De houding van de middeleeuwse mens tegenover ziekte, lijden en dood van kinderen op basis van Middelnederlandse mirakelboeken. (Karen Dochez) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
In 1960 werd een hele ketting van studies naar het kind in het verleden in gang gezet door Philippe Ariès in zijn ophefmakende werk “L’enfant et la vie familiale sous l’Ancien Régime”. In de vier decennia die volgden werden vele historici verleid tot een meer diepgaand onderzoek op dit terrein. Via gedetailleerd onderzoek van deelgebieden van dit onderzoeksthema moet het mogelijk worden een genuanceerd beeld te vormen van het middeleeuwse kind. Deze verhandeling moet gekaderd worden in deze reeks publicaties. Gebruik makend van een aantal Middelnederlandse laatmiddeleeuwse mirakelboeken pogen we inzicht te verwerven in de houding van volwassenen ten aanzien van kinderen in de Nederlanden van de late Middeleeuwen. In het bijzonder zal worden ingegaan op de wijze waarop men reageerde op ziekte, lijden en dood van kinderen. Hoewel deze bronnen tot stand gekomen zijn voor andere doeleinden, die voornamelijk van religieuze aard zijn, bevatten zij een rijkdom aan informatie voor de mentaliteitsgeschiedenis. De resultaten van deze verhandeling hebben echter beperkingen opgelopen omwille van het begrensde aantal mirakelboeken die bruikbaar bleken voor ons onderzoek.
In een inleidend hoofdstuk zal vooreerst een artikel gewijd worden aan bespreking van de bronnen. In een eerste paragraaf worden de bestudeerde mirakelboeken voorgesteld. Daarna wordt ingegaan op het genre van de mirakelboeken, waarna tenslotte een paragraaf gewijd wordt aan de mogelijkheden en de beperkingen van dit bronnenmateriaal. In een tweede artikel zal vervolgens de stand van zaken in het onderzoek naar kinderen in de Middeleeuwen uiteengezet worden. Vooreerst zal het werk L’enfant et la vie familiale sous l’Ancien Régime van Philippe Ariès besproken worden, waarna wordt ingegaan op het werk van de volgelingen van Ariès. In de laatste paragraaf worden de belangrijkste werken die een reactie vormden op het vooruitgangsgeloof van Philippe Ariès onderzocht.
In het corpus van de verhandeling wordt vervolgens bestudeerd welke houding de middeleeuwse mens aannam tegenover ziekte, lijden en dood van kinderen. Daartoe wordt in een eerste hoofdstuk de middeleeuwse bedevaarttraditie van naderbij bekeken, met specifieke aandacht voor de socio-economische omstandigheden, het fenomeen van de bedevaart zelf en de verering van Maria. Het tweede hoofdstuk brengt het verslag van een kwantitatieve benadering van de mirakelverhalen. Vooreerst wordt hier ingegaan op het aandeel van de kinderen in de mirakelboeken. Vervolgens worden deze kinderen onderverdeeld per sekse, waarna de initiatiefnemers van de bedevaarten aan bod komen; aandacht wordt hierbij geschonken aan het geslacht en de relatie die deze mensen hadden tot de kinderen. Tenslotte worden ook de ziekten en kwalen waaraan de kinderen leden in kwantitatief verband bekeken. Hoofdstuk drie tenslotte brengt het onderzoek naar de reacties van volwassenen op ziekte en dood van kinderen. In een eerste paragraaf gaat de aandacht uit naar perinatale problemen, met een scheiding tussen ongeboren kinderen enerzijds en doodgeboren kinderen anderzijds. Daarna worden de oudere kinderen besproken. Deze tweede paragraaf wordt geordend volgens de noodsituaties waarin de kinderen zich bevonden. In een eerste deel komen de kinderen aan bod die verdronken waren. Daarna volgen diegenen die aan een ongedefinieerde ziekte leden. Het gaat hierbij meestal om ziekten waarbij men niet wist waaraan het kind leed, maar er zijn ook gevallen waarbij de beschrijving van de ziekte in de mirakelverhalen het niet toelaat om een hedendaagse diagnose te stellen. Bovendien bevat deze categorie ook kinderen die zonder duidelijke oorzaak gestorven waren. Het derde deel gaat in op blinde, dove en stomme kinderen, waarna ook verhalen over kreupele en lamme kinderen, met inbegrip van de botbreuken, besproken worden. De vijfde categorie wordt vervolgens ingenomen door kinderen met nier- of blaasstenen. Hierna komen de kinderen met breuken aan bod, en dan worden diegenen besproken die de vallende ziekte hadden. Na de bespreking van de gestikte kinderen en de slachtoffers van verkeersongevallen, zal tenslotte een laatste onderdeel gewijd worden aan de restgroep, die bestaat uit een reeks van eenmalig voorkomende noodsituaties.
Tenslotte zullen in een algemeen besluit de onderzoeksresultaten op een rij gezet worden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |