De politieke geschiedenis van Moerbeke-Waas. Meer dan 150 jaar liberaal bestuur. (Godfried Maes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3: De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog

 

Een nieuw hoofdstuk wordt aangevat met een nieuwe burgemeester. Maurice Lippens was omwille van zijn autoritaire opvattingen zeker geen onbesproken figuur, zowel op lokaal als op nationaal vlak. Zo speelde hij in de zomer van 1940 een opmerkelijke rol in de vaderlandse geschiedenis toen hij probeerde een “directorium” te vormen om een aanwezigheidspolitiek te voeren rond Leopold III. Hij voerde daarom onder meer gesprekken met het Vlaams Nationalistisch Verbond en het Verdinaso. Lippens wilde hen verankeren in een Belgische diplomatie en een nieuwe Vlaams – nationalistische collaboratie voorkomen door toegevingen te doen in federalistische zin. Zijn ontwerp stierf een stille dood.[77]

Verder wordt deze man nog steeds geassocieerd met de badplaats Knokke – Het Zoute, die onder zijn impuls werd opgericht en een sterke groei meemaakte. Door middel van droogleggingen en opkoping van gronden vergaarde hij een fortuin aan landerijen bijeen, die hij door de uitbouw van een goede infrastructuur uitbouwde tot een gegeerde badplaats. De legende leeft nog steeds dat wanneer Maurice Lippens vanuit Moerbeke – Waas naar “zijn” badplaats vertrok hij nooit zijn landeigendommen moest verlaten.

 

Beide aspecten van zijn persoonlijkheid komen sterk tot uiting in een artikel in het socialistische weekblad “Het Noorderlicht” van 22 september 1935. We laten de heer Jozef Chalmet aan het woord: “De heer Lippens heeft te Charleroi een rede gehouden die opspraak heeft verwekt. Slechts een gedeelte van de toehoorders, nochtans liberalen, juichte ze toe.

Onze minister, die gaarne beveelt, is onder de indruk gekomen van de fraseologie van Mussolini en Hitler. Hij heeft ze te Charleroi nagepraat en vroeg: een sterke regering, die een einde zou stellen aan de geldverbrassingen. Geldverbrassingen? Parlons – en! Ja, laten we er eens over praten en precies met minister Lippens, die bevoegd is op dit gebied. De heer Lippens is de grote man van Knokke en Zoute aan Zee. Hij bezat er duizenden hectaren duin, voor een appel en een ei door de familie Lippens gekocht, en die als bouwgrond verkaveld, miljoenen hebben opgebracht. Het was nog niet voldoende dat, dank zij de behoefte aan vakantie en zeelucht – een product van de democratie – de heer Lippens er zoveel persoonlijk baat bij vond, hij moest van de positie die hij bekleedde nog gebruik maken om de waarde van de gronden – zijn gronden – op te drijven. Wat had de Zoute behoefte aan een vliegplein? Er kwam er nochtans één, onder het ministerschap van de heer Lippens. Wie gaf er grote sommen voor uit? De Staat! Wie vond er baat bij? Wie richtte bloktreinen in tussen Keulen en Knokke – altijd Knokke! – ? Minister Lippens! Wie richtte er sneltreinen in tussen Parijs en Knokke – altijd Knokke! – ? Minister Lippens!...[78]

 

Dit geheel ter zijde om aan te tonen dat Maurice Lippens nationaal een politiek sterk gecontesteerd man was. Wat ons interesseert zijn de politieke beslissingen voor Moerbeke – Waas.

 

 

3.1. Maurice Lippens, een druk bezet man

 

Maurice Lippens nam na de dood van zijn oom het burgemeesterschap over, zoals in het vorige hoofdstuk beschreven. Dit was het begin van een lange politieke carrière, zowel op lokaal als op nationaal vlak. Hier volgt een overzicht van politieke mandaten op nationaal niveau:[79]

 

 

Deze opsomming geeft een goed beeld van de politiek carrière van de man en verklaart ook grotendeels waarom hij op lokaal niveau van zijn burgemeestersjerp tijdelijk afstand deed. Vooral het gouverneursschap in Kongo maakte het voor hem onmogelijk om Moerbeke nog verder te besturen.

 

Cru gesteld had Maurice Lippens één groot voordeel bij het begin van zijn tweede ambtstermijn. Op 17 december 1911 overleed de grote bezieler van de katholieke oppositie, Fransciscus De Ryck. Dit betekende een grote aderlating want De Ryck was in alle verenigingen de grote bezieler en vaak ook sponsor. De nieuwe pastoor, Leopold De Westelinck, toonde zich van bij het begin veel milder, hoewel dit natuurlijk heel relatief is na de harde strijd die werd gevoerd onder De Ryck. Niettemin werd voor de katholieken een belangrijk hoofdstuk afgesloten in hun geschiedenis.[81]

 

De weg was dus enigszins vrij voor de voortzetting van de traditionele liberale politiek. Op lokaal vlak kon Maurice Lippens een belangrijk deel van zijn ambitieus plan realiseren. Hij maakte zich vooral verdienstelijk in de verdere urbanisatie van de gemeente wat erop neerkwam dat hij als één van de eersten in de regio mocht pronken met elektrische straatverlichting in 1909 en dat hij grote aandacht besteedde aan grote openbare werken. Verder werd onder zijn bewind de melkerij “Tot nut van den Landbouw” opgericht en werd de gemeente voorzien van een nieuw kerkhof en marktplein. Verder werd ook de strijd tegen de steeds toenemende verkrotting begonnen.[82]

De traditionele liberale politiek werd dus voortgezet. De landbouwer kreeg voldoende aandacht, het sociale aspect en het uitzicht van de gemeente kregen en primaire plaats toebedeeld in zijn politiek en vooral de banden met de industrie (lees: suikerfabriek) werden versterkt.

 

 

3.2. Van de Eerste Wereldoorlog...

 

3.2.1. Militair

 

Bij de onafhankelijkheid van België werd de neutraliteit van het land op vraag van de grote mogendheden Frankrijk en Engeland vastgelegd. Het gevolg hiervan was dat er intern een groot veiligheidsgevoel ontstond dat gepaard ging met een sterke afkeer van elke vorm van militaire inspanning. De situatie van het Belgische Leger was aan de vooravond van "den grooten oorlog" erbarmelijk te noemen. Het leger bestond vooral uit vrijwilligers en militieleden aangeduid door loting. Wegens het dreigende oorlogsgevaar werd de dienstplicht in 1911 ingevoerd en in 1913 verder uitgebreid tot een algemene dienstplicht.

 

Het dispuut tussen Duitsland en Frankrijk bereikte ondertussen een hoogtepunt en de Duitse autoriteiten beslisten om Frankrijk aan te vallen. Hun strategie berustte op het zogenaamde "plan – Schlieffen”, namelijk de omzeiling van de Franse linkerflank, hetgeen een vrije doortocht door België impliceerde. Het Duitse ultimatum van 2 augustus 1914 voor die vrije doortocht werd door de Belgische Staat geweigerd. Hierop volgde de Duitse inval twee dagen later. De Belgische troepen trokken zich eerst terug tussen de muren Antwerpen, daarna op de IJzer: hier greep gedurende vier jaar een stellingenoorlog plaats, waarna het geallieerde offensief van september 1918 tot de wapenstilstand van 11 november 1918 leidde.

Dat de Duitse troepen zich ingroeven aan de IJzerlinie wil zeker niet zeggen dat het achterland werd verwaarloosd. Integendeel, de maatregelen voor de inlandse bevolking werden nog strenger.

 

Moerbeke – Waas kende ondanks het feit dat het niet in het frontgebied lag toch een zwarte periode. Den negenden october na den middag werd het dorp Moerbeke beschoten: alsdan namen het grootste deel der bewoners van het dorp en de alhier aangekomen vluchtelingen de wil naar de Hollandsche grens. De statie en een tiental huizen zijn door de beschieting beschadigd geworden. Denzelfden dag, des avonds, kwamen de Duitschers het dorp binnen: een trein vol met soldaten en vluchtelingen werd door hen beschoten; soldaten werden krijgsgevangen genomen; een tiental soldaten van den Beierschen landheern, met hunne oversten sneuvelden in eene schermutseling en werden alhier op het kerkhof begraven (doch zijn later naar Duitschland overgevoerd). (...) Gedurende de drij – vier volgende dagen zijn er vele vijandelijke troepen getrokken door Moerbeke; daarna was er alles wederom rustig, en na acht dagen waren meest al de bewoners die bij de aankomst der Duitschers weggevlucht waren, in hunnen haardsteden wedergekeerd.[83]

Militair gezien hadden er zich weinig noemenswaardige gebeurtenissen voorgedaan bij de intrede van de Duitsers. Lyppens vermeldt wel dat de gemeente werd beschoten met meer dan 250 granaten die insloegen op woningen in de Damstraat en in het centrum, het station en de suikerfabriek. Op de fabriek alleen sloegen 30 granaten in met schade aan enkele ketels en de machinehal tot gevolg.[84]

Tijdens de verdere oorlogsjaren deden er zich weinig beschietingen in Moerbeke voor. De opeising van voedsel, hooi, wol en koper werden aanzien door de plaatselijke pastoor als "knevelarij gelijk overal". Het is wel het vermelden waard dat de gemeente 263 soldaten heeft geleverd aan het Belgische Leger, waaronder een twintigtal vrijwilligers. Dertig van hen zijn gesneuveld en een gedenkteken met hun namen en die van andere oorlogsslachtoffers werd na de oorlog opgericht voor het kerkgebouw.

