They won't sit down and wait for relief. Beeldvorming van interne migratie in de Verenigde Staten 1935-1941. (Sammy Claeys)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

6. DE BEELDVORMING IN HET HUIS VAN AFGEVAARDIGDEN

6.1. DE BASIS VAN DE BEELDVORMING

De basis van dit hoofdstuk over beeldvorming ligt natuurlijk vooral in voorgaande hoofdstukken, waarbij het leeuwendeel natuurlijk gebaseerd is op de resultaten van onze inhoudsanalyse.  M.a.w. de invalshoek waarmee we de drie migrantentypes die hierna zullen besproken worden geconstrueerd hebben is deze van ons bronnenonderzoek en is gekleurd door die bronnen en onderzoeksmethode die we gebruikt hebben. 

We moeten daarbij niet blind zijn voor het feit dat andere bronnen en andere onderzoeksmethodes aanvullingen kunnen brengen of zelfs een volledig andere uitkomst kunnen geven.  Zo is het zeker dat door middel van discoursanalyse op enkele stalen van de bronnen nog andere inzichten aan bod kunnen komen.  Ook lijkt het logisch om gelijkaardige bronnen van voor of achter het tijdsinterval 1935-1941 te onderzoeken om te zien of de huidige analyse kan worden aangevuld of dient verworpen.  We denken hierbij vooral aan de rapporten en hoorzittingen van dezelfde commissie van na 1941 (zie vroeger), maar ook aan de hearings en rapporten die zijn geschreven in voorbereiding van het ‘Federal Transient programm’.[116]
Natuurlijk kunnen ook bronnen en werken die de beeldvorming van de interne migratie buiten het Huis van Afgevaardigden of de Senaat van de Verenigde Staten heel interessant zijn voor verder onderzoek.  Natuurlijk moeten we in deze context ook de vraag stellen naar andere literatuur in verband met interne migratie en zeker m.b.t. interne migratie in de Verenigde Staten in de jaren dertig.  Het spreekt voor zich dat wij voor deze scriptie in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk van die werken hebben doorgenomen.  Deze zijn tot nu toe enkel sporadisch aan bod gekomen, maar nu zullen we proberen deze werken in ons betoog op te nemen.  Laat het duidelijk zijn dat niet alle werken die hier vermeld staan door ons zijn doorgenomen en dat niet alle werken die we hebben doorgenomen hier vermeld staan.

Als we specifiek ingaan op de bronnen die wij gebruikt hebben moeten we in de eerste plaats kwijt dat ze natuurlijk maar een deel van het geheel bestrijken.  Ze vertolken wel de mening van vele delen van de maatschappij (migranten, residentiëlen, ambtenaren, hulpverleners,…) maar ze dragen ook de vertekening in zich van het doel waarvoor ze gebruikt zijn nl. als een exponent van het wetgevend proces.  Daarom is de titel van dit hoofdstuk ook de beeldvorming binnen het Huis van Afgevaardigen en niet beeldvorming op zich.  De zwakheden en manipulatie die in de bron vervat zitten hebben we zo goed mogelijk proberen blootleggen.  Natuurlijk leren we via de zwakke punten ook de sterke punten van onze bronnen kennen.  Sterk punten van het in dit onderzoek gebruikte bronnenmateriaal is zeker de variëteit aan meningen en het waakzame oog van het publiek aangezien het publieke documenten betreft. 
Zwakke punten zijn de vele kleine vertekeningen door de doelstellingen van de verschillende actoren waarbij we zeker de kracht van het politieke spel niet mogen vergeten.  Daarom zijn naast de hoorzitting op zich ook het rapport en het ‘Congressional Record’ onderzocht, om de politieke vertekening te kunnen duiden en ons in de mogelijkheid te stellen er zoveel als mogelijk doorheen te kijken.
Naast de elementen van vertekening mogen we ook niet uit het oog verliezen dat onze bron maar ingaat op een deel van de migratie nl. in de eerste plaats de migratie die in problemen verkeert en het is moeilijk in te schatten hoeveel procent van het totale aantal die migranten in nood beslaan.  Maar we hebben duidelijk gemerkt (zie hoofdstuk 2) dat er wel degelijk migranten zijn die niet in problemen verkeren.  We moeten er ons dan ook van bewust zijn dat er gefocust wordt op problemen en dat die daardoor automatisch worden uitvergroot.  In het volgende stuk zullen we dan ook een onderscheidt maken tussen hetgeen wij vanuit ons onderzoek beschouwen als het profiel van een bepaalde migrant en de eigenlijk uitvergroting onder titel de beeldvorming. 
Op de tweede plaats is men zich om allerlei redenen in de commissie vooral gaan toespitsen op de landbouw migratie en veel minder op andere vormen van migratie wat dan ook gedeeltelijk in onze beeldvorming besloten ligt.

