De politieke geschiedenis van Moerbeke-Waas. Meer dan 150 jaar liberaal bestuur. (Godfried Maes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4: De Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse jaren.

 

Het feitenrelaas van de Tweede Wereldoorlog is al grotendeels verschenen in het werk van Geert Afschrift 'Laarne, Moerbeke-Waas en Zelzate in Wereldoorlog II: een comparatieve studie'[121]. Mijn eigen studie zal zich vooral baseren op de gegevens die in dit werk voorkomen, zonder mijn eigen inbreng te verwaarlozen. Bedoeling is te kijken naar de het gedrag van de machthebbers en de invloed van deze moeilijke periode op het stemgedrag van de Moerbeekse inwoners te onderzoeken.

 

 

4.1. Wereldoorlog II in Moerbeke – Waas

 

4.1.1. Duitse legers doen hun intrede

 

Voor België begon, net als voor Nederland, Frankrijk en Luxemburg, de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940. De Duitse legers overschreden de grens en sleuren ons land mee in wat later één van de belangrijkste gebeurtenissen van de twintigste eeuw zou blijken. Na de inval begon voor het Belgische leger de 18-daagse veldtocht. Al vrij snel werd duidelijk dat de Belgische troepen geen partij waren voor de goed uitgeruste Duitse legers. De veldtocht was dan ook hoofdzakelijk gericht op de terugtrekking van de troepen teneinde zoveel mogelijk manschappen te recupereren voor een latere tegenaanval.

 

Tijdens de 18-daagse veldtocht bleef Moerbeke gespaard van grote oorlogsschade omdat de meeste troepen doortrokken naar de belangrijke verdedigingslinie langs het kanaal Gent – Terneuzen.[122] Het geweld verplaatste zich daardoor tot enkele kilometers buiten Moerbeke.

Op 11 mei 1940 kregen de dorpsbewoners het bezoek enkele Franse troepen die halt hielden in het lokale station om er zich te bevoorraden. De soldaten maakten zich schuldig aan stelen en plunderen en zorgden voor heel wat onrust bij de bevolking, waarvan een groot deel al gevlucht was. Nadien trokken er nog enkele legereenheden door het dorp zonder zich echt te settelen. Na 19 mei was het de bedoeling dat het Belgische leger zich ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen zou bevinden om daar de vijand op te wachten.

 

Vanaf 20 mei 1940 werd Moerbeke bezet door de Duitsers. Het dorp werd verkend en een twaalftal inwoners werden uit "veiligheidsoverwegingen" opgepakt.[123] Voor de rest bleef het rustig en de gegijzelde burgers werden vrijgelaten. De bedoeling was immers de volgende dag het kanaal bij Zelzate en Terdonk over te steken. De korte rust werd verstoord door Belgische artillerie die de gemeente bestookten. Gelukkig was de schade enkel materieel en vielen er onder de Moerbeekse inwoners geen slachtoffers bij de intrede van de Duitse troepen in het dorp. De afwezigheid van een goede verdedigingsmuur in de gemeente was hiervoor de hoofdoorzaak.

 

De gemeente was voor de bezetter niettemin een strategisch punt. Op het grondgebied lag een klein vliegplein aangelegd door het Belgische leger in 1939. De landingsbaan zelf bestond uit zand en de zone er rond werd gebetonneerd. Verder werden er nog enkele schuilkelders gebouwd en een aantal beschuttingen langs het parcours opgetrokken.

Het vliegpleintje moest dienst doen als uitwijkmogelijkheid in geval van oorlog. Zodra de Duitsers ons land binnenvielen en de geallieerde troepen vanuit de lucht beschermd dienden te worden, vlogen de eerste Franse jachtvliegtuigen aan. Uiteindelijk zou het militaire belang van het vliegveld zeer beperkt blijven. Slechts enkele Franse jachtvliegtuigen stegen er op en tijdens de aftocht van de Belgen werd de landingsbaan onbruikbaar gemaakt.

 

Naast het kleine vliegveld werd in Moerbeke kort na de Belgische capitulatie ook een waar "Kriegsgefangenlager" opgericht. Als gevolg van de oprichting van dit kamp was er gedurende de eerste weken van de oorlog een groot aantal soldaten gehuisvest in de gemeente. De Duitse officieren werden onder andere ondergebracht in het kasteel Lippens. Voor de gevangen genomen soldaten was plaats voorzien in de leegstaande gebouwen van de Cotenaarfabriek en de suikerfabriek. Het kamp had tot doel de militairen te verzamelen om ze zo later per tram over te brengen naar onder meer Terneuzen, alwaar ze op de boot naar Duitsland werden gezet. Het gevangenkamp heeft zeker bestaan tijdens de maand juni en een deel van juli.

Ter afsluiting van dit deel over het krijgsgevangenschap geef ik u graag nog de volgende anekdote mee, die ik tijdens een interview met de heer Dubosch[124] te horen kreeg en die werd bevestigd door het werk Geert Afschrift[125]. De Moerbeekse soldaten moesten zich tijdens hun krijgsgevangenschap elke dag melden op het gemeentehuis. Normaal werden ook zij richting Duitsland gestuurd maar de Duitse officieren waren bereid voor hen een uitzondering te maken. Enige voorwaarde was dat ze publiekelijk 'Heil Hitler' moesten scanderen met de daarbij horende Hitlergroet. Voor de personen in kwestie moest dit de ultieme vernedering geweest zijn. De redenen voor de Duitse "goedgezindheid" zijn mij onbekend, maar over het bestaansrecht van dit verhaal werd in de gemeente al lang niet meer getwijfeld. Daarbij kan men zich steeds beroepen op de lijst in het gemeentearchief met de ongeveer 290 namen van ontslagen krijgsgevangenen te Moerbeke.[126]

 

De doortocht verliep met andere woorden rustig en bracht relatief weinig schade en slachtoffers met zich mee. Door de aanwezigheid van het krijgsgevangenkamp wemelde het de eerste maanden na de bezetting van Duitse soldaten. Nadat het belang van het kamp uitdoofde verminderde die aanwezigheid sterk naarmate de oorlog vorderde.

 

4.1.2. Een collaborateur aan de macht!

 

De eerste weken van de oorlog kende Moerbeke een enorm chaotisch verloop. Burgemeester Jean Lippens was opgeroepen als reserveofficier in het Eerste Regiment Gidsen en bevond zich niet meer in de gemeente. Bij de intrede van de vijandige legers was dokter Leopold Harrewyn als Eerste Schepen dienstdoend burgemeester.