 

De aftocht van de Duitse troepen in 1918 verliep op een meer chaotische manier dan hun intrede, vooral de drij laatste weken (19 october – 11 november 1918) wanneer de Duitsche marinekorps hier verbleef, heeft de bevolking meer afgezien.[85] De rust was in de laatste dagen voor de wapenstilstand heel veer te zoeken. De Duitse bezetters begonnen de hete adem van de geallieerde troepen stilaan te voelen en maakten zich op om te vluchten. Huizen werden opgeëist, samen met alle transportmiddelen en weerbare mannen. De laatste dagen hoorden wij wederom kanonnengebulder, wanneer de Belgische troepen het Kanaal van Selzaete[86] naderden, en dat van dag tot dag vermeerderde. Terzelfdertijd deden de Duitschers de spoorlijn van Selzaete naar Sint-Gillis, en van Moerbeke naar Lokeren, op verschillige plaatsen springen, alsook hier de ijzeren spoorbrug over de Moervaart (2 November). Tot de laatste uur vóór den wapenstilstand hoorden wij de kanonnen. Had de oorlog nog eenige dagen moeten duren, Moerbeke zou voorzeker veel geleden hebben en misschien geheel vernield geworden zijn.[87]

Bij de terugtrekking vielen nog enkele slachtoffers langs Duitse zijde. Zij liggen nu nog steeds op het plaatselijke kerkhof begraven. Uit de woorden van pastoor De Westelinck kunnen we duidelijk een angstig gevoel waarnemen. De schrik onder de bevolking zat er duidelijk in.

 

Toch kunnen we al bij al stellen dat de vernielzucht van de vijandige troepen in de gemeente gedurende de overheersing en de terugtrekking niet buitensporig is geweest en de oorlogsschade nog relatief meeviel. Dat zorgde ervoor dat er weinig geld moest worden besteed aan de wederopbouw en de politiek die was begonnen vòòr de oorlog kon verder gezet worden.[88]

 

3.2.2. Bestuurlijk – politiek

 

Opnieuw speelde de geografische ligging van de gemeente historisch een belangrijke rol. Tijdens de oorlog werd door haar gemeenschappelijke grens met het neutrale Nederland in het dorp een Duits garnizoen gelegerd en werd de grens vrijwel direct afgesloten. Ook de goede verbinding met de andere gemeenten en het uitgebreide wegennetwerk moeten hierin meegespeeld hebben.

 

Na de patstelling rond de IJzer werden de regels binnen de gemeente steeds strenger en strenger. Moerbeke werd als het ware binnen haar eigen grenzen opgesloten. Volgens D'hondt zag Maurice Lippens de bezetters liever gaan en ging hij samen met een deel van de bevolking over tot verzet. Het zou begonnen zijn met een reeks daden van burgerlijk verzet die gestimuleerd werden door het gemeentebestuur.[89] Over de aard van de daden, het aantal en de identiteit van de personen wordt echter met geen woord gerept.

Een meer belangrijker, en ook beter bewijsbare, daad van verzet is de sabotage van het spoorwegnetwerk door een aantal verzetsmensen die vanuit Nederland opereerden. Alle mechanische onderdelen van de locomotieven bleken op deskundige wijze onbruikbaar gemaakt. Voor de bovenvernoemde auteur was dit de druppel die de emmer deed overlopen voor de Duitse autoriteiten en werd Maurice Lippens na deze laatste verzetsdaad in de zomer van 1915 naar Duitsland gedeporteerd. In het archief van de gemeente zelf is over de hele situatie weinig terug te vinden. Bij de intrede van de Duitse leden werd de gemeenteraad ontbonden en kwam ze bijgevolg niet meer (officieel) samen.

 

Het werk van Lyppens verschafte meer duidelijkheid over de houding van Maurice Lippens. Terwijl een groot deel van de Moerbeekse bevolking na de beschietingen van 9 oktober op de vlucht was geslagen, bleef August Lippens met enkele vertrouwelingen op post in het gemeentehuis. De Duitse autoriteiten eisten van de burgemeester wel dat hij een verklaring zou ondertekenen waarin hij akkoord ging niets tegen de bezetter te ondernemen. Volgens omstanders moet de burgemeester door zijn quasi vlekkeloze Duitse taal een grote indruk hebben nagelaten op de Duitse bevelhebbers.

Die goede indruk van hem werd snel vervangen door een gevoel van wantrouwen ten opzichte van de burgemeester. Bij aanvang van de vijandelijkheden had de familie Lippens de eerste verdieping van hun ouderlingentehuis omgevormd tot een klein geïmproviseerd hospitaal om gewonde soldaten te verplegen. Toen nadien vluchtelingen in grote getallen de gemeente binnenkwamen, kon men hier voedsel, kleding en onderdak verkrijgen. Daarnaast liepen binnen de gemeente zelf nog een aantal andere projecten ter ondersteuning van de vluchtelingen en de inwoners van Moerbeke-Waas.[90] Ook deze zouden allemaal rijkelijk ondersteund geweest zijn door de familie Lippens.

 

Het verzet begon pas echt bij de intrede van de eerste Duitsers in de gemeente. Op 7 november 1914 werden door hen alle vuurwapens uit het dorp opgeëist en op 4 maart 1915 300 stuks vee. Door diplomatie wist Maurice Lippens deze eisen te milderen en aan te passen aan de weinige middelen waarover de inwoners nog konden beschikken. Daarnaast verschafte hij gedurende de vier oorlogsjaren vele werklozen werk door hen in te zetten voor de verbetering van het water – en wegennetwerk. De Duitse autoriteiten begonnen pas argwaan te merken bij het overbrengen van informatie naar Nederland. Met de hulp van zijn toenmalige gemeentesecretaris Van der Donck bracht hij in enkele maanden tijd tientallen gevluchte jongeren over de grens en smokkelde langs die weg ook regelmatig correspondentie bestemd voor de geallieerde troepen. Maurice Lippens werd zo over de grens bestempeld als "de ziel van het verzet de koning van de spionnen".[91]

Ook de Duitsers was de opvallende bedrijvigheid van de burgemeester buiten zijn gemeentehuis niet ontgaan en op 12 juni 1915 werd Maurice Lippens ontboden bij Kolonel Gunther te Lokeren, aangehouden en naar Sennelager overgebracht.

 

Moerbeke viel nu zonder burgemeester en die taak werd logischerwijs opgenomen door zijn rechterhand en tweede schepen Jean Mariën. Tot aan het einde van de oorlog zal hij deze belangrijke functie op zich nemen en deden er zich geen noemenswaardige incidenten meer voor met de Duitse troepen.

Meer van belang is de houding van de naar Duitsland verbannen burgemeester. Na het kortstondige verblijf in Sennerlager werd hij overgeplaatst naar het Officiereninterneringskamp van Gusterloh. Daar besteedde hij zijn tijd aan het geven van lessen voor politieke gevangenen. Hij wekte argwaan bij de bewakers, die hem om die reden bijna elke semester van kamp deden verwisselen. Achtereenvolgens verbleef hij in de kampen van Celleschlosz, Manheim, Heidelberg, Blankenburg om tot slot te eindigen in Torgau, waar hij volgens de auteur onder toezicht stond van Duitse officieren die opdracht hadden gekregen alle "weerspannigheden" door bedreiging mak te krijgen.[92] Tijdens zijn ballingschap onderhield Maurice Lippens een sterke band met zijn gemeente door hen voortdurend brieven te schrijven. Helaas zijn deze niet teruggevonden in het archief. Ze zouden ons een hele boel kunnen verhelderen want nu blijft het gissen naar de ware toedracht in de kampen en de houding van de burgemeester daar.

 

In de loop van november 1918 waren in het kamp de bewakers plotseling verdwenen en konden alle gevangenen worden bevrijd. Maurice Lippens keerde op 28 november 1918 na 41 maanden ballingschap terug naar Moerbeke waar hij enkele dagen later verscheen. Geen pen vermag de blijdschap te vertolken van zijn verknochte medewerkers en trouwgebleven medeburgers toen ze hem, ietwat vermagerd en met verbleekt gelaat, doch immer moedig en werklustig, verwelkomden.[93]

Maurice Lippens kwam terug als een held. De feiten spraken in zijn voordeel om die status te kunnen rechtvaardigen onder de bevolking. Zijn onverzettelijke verhouding en zijn liefde voor de gemeente maakten hem in de nadagen van de oorlog een geliefde persoon onder de plaatselijke bevolking.

 

3.2.3. Dagelijkse leven tijdens Wereldoorlog I

 

Het spreekt voor zich dat heel wat economische activiteiten tijdens de oorlog werden gestaakt of werden ingeschakeld in de oorlogsindustrie. In Moerbeke sloten bijna alle bedrijven hun deuren door de opeising van de jonge mannen voor het front of door schade die werd aangericht aan de gebouwen zoals aan de suikerfabriek. Jonge mannen die ontsnapten aan de Duisters, werden opgeëist door de Duitsers of waren op de vlucht. Het ontbrak dus aan arbeidersvolk. Moerbeke leverde voor de gevechten 256 soldaten waarvan er een dertigtal niet meer zouden terugkeren.[94] Een derde reden is dat de ruimten van de fabrieken, indien niet vernield, dienst deden als slaapplaats voor soldaten. Het belangrijkste slachtoffer van de stilgelegde economie was de “scheepswerf Lippens”. De moeilijke oorlogsjaren konden door het jonge bedrijf nog niet worden opgevangen en men diende de boeken neer te leggen.