 

6.2. DE MIGRANTENTYPES

Voor we aan de uiteenzetting van de drie verschillende migranten types beginnen wil ik eerst nog een citaat geven dat de globale beeldvorming m.b.t. de interne migranten in de jaren dertig in Amerika en zelfs misschien alle soorten migranten beschrijft.

Into whatever community the migrant goes his status is the lowest in the social scale.  His labor is welcome but he is not.  He and his family are feard as possible sources of physical and moral contagion, and even more as possible public charges should they become stranded there.  In no sense does the migrant “belong” – he has no political rights and his civil rights have proved to be more theoretical than real on the rare occasions when he has tried to assert them.  He and his family seldom participate in the normal social life of the communities through which they pass.[117]

Als we dit citaat van iets dichterbij bekijken valt het mij op dat er in deze context van interne migratie in de Verenigde Staten, maar ook daarbuiten, een migrant vaak bestempeld wordt als een vreemde.  Hij of zij behoren niet tot iets, hetzij een gemeenschap, deelstaat, land of cultuur.  Daardoor wordt hij/zij ook kwetsbaar en vaak het middelpunt van kritiek, zeker wanneer er dan nog uiterlijke kenmerken zijn die zijn ‘marginaliteit’ vrij makkelijk zichtbaar maken.  In tegenstelling daarmee is het zo dat indien, in onze context, een persoon migreert en vlug werk vindt en zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien, niemand schijnbaar nog een probleem heeft met de persoon in kwestie.  We kunnen ons hierbij de vraag stellen in hoeverre daarin de afbakening van groepen, het groepsgevoel of gewoon de organisatie van de maatschappij een rol speelt.  Het mooiste voorbeeld hiervan in ons bronnenmateriaal is de ‘settlement law’ die elke vorm van hulpverlening door de overheid regelt binnen een bepaalde geografische omschrijving en daardoor gaat bepalen wie wel of niet in aanmerking komt voor steun.  Diegenen die niet in aanmerking komen worden bijna automatisch problematisch, vooral als het over grote aantallen gaat.

 

6.2.1.  De stedelijke migrant

Het profiel

Onder de stedelijke migrant verstaan we vooral de hoger geschoolde migrant, meestal afkomstig uit een stedelijke omgeving en in mindere mate weggetrokken van het platteland.  Het betreft hier in de eerste plaats blanke mannen omdat zich onder vrouwen en kleurlingen minder hoog geschoolden bevinden.  Deze interne emigrant zal zich zondermeer begeven naar het gedeelte van de stad waar de kostprijs van een onderkomen overeenkomt met zijn budgettaire mogelijkheden, naargelang het urbanisatiepatroon van de stad zal dit ofwel een buitenwijk zijn of het centrum van de stad.  We willen hierbij benadrukken dat het niet per definitie gaat over personen die er financieel slecht voor staan. 

Toch is het doel van zijn komst naar een (andere) stad zondermeer het bekomen van werk, waarbij hij vaak al vooraf uitzicht zal hebben op een bepaalde functie.  Hij zal zeker even vlug, zoniet vlugger dan de meeste residentiële werklozen enige vorm van arbeid kunnen uitoefenen als hij maar lang genoeg op éénzelfde plaats blijft, alleen is die arbeid meestal niet even standvastig of goed betaald.  In afwachting van het verkrijgen van arbeid of tussen twee jobs door zal hij verplicht zijn financiële reserve moeten aanspreken of zal hij proberen intrekken bij familieleden of vrienden.  Vaak zal bij het bepalen van de bestemming van deze migrant de factor van opvang ter plaatse meespelen en zal de migrant opteren voor de bestemming waar er opvang van derden voor hem beschikbaar is.  Indien de stedelijke migrant gelooft dat hij niet vlug nieuw werk zal krijgen en de omstandigheden het toelaten zal hij wegtrekken om ergens anders zijn geluk te beproeven.  Problemen komen er pas als de financiële reserve opraakt waardoor de mogelijkheid om op eigen kracht weg te trekken kleiner wordt (vervoersarmoede), of wanneer het voorzien in het dagelijkse levensonderhoud dreigt in het gedrang te komen en hulp moet gezocht worden.