 

Om aan de chaos een einde te maken en voldoende hulp te kunnen bieden aan de bevolking deed hij beroep op vrijwilligers om de gemeentelijke diensten te bemannen.

Eén van hen had echter andere plannen dan louter vrijwilligerswerk. Georges Lautem, een gewezen rijkswachter en gewezen Diensthoofd van de Territoriale Burgerwacht, bood zijn diensten aan bij de lokale politie. Die kon wel wat hulp gebruiken gezien de hogere leeftijd van de plaatselijke commissaris Leon De Jonckheere en het vele werk dat moest verzet worden om orde in het dorp te creëren en de eisen van de bezetter in te willigen. Samen met Lautem werden nog twintig anderen ingeschakeld als hulppolitie.

  

Maar dan begon het goed fout te lopen op het gemeentehuis. Op 29 mei, daags na de officiële capitulatie van België, werden alle vrijwilligers bedankt voor de bewezen diensten.

Lautem had echter nog andere plannen en bleef op post als “vrijwilliger”, maar niet meer in dienst van de gemeente. Hij zocht zoveel mogelijk steun bij het Duitse leger en beklaagde zich bij hen over de slechte gang van zaken op het gemeentehuis. Hij slaagt erin Hauptmann Papendick, Kommandant van de Ortkommandatur te Oudenaarde, warm te maken om hem daarin zekere bevoegdheden te geven om orde op zaken te stellen. Die stemde toe, mede doordat Lautem aan Papendick had verteld dat hij een rijkswachtkapitein was. Terug in Moerbeke interpreteerde Lautem zijn bevoegdheden nogal ruim en hij nam de zaken van de burgemeester op zich, zeer tegen de zin van het toenmalige gemeentebestuur onder leiding van Harrewyn.

 

Hij ging zelfs een stap verder. Wanneer Jean Lippens op 15 juni terugkeerde naar "zijn" gemeente werd hij door Lautem de toegang tot het gemeenthuis ontzegd. Zo vernederd, trok Jean Lippens voor een poosje naar Brussel.

Lautem zag nu niets meer in zijn weg om zich de burgemeestersjerp helemaal toe te eigenen en op 22 juni 1840 liet hij zich in de gemeenteraad aanstellen tot burgemeester.[127] De raad voelde zich geïntimideerd door de woorden van Lautem en de twee officieren van de Kriegsgefangenlager die hem vergezelden, en stemde toe. Maar ook daarmee nam hij geen genoegen. Twee dagen na zijn aanstelling liet hij door enkele aanhangers in de gemeente een huldelijst ronddragen van huis tot huis. Op de huldelijst prijkten de volgende woorden: "Hartelijk welkom aan onze burgemeester kameraad Lautem, aangesteld door de Duitse overheid." Bijna iedereen ondertekende deze brief als eerbetoon aan de nieuwe burgervader maar het feit dat dit onder bedreiging gebeurde is helemaal niet uitgesloten. In een toespraak van  schepen Harrewyn naar aanleiding van het herstel van Jean Lippens als burgemeester, liet hij zich ontvallen dat "99%  der tekenaars hebben gehandeld tegen hun gedacht en overtuiging in, uit noodzakelijkheid der omstandigheden".[128] Nu is 99 % wel een overdreven cijfer want Lautem zou toch een zeker deel van de bevolking kunnen overtuigen hebben.

De meningen in het dorp waren sterk verdeeld over de persoon Lautem. Onder de inwoners waren er veel positieve stemmen in zijn richting door de toelating die hij gaf voor het kappen van bomen in de bossen van Lippens, ter vervanging van de opgesoupeerde voorraad kolen. Verder werden door hem nog allerlei beloftes gemaakt in verband met voedsel voor de bevolking. Maar nog belangrijker was het gerucht dat Lautem een groot aandeel zou hebben gehad in de vrijlating van de Moerbeekse krijgsgevangenen. Een belangrijke aanhanger van Lautem was de plaatselijke politiecommissaris In de ondervraging door Papendick komt de adoratie voor Lautem sterk naar voor. De Jonckheere verklaarde: "Ich habe von mir aus Nachteiliges gegen Lautem nicht vorzubringen. Er hat mir auch immer respectiert".[129] Hij was sterk onder de indruk van de hulp die hij gekregen had en zijn autoritaire manier van werken.  

 

Georges Lautem kan dan omschreven worden als een rechts – populist, wiens enige doel was om de bevolking in zijn geheel achter zich te krijgen om zo een brede machtsbasis te verwerven. De manier waarop dit gebeurde was voor hem van geen belang. Zo zou hij in de dagen voor de Belgische capitulatie een enorme ijver aan de dag gelegd hebben om Duitse spionnen aan te geven bij de Franse troepen.

 

Een belangrijk deel van mijn onderzoek is te kijken naar de reactie van de oppositie. De lijst van Lautem is één ding maar diegenen die er mee rond gingen in het dorp is veel belangrijker. Eén van die personen was Achiel Van Hoye. De verkozen socialist in de gemeenteraad, ontpopte zich na de machtsgreep van Lautem tot een fervent aanhanger van deze persoon.[130] De socialisten verdienden, zoals al voorafgaand werd gezegd, hun eerste zitje in de gemeenteraad. Voor het eerst in haar bestaan had de B.W.P. een rol van betekenis in de gemeente.

Waarom draait Van Hoye nu juist op dit moment 180 graden? Was hij geen echte linkse militant en eerder een opportunist? Zag hij de kans om vanuit zijn machtspositie zijn eigen ideologie te verkondigen? We zullen de ware toedracht achter zijn daad waarschijnlijk nooit kunnen achterhalen. Veel belangrijker zijn de gevolgen die deze daad had op de socialistische partij en haar leden voor de volgende verkiezingen. Het hoeft geen betoog dat de mensen nooit zouden kunnen stemmen op een collaborateur, die na de oorlog touwens gevangen werd gezet, maar één persoon kon het imago van de gehele B.W.P. in de gemeente schaden.

In het deel over de naoorlogse verkiezingen zal ik hier uitgebreider op in gaan.

  

Lautem dus. Het gemeentebestuur kon zich maar moeilijk verzoenen met de huidige situatie en zocht de verdreven burgemeester Lippens op in zijn schuiloord te Brussel. Die beloofde een einde te maken aan de gehele vaudeville en voegde de daad bij het woord. Op 29 juni werd Lautem op, aanraden van Jean Lippens, ontboden bij Papendick. Na een uitgebreid verhoor bekende Lautem zijn boekje te buiten zijn gegaan en werd Lippens hersteld in zijn functie.[131]  Op 4 juli 1940 werd Jean Lippens op de gemeenteraad hersteld in zijn oude positie. Ook Van Hoye stemde mee in want de theorie over zijn houding naar de kant van “opportunisme” doet hellen.