 

Ook de plaatselijke pastoor deed zijn beklag. Hij klaagde over een lagere kerkgang dan gewoonlijk. Gedurende de bezetting van de Duitschers is het bijwonen van de der goddelijke diensten, zelfs des Zondags, nog verminderd. Als oorzaken daarvan kan men aanzien: het gebrek aan licht en kolen, dat voor gevolg had dat de bewoners gedurende den wintertijd later opstonden, de min(der) vurigen ook des Zondags, en aldus gemakkelijker de mis verzuimden); de inkwartiering der Duitschers, die meer bezorgdheid en waakzaamheid van de bewoners vereischte, de afwezigheid van man of zonen die in het leger dienden: men liet zijn huis of hofstede niet geerne alleen staan, noch de kinderen alleen met de Duitsche soldaten: vandaar dat men gemakkelijker des Zondags te huis bleef; het gemis van deftige kleeding of schoenen, wat bij de mindere klas vooral een voorwendsel was om des Zondags naar de kerk niet meer te komen, en uiteindelijk de onverschilligheid door den langen duur van den oorlog teweeg bracht. Het getal Communiën nochtans is van 1914 tot 1919 jaarlijks omtrent hetzelfde gebleven.[95]

De kerkgang kende met andere woorden een sterke terugval maar de communie werd niet verwaarloosd.

De pastoor zat zeker niet stil en bleef onbewogen zijn strijd om meer parochianen voor zich te winnen, verder zetten. Ondermeer de bibliotheek werd aan een grondig onderzoek onderworpen en verder uitgebreid. Een slimme zet aangezien de mobiele bibliotheek van het Willemsfonds tijdens de oorlogsjaren buiten werking was gesteld. Zo konden al diegenen die zich toch wouden verdiepen in de literatuur een beroep doen op de voor het overgrote deel geestelijke boeken uit de bibliotheek van Kerk.[96]

 

Omdat er troepen waren gestationeerd aan de grensovergang, was er een beperkte aanwezigheid van Duitse soldaten. Deze hielden zich vooral bezig met de controle van de smokkel met Nederland die op dat moment floreerde. Daardoor viel de handel voor een groot deel in maar ze is nooit echt gestopt. Maurice Lippens zou een groot aandeel hebben gehad in die handel en smokkelde vooral informatie door naar Nederland. Een document dat dit zou kunnen bewijzen is nog niet gevonden.

 

Het dagelijkse leven werd grondig doorheen geschud en viel tot de uitrede van de Duitsers bijna volledig stil. Alle partijen ondervonden hinder van de bezetting en iedereen onderging hetzelfde lot. Maurice Lippens kwam misschien als held naar huis maar ook hij had niet om deze oorlog gevraagd.

 

 

3.3. ...tot de grote economische depressie

 

3.3.1. Een veranderd economische klimaat

 

België was betrokken partij in de Eerste Wereldoorlog en het overgrote deel van de gevechten werden geleverd op Belgisch grondgebied. Dit samen met de veranderde internationale verhoudingen, zorgden ervoor dat het land één van de moeilijkste perioden sinds haar ontstaan doormaakte.

 

3.3.3.1. De Belgische economie in het interbellum

De neergaande fase van de tweede industriële Kondratieff (1895 – 1940) zet zich in 1929 in, na een onevenwichtige groei in de jaren 1920, als gevolg door het moeilijke herstel van de oorlogsjaren.

 

Het aantal landbouwbedrijven bleef in deze periode ongeveer gelijk, maar de machinatie zorgde ervoor dat het aantal werknemers op die bedrijven heel snel terugliep. Het industriële profiel veranderde sterk. Er doet zich een fusiebeweging voor waarbij een aantal nieuwe sectoren een sterke bloei kennen: de elektriciteitsproductie en – distributie, de productie van elektrische toestellen, de glasnijverheid en de chemische nijverheid. De industrie begon zich meer te vestigen in Vlaanderen en op het platteland, waardoor Wallonië haar opgebouwde voorsprong op het andere landsgedeelte stilaan dreigde te verliezen.

De tertiaire sector tot slot werd gedragen door de vervoersector, de geldhandel, het toerisme, de personenverzorging en distributie.

 

De eerste jaren na de oorlog kende de economie een chaotisch verloop. Er was een globaal verlies van 16 á 20 % op het nationale vermogen en het land liep een sterke investeringsachterstand op ten opzichte van andere landen. Niettemin verliep de nationale wederopbouw vrij soepel en kwam de industriële productie al in 1919 terug sterk op gang. De monetaire schok daarentegen werd heel slecht verteerd en zou nog voor heel wat problemen zorgen. Er is een felle geldontwarring die door de gehanteerde liberale geldpolitiek in de hand werd gewerkt.

In de jaren 1920 werd de herstelpolitiek verder gezet maar de groei die men dan kende was zeer onevenwichtig en diende daarom sterk te worden gerelativeerd.[97] In dit decennium deden er zich sterke conjuncturele schommelingen voor met depressies in 1921 en 1925/1926. Deze laatste crisis werd gevolgd door een uitbundige groei tussen 1926 en 1929. In dat jaar zette er zich een nieuwe en veel scherpere neergang in. De oververhitting van de economie, de internationale concurrentie en de monetaire wanorde lagen aan de basis van deze moeilijke periode.

 

De ontwrichting van de economische en financiële kringlopen tijdens Wereldoorlog I en het daaropvolgende onevenwichtige herstel waren de verre oorzaken van crisis van de jaren 1930. Op wereldvlak noteerden we ‘zwarte donderdag’, met een zware beurscrash op 24 oktober 1929 in de Verenigde Staten. In België vond de crisis haar weerbots in een sterke productiedaling en een sterke werkloosheid. In de zwartste jaren is 35 á 40 % van de actieve bevolking werkloos. De economie kwam in een zware neerwaartse spiraal terecht en lijkt zich daar maar moeilijk van te kunnen herstellen.

 

De sociale gevolgen van deze periode waren niet min. Ten eerste neemt de syndicalisering toe. In 1914 telden de christelijke en de socialistische vakbonden samen bijna 250.000 leden, gelijk verdeeld over beide strekkingen. De socialistische bond kende na Wereldoorlog I een spectaculaire groei met in 1921 bijna 700.000 leden en in 1938, na een belangrijke terugval, nog bijna 600.000 leden. De christelijke vakbond telde op dat moment iets meer dan 300.000 leden, de liberale vakbond, opgericht in 1930, telde zo ’n 70.000 ingeschrevenen.[98] De opmars van de syndicaten was in sterke mate te wijten aan de hoge werkloosheidscijfers in die periode.

Parallel met de drang naar syndicalisering vond er binnen de vakbewegingen ook een ideologische verandering plaats. Het revolutionaire discours werd verlaten en geruild voor een meer gematigd programma, gestoeld op overleg en samenwerking. Ook de middenstanders en patroons zagen de macht van de vakbonden groeien en voelden meer en meer de behoefte om zich te verenigen in vakbewegingen. Onder andere de Boerenbond kende in de jaren 1930 een belangrijke ledenstijging.

 

Deze nieuwe wind taste ongetwijfeld ook de politiek situatie aan. Dit onderwerp wordt iets verder uitbundig besproken. Eerste lijkt het mij opportuun een blik te werpen op hoe een plattelandsdorp zoals Moerbeke de moeilijke jaren heeft beleefd en wat de lokale economische gevolgen daarvan waren.

 

3.3.1.2. De Moerbeekse economie

Wanneer we over de economische bedrijvigheid van Moerbeke-Waas spreken rond de jaren twintig springen twee bedrijven logischerwijs in het oog: de suikerfabriek en de scheepswerf Van Garsse.

 

De suikerfabriek onderging doorheen de jaren een aantal belangrijke transformaties. In 1912 kwam het bedrijf door een meerderheid aan aandelen in handen van de familie Lippens onder impuls van een bedrijvige Maurice Lippens. Vanaf dan zal de familie de touwtjes binnen de fabriek stevig in handen houden. Lippens legde al voor zijn aanstelling als beheerder een grote aandacht voor de suikernijverheid aan de dag. Tijdens zijn ambtstermijn als gouverneur – generaal van Kongo investeerde hij trouwens daar ter plaatse in een suikerfabriek en veranderde de naam in "suikerfabriek Moerbeke – Kwilu".

De oorlog bracht, zoals we hiervoor konden lezen, een zekere schade aan. De economische bedrijvigheid viel tijdens de bezetting bijna volledig stil. De "Sucreries et Raffineries de Moerbeke – Waes" werd na Wereldoorlog I totaal vernieuwd en aangepast aan de noden van die tijd.

Daarnaast kampte de fabriek in het begin van de twintigste eeuw met nog een aantal andere problemen. De bevoorrading via de Moervaart werd steeds minder rendabel zodat een ander uitweg moest gevonden worden. Een participatie in de toenmalige Zeeuwsch Vlaamsche Trammaatschappij leek de oplossing omdat bieten nu via spoor vanuit Zeeuws Vlaanderen naar Moerbeke konden worden vervoerd.