De beschikbare hulp

Voor hulp zal hij in de eerst plaats proberen beroep doen op familieleden als die in de buurt leven en hij die kan bereiken. Het beroep doen op familieleden zal vooral neerkomen op het bekomen van financiële middelen of voedsel om de periode van het wachten op werk te overbruggen, men trekt dan vaak bij elkaar in. Naargelang het eigen aanvoelen en trots zal er misschien beslist worden om terug te keren naar huis of de plaats waar de eigenlijke migratie is begonnen.  Later zal men misschien nog eens een poging te wagen.  Er wordt aangenomen dat de meeste interne migranten die na zes maanden nog geen enkele vorm van werk hebben gevonden naar huis terugkeren als ze daartoe nog de middelen hebben.

Indien de hulp van de familie niet volstaat of niet voorhanden is zal men zich op de tweede plaats wenden tot de private hulporganisaties die soep - en maaltijdbedeling organiseren.  Deze vorm van hulp is het best gekende door de beelden van de rijen van wachtenden in afwachting van een maaltijd, want het zijn beelden die vaak gekozen worden om de armoede van de jaren dertig te illustreren.  Naast het verschaffen van maaltijden kan men bij die private - organisaties ook nog terecht voor een dak boven het hoofd mocht dit ontbreken.  Het betreft dan meestal zogenaamde ‘shelters’ waarin grote zalen mannen en vrouwen apart worden te slapen gelegd, maar bij het ochtendgloren terug de straat opmoeten.

Op de derde plaats kan men zich wenden tot de lokale of statelijke overheid, maar dit is niet zonder risico waardoor velen deze stap niet zullen zetten.  De overheid stelt in de eerste plaats een dossier op van diegene die om hulp komt vragen om zeker te zijn dat de aanvraag wel gerechtvaardigd is.  Men gaat dan na of de persoon in kwestie nog waardevolle bezittingen heeft die nog ten gelde kunnen worden gemaakt en indien de persoon wel recht heeft op gelden van de gemeenschap waarin hij zich bevindt.  Een criterium daarbij is de verblijfsduur die de aanvrager zonder enige vorm van hulp in de gemeenschap heeft doorgebracht en die hij kan bewijzen (zie ‘settlement laws’ 4.2.).  Indien de aanvrager aan de criteria voldoet zal er een geldelijke bijdrage verstrekt worden die hem in staat zal stellen om te overleven tot hij de steun niet meer nodig heeft.  Indien de aanvrager niet aan de criteria voldoet zal er gezocht worden naar andere oplossingen hetgeen vaak neerkomt op het opsporen van de geografische lokaliteit waar men wel nog wil instaan voor enige financiële steun.
In het beste geval blijkt een familielid op vraag van de overheid bereid de zorg voor de behoeftige op zich te nemen of anders zal een andere lokale overheid gezocht worden die bereid is de persoon en/of zijn gezin te ondersteunen.  Met veel plezier verstrekt men dan de behoeftige een ticket om zich naar die lokaliteit te begeven.  In het slechtste geval is het voorgaande niet mogelijk en ontstaat er een dilemma, want er is vastgesteld dat de behoeftige niet in staat is in zijn onderhoud te voorzien, hetgeen betekent dat de persoon kan opgepakt worden als vagebond en achter de tralies kan vliegen of de staat uitgezet.  Maar anderzijds is ook vastgesteld dat hij nergens naar toe kan en wat doe je dan als welzijnswerker?

Om dit dilemma op te lossen kwam er vierde stap bij die men kon ondernemen nl. hulp aanvaarden van de federale overheid onder allerlei programma’s.  Een speciaal programma was het ‘Federal Transient Programm’ (1933-1935) speciaal opgestart ten behoeve van de interne migrant.  In dit programma werd de interne migrant opgevangen in kampen waar hij permanent kon verblijven, van enige rust kon genieten, op krachten kon komen, eventueel wat scholing kon volgen om daarna terug ingeschakeld te worden in de arbeidsmarkt.  Eenmaal terug aan het werk en financieel zelfstandig kon men dan het kamp verlaten om terug het leven van een ‘normale’ residentieel op te nemen.  Maar zoals vroeger reeds vermeld werd dit programma in 1936 stopgezet, waardoor het voorgenoemde dilemma terug in volle hevigheid aan de orde was.

