hoe groot milities van elke deelstaat mochten zijn.

Geen eigen milities.

Het Rep. leger zou opgaan in het fed. leger. De HVK zou gaan over het Ned. leger en zou opperbevel hebben over gehele leger in Indo.

Unie van VSI en koninkrijk der Nederlanden.

Luitenant gouverneur-generaal zou beperkt veto hebben.

De interimregering zou stap voor stap meer autoriteit krijgen.

De Ned. reg. bleef de uiteindelijke autoriteit houden.

HVK mocht een staat van ‘insecurity’ afkondigen als de rechtstaat niet kon worden behouden, Ned. leger mocht worden ingezet om rechtstaat te herstellen.

De Indonesische bevolking moest betrokken worden bij veranderingen in de administratie.

Commissie van technische adviseurs die schets van VSI maakt.

Gezamenlijke commissie van technische adviseurs om schets van VSI te maken.

Ministerie van Buitenlandse Zaken alleen functioneren als ondergeschikte van Ned. min. van BZ.

Min. Van B.Z. zou onder de koningin vallen. Indo. min. van BZ zou een apart onderdeel zijn.

De Republiek zou een deelstaat met gelijke rechten als de andere deelstaten zijn.

Constituent assembly moest schets van VSI van technische adviseurs goedkeuren

Min. van Buitenl. Zaken van interimreg. zou samenwerken met Ned. ministerie van BZ.

 

De VSI moest op 1 december 1949 in werking treden.

Soevereiniteit over Ned.-Indië bij Nederland tot de  overdracht aan de VSI.

Soevereiniteit nog bij Ned. reg.  in de interimperiode

 

 

De HVK had vetorecht in bepaalde zaken, die later bepaald zouden worden.

Constitutionele conventie gekozen op democratische wijze.

Constituent assembly moest grondwet opstellen, goedgekeurd worden door vertegenwoordi- gers deelstaten en de Ned.-ind. Reg.

 

 

 

 

 

              Critchley wist de inhoud wel al, al was die nog geheim. De aide-mémoire was namelijk nog niet officieel aan de CGD of federalisten gegeven. Critchley vond dat Hatta grote concessies had gedaan en dat hij zich hier misschien niet aan kon houden. Dan kon de Nederlandse regering de Republiek beschuldigen van slechte wil en kon er opstand uitbreken in de Republiek.[298] Als er niet snel iets veranderde moest er actie worden ondernomen door de Amerikanen of de CGD. Critchley was ervan overtuigd dat hij Cochran wel zover zou kunnen krijgen.[299] Op 20 november had de Nederlandse regering nog niet besloten tot hervatting van de onderhandelingen. Het bezoek dat Stikker aan Indonesië had gebracht was tegen de wil van de Nederlandse autoriteiten in Batavia in geweest. De houding van de Nederlanders ter plekke was eerder nog verder verhard dan verbeterd.[300]

 

De tweede ronde Stikker-Hatta besprekingen

 

Op 22 november werd er een nieuwe Nederlandse delegatie gevormd en wel door Sassen, Stikker en Neher. Zij zouden gaan onderhandelen in Kalioerang over een eindoplossing met de Republikeinse regering.[301] Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken wilde de tweede ronde van besprekingen een kans geven. Toch sloot het ministerie niet uit dat de Nederlandse regering opnieuw een politionele actie zou beginnen. Maar alles wees erop dat de Nederlandse autoriteiten de uitkomst van de directe besprekingen zouden afwachten. Als de Nederlanders weer tot militaire actie over zouden gaan, dan zou het ministerie om een krachtige actie van de Veiligheidsraad vragen.[302] Critchley vond het feit dat Sassen, Stikker en Neher werden gestuurd een opvallende draai in het Nederlandse beleid. Dit kwam volgens hem door Amerikaanse druk en de aide-mémoire.[303]

              Critchley werd niet vergeten door de Nederlandse autoriteiten, ze ergerden zich namelijk genoeg aan hem. Hij werd door de Nederlandse autoriteiten van verschillende zaken beschuldigd. Op 25 november 1948 deed een gerucht de ronde dat de Republiek eerst de verzekering wilde dat Nederland geen politionele actie zou beginnen voordat de besprekingen in Kalioerang konden beginnen over de punten die essentieel waren voor Nederland. Cochran wist hier niets vanaf. Stikker dacht dat Critchley dit had geënsceneerd.[304] Er was begin december een persactie begonnen over de zogenaamde grote concessies die Hatta had gedaan, terwijl dit tegen de afspraken was die gemaakt waren met Hatta. Neher, E.M.J.A. Sassen, minister voor Overzeese Gebiedsdelen, en Stikker dachten dat Critchley hier gedeeltelijk de schuld van was.[305]

              De onderhandelingen in Kalioerang gingen voornamelijk over de incidenten en bestandsschendingen. De twee partijen konden het niet eens worden met elkaar. De Nederlandse delegatie beschuldigde Hatta ervan dat hij terug kwam op zijn aide-mémoire. Het kwam op de Republikeinse delegatie over alsof Stikker echt een oplossing wilde vinden. De andere Nederlandse leden gaven maar weinig medewerking. De Republikeinse partijen wilden inmiddels dat de onderhandelingen werden hervat onder toezicht van de CGD. Ze vonden dat Hatta te ver was gegaan in het aide-mémoire, waardoor de positie van Hatta in de Republiek onzeker was geworden.[306] Hatta had volgens Critchley teveel toegegeven op het punt van het Republikeinse leger. Als de Republiek geen eigen leger zou hebben tijdens de interimperiode zouden de Nederlanders daar misbruik van maken. Volgens Critchley was het beste dat de Nederlandse delegatie op dat moment kon doen minder eisen van Hatta, maar ze eisten juist meer. Hierdoor verzwakten de Nederlandse autoriteiten Hatta’s positie. Een groot probleem bij de onderhandelingen waren de bestandsschendingen. Het grootste probleem werd echter gevormd door de vraag wie de controle over het Republikeinse leger tijdens de interimperiode zou hebben. De Nederlandse delegatie sprak hierbij al over Republikeinse tegenwerking. Dit probleem kon ervoor zorgen dat er geen overeenkomst meer mogelijk was. Critchley snapte dat Hatta niet kon toegeven op dit punt, maar snapte ook dat Nederland door Hatta’s aide-mémoire wel zo’n “capitulatie” verwachtte.[307]