De crisis van de jaren dertig en het plan Chadbourne, waardoor aan elk land productiebeperkingen werden opgelegd, hadden zware gevolgen voor de suikerindustrie in het Waasland. De fabriek van Moerbeke, die zich op dat moment bijna uitsluitend bevoorraadde met bieten uit Nederland, werd het slachtoffer van de begeleidende maatregelen die zware taxatie voorzagen op ingevoerde producten. Ook de in 1872 opgerichte suikerfabriek "Sucrerie Franz Wittouck" te Zelzate werd getroffen door deze maatregel wat leidde tot een nauwe samenwerking tussen beide bedrijven en in 1932 uitmondde in een fusie. De maatschappelijke zetel van de "Sucrerie des Flandres" werd te Moerbeke gevestigd terwijl de meerderheid van de aandelen in handen bleef van de familie Lippens. Maurice Lippens had politiek een grote voorsprong op Franz Wittouck en dit bracht hem in een comfortabele onderhandelingspositie. Van bij het begin van de onderhandelingen was al duidelijk dat Maurice Lippens de Moerbeekse suikerfabriek niet uit haar habitat zou laten wegtrekken.

Uit die tijd stamde ook de samenwerking met de suikerfabriek van Escanaffles die tot dan eigendom was van Wittouck. In 1935 nam Moerbeke nog de suikerfabriek van Lillo over, die toebehoorde aan de Nederlandse Centrale Suikermaatschappij. De fabriek werd bijna onmiddellijk gesloopt maar voor Moerbeke betekende dat weer een concurrent minder.

De suikernijverheid had een sterke gedaanteverwisseling ondergaan en van de boom die in de tweede helft van de negentiende eeuw plaatsvond was geen sprake meer. Enkel de meest rendabele bedrijven die zich aanpasten aan het nieuwe klimaat bleven leefbaar en konden blijven voortbestaan.[99]

 

De katholieke tegenhanger van de suikerfabriek, de scheepswerf Van Garsse, had eveneens te lijden onder de gebeurtenissen. Tijdens de oorlog draaide de economie, dus ook de scheepswerf, op een laag pitje. De expansieve groei die het bedrijf voorheen meemaakte werd dus even onderbroken.

Door haar goede reputatie en het wegvallen van grote concurrent Lippens, werd in het begin van de jaren 1920 terug aangeknoopt met de successen van voorheen. De oorlog had een hoop nieuwe opdrachten met zich meegebracht voor de scheepsbouwers. De eerste naoorlogse jaren diende men zich op de werf uitsluitend bezig te houden met het herstellen van uitgebrande en beschadigde vaartuigen. Na enkele jaren kon men zich opnieuw richten op de nieuwbouw waardoor de weg naar boven terug was ingezet.

Intern vonden ook een aantal belangrijke veranderingen plaats. De naaste familie werd meer en meer betrokken bij de verdere uitbouw van het bedrijf. Drie zonen en één dochter van Jan Van Garsse werden in het bedrijfsapparaat ingeschakeld. René maakte ontwerpen, Maurice was verantwoordelijk voor de metaalafdeling, Leon voor de houtafdeling en Maria nam de boekhoudkundige en administratieve zaken van haar moeder over. Het bedrijf floreerde en maakte een nooit gezien bloeiperiode door. Op haar hoogtepunt werden om en bij de 175 mensen aan het werk gesteld op de scheepswerf. Het genoot duidelijk van de gevolgen van de oorlog.

 

De zon scheen voor de familie, maar wanneer Jan Van Garsse op 21 januari 1930 plots kwam te overlijden zag de situatie er heel wat minder rooskleurig uit. Op de begrafenis kwam heel wat volk af. Niet onlogisch gezien de status die hij doorheen de jaren had verworven op lokaal en provinciaal niveau. Een aantal belangrijke personen brachten op die dag hulde aan Jan Van Garsse, ook een aantal prominente figuren binnen de liberale familie. Het toont aan dat hij niet alleen werd gerespecteerd als vriend maar ook als tegenstander. Door zijn dood kwam alle druk op de schouders van René terecht.

 

Terzelfder tijd stond het bedrijf aan het begin van een moeilijke periode. De binnenvaart kreeg af te rekenen met een aantal belangrijke concurrenten. De oprichting van de N.M.B.S. in 1926 zorgde voor een sterke stimulans voor het treinvervoer, de vrachtwagens gingen een belangrijkere rol gaan spelen en de ook luchtvaart begon zich langzaam te ontwikkelen. Naast deze nieuwe concurrentie kreeg de scheepswerf af te rekenen met de gevolgen van de economische crisis van 1930. Van Garsse werd harde slagen toebedeeld en de bedrijvigheid in deze periode werd bijna herleid tot nul. Van 1930 tot 1935 daalde het aantal werknemers van ongeveer 175 tot een tiental. Op die manier kon men nog net het hoofd boven water houden.

Na 1935 kwamen er opnieuw betere vooruitzichten. Het oude tempo van het bedrijf werd stilaan bereikt, maar het aantal werknemers bleef deze keer beperkt tot een vijftigtal. Maar al snel doken er nieuwe problemen op, deze keer zuiver lokaal. Door de steeds groter wordende afmetingen van de binnenschepen had de scheepswerf behoefte aan bredere doorgangen nabij de bruggen om te kunnen doorgroeien.[100] Geheel in de lijn van de rest van de geschiedenis van de gemeente werd deze wens door het gemeentebestuur op kordate wijze afgewezen en het zag zich daarin gesteund door de provincie. Velen zagen hierin een poging van de plaatselijke machthebbers om het bedrijf te kelderen en zo een belangrijk deel van de oppositie uit te schakelen.

Ik zal hier verder niet op ingaan maar het is een opvallend gegeven dat alles in het werk werd gesteld om geen verbreding van de brug te bekomen. Een burgemeester die zijn economie draaiende wil houden moet een belangrijk bedrijf zoals dit toch op zijn minst de kans geven om te kunnen doorgroeien. Door de weigering van het gemeentebestuur liep de scheepswerf heel wat opdrachten mis. Haar voortbestaan bleef gegarandeerd door het goede werk van Jan Van Garsses opvolgers.

 

Naast deze twee economische “reuzen” in het Moerbeekse landschap was er nog andere bedrijvigheid waar te nemen. De weverij van de gebroeders De Staercke ging door de stilstand van textielindustrie tijdens 1914 – 1918 overkop. Pastoor De Rijck zag zijn investeringen dus niet beloond.[101]

De gebouwen bleven evenwel niet lang leegstaan. In 1918 kocht de weverij “Baertsoen & Buysse” de gebouwen op om er een dochteronderneming op te richten. Op haar hoogtepunt telde het bedrijf 400 werknemers. Helaas sloeg de crisis ook hier toe en het aantal werknemers werd afgezwakt tot 200. Deze maatregel bleek niet voldoende en in 1931 sloot de onderneming definitief haar deuren.

In 1932 nam een nieuw textielbedrijf haar intrek in de gebouwen. De firma “De Cotenaar” huurde voortaan de gebouwen van Baertsoen & Buysse. In totaal gaf deze fabriek werkgelegenheid aan 50 á 60 mensen. Een jaar later werden de activiteiten stopgezet na het faillissement van de hoofdzetel in Destelbergen. Dit betekende in Moerbeke het einde van het textieltijdperk.

Bij deze bedrijven werd niet gesproken over de politieke kleur omdat deze niet duidelijk naar voor is gekomen in de bronnen. Ook de korte duur van de fabrieken maakt het heel moeilijk om een belangrijke rol te spelen in het politieke leven van de gemeente. Waar we wel van kunnen uitgaan is dat ze een belangrijke rol hebben gespeeld in de aanvaarding van het socialistische gedachtegoed onder de arbeiders omdat ze juist niet uitgesproken tot de liberale en katholieke polen behoorden.

 

Globaal gezien kunnen we stellen dat de Moerbeekse economie heeft geleden onder de moeilijke jaren in het interbellum. De suikerfabriek en de scheepswerf “Van Garsse” bleven echter overeind en gingen een belangrijke politiek rol gaan spelen in de strijd om de stem van de arbeiders.

De manieren waarop beide bedrijven stand hielden verschilde heel sterk. Van Garsse diende te saneren in zijn uitgaven en deed dit door middel van inkrimping van de loonlast. De suikerfabriek fusioneerde met enkele omliggende fabrieken en kwam als sterkste uit de strijd waardoor ze haar zetel in Moerbeke kon behouden. Ook de steun van het gemeentebestuur zal een belangrijke rol hebben gespeeld en dan bedoel ik niet op financieel gebied want de gemeentekas was gedurende de moeilijke jaren zo goed als leeg. Ik bedoel meer de tegenwerking naar de scheepswerf toe, waarbij die haar groeimogelijkheden door een bestuurlijke beslissing zag ingeperkt.

Terwijl de suikerfabriek onder impuls van Maurice Lippens bleef voort groeien, verloor de katholieke scheepswerf steeds meer aan belang.

 

3.3.2. Het politieke antwoord op de nieuwe situatie

 

3.3.2.1. Een nieuw politiek klimaat

De oorlog en de tanende economie hadden een belangrijk effect op de politieke situatie van België. Het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht (A.E.S.) werd in 1919, net na de Eerste Wereldoorlog, ingevoerd.

Op 7 februari 1921 vond een tweede grondwetsherziening plaats – de eerste was in 1893 met de invoering van het A.M.S. – waarbij het kiesrecht voor vrouwen aan de grondwet werd toegevoegd voor gemeente, provincie en Kamer. Maar voor provincie en Kamer moest een gewone wet worden uitgevaardigd die, door liberaal en socialistisch verzet, tot na Wereldoorlog II heeft moeten wachten. De partijen die zich er tegen verzetten hadden immers angst dat de nieuwe verandering de rechterzijde ten goede zou komen.

 

Voor de katholieke partij bracht de invoering van het A.E.S. een belangrijke verandering met zich mee. Het was zo goed als onmogelijk geworden om nog langer homogene regeringen te kunnen vormen. Coalitieregeringen met twee of drie partijen was vanaf dan onvermijdelijk. Aanvankelijk zorgde dit voor regeringsdeelname van de Belgische Werklieden Partij wegens de onverzoenlijke standpunten van katholieken en liberalen inzake onderwijs. Maar al vlug zouden de socialisten buitenspel worden gezet, vooral na het mislukte regeringsexperiment Poulet – Vandervelde in 1925. Zowel katholieken en liberalen wensten geen beroep meer te doen op de diensten van de socialisten, hoewel deze nog bezwaarlijk revolutionair konden worden genoemd. Ondanks de korte regeringsdeelname hadden de socialisten een aantal belangrijke vernieuwingen binnen de nationale en lokale politiek geïntroduceerd. Er was een verscherpte aandacht voor de sociale problematiek binnen alle partijen tot stand gekomen en onder invloed van de Belgische Werklieden Partij werden een aantal sociale wetten gestemd.

 

Ondanks de aandacht die men aan het sociale en economische aspect van onze maatschappij schonk, was het paradoxaal in deze periode dat België één van haar zwaarste economische crisissen doormaakte, zoals hiervoor al konden zien. Deze depressie deinsde zo ver uit dat begin jaren dertig de burgerlijk, parlementaire democratie en haar geheel bedreigd werd, aldus Els Witte.[102]

 

Alle partijen moesten zich aan het nieuwe klimaat aanpassen en heel wat veranderingen deden zich voor binnen de verschillenden groepen. Globaal kan men stellen dat het partijapparaat verder werd uitgebouwd en steeds meer werden de leden gebonden aan de partij zelf. Voor 1914 was er geen sprake van een voorzitter met het nodige gezag over de lokale afdelingen. Nu werden plaatselijke politici gebonden en gestuurd door het centrale partijapparaat.

De katholieke partij had aanvankelijk de meeste moeite met de invoering van het A.E.S.. De hervormingen waren vrij drastisch gezien de reële dreiging van de socialisten. In die zin moet men de oprichting van de Belgische Katholieke Unie zien, die poogde alle katholieke afdelingen onder één noemer te brengen en zo een sterk blok te vormen.

De Belgische Werklieden Partij haalde zoals verwacht het meeste voordeel uit het A.E.S. en was vanaf nu een tegenstander waar rekening mee diende gehouden te worden door de andere partijen. Na de stakingsgolven 1921 verdween bij de anderen de vrees voor een socialistische wereldrevolutie en dat de B.W.P. een absolute meerderheid zou kunnen vormen in het parlement.

De liberalen tot slot zetelden tot 1939 samen met de katholieken of met de socialisten in twee – of driepartijen regeringen, uitgezonderd in 1925 – 1926. De aandacht verschoof na 1918 naar de sociaal – economische problematiek, de taalkwestie en het Belgische patriottisme. In 1932 werd de schoolstrijd terug de inzet van de verkiezingen. Men koos voor een afbouw van de subsidies aan het vrije katholieke onderwijs. Het antiklerikalisme was bij de elite van de partij ondertussen toch al sterk afgezwakt.

 

Sedert de invoering van het Algemeen Meervoudig Stemrecht in 1893 lieten de Vlaamsgezinden in het parlement hun stem steeds luider weerklinken. Dit maakte onder andere de Gelijkheidswet van 1898 mogelijk, waarbij het Nederlands als tweede officiële taal naast het Frans werd erkend. Van echte partijvorming was bij de Flaminganten echter nog geen sprake.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de Vlaamsgezinden onderverdeeld in drie groepen. Ten eerste waren er de Activisten, die actief met de Duitse bezetter meewerkten. Ten tweede had je de Passifisten die zich afzijdig hielden maar de uitgeweken regering in Le Havre op allerhande manieren probeerde te beïnvloeden. En tot slot was er de oprichting van de Frontbeweging die de Vlaamsgezinden binnen het leger verzamelde en aldaar de wantoestanden aanklaagde. Die laatste groep vormde de basis voor de eerste Vlaams – nationale partij na de oorlog: de Frontpartij.

Het succes van de Frontpartij in de tussentijdse verkiezingen van 1928 in Antwerpen deed andere partijen de ogen open en men begon de Vlaamse standpunten als volwaardig te aanzien.

In volle crisis (1933) vond er binnen de Vlaamse beweging een evolutie naar extreem – rechts plaats. De Frontpartij ging vanaf door het leven als het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.). Daarmee werd de partij een concurrent voor andere extreem – rechtse partijen zoals het Verdinaso en Rex. De opgang van extreem – rechts werd onder andere door de slechte economische toestand veroorzaakt.

 

3.3.2.2. Politieke gebeurtenissen in Moerbeke-Waas

De politieke situatie had op nationaal niveau heel wat ingrijpende veranderingen ondergaan maar de gemeente Moerbeke had doorheen de jaren al aangetoond dat het die evolutie niet altijd volgde. Hieronder volgt een overzicht van de gemeenteraadsverkiezingen tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. De resultaten zullen verbonden worden aan de economische situatie en aan de hand daarvan verder verklaard worden.

 

Tijdens de vier jaar bezetting van ons land vonden er logischerwijs geen gemeenteraadsverkiezingen plaats en het geval van de deportatie werd al hoger besproken.

Dit brengt ons bij de eerste naoorlogse verkiezingen en dat was meteen een heel belangrijke test voor de liberale en katholieke partij. Er was nationaal immers een sterke opkomst van de socialisten die voortvloeide uit de invoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht voor mannen.

De gemeenteraadsverkiezing van 10 oktober 1921 gaf de volgende uitslag:[103]

 

Het was de eerste maal dat een socialistische lijst opkwam in Moerbeke en daarmee werd de bipolaire in de verkiezingen doorbroken en werd er een nieuw politiek klimaat gecreëerd. De uitslag van de B.W.P. was voor de eerste deelname zeker niet onverdienstelijk maar een echte bedreiging voor de andere partijen leken ze vooralsnog niet.

De katholieken zullen gevloekt hebben bij hun opkomst want de cijfers geven aan dat hun verlies ten opzichte van de vorige verkiezingen vooral te wijten is aan de opkomst van deze nieuwe partij. Ook de liberalen maakten verlies maar bleven hun absolute meerderheid binnen de gemeenteraad toch behouden en zelfs uitbreiden.

Wat ook opviel aan de uitslag is het weinige aantal voorkeurstemmen dat werd gegeven aan de verschillende kandidaten. Lippens, Van Garsse en De Wilde kregen elk respectievelijk 70, 44 en 50 voorkeurstemmen achter hun naam. Dit is een feit waar we niet al te zwaar moeten aan tillen. Het had vooral te maken met de hoge graad van analfabetisme die dan nog heerste op het platteland en de onwennigheid met het nieuwe systeem. Voor velen was het de eerste keer dat ze moesten stemmen en diegene die al hadden gestemd kregen voor het eerste een lijst voor de ogen waar voorkeurstemmen konden op worden gegeven worden.

 

De uitslag zou Maurice Lippens zijn mandaat als burgemeester moeten verlengen gezien zijn plaats als lijsttrekker op de lijst maar de partij had een verassing in petto voor haar kiezers. Niet Maurice maar broer Edgard Lippens werd benoemd op de burgemeesterstoel. Deze uitzonderlijke situatie was te wijten aan de aanstelling van Maurice als gouverneur – generaal van Kongo.

Men kan zich de vraag stellen waarom hij zich dan überhaupt nog op de lijst laat stellen als hij reeds twee maanden voor de verkiezing weet had van zijn nieuwe functie in Kongo?

Laat mij de volgende hypothese uiteenzetten om daarop een passend antwoord te geven. Edgard Lippens was binnen de gemeente Moerbeke niet echt een politiek actief figuur. In 1919 was hij weliswaar aangesteld tot dijkgraaf van de Watering van de Zuid – Lede en Moervaartvalleien in opvolging van Paul Lippens maar voor de rest was hij niet politiek actief. Onder de gewone bevolking moet zo 'n functie slechts weinig mensen tot de verbeelding hebben gesproken. De relatieve onbekendheid van deze persoon moet de liberale partij ertoe aangezet hebben om met Maurice als lijstrekker naar de kiezer te trekken, omdat die gezien zijn lange staat van dienst en groot aantal verdiensten op lokaal en nationaal niveau op een grote schare volgelingen kon rekenen en dus heel wat kiezers voor zich kon winnen. Deze uitleg klinkt misschien wat vergezocht maar is zeker mogelijk, vooral als we gaan kijken naar de tegenstanders voor het burgemeesterambt. De katholieken geloofden voor het eerst sinds heel lang dat ze een kans maakten, door het succes dat de scheepswerf Van Garsse meemaakte. Deze ging gepaard met en sterke opgang van het katholieke verenigingsleven rond de personen van René en Jan Van Garsse. Charismatisch waren ze de meerdere van Edgard Lippens en qua bekendheid en verdiensten binnen de gemeente moest Edgard Lippens ontegensprekelijk de duimen leggen voor deze twee personen. De angst, als die er was, was dus zeker gegrond. Die angst was er misschien ook voor de opkomst van de B.W.P.. Dit was voor alle partijen een stap in het ongewisse want niemand wist hoe sterk deze uit de strijd zouden komen. Achteraf bleek dit nog goed mee te vallen maar gezien de successen die de partij op nationaal niveau boekte, kon het helemaal anders uitgedraaid zijn.