Natuurlijk waren er ook nog andere overheidsprogramma’s waarmee men de behoeftige migrant kon helpen.  Een mooi voorbeeld daarvan was de C.C.C. of ‘The Civilian Conservation Corps’ (1933-1942) die onder de mantel van het F.E.R.A. (Federal Emergency Relief Administration) vele jongeren in overheidsdienst tewerkstelde in bosbouw en waterwerken.  Bekende andere hulpprogamma’s waren natuurlijk de W.P.A (zie vroeger) en de N.Y.A. of National Youth administration, die evenals andere sociale zekerheidsprogramma’s niet consequent toegepast werden op interne migranten.  Toch mag het effect van die programma’s niet onderschat worden omdat ze voor sommigen toch redding betekenden, al was het maar omdat ze bij familieleden onderdak vonden die wel van die andere overheidsprogramma’s steun ontvingen.

De beeldvorming

In de beeldvorming rond dit type migrant bestaat eigenlijk een grove tweedeling.  Met de migranten die succesvol zijn en op een deftige manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien heeft niemand echt een probleem, en deze worden dus ook niet echt als ‘interne migranten’ aanzien.  De interne migranten waarmee men wel een probleem heeft zijn diegene die steun nodig hebben, hetzij omdat ze zelf niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien of omdat hun levensomstandigheden schel afsteken t.o.v. wat als norm aanvaard wordt.  Er wordt daarbij gefocust op de problemen van de werkloosheid die zowel de interne migranten als de residentiëlen in de problemen brengen.  Daarbij komt dat het verschil tussen die groep interne migranten in de problemen en de in probleemverkerende residentiëlen klein is waardoor beiden vaak met elkaar verward worden hoewel ze een totaal verschillende problematiek belichamen.  De in problemen verkerende residentieel is in grote mate ongeschikt voor de stedelijke arbeidersmarkt hetzij door zijn lage scholing, eigen onwil of door andere factoren zoals leeftijd, psychische problemen, alcoholmisbruik e.d.m.  De interne migrant is meestal jonger dan de in probleemverkerende residentieel, bereid om zelfs tegen lage lonen en in ongunstige werkomstandigheden zijn boterham te verdienen en wil niets liever dan zich zo vlug mogelijk permanent te vestigen.  Vooral dit laatste element gaat in tegen de veel vernoemde veronderstelling dat vele interne migranten zich niet willen vestigen en niet tot de gemeenschap willen behoren, waarom zou je ze dan proberen helpen?  Feit is wel dat de interne migrant in de problemen en de resident in de problemen zich in elkaars nabijheid ophouden nl in de rij aanschuiven voor een maaltijd, in dezelfde ‘shelters’ onderdak zoeken, in dezelfde getto’s of armoedige buitenwijken hun onderdak hebben, in dezelfde miserabele kledij rondlopen, …

Een tweede vorm van negatieve beeldvorming is de realiteit dat vele faciliteiten medische, recreatieve of andere centra van sociale steun, sterk zijn uitgebouwd in stedelijke kernen.  Dit verleidt velen tot de stelling dat die interne migranten komen om te profiteren van die faciliteiten, daardoor zorgen voor overbevolking, extra kosten en kwaliteitsverlies.  Men pleit dan ook vaak voor meer geld om die faciliteiten aan te passen aan de grotere vraag wil men zijn serviceverlenende functie naar behoren blijven vervullen.  Het schiet natuurlijk ook velen in het verkeerde keelgat dat vele interne migranten door kleinere gemeenten en overheden worden aangemoedigd om vooral niet in hun stad om hulp te vragen en doorverwijzen naar grotere steden met meer faciliteiten.  Dit speelt zich niet alleen af op het niveau van gemeenten en steden onderling maar ook op het niveau van de staten.  Staten als New York en Californië hebben een goed uitgebouwd sociaal zekerheidssysteem en gezondheidszorg terwijl staten als Texas en Oklahoma bijna geen sociale voorzieningen hebben.  Zo krijgen behoeftige kinderen in Arkansas $8.09 per maand per familie, in Oklahoma $12.08 en in Californië $42.23 per maand per familie.  Deze verschillen spreken voor zich, vooral als het nationaal gemiddelde voor de gehele Verenigde Staten op $31.35 ligt. [118]

Wat de positieve elementen in de beeldvorming betreft is hier vooral de factor dat het werkwilligen betreft die zich zo vlug mogelijk willen vestigen belangrijk.  Het is een gebruikte techniek om de specifieke interne migrant te differentiëren van anderen die traditioneel een negatievere beeldvorming hebben zoals de hobo, bum, tramp[119], …

Een ander element van positieve beeldvorming of ‘verschoning’ is het fenomeen van de zgn. ‘wanderlust’.  Het gaat hier over een drang of instinct dat de mens in zich heeft om rond te trekken omdat hij zo van nature gemaakt is terwijl de moderne maatschappij hem gedwongen heeft op één bepaalde plaats te blijven.  Deze ‘wanderlust’ wordt dan ook aangewakkerd door de uitvinding van de auto.