              Critchely had op 2 december 1948 weer een gesprek met Stikker, dit ging over het leger tijdens de interimperiode. Volgens Critchley had de Nederlandse delegatie het aide-mémoire van Hatta nooit mogen aannemen. De Nederlandse regering had kunnen weten dat de Republikeinse regering en andere Republikeinse politieke partijen het aide-mémoire zouden afwijzen op het feit dat daarin stond dat er Nederlandse troepen mochten worden gebruikt in Indonesië in de interimperiode. Door deze eis te stellen zouden de Nederlanders er feitelijk de oorzaak van zijn dat Hatta zou vallen.[308] Voor Stikker kwam goed naar voren dat Critchley wat betreft de bestandsschendingen zonder enige reserve het standpunt van de Republiek dekte.[309] Critchley stond volledig op het Republikeinse standpunt.[310] De Republiek zou echter volgens Stikker moeten accepteren dat de Nederlandse regering militaire troepen kon gebruiken tijdens de interimperiode; hierop kon de Nederlandse regering niet toegeven.[311]

              De ministers gingen eerder terug naar Nederland. Critchley was op 3 december bang dat dit betekende dat de directe onderhandelingen waren afgebroken.[312] Hatta had een brief aan Sassen gestuurd, waarin hij had voorgesteld om naar Batavia te komen voor informele besprekingen op basis van de aide-mémoire, waaraan hij zich zou houden. Stikker was blij met de brief, Sassen niet. Critchley was bang dat de Nederlandse regering alleen een overeenkomst wilde sluiten als de Republiek volledig toegaf.[313] Er was nog een bespreking voordat de Nederlandse ministers vertrokken naar Nederland. Maar ook daar kon geen overeenkomst over het leger worden gesloten. Op het moment dat de Stikker-Hatta besprekingen mis leken te gaan werd Critchley bang dat als er geen grote druk van buitenaf kwam de Nederlandse regering gewoon door zou gaan met het vormen van een interim federale regering zonder de Republiek. [314]

              Op 4 december was er een vergadering tussen Stikker, Sassen en Neher, de drie delegatieleden, Beel, de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon en M. Van der Goes van Naters, H.J.W.A. Meijerink, C.P.M. Romme, H.W. Tilanus en Korthals, de vijf  in Indonesië aanwezige leden van de Staten-Generaal. Stikker meldde in dit gesprek dat volgens Critchley de Nederlandse delegatie nooit de aide-mémoire van Hatta had mogen aannemen, omdat de Nederlandse delegatie in had moeten zien dat Hatta dit nooit in zijn regering goed gekeurd zou krijgen.[315] Vooral Stikker vertrouwde Critchley niet en liet op bepaalde momenten duidelijk aan hem merken dat hij hem door had. Stikker gaf tot twee keer toe aan op dat Hatta precies hetzelfde verhaal had verteld als Critchley over de verhoudingen in India in Mountbatten’s tijd.[316] Stikker vertelde ditzelfde later nog eens in de ministerraad van 8 december 1948.Volgens hem mocht worden aangenomen dat Critchley Hatta had voorgelicht.[317] De Nederlandse ministers waren op 5 december weer naar Nederland vertrokken. Stikker gaf toe aan Critchley dat zijn missie had gefaald, er was geen kans op een snelle overeenkomst.[318]

              Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken liet aan de Australische ambassade in Washington weten dat het onredelijk was om te verwachten dat de Republiek het leger op zou geven voordat er een overeenkomst was bereikt, vooral als de Nederlandse regering haar leger elke dag liet toenemen in Batavia. Dat zou hetzelfde zijn als een politionele actie. De Amerikaanse regering moedigde de Nederlandse regering juist aan door de Nederlandse onredelijke eisen te steunen en ontmoedigde zo de Republiek. Hierdoor werd de kans dat er een politionele actie kwam alleen maar groter. [319] Critchley gaf de schuld van het tot stilstand komen van de onderhandelingen aan de Nederlandse delegatie. Het was een gouden kans die de Nederlandse regering had om een overeenkomst te sluiten met de Republikeinen die met hen wilden overleggen en die vertrouwd konden worden om mee te werken met de heropbouw van Indonesië. De gematigden waren nu van mening dat de Republiek zover was gegaan als de regering kon gaan en dat de Nederlandse regering weer het kolonialisme wilde opleggen.

 

Het ultimatum

 

Volgens Hatta heeft de Nederlandse regering de aide-mémoire verkeerd geïnterpreteerd. Critchley geloofde dat Hatta hier eerlijk in was, alleen dat het aide-mémoire ongelukkig geformuleerd was. De Nederlandse interpretatie was onacceptabel voor Hatta en zeker politiek onacceptabel voor de Republiek. Critchley vond dat uit de recente ontwikkelingen duidelijk was geworden dat de Nederlandse autoriteiten nooit hadden willen onderhandelen op basis van het Cochranplan.[320]

              Critchley heeft Stikker voor een militaire actie gewaarschuwd, want dit zou alleen tot blijvende chaos lijden.[321] Critchley vond het moeilijk om een analyse te maken van de situatie in Indonesië, want het kon de volgende dag alweer veranderd zijn. Toch maakte het Australische CGD-lid wat opmerkingen over de situatie in Indonesië. Hij was van mening dat de houding van de Nederlandse autoriteiten eerder harder was geworden dan verbeterd, ze wilden nog steeds een militaire actie. Daarbij stonden de katholieke en rechtse partijen in Nederland recht tegenover Stikker. Dus zelfs al bereikte hij een overeenkomst, dan was het niet zeker dat de regering ermee akkoord zou gaan. Daarbij waren generaal Spoor en het leger klaar voor militaire actie en wilden zij niets anders overwegen.[322] Begin december meldden de militaire waarnemers in Sumatra een toename van Nederlandse militaire activiteiten wat kon duiden op voorbereidingen voor een militaire actie.[323] De Amerikaanse regering dacht op 7 december 1948 nog dat de Nederlanders niet bereid waren om het initiatief te nemen om de onderhandelingen stop te zetten. Daarbij geloofden ze niet dat er een nieuwe politionele actie zou komen.[324]

              Critchley vond dat de CGD de Indonesische kwestie weer voor de Veiligheidsraad moest brengen, anders zou de Nederlandse regering haar zin toch door blijven drijven. Critchley wilde dat de Indonesische kwestie opnieuw voor de Veiligheidsraad kwam, om de propaganda van de Nederlandse regering tegen te gaan.[325] Over de directe onderhandelingen tussen Stikker en Hatta die werden gevoerd in november zou de CGD aan de Veiligheidsraad rapporteren op 8 december 1948: toen was inmiddels al duidelijk dat de onderhandelingen hadden gefaald.[326] Ondanks de pogingen van Critchley, had hij de andere leden van de CGD niet eerder zover gekregen dat ze de Indonesische kwestie weer onder de aandacht van de Veiligheidsraad wilden brengen.