Als dit de werkelijke tactiek was, toont het nog maar eens de geslepenheid en vastberadenheid van de partij om de verkiezing in hun voordeel te laten uitdraaien.

 

Intermezzo Edgard Lippens

 

De verwezenlijkingen van Edgard Lippens in Moerbeke-Waas waren, gezien zijn korte staat van dienst, niet zo heel talrijk maar toch kan hij een aantal belangrijke dingen realiseren.

Zijn gevoerde politiek lag geheel in de lijn van zijn voorgangers. Hij hield zich ondermeer bezig met de verdere drooglegging van de gemeente, wat voortvloeide uit zijn aanstelling als dijkgraaf van de regio, en kon daarmee 1400 hectare landbouwgrond aan het landbouwareaal van de gemeente toevoegen. Verder kreeg de landbouw en het onderwijs ook zijn volle aandacht.

 

De meest belangrijke realisaties van Edgard vonden eerder plaats op cultureel vlak. Onder zijn bewind werden in Moerbeke twee van de meest belangrijke liberale verenigingen opgericht, namelijk de Liberale Vrouwenbond in en de Liberale Jonge Wacht. Beiden werden gesticht in 1921. De oprichting van de Liberale Jonge Wacht moet men zien als een antwoord op de oprichting van de Katholieke Jonge Wacht in 1911. Edgard Lippens werd gezien als beschermheer van de nieuwe vereniging en kreeg de functie van erevoorzitter toebedeeld. De Jonge Wacht spitste zich vooral toe op de jongeren en hielp mee activiteiten organiseren ten voordele van de liberale partij. Verder werd ze ook gezien als propagandamiddel van de partij.[105]

De oprichting van de Liberale Vrouwenbond liep gelijk met de politieke veranderingen die ons land meemaakte. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond er een emancipatiestrijd voor vrouwen die uitmondde in gemeentelijk stemrecht voor vrouwen in 1921. In datzelfde jaar werd door een aantal dames uit het Brusselse het initiatief genomen voor de oprichting een nationale liberale vrouwenbond. In La Louvière en in Brussel werden de eerste vrouwenafdelingen gesticht onder impuls van Barones Marthe Boël en Jane Brigode in het jaar 1921. De Moerbeekse Vrouwenbond volgde nog later dat jaar waardoor zij tot op heden één van de oudste van ons land is. De verklaring voor deze vroege oprichting is volgens Bart D'hondt te zoeken in de familiale banden. Barones Boël was de kleindochter van August Lippens, en had als Eerste voorzitster van de Nationale Federatie nog een sterke band met Moerbeke-Waas.[106]

Het verdere verloop van deze twee verenigingen zal in het volgende deel verder worden uitgediept wanneer we specifiek naar de cultuur in het interbellum zullen kijken.

 

Dit brengt ons terug bij de orde van de dag, namelijk de politieke ontwikkelingen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1926 stond Maurice Lippens weer bovenaan de liberale lijst en deze keer was hij wel van plan, ondanks zijn drukke nationale agenda, het burgemeesterschap tot hem te nemen. De uitslag was ook nu weer geen verrassing.[107]

 

 

Voor de liberale partij betekende dat ze terug een opwaartse beweging aan het maken waren. Hun stemmenaantal steeg met ongeveer 2%. De katholieken zagen voor de tweede keer op rij hun stemmenaantal gevoelig slinken. Deze keer werd een verlies van meer dan 4% genoteerd.

De socialisten bleven procentueel ongeveer gelijk maar moesten toch een klein aantal van hun kiezers afstaan aan de andere twee partijen. Meer belangrijk was dat deze stemming aantoonde dat de partij in Moerbeke niet verder doorgroeide, wat zou kunnen wijzen op een slechte basis en een tekort aan aanhangers. Hoewel ik over weinig documenten van de partij in die tijd beschik, leek dat toch de oorzaak te zijn, dit in de veronderstelling dat het partijapparaat plaatselijk al sterk was uitgebouwd.

Het aantal voorkeurstemmen steeg lichtjes ten opzichte van de vorige verkiezing maar echt vooruitgang werd er nog niet geboekt. Men had zich duidelijk niet de moeite gedaan om de kiezers te onderrichten over het systeem van de voorkeurstemmen. Misschien was de angst voor ongeldige stembrieven te groot waardoor men het uiteindelijk gewoon bij de lijststemmen hield.

 

De stemming bracht Maurice Lippens deze keer wel terug aan het hoofd van de gemeente. Bij de andere liberale verkozenen ontbrak opvallend de naam van Edgard Lippens. Dit toont nog maar eens aan dat hij enkel als tussen oplossing werd beschouwd tot de terugkeer van grote broer Maurice.

Een ander opvallend gegeven van de samenstelling van de gemeenteraad is de aanwezigheid van een vrouw, de eerste in de geschiedenis van Moerbeke – Waas. Die eer viel te beurt aan Augusta Cappaert, één van de medestichtsters van de Liberale Vrouwenbond te Moerbeke. Door de sterke ontwikkeling van die vereniging was dit een logische stap in de emancipatie van de politica.

 

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1932 dongen opnieuw drie partijen naar de gunst van de Moerbekenaar. Alweer werd de liberale lijst aangevoerd door Maurice Lippens, gevolgd op de tweede plaats door Dokter Leopold Harrewyn, die voor de eerste keer opdook maar later nog een belangrijke rol zou spelen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De katholieken hadden ondertussen een tegenslag van formaat te verwerken gekregen. Jan Van Garsse overleed in 1930 en daarmee viel een belangrijke persoon van de politieke oppositie en van het katholieke verenigingsleven weg.

De socialisten kwamen deze keer met een lijst van vier personen. Maar wat vooral in het oog sprong, was de aanwezigheid van twee vrouwen op de lijst. Dit was niet zo uniek voor de socialistische lijsten want het waren immers zij die ijverden voor de emancipatie van de vrouw in de politiek, maar in Moerbeke was het nog niet vertoond.

De stembusuitslag was de volgende:[109]

De uitslag leverde voor de socialistische lijst opnieuw geen zetel op. Ze gingen er in tegendeel op achteruit, ondanks de aanwezigheid van twee vrouwelijke kandidaten.

De liberalen haalden ook deze keer een afgetekende overwinning en opnieuw steeg hun stemmenaantal met één procent. Dit leverde hun zeven zetels op tegenover vier zetels voor de katholieken. Die wisten hun stemmentotaal ondanks het schamele zetelaantal toch weer met enkele procentjes op te krikken. Wat opvalt is het grotere aantal persoonlijke stemmen die René van Garsse achter zijn naam kreeg. Met 117 stemmen tegenover de 99 stemmen voor Maurice Lippens werd er toch nog een klein succesje geboekt. Ik heb al gezegd dat aan het aantal voorkeurstemmen niet al te veel belang moet worden gehecht maar het valt op dat twaalf jaar na de invoering van het systeem de meeste kiezers het nog altijd niet onder de knie hadden.

De “vooruitgang” van de katholieken is enigszins verrassend te noemen gezien de moeilijke periode waarin ze zich bevond. Niet alleen was er de dood van voorman Jan Van Garsse, daarnaast was de scheepswerf in een negatieve economische spiraal terecht gekomen.[111]

 

Maurice Lippens bleef dus na 1932 ook nog burgemeester, hoewel hij dit ambt moest uitoefenen in combinatie met een heleboel nationale ambten. De twee schepenen waren Albert Mariën, directeur van de suikerfabriek, en Albert Ducheyne, die al sinds 1921 schepen was.

Augusta Cappaert had haar zetel kunnen behouden en vertegenwoordigde daarmee nog steeds als enige het vrouwelijke geslacht binnen de gemeenteraad. Het is trouwens opvallend dat op de katholieke lijst geen enkele vrouw voorkomt. Zo kon de liberale partij zich op dat vlak als de grote vernieuwer opwerkten tegen hen.

De gemeenteraad was zorgvuldig samengesteld. Alle beroepscategorieën waren aanwezig: zelfstandigen, arbeiders, en landbouwers. Dat zorgde ervoor dat elke inwoner van de gemeente iemand kon kiezen met dezelfde belangen. Ook bij de katholieken vinden we een gelijkaardige samenstelling van de lijst.