There is the vestige of the nomad still remaining in most of us.  Not that we want to spend our time trading horses of living on stew cooked over a smolking fire.  We passed that state some time ago, and thought we were settling down to civilized living, when along came the automobile and made it so easy for us to get from one place to another that our wanderlust reared its head and would not down.[120]

Het geloof in die zgn. ‘wanderlust’ wordt soms gebruikt om het gedurig rondtrekken van bepaalde personen aan te duiden.  Bij personen die uit noodzaak rondtrekken zou deze drang na verloop van tijd zo sterk worden dat ze zich niet mee willen (kunnen) vestigen en ook niet meer thuis voelen in de ‘normale’ maatsschappij waardoor ze verworden tot de traditionele tramp of hobo.

Wat de verspreiding van het beeld van die migrant betreft denken we dat dit beeld vooral dominant was in de periode dat het ‘Federal Transient Programm’ ( 1933-1935) actief was.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit type migrant vaak als ‘transient’ zal bestempeld worden ook al is het begrip op zich veel ruimer dan dat.  Omdat dit type migrant zich vooral ophoudt in een stedelijke omgeving wordt nogal vaak de link gelegd naar de dichtbevolkte gebieden in het noorden van het land (vb. New York), waar zoals we gezien hebben het migrantenprobleem vrij urgent was.  Het is dan ook in die gebieden dat het felst gevochten is voor het behoud van het ‘transient programm’ en de problemen van volksgezondheid en slechte behuizing met de meeste klem worden benadrukt.  Het feit dat de meer geürbaniseerde gebieden in de jaren dertig ook een doorslaggevende politieke rol gaan spelen en erkenning krijgen voor hun problemen speelt ook mee in het doordringen van de stedelijke migrant in de meer globalere beeldvorming van het interne migratieprobleem. 

De problematiek van het ‘transient programm’ is o.a. duidelijk beschreven door de historica M.J. Crouse in The homeless transient in the great depression, New York State 1929-1941 en in The transient unemployed van J.N. Webb.

6.2.2  De migrant van het platteland

Het profiel

De migrant van het platteland of die zich op het platteland bevindt is meestal een laag of lager geschoolde.  Soms betreft het een jongere die tot voor kort onbezoldigd werkende was op de boerderij van zijn ouders en door de druk op het inkomen van het gehele gezin besluit het gezin te verlaten en onafhankelijk aan de kost te komen.  Dit betekent niet noodzakelijk dat hij het gezin definitief verlaat, sommige zoeken werk voor een tijdje en brengen de extra inkomsten terug naar huis waar ze werken tijdens de seizoensgebonden arbeidspieken.  In economisch beter tijden zouden deze jongeren gestart zijn met een eigen landbouwbedrijf of zouden zij om andere redenen zijn weggetrokken. 
Maar evenzeer zijn er gehele gezinnen aanwezig die rondtrekken op zoek naar een nieuw begin omdat hun landbouwbedrijf, dat niet meer rendabel was, op de fles is gegaan.   Leningen konden niet meer worden terugbetaald door een verlies aan rendement omwille van de uitputting van de grond, de droogte, een sprinkhanenplaag, dalende prijzen, vergaande commercialisatie, monocultuur e.d.m. 

Ook zijn er pachters aanwezig die van hun grond zijn gehaald omdat door toenemende mechanisatie hun rol als pachter is uitgespeeld.  Ook zij trekken met hun gehele gezin rond op zoek naar een stuk land dat ze terug kunnen pachten, waarbij ze vaak minder kieskeuring zijn en daardoor ook in benarde situaties terechtkomen.  In ieder geval is het zo dat de pachttermijnen steeds maar korter worden waardoor pachters maar korte perioden op éénzelfde bedrijf blijven.  Gevolg daarvan is dat er weinig duurzame investeringen worden gedaan en dat velen na korte tijd op zoek moeten naar een nieuw onderkomen.

Wat al deze interne migranten gemeenschappelijk hebben is hun vertrouwdheid met de landbouwsector, waarin ze hoofdzakelijk werk gaan zoeken. Maar daarnaast zijn er in die interne migratiestromen op het platteland ook nog lager geschoolden vanuit de steden aanwezig die daar zijn weggedrukt door de hoger geschoolden en hopen op het platteland vlugger aan werk te geraken.