              In de ministerraad van 9 december 1948 besprak Stikker de drie leden van de CGD. Critchley was zeker tegen het standpunt van Nederland; het standpunt van Herremans had weinig invloed en het standpunt van Cochran was niet geheel duidelijk. De CGD stond dus niet van harte achter de Nederlandse zienswijze. De minister-president constateerde dat nu eerst nog een poging tot onderhandelingen moest worden ondernomen onder de CGD, nadat de directe onderhandelingen hadden gefaald. Hierover zou een brief worden gestuurd naar de CGD.[327]

              De Nederlandse regering vond net als de Amerikaanse regering dat Australië een land was dat druk zou kunnen uitoefenen op Indonesië. Op 9 december zei Stikker in de ministerraad dat Groot-Brittannië niet veel voor Nederland zou kunnen doen in de situatie, maar Australië, India en de Verenigde Staten wel. Als deze landen druk zouden kunnen uitoefenen op de Republiek, zou die de Nederlandse wensen misschien wel zouden aanvaarden.[328] De Nederlandse regering kreeg de Britse E. Bevin, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, ook zover dat die een brief stuurde naar Canberra en Washington, waarin het Britse standpunt werd uiteengezet.[329] Het doel was dat één of beide druk zou uitoefenen op de Republiek

              Op 11 december 1948 had de CGD echter nog steeds niet kunnen rapporteren aan de Veiligheidsraad. Dit omdat Stikker nog steeds zijn verslag over de directe onderhandelingen niet had ingeleverd bij de CGD; de Republiek had dit al op 9 december 1948 ingeleverd. Critchley verwachtte dat de CGD aan de Veiligheidsraad zou rapporteren dat er een serieuze situatie was in Indonesië.[330] Aan het einde van de dag kwam dan eindelijk het rapport van Stikker over het afbreken van de directe onderhandelingen binnen bij de CGD. Critchley zou ervoor zorgen dat de CGD met een krachtig en duidelijk rapport kwam aan de Veiligheidsraad, zodat duidelijk was dat de Veiligheidsraad moest komen met beslissingen, want daarvan hing af of er een overeenkomst kwam.[331] Het Nederlandse rapport over het afbreken van de directe onderhandelingen was veel abrupter dan was verwacht. De Nederlandse regering had elke deur tot verdere onderhandelingen dichtgeslagen. Het zou politiek gezien zeer moeilijk zijn om hierop terug te komen. Critchley hoopte dat de Veiligheidsraad naar aanleiding van het CGD rapport een resolutie zou opstellen waarin opgeroepen werd geen federale interimregering zonder de Republiek te vormen en dat beide partijen zouden worden opgeroepen tot het hervatten van de onderhandelingen. Critchley geloofde niet dat de Nederlandse regering zich hieraan zou houden, maar het zou een politionele actie wel moeilijker maken.[332]

              Op 11 december meldde Critchley dat de Republiek zich opmaakte voor een Nederlandse politionele actie. Critchley daarentegen was van mening veranderd en dacht dat een militaire actie nog ver weg lag. Volgens hen zouden de Nederlandse autoriteiten eerst doorgaan met het vormen van een interim federale regering zonder de Republiek, waardoor een overeenkomst haast onmogelijk zou worden. Hierdoor zouden de ongeregeldheden in Indonesië sterk toenemen en dit zouden de Nederlandse autoriteiten uiteindelijk aangrijpen om een politionele actie te rechtvaardigen.[333] Ze zouden dan het Republikeinse gebied in delen incorporeren in het federale systeem.[334]

              Op 11 december waren de Nederlanders klaar met de voorbereidingen voor de vorming van een interim federale regering. Er waren echter toch ook wel problemen tussen de Nederlandse regering en de federalisten. De federalisten waren ontevreden omdat ze niet op de hoogte waren gehouden van de ministeriële onderhandelingen met Hatta. Critchley had gehoord dat de federalisten de Nederlandse regering niet zouden steunen bij een nieuwe politionele actie.[335]

              Op 12 december bracht de CGD dan eindelijk haar rapport uit aan de Veiligheidsraad over het afbreken van de directe onderhandelingen. De CGD had er het volgende aan toegevoegd: de rapporten van beide partijen over het afbreken van de directe onderhandelingen, het Critchley-Du Boisplan, het Cochranplan en de Nederlandse tegenvoorstellen. Volgens Critchley zou de Veiligheidsraad hieruit moeten kunnen opmaken dat één partij een overeenkomst wilde en de andere partij niet, dat als er geen overeenkomst werd bereikt er nog meer vijandigheden en onrust zouden ontstaan in Indonesië. [336] Het rapport was volgens Critchley zo krachtig als een unaniem rapport kon zijn.[337]

              Cochran had op 13 december 1948 een nieuwe brief van Hatta bij zich, die hij aan de Nederlandse autoriteiten door zou geven. Volgens Critchley bleek uit de brief duidelijk dat die door Cochran was opgesteld. De brief probeerde de misverstanden uit de weg te ruimen waarop het verslag van Stikker over de directe onderhandelingen aan de CGD was gebaseerd. De brief van Hatta was erop gericht om ervoor te zorgen dat de onderhandelingen weer werden opgepakt.[338] Op 17 december kreeg Cochran het antwoord van de Nederlandse regering op Hatta’s brief. Hatta’s brief was niet positief ontvangen. De Nederlandse autoriteiten zagen geen reden om de onderhandelingen weer op te pakken, er werd een ultimatum gesteld. De Republiek moest geantwoord hebben vóór zaterdag 18 december 10 uur ‘s avonds. Cochran gaf op 18 december 1948 als antwoord dat deze eis technisch gezien onredelijk was, want er kon in zo’n korte tijd geen overleg worden gepleegd door het Republikeinse kabinet.[339] De Nederlandse regering nam hier geen genoegen mee en begon op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie.