 

Een van de belangrijkste verkiezingsthema’s die de verkiezingen van 1932 kleurden was de taalkwestie. In Moerbeke zelf zorgde dit voor weinig opschudding aangezien Maurice Lippens een beleid voerde dat gestoeld was op taalgelijkheid. Binnen de plaatselijke liberale partij was dit trouwens de overheersende opvatting, hoewel Maurice Lippens en andere leden zoals Paul Mariën de taal niet echt machtig waren. Met hun “Vlaamsche” opvattingen gingen ze voor het eerst openlijk in de clinch met de vrienden uit Gent. Daar heerste een sterke anti – Vlaamsgezindheid gehanteerd door Marcel Liebaert. In Moerbeke aanzag men dit als een gevaar voor het burgerlijke karakter van de partij. Niet onlogisch gezien de adellijke status die het Frans nog steeds had. Als men zich wou opwerpen als partij voor elke burger was taalgelijkheid een vereiste. Maurice Lippens ijverde daarvoor voor de erkenning van het Vlaams als officiële taal aan de Universiteit van Gent en was lid van de Liberale Vlaamse Bond. Hij ging echter nog steeds zeer gematigd te werk teneinde binnen de liberale partij niet te veel mensen tegen de schenen te schoppen. Toch moeten zijn Vlaamse standpunten bij de gewone man met heel veel sympathie onthaald zijn.

 

Maurice Lippens begon na 1932 aan één van de lastigste mandaten uit de geschiedenis van Moerbeke – Waas. De economische crisis was hier heel sterk voelbaar en dat liet zich in de gemeentekas sterk voelen. In het jaar 1933 bleek de kas helemaal leeg te zijn en zowel de familie Lippens als de partijkas van de liberalen konden deze keer geen uitweg bieden. Moerbeke was tussen februari en mei virtueel failliet. Er werden nog een aantal inzamelacties georganiseerd bij de gegoede bevolking met als hoogtepunt een galabal ten voordele van de werklozenkas, maar ook dit bracht maar weinig geld in het laatje. In november van dat jaar werd op de partijraad beslist om de arbeiders van de suikerfabriek te voorzien in gratis levensmiddelen en zo de ergste nood te lenigen. Maar een aantal mensen binnen de partij vonden dit strijdig met de liberale filosofie. Vooral schepen Ducheyne kwam hiertegen het hardst in het verweer omdat hij angst had op die manier de zelfstandige handelaars, de beoogde doelgroep van de partij, in het harnas te jagen. Er werd dus afgezien van dit plan.[112]

De jaren die volgden brachten nauwelijks beterschap. De gemeentekas bleef zo goed als leeg waardoor men in de eerste helft van de jaren dertig de jaarlijkse begroting nooit rond kreeg.

 

De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 waren voor de partij dan ook een belangrijke test om te zien of de achterban hun vertrouwen in de partij niet had verloren. De uitslag was als volgt:[113]

Een verpletterende overwinning voor de liberalen ondanks, of misschien dankzij de machtswissel aan de top. Jean Hippolyte Lippens nam de honneurs van zijn nonkel over waardoor deze zich ten volle kon concentreren op zijn nationale mandaten. De slechte staat van de gemeentekas werd niet afgestraft in de verkiezingen. Misschien is het wel zo dat door de machtswissel en de introductie van de meer sympathieke Jean Lippens een kleine nederlaag werd afgewend. De liberalen behielden hun zeven zetels in de gemeenteraad en Jean werd burgemeester. Hij werd geboren op 19 mei 1909 te Gent als zoon van Paul Charles, de broer van Edgard en Maurice, en huwde de Zweedse Gunilla Lucie de Darnel.

 

De socialistische partij kwam als tweede overwinnaar uit de verkiezingen. De partij verhoogde haar aanhang met ongeveer 200 stemmen, wat neerkwam op een winst van 7 procent. Daarmee behaalde ze haar eerste zetel ooit in de gemeenteraad van Moerbeke – Waas en werd voor de eerste maal iemand verkozen die niet tot het katholieke of liberale kamp behoorde. Er werd een historische mijlpaal bereikt in de lokale geschiedenis.

Een verklaring voor deze sterke opgang kan de nauwe banden met de sterke B.W.P. uit het naburige Zelzate zijn. De socialist Jozef Chalmet hield daar regelmatig vurige toespraken en de militanten kwamen regelmatig naar Moerbeke afgezakt.[115]

 

Winst voor de ene betekende ook toen al verlies voor de andere. De katholieken liepen voor het eerst sinds heel lang een zware nederlaag op. Hun stemmenaantal zakte van 36 % naar 28 %.

Een aantal verklaringen liggen voor de hand. René Van Garsse had zich teruggetrokken uit de politiek en voerde de lijst niet meer aan.[116] Zijn plaats werd ingenomen door August Plasschaert van de gelijknamige brouwerij. Hij zetelde weliswaar al enkele jaren in de gemeenteraad maar hij speelde altijd de tweede viool. Nu moest hij plots op het voorplan treden maar hij bezat lang niet de uitstraling en invloed van de gebroeders Van Garsse. De belangrijke verkiezingen werden dus aangevat met een sterk gewijzigde lijst en zonder een echt uitgesproken sterke man. Verder is ook de afwezigheid van Eugeen Verwilghen niet te onderschatten want met 345 naamstemmen bij de vorige verkiezingen was hij het stemmenkanon van de partij. Het waren vooral de socialisten die profiteerden van deze situatie om hun situatie aanzienlijk te verbeteren. De katholieke lijst diende één van haar vier zetels aan die partij af te staan en kwam in een dal terecht.

De liberalen stonden nu nog sterker in hun schoenen want van enige samenwerking tussen de twee oppositiepartijen was toen nog geen sprake.

 

3.3.3. Een rijk verenigingsleven

 

Het interbellum was economisch en politiek een moeilijke woelige maar op cultureel gebied was er een sterke stijging van activiteiten. Ik had het eerder al over de oprichting van een lokale Liberale Vrouwenbond en de Liberale Jonge Wacht. Zulke verenigingen werden niet toevallig opgericht tijdens de twee wereldoorlogen. Doordat de kas van de gemeente bijna volledig leeg bleek en het dagelijkse leven leed onder de situatie, moest men toch enig bindmiddel blijven hebben met de kiezers. Een vrouwenbond en een jeugdvereniging gaf de partij de mogelijkheid om nog meer invloed te verwerven bij de bewoners. In ruil voor lidmaatschap kon men allerlei voordelen bekomen binnen de partij en kon men door de vele culturele activiteiten vaak ontsnappen aan de dagelijkse problemen.

 

Ondanks de slechte financiële situatie bleef de familie Lippens geld toezeggen aan de Harmonie. De subsidies voor deze culturele vereniging stegen naarmate de financiële problemen ervan stegen. Het doel was dus zonder twijfel het behoud van de harmonie “Trouw aan Kunst”.[117]

De Harmonie kreeg de hoogste subsidies, maar vanaf 1921 werden ook aanzienlijke bedragen gegeven aan de pas opgerichte vrouwenbond. Niet zonder succes want in het begin van de jaren dertig overschreed ze al de kaap van duizend leden.[118] Een duizelingwekkend cijfer wanneer je ziet dat de bevolking van de gemeente op dat moment maar rond de 6000 inwoners lag. De vereniging kende naast de geldelijke steun nog een andere belangrijke band met de familie Lippens. De eerste erevoorzitster was de vrouw van Maurice Lippens. Zij werd opgevolgd door de vrouw van Jean Lippens. De familie hield naast de Harmonie ook binnen de vrouwenbond de touwtjes stevig in handen. Niet alleen cultureel was de partij actief maar ook politiek liet hen niet onbetuigd. Door de sterke ontwikkeling van de vrouwenbond werd vanaf 1926 steeds een vrouw op de verkiezingslijsten geplaatst. Met succes want na Augusta Cappaert zou er onafgebroken een vertegenwoordigster van de vrouwenbond in de gemeenteraad zetelen. Dit was ongetwijfeld een enorm voordeel ten opzichte van de eerder conservatieve katholieken, die voor de oorlog vooral met sterke mannen naar de stembus trokken. Hoewel de liberale partij in wezen niet zozeer voorstander is geweest van kiesrecht voor vrouwen speelden ze toch heel handig in op de situatie en zorgden ze binnen de gemeente voor een verdere emancipatie van de vrouw in de politiek.

Over de Liberale Jonge Wacht is veel minder informatie voorhanden. Wellicht wou deze de jongeren dichter bij de politiek brengen en zou de liberale doctrine van bij hun jeugd meegeven.

We zien dus dat de liberale partij gedurende het interbellum verwoedde pogingen deed om haar invloed binnen de maatschappij nog verder te verstevigen.

 

Ook langs katholieke zijde werd er niet stilgezeten. Na de oorlog ontstonden er al plannen voor de bouw van een Parochiale Kring. Dit lokaal zou de bestaande katholieke verenigingen moeten ondersteunen en meer uitstraling geven. De plannen leden een sluimerend bestaan tot de “Katholieke Associatie” concrete plannen begon te ontwikkelen en de droom werkelijkheid werd. De eerste pogingen liepen op een sisser af. De lokale geestelijkheid ging er zich mee bemoeien in 1928 en concrete plannen kwamen op tafel. In augustus datzelfde jaar werd begonnen met de bouw ervan. De gelden ervoor kwamen voornamelijk van, giften door vooraanstaande katholieke politieke figuren. Zo kon in 1930 officieel de “Parochiale Kring” worden geopend.[119] Men vierde samen met deze inhuldiging tevens het gouden jubileum van de katholieke school. Dit alles mondde uit in een groots feest dat vooraf werd gegaan van een enorme stoet die langsheen het gemeentehuis trok.[120]

 

Het begrip “cultuur” begon in de jaren ‘20 en ’30 een belangrijke rol te spelen. Langs liberale zijde werden de bestaande structuren nog verder uitgebouwd en verstevigd. Bij de katholieken betekende de bouw van een centraal trefpunt een nieuwe stimulans voor de in de vorige eeuw opgerichte verenigingen en men kon opnieuw de strijd aanbinden en een tegengewicht vormen voor de liberalen. Laat ons evenwel niet vergeten dat de liberalen, vooral met betrekking tot de vrouwenbond, een enorme voorsprong bezaten op hun tegenstanders.