 

Het is een frappant gegeven dat één man tijdens de afwezigheid van burgemeester er op korte tijd in slaagde om het gehele gemeentebestuur in handen te krijgen. Weliswaar zaten de omstandigheden hem erg goed mee. Niet alleen was er de grote onwetendheid (en desinteresse?) van Papendick, maar vooral het feit dat het overgrote deel van de gemeenteraad de vlucht had genomen. Enkel Albert Mariën, Achiel Van, Hoye en burgemeester Lippens waren op 6 juni 1940 nog op post. Later zou daar nog Harrewyn bijkomen en verdwijnen Mariën en Jean Lippens wegens militaire verplichtingen. Men kan na het vertrek van de burgervader moeilijk spreken van een machtsvacuüm, maar deze gebeurtenis leert mij dat het "nieuwe" gemeentebestuur de boel niet helemaal onder controle had. Als dienstdoend burgemeester werd Harrewyn verondersteld de controle over de gemeente te kunnen behouden. Helaas, dit lukte hem niet. Er ontbrak een sterke persoon door de afwezigheid van Lippens. Diegenen die normaal naast hem stonden waren niet bij machte om zichzelf op te werpen als sterke man.

De Moerbeekse bevolking had gezien dat de gemeente zonder Jean Lippens reddeloos verloren was geweest.

 

4.1.3. Samenwerking met katholieken?

 

De verantwoordelijkheid voor de chaos die Lautem aanrichtte werd volledig aan de man zelf toegewezen. Binnen het gemeentebestuur werd niemand, op Van Hoye na, met de vinger gewezen. Niemand trof schuld, behalve Lautem. "De omstandigheden zaten niet mee".

 

Opvallend is dat we dezelfde toon terug vinden bij de katholieke oppositie, die van de situatie kon gebruik maken om zelf de macht over te nemen door bij Lautem aansluiting te zoeken. Uit de Liber Memorialis citeer ik de volgende woorden van de toenmalige pastoor Omer Van den Abeele: Een zekeren Georges Lautem, weleer liberaal en ultra franskiljon, had bij de intrede van de Duitschers zijn kazak gekeerd en ging zeer familiair met de Duitschers om, door zijn vleierij en opdringerigheid wist hij het zover te brengen, dat hij Burgemeester werd van Moerbeke, in vervanging van Lippens die nog altijd als militair afwezig was.

Nu gebeurde het dat Lippens te huis kwam en, deze aanzag het als een grote vernedering geen burgemeester meer te zijn, en ging uit al zijn krachten aan 't werk om terug burgemeester te geraken.

Van Lauthem (sic) rook lont en deed zijn aanhangers met lijst rond gaan: waarop geschreven stond: Zijt u tevreden met kameraad van Lauthem als burgemeester – bijna in ieder huis teekenden de menschen uit schrik, zelfs een liberale schepen, omdat men wel wist dat de Duitschers daarachter stonden.

Ook kwam men met die lijst naar de parochie. Ik heb die mannen gezegd dat 'n pastoor buiten en boven alle politiek moet staan, en ik bijgevolg niet teekende, maar dat zoo Mr. Van Lauthem (sic) officieel als burgemeester werd erkend, ik hem ook als dusdanig zou erkennen – de Heeren mis te vrede drongen aan maar ik volhardde.

Nu gebeurde het dat na een veertiental dagen, de zaak in de opperkommandatur van Eeckloo werd onderzocht. Mr. Lippens werd door de Duitschers in zijn eer hersteld en Mr. Van Lauthem (sic) moest het aftrappen.

Nu het eerste bezoek van den burgemeester Lippens was naar de pastorie om ons te komen bedanken om onze loyale houding, ik heb hem geantwoord: Mr. Burgemeester, ge moet mij niet bedanken, we hebben eenvoudig onze plicht gedaan maar zegde ik, ik ben toch blij de gelegenheid gehad te hebben te bewijzen dat een pastoor zich buiten en boven alle politiek kan stellen, en geen lage middelen of alle gelegenheden niet wil gebruiken om een zoogezegde politieke vijand te kelderen, na een uur saemenzijn is hij dan vertrokken.[132]

 

Opvallend verzoenende taal horen we hier uit de mond van de pastoor. Dat hij weigerde Georges Lautem te erkennen lijkt mij eerder het zegevieren van het gezond verstand dan een politieke stellingname, gezien de gecontesteerdheid van de persoon. Echt protest aantekenen doet hij dan ook weer niet. Hij was bereid Lautem te erkennen als hij officieel de burgemeesterstoel zou bekleden.

De houding van de pastoor hoeft daarom evenwel niet te worden geminimaliseerd, al was het maar dat door zijn toedoen de problemen tussen de liberalen en de katholieken (tijdelijk!) opklaarden. Bij wijze van bewijs haal ik hierbij aan dat de katholieke scholen na meer dan 75 jaar schoolstrijd voor de eerste maal een gemeentesubsidie kregen. De woorden van Jean Lippens spraken voor zich: Mijne Heeren, gezien de loyale houding van de geestelijkheid der gemeente, en de loyale houding der katholieken, aanzie ik het als een plicht een zekere onrechtvaardigheid, die steeds oorzaak was van veel ruzie en oneenigheid in onze gemeente te doen ophouden, en daarom stel, ik voor, als begin, 10.000 fr. gemeentetoelage te geven aan de katholieke scholen.[133] 

De toon was dus ook bij de burgemeester zeer mild gestemd. Er werd ten eerste gesuggereerd dat de bestaande verhoudingen voor de subsidies onrechtvaardig zijn. En ten tweede dat in de toekomst meerdere en hogere subsidies niet uitgesloten waren. Het begin van een mooie samenwerking of gewoon een tijdelijke verzoening om ten strijde te trekken tegen een gemeenschappelijke vijand?

De geschiedenis zal ons leren dat deze verzoening slechts tijdelijk was maar voor het eerst in de geschiedenis van de gemeente was er verzoeningspogingen tussen beide strekkingen en werd er samenwerking in het vooruitzicht gesteld. Het is dus weldegelijk het vermelden waard.