 

Actieterrein en problemen rond de CGD

 

Voordat de Madioenopstand begon had de Nederlands-Indische regering een aantal families willen deporteren uit het gebied onder Nederlands-Indische controle, waar de CGD onder aanvoering van Critchley tegen had geprotesteerd. Deze zaak speelde na Madioen nog steeds. Op 6 oktober besloten de Nederlandse autoriteiten echter om geen Republikeinse families te deporteren. Alleen een klein aantal mannen waarbij het bewijs van deelname aan subversieve activiteiten was bewezen zou worden uitgezet.[340] Dat gebeurde op 23 oktober. De CGD heeft hierop gereageerd met eerst informele benaderingen en naderhand een dwingende brief, waarin om herziening van de beslissing werd gevraagd.[341] Vijf Republikeinen moesten op 25 oktober 1948 een verklaring ondertekenen dat ze niet de Republiek zouden helpen, als deze vijf dat toch deden, zouden ze worden uitgezet.[342]

              De Nederlandse regering deed begin oktober weer een aantal pogingen om Critchley door Kirby vervangen te krijgen. De Nederlandse bronnen melden dit nergens het, is het alleen vermeld in de Australische gepubliceerde bronnen. De Nederlandse secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken liet op 6 oktober 1948 aan Officer, de Australische ambassadeur, weten dat de tijd rijp was voor aanwezigheid van Kirby in Batavia. Kirby zou een belangrijke factor voor succes zijn in onderhandelingen op basis van het Cochranplan.[343] Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken liet weten aan Landale[344], dat Kirby beschikbaar kon worden gemaakt voor een korte tijd als de Nederlandse regering tenminste echt de voorstellen wilde aannemen. De Nederlandse regering zou dit kunnen aantonen door de blokkade op te heffen.[345] Chifley had op 12 oktober 1948 op advies van de Verenigde Staten besloten om Kirby nog niet te sturen, want de tijd was daar volgens hem nog niet rijp voor.[346]

              De Nederlandse autoriteiten gingen in deze periode door met het uiten van beschuldigingen tegenover het personeel van de CGD. Elink Schuurman overlegde op 6 oktober met Cochran over de acting principal secretary van de CGD, H.J. Timperley. Deze zou namelijk volgens de geruchten pro-Republikeins zijn. Als dit zo was, dan was Timperley niet meer onpartijdig. Cochran scheen hier ook bezorgd over te zijn. Door ondoordachte handelingen van Timperley zou de hele CGD in diskrediet kunnen worden gebracht. Aan het einde van de maand zou Timperley vertrekken uit de CGD, maar tot die tijd zouden Cochran en Herremans hem streng in de gaten houden.[347] In de Nederlandse pers was er een aanval geweest op het personeel van de CGD. Hierdoor was volgens Critchley de sfeer niet makkelijk.[348] De Nederlandse autoriteiten waren bovendien nog steeds niet gelukkig met de militaire waarnemers en probeerden die op verschillende manieren zwart te maken. De Nederlandse autoriteiten beschuldigden twee Australische militaire waarnemers van slecht gedrag. Volgens Critchley was dit alleen maar weer een nieuwe poging van de Nederlandse regering om de CGD en de militaire waarnemers in diskrediet te brengen.[349]

 

Critchley’s invloed

 

Hoe probeerde Critchley de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek? Ten eerste probeerde hij de Indonesische kwestie verscheidene keren opnieuw via de CGD voor de Veiligheidsraad te krijgen. De Australische CGD vertegenwoordiger was hierin niet echt succesvol, tot de directe onderhandelingen werden onderbroken. Pas toen kreeg hij de andere commissie-leden zover dat ze wilden rapporteren aan de Veiligheidsraad over het afbreken van de onderhandelingen. Dit kwam echter vooral doordat de anderen dit als een soort van verplichting zagen. Ten tweede liet het Australische CGD-lid verschillende malen weten met name aan Stikker, dat de Nederlandse delegatie de aide-mémoire van Hatta nooit had mogen aannemen. Stikker en de Nederlandse delegatie en regering hebben zich hier niets van aangetrokken. Stikker was er echter wel erg door geïrriteerd, want hij heeft het  in een vergadering in Batavia en in een ministerraad verteld. Critchley en zijn opmerkingen zaten Stikker dus wel erg dwars, maar Critchley heeft er verder niets concreets mee bereikt. Ten derde protesteerde Critchley onder andere hevig tegen de vorming van een interim federale regering zonder de Republiek. Hij liet aan Nederlanders weten dat dit niet kon slagen en alleen maar voor chaos kon zorgen. Hetzelfde geldt voor zijn protesten tegen een nieuwe politionele actie. Het Australische CGD-lid waarschuwde hiervoor, bij verschillende groepen. Dit heeft geen succes gehad. De Nederlandse regering is gewoon de Tweede Politionele Actie begonnen op 19 december 1948. Ten vierde deed Critchley pogingen om via de CGD de campagne van de Nederlandse autoriteiten door te prikken over de bestandsschendingen. Hierin was hij niet succesvol, de Nederlandse autoriteiten gingen gewoon door met hun campagne, ongeacht wat voor rapporten de militaire waarnemers ook uitgaven. Ten vijfde protesteerde Critchley tegen de blokkade die door de Nederlands-Indische regering werd opgelegd en tegen het deporteren van Republikeinse families uit gebied onder controle van de Nederlands-Indische regering. Hierin was Critchley gedeeltelijk succesvol. De blokkade werd niet opgeheven, maar de Nederlandse autoriteiten veranderden wel hun beleid gedeeltelijk ten opzichte van het deporteren van families. Het aantal werd namelijk verminderd. Het is echter maar de vraag of dit door de acties van de CGD kwam. Al met al werkte Critchley dus heel hard, maar had hij weinig succes.