Ook bij de migrant van het platteland is vooral het vinden van arbeid het leidmotief, maar natuurlijk is deze zoektocht totaal anders georganiseerd dan in de stad.  Een eerste specificiteit is het aspect van de seizoensgebondenheid want er is een gestegen arbeidsvraag in de oogstperiode van gewassen.  Omdat de Verenigde staten een uitgestrekt land is, zijn er natuurlijk enkele klimaatszones aanwezig waardoor er eigenlijk het gehele jaar kan geoogst worden indien men de klimaatszones volgt.  Ook zijn in bepaalde gebieden meerdere gewassen in grote getale aanwezig die op een verschillend tijdstip geoogst worden.  Hoewel ook nog op andere momenten in de landbouw pieken zijn in de arbeidsvraag (planten en wieden) kan men door slim te migreren constant aan het werk blijven in de oogst.  Natuurlijk vraagt dit soort migratie enige organisatie om de nodige arbeid op het juiste moment op de juiste plaats te krijgen of juist op die plaats te zijn waar er geoogst wordt.  Een belangrijke factor daarbij is het transport want op het uitgestrekte platteland is dat echt wel van belang.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele migranten zich verplaatsen met een auto, maar evenmin dat vele boeren zelf transport organiseren naar hun boerderijen om de nodige arbeidskrachten te bekomen.  Meestal spreken ze daarvoor derden aan die voor hen arbeidskrachten gaan ophalen of ronselen en ze per vrachtwagen tot aan de boerderij brengen waar de landbouwer verplicht is om voor opvang en onderkomen te zorgen.  Dat onderkomen is dan meestal nogal provisoir omdat die arbeiders maar zeer korte tijd op de boerderij verblijven en de boeren daar niet echt willen in investeren.  Het is wel die derde persoon die zorgt voor de uitbetaling van de lonen omdat hij daar zijn percentages op heeft en moet zorgen voor het terugbrengen van de arbeiders naar hun respectievelijke woonplaatsen.  Het is niet ongebruikelijk dat die derde persoon of de landbouwer zelf een systeem organiseren waardoor de landarbeiders volledig door hen worden onderhouden en ondersteunt.  Dit kan gaan van simpele huisvesting tot het opstarten van een eigen winkelsysteem waar de landarbeiders via bonnetjes of op krediet in plaats van met hun loon aan aangepaste prijzen hun levensnoodzakelijke goederen kunnen kopen. 

Dit arbeidssysteem kan natuurlijk perfect functioneren ware het niet dat er altijd misbruiken zijn en dat enkele maatschappelijk tendensen tot een zekere kortsluiting leiden. 

Door de toenemende mechanisering wordt de arbeidspiek groter (zie vroeger) en door de dalende prijzen komen winstmarges onder druk te staan waardoor men pogingen onderneemt de productie zoveel mogelijk te rationaliseren.  Dit resulteert in consolidatie van ondernemingen en het beperken van zoveel mogelijk kosten zoals bijvoorbeeld de arbeidskost, m.a.w. een groep van ondernemers die belangrijke delen van de agrarische industrie controleert probeert de kosten te drukken en denkt daarbij o.a. aan mechanisatie en arbeidskost verlagen. 

De toenemende mechanisatie lijdt tot het loskomen van arbeid die bereid is te migreren evenals vele anderen die omwille van andere omstandigheden werkloos zijn.  Daarbij komt nog dat vele boeren en firma’s reeds voordien de gewoonte hadden bepaalde sociaal zwakkere groepen (zwarten en Mexicanen[121]) te ronselen om de lonen te drukken en het daarbij niet altijd even nauw namen met de wetgeving.  Gevolg is dat een groot arbeidsoverschot ontstaat op het platteland, gewild of ongewild,  waardoor de lonen fel beginnen dalen, zeker voor de arbeid waar absoluut geen scholing voor nodig is.  Daaruit volgt dat vele interne migranten moeilijkheden krijgen om rond te komen en na verloop van tijd geen financiële middelen meer hebben om in hun levensonderhoud te voorzien of om hun eigen transport te voorzien. (vervoersarmoede)  Resultaat is dat een zeer onevenwichtige verhouding ontstaat tussen diegenen die arbeid zoeken en diegenen die arbeid aanbieden.  De werknemer wordt steeds meer in de armen van de werkgever gedreven waardoor de lonen nog dalen en de afhankelijkheid van de werknemer t.a.v. zijn werkgever toeneemt.  In het beste geval kan de interne migrant terug naar huis of naar de volgende werkplaats met een kleine financiële verdienste of bijna geen enkele verdienste.  In het slechtste geval bezit de interne migrant niet meer de financiële middelen om zich te verplaatsen en komt hij vast te zitten in een gebied waar geen arbeid meer nodig is.  Dit laatste is niet slechts het gevolg van de lage lonen alsook van het overaanbod op zich, waardoor sommige al hun financiële reserve investeren in het transport en als er geen arbeid meer nodig is komen vast te zitten.