 

Dit verslag leert ons verder ook dat niet alleen pastoor Van Den Abeele blijk gaf van loyaliteit, maar de katholieke gemeenschap evenzeer. Dit is een belangrijke vaststelling omdat de pastoor niet langer als spreekbuis van de katholieke politici dienst doet. Ook de groep rond Van Garsse distantieerde zich van Lautems ideologie. Jammer dat we de politieke kleur van de mensen die rondgingen met de lijst niet kennen, uitgezonderd Van Hoye, want dit zou ons toch een stuk verder brengen in dit onderzoek.

 

 

4.2. De houding van Jean Lippens tijdens de oorlog

 

In de Eerste Wereldoorlog had Maurice Lippens zich kunnen onderscheiden door heldhaftig gedrag. Ook Jean werd, en wordt nog steeds, vaak voorgesteld als verzetsstrijder. In volgende passage zal ik pogen na te gaan in welke mate dit beeld strookt met de werkelijkheid en hoe zijn gedrag de beeldvorming rond zijn persoon beïnvloedde.  

 

4.2.1. De familie in het verzet

 

Jean Lippens werd in een aantal werken bewierookt omwille van zijn stugge houding ten opzichte van de Duitsers tijdens de bezetting.

De feiten liegen er ook niet om want in mei 1944 wordt de burgemeester uit zijn ambt ontzet door de Duitse autoriteiten wegens de weigering voor de samenstelling van een werkdetachement.[134] Onder andere Bart D'hondt laat niet na in zijn boek te benadrukken wat voor een grote rol de familie heeft gespeeld in de twee oorlogen. Verzet en collaboratie scheerden in Moerbeke geen hoge toppen. (...) Enkel de rol van de familie Lippens kan hierbij nog kort worden benadrukt. Net zoals in de Eerste Wereldoorlog trok de familie de kaart van de burgerlijke ongehoorzaamheid en het verzet.[135]

 

Wat hield dat begrip burgerlijke ongehoorzaamheid eigenlijk in? Dit betekende in elk geval dat men elke vorm van samenwerking met de bezetter afzweerde en men die op alle manieren probeerde tegen te werken. Lippens zal in het Moerbeekse verzet een niet te onderschatten rol spelen, zoals we verder zullen zien. Samen met het de overgebleven gemeenteraadsleden maakte hij zich ook verdienstelijk in de Duitse autoriteiten zoveel mogelijk tegen te werken. Die laatste verzetsdaad in 1944, wegens weigering opeisen werkvolk om militaire opdrachten uit te voeren: planten van palen en verbindingen met pindraad op alle landerijen waar landing van vliegtuigen mogelijk schijnt[136], werd hem uiteindelijk fataal.

Niet iedereen kon zich vinden in het beeld van de verzetsheld Lippens. Zo was er kritiek dat de burgemeester tijdens zijn ambt zich openbaar naast de plaatselijke Duitse bevelhebber liet opmerken en fotograferen op een voetbalmatch tussen het plaatselijke team en een team van Duitse soldaten. Maar deze kritiek kon door Lippens zelf eenvoudig worden weerlegd door te zeggen dat hij daartoe werd gedwongen.[137]

De feiten spraken in elk geval in zijn voordeel en zijn deportatie is het levende bewijs dat hij de Duisters op één of andere tegen de schenen moet geschopt hebben.  

 

4.2.2. Een V.N.V. – er als burgemeester

 

Leopold Harrewyn werd als eerste schepen aanvankelijk aangesteld als dienstdoend burgemeester. De relatie met de bezetter liep ook bij hem niet van een leien dakje. In september volgde hij 1944 het voorbeeld van zijn "baas" en weigerde een werkdetachement samen te stellen. Hij werd eveneens uit zijn functie ontheven waardoor de Duitse autoriteiten een vervanger dienen te zoeken.[138]

Die werd gevonden in de persoon van schepen Willy Pöpsel, die na de dood van schepen Albert Ducheyne in 1943 de vrijgekomen stoel in het Schepencollege kwam opvullen. Pöpsel was een V.N.V.[139] – er, die nota bene niet echt happig was om zijn ambt te aanvaarden. Niettemin werd hij, onder druk van de Duitse autoriteiten, burgervader voor de enkele dagen die nog restten voor de bevrijding.

 

In Moerbeke heeft nooit een echte “zuivering” plaats gevonden. De aanstelling van Pöpsel had veeleer te maken met de uitzonderlijke omstandigheden. Van een machtsgreep van de V.N.V. was er allerminst sprake. Pöpsel was door de arrondissementscommissaris aangesteld en droeg zeker niet de voorkeur van Lippens. De benoeming tot schepen duurde acht maanden en zijn ambt als burgemeester oefende hij slechts enkele dagen uit. De invloed van de V.N.V. op het dagelijkse bestuur was heel klein en de continuïteit binnen het Schepencollege werd niet echt onderbroken.

 

4.2.3. Collaboratie in de gemeente

 

Het beeld dat we van Willy Pöpsel kregen, weerspiegelt zeker niet de rest van de V.N.V. binnen de gemeente. Pöpsel legde een grote terughoudendheid aan de dag en was in zekere zin loyaal met Jean Lippens door de burgemeesterstoel aanvankelijk te weigeren.

De rest van de V.N.V. – ers kenmerkte zich gedurende de bezetting als een groep van actieve collaborateurs. De kern zou bestaan hebben uit een veertigtal personen, onder leiding van Kamiel Gijsel. Na diens dood weden de taken overgenomen door de jonge onderwijzer Lodewijk Geers.[140]

Over de activiteiten is weinig informatie voorhanden. Nergens wordt er melding gemaakt van grote manifestaties of openbare uiting van sympathie voor de bezetter. Het ging eerder om een groot aantal kleinere groepsactiviteiten die eerder dienden ter ontspanning.

 

Al bij al moet de collaboratie nog meegevallen zijn. Dit was vooral te wijten aan het standpunt dat Jean Lippens innam tijdens de bezetting. Hij zwoor elke vorm van collaboratie af en liet niet na deze ook openlijk te veroordelen. Als hij bij het begin van de oorlog de kant had gekozen van de Duisters zou de collaboratiegraad in de gemeente veel hoger hebben gelegen. Nu bleef het cijfer na de oorlog volgens het Staatsblad steken op 26 personen.

 

De sterke figuur van Lippens en zijn stugge houding ten opzicht van de vijand zorgden ervoor dat het overgrote deel van de inwoners zijn voorbeeld volgden en elke samenwerking met het V.N.V. afzworen.

 

4.2.4. Inwoners in het verzet

 

De bevolking had bewezen de burgemeester te willen volgen en niet te collaboreren met de bezetter. Omdat de burgemeester aanzien werd als de spil van het verzet lijkt het mij niet onlogisch dat zijn aanhangers hem ook hier in volgden. Niets was minder waar.