 

Bilaterale contacten

 

Zaken die zich in Australië afspeelden

 

De bilaterale contacten hebben in deze periode slechts in beperkte mate de aandacht.Over dr. Oesman, de Nederlandse schuld bij Australië, Nederlandse militaire goederen in Australië en Australische militaire goederen in Nederlands-Indië was in deze periode niets te vinden. Blijkbaar irriteerden deze zaken niet meer, want in de vorige periode werd er ook al niets meer over gemeld.

              Het enige probleem waar nu wel weer kort over werd geschreven zonder dat er oplossingen voor kwamen was de blokkade die de Nederlands-Indische regering had opgelegd aan de Republiek. Australië wilde dat de handel tussen Nederlands-Indië en Australië werd hervat. Elink Schuurman had aan Critchley laten weten dat de naoorlogse UNRRA (United Nations Relief and Rehabilitation Administration) hulpgoederen van Australië voor Nederlands-Indië door de Nederlandse autoriteiten in Batavia moesten worden verdeeld. Elink Schuurman had sindsdien onofficieel vernomen dat de Australische regering van plan was deze goederen direct aan de Republikeinse autoriteiten te sturen.[350] Critchley had het er in zijn verslagen aan het Australische ministerie vooral over dat de blokkade zoveel nadeel bracht voor de Republiek, door in een economisch zeer nadelige positie zat, wat slecht was voor het interne evenwicht en voor de bevolking.[351] Door de blokkade zaten 35 miljoen mensen zonder eerste levensbehoeften, wist Burton op 8 december 1948.[352]

 

Personages

 

Bilaterale contacten vinden ook plaats in de persoonlijke sfeer. Deze periode liet Evatt weer zijn mening horen en werd hij opgezocht door Stikker. Stikker vond dat er uit de besprekingen van oktober met Evatt geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gekomen. Stikker was van mening dat Evatt in zijn houding met de Nederlandse autoriteiten altijd voorkomend was geweest, omdat hij als woordvoerder van de kleine mogendheden wilde optreden en president van de Algemene Vergadering wilde worden. De gedachten die Evatt had, maar niet uitsprak, liet hij door personen in zijn omgeving, zoals Burton, uitspreken.[353] Op 6 november 1948 liet Evatt aan Chifley weten vanuit Parijs, (Evatt was president van de Algemene Vergadering van de VN die op dat moment bijeen kwam in Parijs) dat hij zijn bezorgdheid deelde. De situatie was zeer verslechterd en de kans op een nieuwe politionele actie was groot. Maar als er een nieuwe politionele actie kwam dan zou Australië de zaak snel voor de Veiligheidsraad brengen, die het niet zou tolereren, geloofde Evatt.[354] Op 10 december 1948 had Stikker weer een gesprek met Evatt in Parijs. Stikker noemde Evatt een ijdele man. Dit bezoek was uit beleefdheid, want Evatt had Stikker destijds in Den Haag bezocht. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken vond dat Evatt maar slecht op de hoogte was van wat er in Indonesië speelde. Maar de Australische minister van Buitenlandse Zaken was blij dat Stikker hem inlichtte over de situatie.[355] Op 17 december 1948 verwoordde Evatt zijn gedachten over de Indonesische kwestie in een brief aan Chifley. Doordat de aandacht van iedereen bij Europa lag, dachten de Nederlandse autoriteiten in Indonesië hun gang te kunnen gaan. De Nederlandse regering dacht dat ze kon voorkomen dat de Labourparty in Australië onafhankelijkheid bezorgde aan Indonesië door haar beleid, terwijl dat bij India en andere landen wel was gelukt. Dat was een grote fout van de Nederlanders. Evatt dacht dat hun houding hetzelfde moest blijven. Ze moesten blijven hameren op het vasthouden aan de wapenstilstand in de Veiligheidsraad en op de bereidheid om plannen uit te voeren van de CGD.[356]

              Burton had in deze periode weer een hoop commentaar te leveren op het Nederlandse beleid, maar de Nederlanders hadden net zo goed hun mening over Burton. Stikker zag het zo dat Evatt zich voornaam uitgaf tegenover de Nederlandse regering, maar zijn  ‘binnengedachten’ werden verwoord door zijn omgeving en dan vooral Burton. Burton deed dit in volgens hem zeer onhebbelijke en onjuiste taal tegenover de Nederlanders.[357] Burton dacht op 12 oktober 1948 dat de zaak in de komende drie à vier dagen tot een hoogtepunt zou komen, en dat Amerikaanse druk op de Nederlandse regering de zaak misschien zou beslissen.[358]

              Burton was niet te spreken over het bezoek van Stikker aan Indonesië. De situatie werd hierdoor steeds slechter, want de besprekingen met de Republiek waren niet hervat. Burton dacht dat de Nederlandse autoriteiten weer een nieuwe politionele actie wilden beginnen. Hij dacht dat dit voor een splitsing in West-Europa zou kunnen zorgen, wat Moskou in de hand zou spelen.[359] Volgens Burton was het zo dat Groot-Brittannië altijd had gezegd dat ze druk uitoefenden op de Nederlanders. Maar de Nederlandse regering wist dat ze altijd op steun van de Britse regering kon rekenen. De Nederlandse autoriteiten wilden de ontmanteling van het Republikeinse leger, maar wel hun eigen sterke leger behouden. Dit leek volgens Burton op een politionele actie, want het zou de Republikeinse regering zonder laatste hoop op zelfverdediging laten. Het was bekend dat de CGD had gefaald doordat Groot-Brittannië en de Verenigde Staten niet meer gedaan hadden dan de Nederlandse regering aansporen en door zich te onthouden van stemmen in de Veiligheidsraad. De Australische regering had het zover laten komen om het Westen niet voor schut te zetten, maar Australië moest nu aan de andere landen in de regio denken. De Nederlandse autoriteiten toonden geen tekenen dat ze serieus tot een overeenkomst wilden komen.[360]