 

 

3.4. De situatie aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog

 

Uit voorgaande feiten kunnen we concluderen dat Moerbeke gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw een aantal belangrijke evoluties heeft doorgemaakt. De situatie werd grondig dooreen geschud en veranderde de politieke scène compleet. Men had te maken met een aantal nieuwe fenomenen.

 

Allereerst lijkt mij de opkomst van de Belgische Werklieden Partij een nieuwe belangrijke factor. In Moerbeke bleef deze partij in haar beginjaren sterk gemarginaliseerd. Dat is niet verwonderlijk als je ziet dat de industrie van de gemeente volledig geïncorporeerd werd in de strijd tussen katholieken en liberalen. Het zou onlogisch zijn dat de suikerfabriek of de scheepswerf Van Garsse een broeinest waren voor het socialistische gedachtegoed aangezien hun leiders volledige loyaliteit vroegen van de werknemers.

Wie zijn hun kiezers dan? Dit is een vraag waar een antwoord op geven zeer moeilijk is. De verkiezingen van 1938 kunnen ons daar misschien een beter zicht op geven. Door het ontbreken van sterke leiders verliezen de katholieken een zetel en een groot aantal kiezers aan de socialisten. Ten minste, dat veronderstel ik toch omdat de liberalen sinds de opkomst van de B.W.P. hun stemmenaantal gevoelig uitbreidden. Mijn hypothese is dat de socialistische kiezers vooral “werkmensen” waren die buiten Moerbeke gingen werken en waar ze wel veelvuldig in contact kwamen met het socialistische gedachtegoed.

 

Een belangrijk verschil tussen de liberale en de katholieke partij is dat bij de liberalen weinig “zwevende” kiezers waren. Wie liberaal stemde, koos er ook voor om in het dagelijks leven als liberaal op straat te komen. Het grote aantal aangesloten in de culturele verenigingen bewijst dat de verbondenheid met de partij veel dieper was dan bij pakweg de katholieken. Het ledenaantal van de katholieke verenigingen lag bij de hen altijd een stuk lager. De culturele ondersteuning was veel groter langs liberale zijde.

De socialisten legden ook altijd sterk de nadruk op alle facetten binnen de maatschappij maar hun partijapparaat was in de beginjaren nog niet sterk genoeg uitgebouwd.

 

De voordelen van zo ’n sterk uitgebouwde structuur vinden we terug in de aanwezigheid van de eerste vrouw binnen de gemeenteraad. Als lid van de vrouwenbond moest zij binnen de gemeenteraad zorgen voor een goede vertegenwoordiging van haar geslacht. Bij de katholieken duurde het nog een tijdje voor de eerste vrouw op verkiezingslijsten verscheen waardoor de liberalen zich konden opwerpen als de grote vernieuwers en een vrouwvriendelijke partij. De socialisten legden nog vooral de nadruk op de arbeiders en waren nog te druk bezig met de uitbouw van een goed functionerend partijapparaat om die claim te kunnen waarmaken.

 

In de vorige hoofdstukken gaf ik als verklaring vaak de aanwezigheid van een aantal personen. Dit had enerzijds te maken met het ontbreken van een partij, in de moderne zin van het woord, maar anderzijds ook met uitzonderlijke uitstraling van enkele personen. Maurice Lippens kon nog net tot die categorie worden gerekend. Maar was sterk gecontesteerd door zijn autoritaire opvattingen en kon bijgevolg niet tot hetzelfde niveau opklimmen als August Lippens. Edgard Lippens was een grijze mus en een marionet van de partij en haalde al helemaal niet de status van zijn voorgangers. Langs katholieke zijde noteren we in de jaren dertig het overlijden van de gebroeders Van Garsse en meer belangrijk was het overlijden van pastoor De Ryck, waardoor Moerbeke één van haar meest kleurrijke figuren in de geschiedenis verloor. Zijn opvolger was veel minder politiek actief.

De strijd werd meer geleverd door de partijen en minder door personen, al spelen deze nog steeds een belangrijke rol. Kijk maar naar wat de terugkeer van Maurice Lippens uit gevangenschap teweeg heeft gebracht onder de bevolking. Uitstraling was nog steeds een belangrijke component binnen de politiek en er werd nog heel wat belang aan gehecht.

 

Samenvattende kunnen we stellen dat de liberalen tijdens het interbellum, ondanks hun lege gemeentekas en de opkomst van nieuwe tegenstanders, hun positie nog konden versterken en de katholieken na het verlies van enkele voortrekkers in een dal terecht kwamen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[77] LERMYTE J.M. & DE WEVER B., “Maurice Lippens” In: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, deel 2, pp. 1938 – 1939.

[78] AMSAB. Archief Anseele junior. Doosnummer 114, stuknummer 9.

[79] DEVULDERE, Repertorium…, p. 1411-1413.

[80] De titel "Minister van Kunsten en Wetenschappen" werd op 17/12/1932 vervangen door "Minister van openbaar onderwijs”.

[81] Parochiaal archief Moerbeke - Waas. Liber Memorialis, pp. 138 – 139.

[82] Liberaal archief. Dossier Maurice Lippens.

[83] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, pp. 142 – 143.

[84] LYPPENS G., op. cit., deel II, p. 221.

[85] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 143.

[86] De auteur heeft het hier over het kanaal Gent – Terneuzen.

[87] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, pp. 143 – 144.

[88] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier oorlogsschade 1914 – 1918.

[89] D'HONDT B., op.cit., p. 26.

[90] Een summiere opsomming van die projecten: de Volkssoep, het Kledingwerk, het Werk voor kleine Kinderen, het Consultatiebureau voor Zuigelingen, de oprichting van een gemeentemagazijn voor het tegemoet te komen aan het tekort van brandstof en tot slot een landbouwsyndicaat voor de aankoop van veevoer en meststoffen te vergemakkelijken.

[91] LYPPENS G., op. cit., pp. 222 – 237.

[92] LYPPENS G., op. cit., pp. 230 – 232.

[93] LYPPENS G., op. cit., p. 231.

[94] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Dossier Repatriëring 1914 – 1918.

[95] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 144.

[96] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 146.

[97] Tussen 1920 en 1929 nam de industriële productie met 80 á 90 % toe, de buitenlandse handel met 70 % en de reële lonen met ongeveer 35 %. De werkloosheid viel met twee derden terug.

[98] VAN HAUTE E., op. cit., p. 134.

[99] AUGUSTYN F., De Belgische suikerindustrie in nationaal en internationaal perspectief. Gent, RUG,1987, p. 89.

[100] In Moerbeke zijn er drie bruggen over de Moervaart gebouwd. Van oost naar west zijn dit de Koudenbormbrug, de Dambrug en de Terwestbrug. De scheepswerf van Van Garsse bevond zich tussen de eerste twee en ondervond dus heel wat hinder. De scheepswerf Lippens, die ik al vernoemde, bevond zich te westen van de Terwestbrug en had geen hinder van de bruggen, waardoor dit bedrijf op korte tijd heel snel kon groeien.

[101] Zie supra.

[102] WITTE E., op.cit., p. 152 – 153.

[103] Rijksarchief Beveren-Waas: Fonds gemeenteraadsverkiezingen.

[104] De procenten werden berekend aan de hand van het totale aantal geldige stemmen wat bij deze verkiezingen 3030 bedroeg.

[105] D'HONDT B., op.cit., p.29.

[106] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 3: Liberale Vrouwenbond.

[107] Rijksarchief Beveren-Waas, Fonds gemeenteraadsverkiezingen.

[108] De procenten werden berekend aan het totale aantal geldige stemmen wat voor deze verkiezingen neerkwam op 3426 geldige stemmen.

[109] Rijksarchief Beveren-Waas. Fonds gemeenteraadsverkiezingen.

[110] Het totale aantal geldige stemmen bedroeg in 1938 voor Moerbeke – Waas 3447.

[111] Zie supra.

[112] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 1: Liberale partij. Verslagboek partijraad.

[113] Rijksarchief Beveren – Waas. Fonds verkiezingen.

[114] De procenten werden berekend op een totaal van 3426 geldige stemmen.

[115] AMSAB. Archief Anseele junior, nr. 60. Doosnummer 114. Stuknummer 9. Krantenknipsel uit het “Noorderlicht” van 19/08/1934.

[116] Hij maakte zichzelf wel nog verdienstelijk in de talrijke katholieke verenigingen.

[117] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 2: Harmonie “Trouw aan Kunst”, Kasboek.

[118] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas. Nr. 3: Liberale Vrouwenbond. Verslagboeken.

[119] De Parochiale Kring bevindt zich in de Crevestraat en bestaat nog steeds.

[120] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 147 – 152.