Het verzet in de gemeente stelde weinig voor. Typerend is dat tijdens de bezetting Moerbeke de enige gemeente was waar geen verzetslieden omkwamen door een vuurgevecht of tijdens één van hun acties. Enkel de aanwezigheid van de Nationale Koninklijke Beweging, onder leiding van de liberaal Paul Haeck, die in de gemeente opereerde met een kleine kern van 20 à 30 man, waaronder Raymond Van Meegroot, is het vernoemen waard. Die groep werd nergens enige sabotage of aanslagen toegedicht. Ze hielden zich vooral bezig met het onderbrengen van geallieerde piloten en het overbrengen van informatie aan hogere organen over de grens. Verder speelden ze ook een belangrijke rol in het bedelen van de sluikpers.

Belangrijker was de verbinding met de Zelzaatse verzetsbeweging, die wel heel actief was. Daar speelde Van Meegroot een belangrijke rol in, waardoor hij vaak neerbuigend neer keek op de Moerbeekse “snotneuzen”.

 

Ondanks de “passiviteit” die de N.K.B. aan de dag legde werd ze na de oorlog door Jean Lippens uitvoerig bewierookt. Veel heeft natuurlijk te maken met de band tussen de N.K.B. en Lippens zelf.

De vergaderingen van de verzetsbeweging vonden plaats in de suikerfabriek en een aantal wapens zaten verborgen in een stoomketel op het terrein. Wie suikerfabriek zegt, denkt natuurlijk direct aan de familie Lippens. Die band was er weldegelijk. Paul Haeck was naast verzetsleider onderdirecteur in de fabriek en Albert Mariën, die regelmatig aanwezig was op de vergaderingen van het verzet, directeur. Men mag dus stellen dat Jean Lippens sympathiseerde met het verzet en meer dan waarschijnlijk ook op de hoogte was van hun activiteiten.

Het is van belang dat men de lovende woorden van de burgemeester in die context gaat bekijken. Wanneer Lippens na de oorlog het verzet de hemel in prijsde, verwees hij ook naar zichzelf. In het dorp was algemeen geweten dat Lippens sympathie koesterde ten opzichte van het verzet en ook de banden ermee bleken vrij bekend onder de dorpelingen. Waarschijnlijk haalde hij die banden vaak op naar aanloop van de verkiezingen van 1946.

 

Lippens beschouwde zichzelf als een verzetslid en hoopte daarmee zijn imago als “weerstander” een flinke duw in de rug te geven.

 

 

4.3. Het dagelijkse leven tijdens de oorlog

 

Bij het begin van de oorlog beklaagde de plaatselijke pastoor Van Den Abeele zich over de toestand van de parochie. Op godsdienstig gebied zijn de 2/3 van de bevolking zeer onverschillig, de weg naar de kerk zijn ze vergeten, vleesch derven kennen ze niet, de helft van de mensen houdt zelfs hunne Paschen niet, doch meest allen willen toch  nog sterven in orde met God.[141] 

Tijdens de oorlog liep de kerkgang logischerwijs terug, net zoals in de Eerste Wereldoorlog. Bovendien werd de katholieke gemeenschap tijdens de bezetting nog geconfronteerd met een aantal praktische problemen. Zo werd een groot deel van de kerkelijke bezittingen tijdens de eerste dagen van de bezetting gestolen door vluchtende troepen. In 1944 werden dan nog de klokken uit de kerktoren gehaald en naar Duistland verstuurd. Het godsdienstige leven viel voor een stuk stil.

 

Het onderwijs werd vedergezet tot 12 mei 1944. Vanaf dan werden alle scholen om ministerieel bevel gesloten wegens de grote risico ‘s.[142] Een goede maand later zal een bom inslaan op 500 meter van de schoolgebouwen in de Crevestraat die alle ramen vernielden en een groot stuk van het dak wegblies.

 

De industrie kende tijdens de bezetting eveneens een moeilijke periode. Elke fabriek was verplicht tien werknemers af te staan voor verplichte tewerkstelling in Duistland en de economie werd in dienst gesteld van de Duitse overheerser.

De suikerfabriek werd beschoten bij de intrede van de vijandelijke troepen en de productie van de fabriek bleef in de beginjaren van de oorlog heel beperkt, maar kon zich redelijk snel herstellen en de normale bezigheden hervatten. Zoals we hierboven al konden zien deed de fabriek ook dienst als vergaderplaats voor het verzet.

De scheepswerf van de gebroeders Van Garsse zag plots de hele Moervaart vol liggen, met zogenaamde kapotte schepen. Uiteindelijk bleek het om een list te gaan omdat de Duitsers nu eenmaal niet geïnteresseerd waren in schepen die hersteld moesten worden. Voor de rest verliep de oorlogsperiode rustig. Er werden opdrachten aangebracht door een Antwerpse compagnie die onder Duits bevel stond, waardoor Van Garsse onrechtstreeks voor hen werkte. In tegenstelling tot de suikerfabriek kon hij door het vele werk zijn werknemersbestand optrekken tot een honderdtal. Deze genoten allen een beschermde status omdat ze in dienst werkten van de bezetter en konden bijgevolg niet naar Duistland worden gezonden.

 

De bevolking had het kwaad tijdens de oorlogsjaren. Het tekort aan aardappelen, vlees en brood liet zich al snel voelen en drukte op het gemoed van de inwoners. Om het ergste leed te verzachten werd onder druk van de Militärverwaltung “Winterhulp” in het leven geroepen.

De samenstelling van het Gemeentelijk Comité van Moerbeke – Waas verscheen op 18 december in het Belgische Staatsblad. Voorzitter was de V.N.V. – er Kamiel Gijsel en ondervoorzitter Paul Haeck. Een collaborateur en een verzetsman in dezelfde vereniging, het is een raar gegeven. Jean Lippens kreeg een raadgevende functie. Zijn omgang met Gijsel werd na de oorlog uitgelegd als noodzaak voor het liefdadigheidswerk en de goede verdeling van de producten.[143]

Voor de rest is er weinig geweten over deze organisatie buiten het feit dat het enkel producten in natura betrof en geen geldelijke steun.