              Chifley liet in zijn brieven in deze periode beter zijn mening uitkomen dan in de vorige perioden. Echter in het Australische Huis van Afgevaardigden deed de minister-president liever nog geen uitspraken over de Indonesische kwestie, omdat hij bang was zo schade te berokkenen in een al moeilijke situatie.[361] Chifley besprak in een brief op 3 november 1948 de situatie in Indonesië met Evatt. Er waren berichten vanuit Java dat de Nederlandse autoriteiten een tweede politionele actie voorbereidden. Deze berichten werden gesteund door de aanhoudende Nederlandse beschuldigingen van Republikeinse bestandsschendingen en het ongeduld van de Nederlandse militaire leiders die het dispuut liever met geweld dan met onderhandelen oplosten. Britse bronnen bevestigden dit ook. Chifley was van mening dat er meteen overlegd moest worden met de Britten en Amerikanen over welke actie er moest worden ondernomen om het gevaar van een politionele actie te vermijden, en wat de Australische houding zou moeten zijn als er een nieuwe politionele actie zou komen. Als de Indonesische kwestie weer voor de Veiligheidsraad zou komen door een tweede politionele actie, dan zou er moeten worden gestemd over verdere actie. Dit zou de Westeuropese Unie (WEU) kunnen verdelen. Door de Australische positie in de regio en door de lokale publieke opinie, zou het zeer moeilijk zijn voor de Australische regering om een ander standpunt aan te nemen. Ze zou dus actie moeten ondernemen als er een nieuwe politionele actie zou komen. Australië zou de zaak meteen in de Veiligheidsraad aanhangig moeten maken en laten weten dat de wapenstilstand was gebroken en vragen voor verdere actie onder hoofdstuk zeven,[362] wat handelt over de inzet van militaire middelen.

              Chifley gaf zijn mening over de situatie ook aan C.R. Attlee, de Britse minister-president en ‘First Lord of the Treasury’. De positie die op dat moment was ontstaan leek veel op die van voor de Eerste Politionele Actie. Als de Republikeinse regering het leger opgaf dan kwamen ze in een positie zoals ze zouden zijn gekomen als de Eerste Politionele Actie niet was gestopt. De Nederlandse regering leek nog steeds niet eerlijk in haar bedoelingen. De Republikeinse autoriteit zou door de Nederlanders worden afgebroken in een federaal systeem. Als de Australische regering de Republikeinse regering deze onredelijke eisen zou proberen op te dringen zouden ze alleen maar van Australië afdrijven naar andere Aziatische landen die het niet erg vonden om het gat tussen Oosterse en Westerse landen te vergroten. Hatta kon niet verder gaan in het doen van concessies. De Nederlandse delegatie had zich dit moeten realiseren en Hatta tegemoet moeten komen. Dat was het meest logisch geweest. De Nederlandse regering had niet door dat als Hatta weg zou zijn, er geen enkele kans op overeenkomst meer zou zijn.[363]

              De Nederlandse bronnen wijden weer geen woorden aan Eaton. Toch ging deze door met het rapporteren over de situatie aan de Australische regering. De Australische consul-generaal was van mening dat er snel een politieke overeenkomst moest komen en economisch herstel.[364] Op 11 oktober ging Eaton terug naar Australië voor verlof en overleg. Maar van tevoren had hij eerst een bezoek gebracht aan zowel de Nederlandse als Republikeinse autoriteiten. Hij werd door beiden goed behandeld. De consul-generaal constateerde dat de haat tussen beide partijen veel groter was dan een jaar eerder.[365]

 

Rol van de Australische regering in de onderhandelingen

 

Hadden de Australische regering en de ministeries deze periode een rol in de uitkomst van de onderhandelingen? Ze speelden geen rol in de Stikker-Hatta onderhandelingen. De Australische regering en de ministeries probeerden ervoor te zorgen dat de onderhandelingen onder toezicht van de CGD weer verder gingen, maar dat gebeurde niet. Het Australische ministerie en Chifley werden wel van verschillende kanten gevraagd om hun invloed aan te wenden die ze hadden op de Republikeinse regering. Het ministerie en Chifley stelden daarbij telkens als eis dat de Nederlandse regering hun goede wil moest laten zien en de blokkade opheffen. Dit deden de Nederlandse autoriteiten niet. Toch dacht de Nederlandse regering ook dat de Australische regering invloed had op de Republikeinse regering. Ze vroegen aan de Britten of die onder andere druk wilden uitoefenen op Australië om hun invloed in te zetten voor Nederland.

 

Traditionele of nieuwe diplomatie?

 

Aan de hand van de acties van de Nederlandse en de Nederlands-Indische regering wordt bekeken welke deze het meest gebruikten, oude of nieuwe diplomatie. Het eerste kenmerk van de oude diplomatie is dat staten onderling onderhandelen en zonder tussenkomst van andere politieke organisaties. Het tweede kenmerk is dat onderhandelingen in het geheim worden gevoerd tussen twee landen. De Stikker-Hatta onderhandelingen waren bilaterale onderhandelingen. Geheimhouding speelde weer een rol, want de Nederlandse tegenvoorstellen moesten op verzoek van de Nederlanders geheim blijven tot er een Republikeinse reactie was. De aide-mémoire moest geheim blijven, al was het wel al uitgelekt naar bijvoorbeeld Critchley. Het derde kenmerk is uitsluitend: soevereiniteit, oorlog en vrede als onderhandelingsonderwerpen. Het eerste bewijs hiervoor was dat de gehele Indonesische kwestie draaide om wie de soevereiniteit kreeg over Indonesië en de Republiek in de overgangsperiode. Daarnaast waren er de plannen voor een nieuwe politionele actie bij een deel van de Nederlandse autoriteiten, wat hetzelfde als oorlog zou zijn. De bestandsschendingen waar de Nederlandse autoriteiten over klaagden waren een verbreken van de Nederlandse soevereiniteit over het gebied onder Nederlands-Indische controle, een derde bewijs. Een vierde bewijs dat soevereiniteit en oorlog een grote rol speelden was het feit dat Nederland haar leger wilde behouden in Indonesië in de interimperiode en de macht daarover, en dat het Republikeinse leger opgeheven moest worden. Er werd echter ook over bijvoorbeeld economische zaken onderhandeld. Het is duidelijk te zien dat er onderscheid tussen ‘low politics’ en ‘high politics’ was, een kenmerk van de nieuwe diplomatie.