De beschikbare hulp 

Die interne migranten die komen vast te zitten op het platteland kunnen op vrij weinig begrip rekenen van de lokale overheid die totaal niet met het probleem vertrouwd is en die niet beschikt over veel sociale voorzieningen om niet te stellen dat ze totaal afwezig zijn.  De tactiek bestaat er dan ook in om de interne migranten zo vlug mogelijk van het grondgebied te verwijderen hetzij vriendelijk door hen gratis benzine te leveren of een goed maal voor te schotelen hetzij onvriendelijk door hen angst aan te jagen, in de gevangenis te draaien e.d.m.  We moeten er ook niet blind voor zijn dat de belangen van de lokale overheid vaak samenhangen met die van de lokale boeren en firma’s die natuurlijk ook moeten vechten om te houden wat ze hebben of om hun doelstellingen te verwezenlijken.  De lokale overheid heeft dan ook weinig belang bij de opvang en ondersteuning van de interne migranten die samentroepen in kampen langs de wegen, weinig middelen van bestaan hebben en eigenlijk wel een doorn in het oog vormen.

De hulp voor de migrant komt vooral van de federale overheid die programma’s heeft lopen om te voorkomen dat mensen gaan migreren maar ook om de migranten op te vangen.  Dit vooral vanuit het oogpunt dat die samenscholingen van interne migranten die komen vast te zitten een gevaar betekenen voor de volksgezondheid, de veiligheid in het algemeen en zondermeer moeten geholpen worden.  Deze hulp neemt o.a. de vorm aan van de F.S.A. – kampen (zie vroeger) en valt totaal buiten de controle van de lokale overheid hetgeen natuurlijk voor de nodige problemen zorgt vooral omdat de federale overheid een beleid voort ten voordele van arbeidsorganisatie e.d.m. en daarmee ingaat tegen de lokale belangen.  De frustratie neemt nog toe als dan stakingen uitbreken om hogere lonen en betere werkomstandigheden en daarbij verwezen wordt naar federale regelgeving en faciliteiten.  Zo bevatten de F.S.A. – kampen douches met warm water hetgeen op het primitieve platteland een luxe-produkt is.  Ook hebben de interne migranten in die kampen vormen van inspraak hetgeen ze misschien ook wel eens konden vragen in hun arbeidssituatie.  Maar zoals gezegd biedt de federale overheid ook programma’s waardoor gezinnen terug een lap grond krijgen toebedeeld waarop ze zich kunnen vestigen en aan een vooral zelfvoorzienende landbouw kunnen doen.  Ook worden inspanningen gedaan om mensen te laten terugkeren naar hun respectievelijke woonplaatsen door bijvoorbeeld extra leningen toe te kennen.  Het grootste deel van de hulp was er trouwens op gericht de potentiële migranten op hun residentie te houden, door te proberen de redenen of motieven tot migratie weg te nemen.

Naast deze hulp bieden de federale en staatsoverheid ook nog andere diensten aan.  Om het traditionele verkeer van al de seizoensarbeiders in goede banen te leiden ontstond er een ‘Employment Service’ die voor een bepaalde streek probeerde te bepalen hoeveel extra arbeid er nodig was, waar die naar toe moest en vanwaar die best kon komen.  Deze diensten hadden natuurlijk heel wat leed kunnen voorkomen indien ze het overaanbod binnen de perken konden houden.  Het probleem was dat deze diensten moesten rekenen op de vrijwillige medewerking van zowel de interne migrant als de verantwoordelijke firma’s.  Aangezien die beide partijen de ‘Employment Service’ niet altijd wisten te vinden, of wilden vinden loopt deze dienst nogal vaak achter de feiten aan en werkt op sommige plaatsen actief mee aan het creëren van een overaanbod aan arbeid.  De basis van die disfunctie ligt vooral in de vrijwillige basis waarop ieder van de diensten kan gebruik maken, alsook de afhankelijkheid van de lokale belangen.