 

Naast Winterhulp richtte het gemeentebestuur ook zelf een rantsoeneringdienst op. Het systeem zorgde ervoor dat elke burger een rantsoenkaart of – zegel kreeg. De gemeente moest zorgen dat de goederen konden geleverd worden. Daar had men een probleem want zowel de meel –, kolen – en aardappelenaanvoer bleek ontoereikend. Het aardappelprobleem werd opgelost door middel van een “aardappelcontract” waarbij de consument 120 kg ineens kon kopen. Aan het kolenprobleem werd een einde gesteld door de opeising van de kolen uit de suikerfabriek, ondanks uitdrukkelijk verbod vanwege de regering.[144] Hier zal hij in de verkiezingscampagne veelvuldig naar verwijzen om aan te tonen dat hij het goed meende met de bevolking en hun leed aanzienlijk wou verzachten.

 

Het dagelijkse leven werd tijdens de oorlogsjaren grondig dooreen geschud. Het industriële leven kon snel hervat worden, zij het voor een groot deel in dienst van de bezetter. De bevolking daarentegen zag zwarte sneeuw. Het gemeentebestuur poogde door allerlei initiatieven het leed aanzienlijk te verminderen en eiste de verdiensten daarvoor op na de oorlog.

 

 

4.4. De bevrijding

 

4.4.1. De Polen in Moerbeke

 

Op 6 juni 1944 landden de geallieerde troepen in Normandië en werd de bevrijding van Europa ingezet. In september bereikten de eerste troepen de Belgische grens en ondernamen ze pogingen om ons land te heroveren op Duitsland. De vijandelijke trokken zich terug in het noorden en in Moerbeke nam men stelling in achter de Moervaart. De vier bruggen over deze vaart gingen net zoals bij de inval de lucht in. Een aantal gebouwen in de omgeving liepen beschadiging op en de schepen aan de werf van Van Garsse werden tot zinken gebracht.[145]

De Duisters eisten zoveel als ze konden op en begonnen in die septemberdagen te vluchten, met een aantal plunderingen tot gevolg.

 

Op 16 september bereikte de 1ste Poolse Pantserdivisie onder leiding van Maczek Moerbeke – Waas en was de bevrijding een feit. Deze verliep niet zonder problemen want de Duitse troepen hadden een goede verdedigingsgordel aangelegd op de noordelijke oever van de Moervaart. Dit zorgde ervoor dat de gemeente enkele malen met zware artillerie werd beschoten wat nog aanzienlijke schade aan de huizen teweegbracht. In de nacht van 15 op 16 september trokken de Duitse troepen over de grens naar Axel en was Moerbeke definitief bevrijd.

 

De bevrijding verliep dus niet zonder enige moeite. Er zou zelf sprake zijn van twee burgerslachtoffers tijdens één van de beschietingen.[146] Eén van hen was lid van het N.K.B., hoewel het plaatselijke verzet tijdens de bevrijdingsdagen niet actief is geweest.

 

Nu de gemeente vanonder het Duitse juk kwam, lag de weg open om de collaborateurs te straffen. Vooral het verzet toonde zich hierin erg bedrijvig. Na de intrede van de Polen zouden zo ‘n 200 man zich laten registreren hebben als verzetslid.[147]

Tijdens de repressie waren misbruiken schering en inslag. Een groot deel van het dorp werd gemarkeerd met een hakenkruis en onder de bewoners waren er afrekeningen allerhande, maar al bij al bleef alles nog relatief rustig.

 

4.4.2. Jean Lippens terug in het zadel

 

Na de verdwijning van de bezetter werd kon Jean Lippens terug keren naar zijn vertrouwde Moerbeke. Gedurende al die tijd had hij verbleven in het Zweedse consulaat te Elsene, waar zijn vrouw en ook Maurice Lippens onderdak hadden gevonden.

Er werd eerst met de grove borstel door de gemeenteraad gegaan. Achiel Van Hoye werd opgesloten en Willy Pöpsel afgezet als burgemeester. Waarom beide collaborateurs niet op dezelfde manier werden behandeld lag voor de hand. Van Hoye had actief meegewerkt met Lautem en lag mee aan de basis van één van de grootste vernederingen uit de politieke carrière van Jean Lippens. Pöpsel had ondanks aandringen van de Militärverwaltung steeds het burgemeesterschap geweigerd zolang Lippens op post was maar kwam na diens verwijdering toch tegen wil en dank op de burgemeesterstoel terecht. Hij had ook geen verdere politieke aspiraties terwijl Van Hoye zich na het ontslag van Lippens sterk had opgedrongen om zijn plaats in te nemen.

 

De Partijraad van de Liberale Partij was eveneens aan vervanging toe. Tijdens de oorlog overleden Albert Ducheyne en Aloïs Van Gaever en zij werden nu vervangen door André Van Gaever en Basile Marin.[148]

De liberale organisaties waren gedurende vijf jaar grotendeels platgelegd maar konden nu worden heropgestart.

 

Bij zijn terugkeer ontlokte de eerste politieke daad van Jean Lippens al meteen een nieuwe twist met de katholieken. Hetgeen wij over drie jaar hebben vermoed is werkelijkheid geworden. De Duitschers waren België nog niet uit, of onze liberale heertjes kwamen algauw op het gemeentehuis te samen en hun eerste werk was terug die 10.000 fr vergoeding aan de Kath. scholen af te schaffen. Ze hadden dus alleen dit gebaar maar gedaan uit schrik voor de Duitschers. Ik wilde dit niet laten voorbijgaan…[149]

Het lijkt op het eerste zicht een heel bizarre beslissing. Als we terugdenken aan de woorden bij de aanvang van de oorlog maakte het gemeentebestuur hier een bocht van 180°. Niet alleen werd toen gesuggereerd dat de bestaande subsidies ongelijk waren maar ook dat ze in de toekomst nog verder zouden aangepast worden. Het excuus dat men de gelden nodig had voor de wederopbouw en het herstel van de oorlogsschade was van geen tel, want ook de school had geleden onder de bombardementen in de nadagen van de oorlog en had juist heel veel behoefte aan financiële ondersteuning. Nu moest die volledig uit de zakken van de pastoor en enkele weldoeners komen.

Daar bovenop kwam dan nog eens dat de geallieerde troepen hun intrek namen in de pas gerestaureerde Parochiale Kring en ook daar een aanzienlijke schade hebben aangericht.

In een ultieme poging om deze situatie alsnog om te keren schreef pastoor Van Den Abeele een brief met verzoenende taal naar het gemeentebestuur maar hierop kwam nooit reactie.[150]

 

De opgebouwde loyaliteit van tijdens de oorlog werd met één beslissing weer compleet van de kaart geveegd en de tweestrijd kon weer beginnen.