              Er waren hiernaast nog meer kenmerken van de nieuwe diplomatie aanwezig bij de acties van de Nederlandse en Nederlands-Indische regering. Ten eerste werd deze periode door de Nederlandse autoriteiten uit eigen initiatief met de CGD overlegd, dit omdat de Nederlandse regering eindelijk door had dat dit internationaal gezien nodig was. Ten tweede leek Stikker zich weinig aan te trekken van het idee dat een diplomaat als tussenpersoon moest worden gebruikt. Hij overlegde direct met Hatta in Djokjakarta, zijn besprekingen met de CGD waren direct, en het gesprek met Evatt was ook zonder tussenpersoon.

              Aan de hand van de acties van de Australische regering worden eerst de kenmerken van de nieuwe diplomatie bekeken. Het eerste kenmerk is dat internationale organisaties meetellen. De Australische regering wilde de zaak de gehele periode weer naar de Veiligheidsraad verwijzen. Ze waren het er niet mee eens dat de onderhandelingen zonder toezicht van de CGD werden gevoerd. Het tweede kenmerk is dat er meerdere onderwerpen een rol spelen en dat de nadruk ligt op militaire veiligheid. Dit was de reden voor de Australische regering om zich te bemoeien met de Indonesische kwestie, de Australische regionale veiligheid. De dreiging van een militaire actie door de Nederlandse autoriteiten maakte de regionale veiligheid van Australië onzeker. Daarom probeerde de Australische regering hiervoor te waarschuwen op verschillende manieren. Dat Hatta misschien zou vallen door het aide-mémoire maakte de Australische regionale veiligheid onzeker voor Australië. De Australische regering probeerde de Nederlandse autoriteiten in te laten zien, dat deze Hatta tegemoet moesten komen. Het derde kenmerk is dat er steeds meer multilateraal wordt onderhandeld. Het bewijs hiervoor was dat de Australische regering ervoor pleitte dat de onderhandelingen onder toezicht van de CGD moesten blijven en op basis van het Cochranplan. Waardoor er meer dan twee partijen deelnamen aan de onderhandelingen. Het vierde kenmerk was dat er niet alleen maar werd onderhandeld door middel van professionele diplomaten. Er vond direct overleg tussen Evatt en Stikker plaats, en de brief van Chifley was direct aan Attlee gericht en ging niet via de Australische ambassadeur in Groot-Brittannië.

              Er waren ook kenmerken van oude diplomatie aanwezig bij de acties van de Australische regering. Meestal werd via de ambassades in andere landen doorgegeven aan die regeringen dat zij hun invloed moesten aanwenden voor de Indonesische kwestie, zodat het toch weer staten onderling waren die de zaak probeerden uit te maken. De Australische regering probeerde druk uit te oefenen op de Britse en Amerikaanse regering om hun invloed te gebruiken om de Nederlandse regering op andere gedachten te brengen.

 

Conclusie

 

Het Nederlandse antwoord op het Cochranplan liet lang op zich wachten en kwam uiteindelijk in de vorm van Nederlandse tegenvoorstellen. Met de tegenvoorstellen was Cochran niet dolblij, maar zij probeerden op deze manier toch onderhandelingen voor elkaar te krijgen. De Republikeinse regering vond de Nederlandse tegenvoorstellen slecht, net als Critchley en de Australische regering op het moment dat beiden erachter waren wat de tegenvoorstellen inhielden. Het Cochranplan kreeg de twee partijen niet opnieuw aan tafel. Maar de Nederlandse regering ondernam wel een poging en stuurde Stikker naar Indonesië. Hieruit kwam een aide-mémoire naar voren. Stikker ging met goede moed terug naar Nederland voor overleg. Critchley was niet blij met de aide-mémoire aangezien Hatta teveel had toegegeven en zo zijn eigen positie in gevaar had gebracht. Bij de tweede ronde onderhandelingen ging het hierdoor mis. Wat resulteerde in een ultimatum op 17 december, waar de Republikeinse regering niet aan kon voldoen en waarop de Nederlandse regering op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie begon. Stikker en de Nederlandse regering betrokken voor het eerst gedeeltelijk de CGD bij hun onderhandelingen, al werd wel gevraagd om niet in de buurt van de Stikker-Hatta onderhandelingen te komen. De Nederlandse regering dacht dat de Australische regering invloed had op de Republikeinse regering. Buiten de tegenvoorstellen en onderhandelingen, speelde vooral een grote rol de angst voor een nieuwe politionele actie die er bestond bij de Republiek en de Australische regering. Er speelden toch ook een aantal kleinere zaken en dat waren vooral de zaken waar Critchley zich over opwond zoals de blokkade en de deportatie van Republikeinse families. In deze periode gaven Evatt, Chifley, Eaton en Burton hun mening over de Nederlandse acties duidelijk weer in brieven aan anderen. Vooral Chifley toonde, misschien dan nog steeds niet publiekelijk, zijn mening wel degelijk in brieven.

              Critchley was in deze periode niet echt succesvol in het beïnvloeden van de machtsbalans in het voordeel van de Republiek, al deed hij er wel weer vele pogingen toe. De invloed van de Australische regering en de ministeries was weer nihil, ze stonden aan de zijlijn, al dachten de Amerikaanse en Nederlandse regering wel dat de Australische autoriteiten invloed hadden op de Republikeinse regering. De Australische regering wilde deze invloed alleen gebruiken als de Nederlandse autoriteiten oprecht bleken te zijn in hun daden door de blokkade op te heffen. De Nederlandse en de Nederlands-Indische regering werkten in hun acties nog steeds vooral via de traditionele diplomatie, al waren er in deze periode wel een aantal kenmerken van nieuwe diplomatie te vinden. Voor de Australische regering gold dat haar acties vooral werden gekenmerkt door de nieuwe diplomatie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[253] Dorling, Documents 1948, 314.

[254] Dorling, Documents 1948, 317-318.

[255] Taylor, Indonesian independence, 147-151.

[256] Dorling, Documents 1948, 325.

[257] Dorling, Documents 1948, 326.

[258] Dorling, Documents 1948, 331.

[259] Dorling, Documents 1948, 334-335.