 

 

4.5. De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen van 1946

 

Net als in de verkiezingen van voor de oorlog kwamen drie partijen op: de C.V.P., de B.S.P. en de Liberale Partij rond burgemeester Jean Lippens. Er zijn een aantal belangrijke punten die men voor ogen moet houden. Eén, hoe sterk komen de liberalen uit de oorlog nadat Jean Lippens door de bevolking was verheven tot lokale held? Twee, hoe pakken de katholieken de verkiezingen aan nadat ze in 1938 een historisch dieptepunt kenden qua stemmen? En tot slot, kan de socialistische partij haar zetel van voor de oorlog behouden, na het schandaal rond Achiel Van Hoye?

 

4.5.1. De C.V.P.

 

In vergelijking met de verkiezingen van 1938 kwamen de katholieken met een fel gewijzigde lijst aan de start. Slecht vier namen die voor de oorlog ook opkwamen: Maurice Van Garsse, zoon van René, August Plasschaert, Alfons Goossens en Paul Goossens. Opvallend was de sprong van Maurice Van Garsse op de lijst. In 1938 stond hij slechts negende, nu is hij de lijstaanvoerder. Daardoor zakt August Plasschaert een plaats op de lijst. Dat Plasschaert plaats moest ruimen voor de veel jongere Van Garsse had natuurlijk alles te maken met de slechte uitslag van 1938. De naambekendheid en de reputatie van de familie Van Garsse moest de partij weer een grotere aanhang verschaffen.

Verder een zevental nieuwkomers: Maurice Celie, Eduard Cerpentier, Albert Colpaert, Eduard Dieleman, Arthur Van Hoecke, Constant Van Moorhem en René Van Rumste.

 

Opnieuw een sterk gewijzigde lijst dus, net zoals in de voorgaande verkiezingen. Van enige vorm van continuïteit was er in tegenstelling tot de liberale lijst geen sprake. De veranderingen hadden voor een groot deel te maken met de harde verkiezingsnederlaag van 1938 waardoor de nood aan vers bloed noodzakelijk was geworden.

Verder valt ook nog steeds de afwezigheid van iemand van het vrouwelijke geslacht op. De katholieken bleven vasthouden aan een lijst met enkel mannen ondanks het succes van de liberalen. Men moet hierbij wel zeggen dat zij niet op zo ’n goed uitgebouwde vrouwenvereniging als de Liberale Vrouwenbond konden rekenen.

 

De verkiezingsstrijd stond voor een groot deel in het teken van het onderwijs, en voor de C.V.P. meer specifiek het verlies van de subsidies verkregen voor de oorlog.[151]

 

4.5.2. De B.S.P.

 

Net zoals bij de katholieke lijst waren ook hier heel wat veranderingen doorgevoerd. Geen Achiel Van Hoye meer, die wegens zijn openlijke steun aan Lautem werd veroordeeld en gevangen was gezet. Het eerste socialistische gemeenteraadslid van Moerbeke - Waas kwam dus niet op. Door die affaire werd het imago van de partij ernstige schade toegebracht en waren de verkiezingen vooral gericht op het beperken van de schade en het behouden van die ene zetel.

De strijd werd dus aangevat met een bijna compleet nieuwe lijst. In vergelijking met 1938 kwam enkel Aloïs Van Hoye opnieuw op de lijst voor. Voor de rest valt op dat de lijst opnieuw werd uitgebreid. Deze keer van vijf naar zeven kandidaten. De nieuwe namen op de lijst waren: Cyriel De Brabander, André De Schepper, Achiel De Vos, Gustaaf De Wilde, lijsttrekker Leonce Haerinck en Raymond Van Megroot.

 

Raymond Van Megroot kwamen we al eerder in dit hoofdstuk tegen als lid van het verzet. Ook Leonce Haerinck was actief als verzetsstrijder tijdens de oorlog. Het was dan ook geen toeval dat beide namen als de nummers één en twee op de lijst stonden. Er werd duidelijk gemikt op de populariteit van beide personen die ze in hun verzet tegen de Duitse overheersing waarschijnlijk wel vergaard hebben, om de schandvlek die Achiel Van Hoye aan de partij bezorgde uit te wissen.

 

Men wou duidelijk niet vereenzelvigd worden met de collaboratie. Ook de twee vrouwen die in 1938 nog op de lijst voorkwamen komen nu niet meer op. Gezien hun geringe persoonlijke succes was dit misschien logisch, maar toch is het opmerkelijk dat geen enkele vrouw op de lijst stond. Er werd met andere woorden niet teruggegrepen naar de formule die hen in 1938 de eerste zetel ooit bezorgde.

 

4.5.3. De Liberale Partij

 

Bij de liberale lijst waren er, in schril contrast met de katholieke en de socialistische lijst, weinig veranderingen te bespeuren. "Slechts" vier nieuwelingen: Maurice De Bock, Réné De Meulenaere, Paul Haeck en Florent Mannens.

Voor de rest bleef alles zo goed als ongewijzigd. Jean Lippens trok opnieuw de lijst. De tweede plaats kwam deze keer toe aan Leopold Harrewyn, even dienstdoend burgemeester in 1940, die van plaats had gewisseld met Albert Mariën. Waarschijnlijk was dit ten gevolge van de oorlogsverdiensten de loyaliteit ten opzichte van Lippens tijdens de oorlog terwijl Mariën op de vlucht sloeg. Arthur de Block, Achiel Lyppens, Augusta Cappaert en Leo Van Dam vullen de lijst verder aan. De stabiliteit en de continuïteit waren verzekerd.

 

De verwachtingen waren hoog voor deze verkiezingen. Voor het eerst werd er een heuse propagandacel opgericht en vonden er grote coördinatievergaderingen plaats die alle liberale afdelingen moest samenbrengen.[152]  Verder werd ook gerekend op het imago van de familie Lippens en de partij in haar geheel dat tijdens de bezetting een flinke duw in de rug had gekregen. Maurice Lippens had zijn liefde voor de gemeente uitvoerig kunnen tonen en rekende dan ook op forse stemmenwinst. Ook op Paul Haeck werd sterk gerekend want als verzetsstrijder en ondervoorzitter van Winterhulp had ook hij heel wat verdiensten tijdens de oorlog.

 

4.5.4. Uitslag verkiezingen

 

De verkiezingsresultaten zullen voor de buitenwereld zeker geen sterk vertekend beeld weergeven. De C.P.V. haalde 1303 stemmen, goed voor 36.7 % van de kiezers en een vermeerdering van 313 stemmen ten opzichte van 1938. De B.S.P. behaalde 546 stemmen, goed voor 15.4 % van de kiezers en een vermeerdering van 76 stemmen. De liberale partij was goed voor 1703 stemmen of 47.9 % van de kiezers en kenden een vermindering van 247 stemmen. Voor het eerst in haar geschiedenis haalden de liberalen niet de kaap van de 50 procent!

Qua zetelverdeling bleven ze wel hun overwicht behouden: 6 zetels voor de Liberalen Partij, 4 voor de C.P.V. en 1 voor de B.S.P.. De liberalen verloren een zetel ten koste van de katholieke partij én de socialisten behouden de hunne.[153] De oppositie bleef in de gemeenteraad onderworpen aan de liberalen maar haalden wel in totaal een groter stemmenaantal.

 

De samenstelling van de gemeenteraad zag er dus als volgt uit: burgemeester Jean Lippens, eerste schepen Harrewyn, tweede schepen Mariën en de raadsleden De Block, Lyppens,en Cappaert namens de liberalen, Van Garsse, Plasschaert, Cerpentier en Van Rumste namens de C.V.P. en Haerinck namens de socialistische partij.

Drie nieuwe gezichten, ondanks de vele nieuwe namen op de lijst. Van die nieuwe namen behoorde geen enkele tot de liberale strekking. De Moerbekenaar koos dus voor stabiliteit. Opvallend is dat geen enkel verzetslid werd verkozen ondanks de verkiesbare plaatsen die hen werden toegewezen.

De katholieken konden zich na de dramatische verkiezingen herstellen. De aanwezigheid van twee leden van de scheepswerf in de gemeenteraad toont aan welk politiek belang ze nog altijd had.[154]  

 

Tot op de dag van vandaag is dit de meest nipte “overwinning” die de liberale partij in Moerbeke heeft behaald. Wie dacht dat de katholieken sinds de opkomst van de socialisten nog meer zetels ging verliezen zat goed fout. En ook de B.S.P., die niet ongeschonden uit de oorlog kwam, behield haar zetel en bleef de bipolaire situatie doorbreken. 

Misschien is de verklaring van de achteruitgang van de liberalen te zoeken in het feit dat de wederopbouw van de gemeente heel stroef verliep, gezien het grote aantal beschadigingen die nog werden aangebracht tijdens bevrijdingsdagen. Deze situatie zorgde ervoor dat vooral de boeren, één van de belangrijkste groep liberale aanhangers binnen de gemeente, het toenmalige gemeentebestuur verantwoordelijk hielden.

 

De verzetsdaden van de burgemeester werden één jaar na de oorlog al naar de achtergrond geduwd door de praktische problemen die in de gemeente aanwezig waren. De oppositiepartijen speelden daar natuurlijk handig op in om een grote sprong voorwaarts te maken.

 

 

4.6. Enkele conclusies

 

Voor de Liberale Partij is de periode ‘40 – ‘45 één om snel te vergeten. Moerbeke werd geteisterd door het oorlogsgeweld en kende zo waarschijnlijk de zwaarste periode uit haar bestaan, net zoals veel omliggende gemeenten. Daarboven kwamen dan nog eens de specifieke problemen door onder ander het geval Lautem, waardoor de partij een grote vernedering moest ondergaan.

 

Lippens herstelde wonderwel van de klappen die hem werden toebedeeld tijdens de bezetting en groeide uit tijdens de oorlogsjaren tot het symbool van verzet in de gemeente. De hoop op een verpletterende winst bij de volgende verkiezingen was gezien zijn status en de overwinning in 1938 dan ook terecht te noemen.

 

De verkiezingen draaiden evenwel op een grote teleurstelling uit want in 1946 werd het dieptepunt van de partij bereikt. Nu ja, dieptepunt? Men bleef nog steeds het overwicht qua zetels binnen de gemeenteraad houden en bijna 48 % stemde nog blauw, een resultaat waar heel wat partijen tevreden mee zouden geweest zijn.

 

De verdere geschiedenis zal ons leren dat het “verlies” niet zozeer had te maken met een permanente verandering van stemgedrag of met een ideologische evolutie binnen de Moerbeekse gemeenschap, maar vooral de oorzaak was van het gebrek aan financiële middelen waar men na de oorlog met geconfronteerd werd.

 

Niettemin was 1946 een historisch jaar in de politiek geschiedenis van de gemeente.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[121] AFSCHRIFT G., Laarne, Moerbeke-Waas en Zelzate in Wereldoorlog II: een comparatieve studie. Gent, R.U.G., 1994, 277 p..

[122] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier oorlogsschade.

[123] LYPPENS G., op.cit., p. 285.

[124] Interview met Paul Dubosch, 01/04/2000.

[125] AFSCHRIFT G.,op.cit., pp. 95-96.

[126] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier repatriëring en hulpverlening 1940 - 1945.

[127] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag van 22 juni 1940.

[128] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Georges Lautem Toespraak Leopold Harrewyn op 03/07/1940

[129] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Georges Lautem. Ondervraging van Léon De Jonckheere door Papendick op 29/06/1940.

[130] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Incivieken. Individueel dossier Achiel Van Hoye.

[131] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Georges Lautem. Ondervraging van Georges Lautem door Papendick op 29/06/1940.

[132] Parochiaal archief van Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 158.

[133] Gemeentearchief Moerbeke-Waas. Gemeenteraadsverslag 04/07/1940.

[134] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag 13/05/1944.

[135] D'HONDT B., op.cit., p. 43.

[136] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag 13/05/1944.

[137] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Lautem. Reactie Jean Lippens op aantijgingen jegens zijn persoon. 22/11/1946

[138] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag 30/09/1944.

[139] Vlaams Nationaal Verbond.

[140] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Incivieken. Briefwisselingen.

[141] Parochiaal archief van Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 154.

[142] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag 12/05/1944.

[143] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier George Lautem

[144] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier George Lautem. Tekst van toespraak van Jean Lippens dd. 22/11/1946.

[145] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Jaarverslag 1944.

[146] LYPPENS G., op. cit., p. 290.

[147] Interview Paul Dubosch, 01/04/2000.

[148] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 1: Liberale partij Moerbeke – Waas. Verslagboek 1946.

[149] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 163.

[150] Zie bijlage 4.

[151] Zie supra.

[152] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 1: Liberale partij, verslagboek 1946.

[153] Rijksarchief Beveren – Waas. Fonds Verkiezingen. Gemeenteraadsverkiezingen 1946.

[154] Maurice Van Garsse was het eerste voor de hand liggende lid van de scheepswerf. Daarnaast werd ook scheepsmakersgast René Vanrumste verkozen.