[260] Dorling, Documents 1948, 337-341.

[261] Dorling, Documents 1948, 343-345.

[262] Dorling, Documents 1948, 311-312.

[263] Dorling, Documents 1948, 313.

[264] Dorling, Documents 1948, 316.

[265] Dorling, Documents 1948, 325.

[266] Dorling, Documents 1948, 384-385.

[267] Dorling, Documents 1948, 311-312.

[268] Dorling, Documents 1948, 319-320.

[269] Dorling, Documents 1948, 332-333.

[270] Dorling, Documents 1948, 466-469.

[271] Dorling, Documents 1948, 337-341.

[272] Dorling, Documents 1948, 337-341.

[273] Dorling, Documents 1948, 314.

[274] Dorling, Documents 1948, 316.

[275] Dorling, Documents 1948, 314-315.

[276] Dorling, Documents 1948, 323-324.

[277] Dorling, Documents 1948, 324.

[278] Dorling, Documents 1948, 331.

[279] Dorling, Documents 1948, 334-335.

[280] Dorling, Documents 1948, 326.

[281] Dorling, Documents 1948, 400.

[282] Dorling, Documents 1948, 334-335.

[283] Dorling, Documents 1948, 343-345.

[284] Dorling, Documents 1948, 337-341.

[285] Dorling, Documents 1948, 346.

[286] Dorling, Documents 1948, 343-345.

[287] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 564-572.

[288] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 564-572.

[289] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 564-572.

[290] Dorling, Documents 1948, 349.

[291] Dorling, Documents 1948, 324.

[292] Dorling, Documents 1948, 349.

[293] Dorling, Documents 1948, 350-351.

[294] Dorling, Documents 1948, 353-354.

[295] Dorling, Documents 1948, 355.

[296] In een bijlage wordt de gehele tekst van de aide-mémoire gegeven.

[297] Dorling, Documents 1948, 356-358.

[298] Dorling, Documents 1948, 356-358.

[299] Dorling, Documents 1948, 363-366.

[300] Dorling, Documents 1948, 367.

[301] Dorling, Documents 1948, 368.

[302] Dorling, Documents 1948, 378.

[303] Dorling, Documents 1948, 387-389.

[304] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 742-744.

[305] Dr. P.J. Drooglever, M.J.B. Schouten, Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Zestiende deel. 1 december 1948-12 januari 1949 (’s-Gravenhage 1991) 24-28.

[306] Dorling, Documents 1948, 384-385.

[307] Dorling, Documents 1948, 387-389.

[308] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 381 (912.10) Indonesië Erfenis Stikker. –37- Bespreking min. Stikker met C.G.D. leden. (Behoord bij deel 21). 2-12-1948.

[309] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 381 (912.10) Indonesië Erfenis Stikker. –37- Bespreking min. Stikker met C.G.D. leden. (Behoord bij deel 21). 2-12-1948.

[310] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 381 (912.10) Indonesië Erfenis Stikker. –37- Bespreking min. Stikker met C.G.D. leden. (Behoord bij deel 21). 2-12-1948.

[311] Dorling, Documents 1948, 390-391.

[312] Dorling, Documents 1948, 390-391.

[313] Dorling, Documents 1948, 392-394.

[314] Dorling, Documents 1948, 392-394.

[315] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel, 40-42.

[316] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel, 42-44.

[317] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel, 63-69.

[318] Dorling, Documents 1948, 395.

[319] Dorling, Documents 1948, 404.

[320] Dorling, Documents 1948, 407-412.

[321] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 564-572.

[322] Dorling, Documents 1948, 363-367.

[323] Dorling, Documents 1948, 392-394.

[324] Dorling, Documents 1948, 398-399.

[325] Dorling, Documents 1948, 317, 325.

[326] Dorling, Documents 1948, 395.

[327] Drooglever, Officiële bescheiden Zestiende deel. 73-82.

[328] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel. 73-82.

[329] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel, 139-140.

[330] Dorling, Documents 1948, 405, 407-412.

[331] Dorling, Documents 1948, 412-413.

[332] Dorling, Documents 1948, 415-417.

[333] Dorling, Documents 1948, 407-412.

[334] Dorling, Documents 1948, 415-417.

[335] Dorling, Documents 1948, 407-412.

[336] Dorling, Documents 1948, 414.

[337] Dorling, Documents 1948, 415-417.

[338] Dorling, Documents 1948, 415-417.

[339] Dorling, Documents 1948, 429-432.

[340] Dorling, Documents 1948, 317.

[341] Dorling, Documents 1948, 337-341.

[342] Dorling, Documents 1948, 331.

[343] Dorling, Documents 1948, 315.

[344] Officer was vanaf 8 oktober 1948 geen gezant meer te Nederland, J.P. Quinn had hem vervangen, die zat echter in Parijs bij Evatt, W.A.G. Landale nam voor Quinn waar in Den Haag.

[345] Dorling, Documents 1948, 319.

[346] Dorling, Documents 1948, 322.

[347] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 342-343.

[348] Dorling, Documents 1948, 407-412.

[349] Dorling, Documents 1948, 363-366.

[350] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303. Elink Schuurman aan Critchley. 21 oktober 1948.

[351] Dorling, Documents 1948, 311-312.

[352] Dorling, Documents 1948, 400.

[353] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode: 1945-1954. Map 522 Stikker aan DIRVO Batavia en Canberra. ‘s-Gravenhage, 22 oktober 1948.

[354] Dorling, Documents 1948, 352.

[355] Drooglever, Officiële bescheiden. Zestiende deel, 90-92.

[356] Dorling, Documents 1948, 427.

[357] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 522. Stikker aan DIRVO Batavia en Canberra. ’s-Gravenhage, 22 oktober 1948.

[358] Dorling, Documents 1948, 322.

[359] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303. Teppema aan minister van Buitenlandse Zaken. Canberra, 11 november 1948.

[360] Dorling, Documents 1948, 400.

[361] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303. Teppema aan minister van Buitenlandse Zaken. Canberra, 11 november 1948.

[362] Dorling, Documents 1948, 347-348.

[363] Dorling, Documents 1948, 421-422.

[364] Dorling, Documents 1948, 313.

[365] Dorling, Documents 1948, 321-322.