De beeldvorming

Qua beeldvorming kunnen we stellen dat het beeld van deze groep van migranten vooral bepaald is door de ‘Dust Bowlers’, dit zijn de migranten die vanuit de gebieden die getroffen door droogte met al hun hebben en houden vooral naar Californië trokken in hun oude wagens.  Zoals reeds gezegd ligt de kern van dat droogte gebied in meerdere staten maar in de beeldvorming komt vooral de staat Oklahoma naar voor.  Dit is waarschijnlijk te wijten aan verschillende publicaties of werken die over de ernst van de en gevolgen van de droogte die vooral in Oklahoma zijn gemaakt.  We denken daarbij o.a. het beruchte schilderij ‘Drouth Survivors’ (1936) van Alexander Hogue, de gedichten van Archibald MacLeish in 1937 onder de titel ‘Land of the Free’ vergezeld van sprekende en bekende foto’s van Roy Stryker, Dorothea Lang, Arthur Rothstein en anderen.  Deze werken staan niet op zichzelf maar passen in een traditie van boeken die de problemen in de landbouw beschrijven zoals Eskine Cadwell’s ‘Tobacco Road’ (1932) en ‘God’s Little Acre’ (1933), Robert Cantwell’s ‘Land of Plenty’ (1934) of Nathanael Wests ‘The day of the Locust’ (1939).  Het meest trendsettend en verspreid boek is natuurlijk ‘Graphes of Wrath’ van John Steinbeck dat alle verkooprecords breekt, maar hiervoor reeds werd besproken.  Ook later is men blijven publiceren over het fenomeen van de ‘Dust Bowl’ en de jaren dertig.  We denken hierbij aan Dust Bowl, the southern plain’s in the 1930’s van D. Worster of The Dust Bowl: men, dirt and depression van P. Bonnifield.  Werken die de landbouwmigratie in de jaren dertig ruimer benaderen zijn o.a. The migrant casual worker van J.N. Webb en de werken van Carey McWilliams Factories in the field en Ill fares the land: migrants an migratory labor in the United States.

Het beeld van de ‘Dust Bowler’ is natuurlijk maar een deeltje van het geheel en zorgt dat bepaalde elementen worden uitvergroot.  Zo is het typische voor de situatie in Californië dat vele bedrijven in handen zijn van één holding omdat landbouw er vrij kapitaalsintensief is.  Omdat verschillende holdings dan de handen in elkaar slaan en één machtig blok creëren dat elke bemoeienis afwijst, slagen ze erin om het de federale overheid knap lastig te maken.  Maar het is zeker niet overal zo dat er bewust stokken in de wielen worden gestoken en dat de situatie uit de hand loopt. 

Typisch verbonden aan het beeld van de ‘Dust Bowler is ook dat het ‘goede’ blanken betreft die terechtkomen in een situatie die ‘mensonwaardig‘ is en dit vooral omdat ze tenslotte ook maar slachtoffers zijn van een natuurramp nl. droogte.  Die ‘Dust Bowler’ kon zowel u of ik zijn die als een goede Amerikaan zijn leven leidt en dat plots getroffen wordt door een natuurfenomeen waarop hij totaal geen invloed kan uitoefenen.  Een heel herkenbaar beeld wordt opgehangen dat velen direct raakt en natuurlijk medeleven oproept.  Dat dergelijke toestanden lang daarvoor dagelijkse kost waren voor zwarten en Mexicanen zonder enige vorm van protest wordt niet opgemerkt en bijna als ‘normaal’ aanzien, voor die mensen is dat blijkbaar minder erg.  Het feit dat de landbouwer in de slachtoffer rol wordt geduwd of gebracht maakt dat hij in die rol natuurlijk weinig schuld op zich krijgt.  Hoewel hij door het gebruik van onaangepaste landbouwmethoden en het uit zijn op korte termijn winsten veel van zijn eigen leed heeft veroorzaakt.  Op zich is deze vaststelling natuurlijk nogal eigenaardig, maar als men in rekening brengt dat de droogtes na de jaren dertig nog zijn voorgekomen met bijna dezelfde gevolgen van winderosie en stofwolken, stelt men zich toch vragen.  Men had o.a. de beschermingsmaatregelen uitgevaardigd in de jaren dertig niet meer nageleefd en de aangeplante beschermingsbegroeiing werd verwijderd. .

In de beeldvorming is eigenlijk weinig positiefs op te merken, tenzij natuurlijk de opmerking dat de ‘Dust Bowler’ als echte Amerikanen niet bij de pakken blijven neerzitten en in het zog van hun voorouders hun boeltje tezamen zoeken en betere oorden opzoeken.  ‘They won’t sit down and wait for relief’.  Dat ze daarbij naar het westen trekken blijkt natuurlijk geen toeval, de traditie had het ingegeven.  Zij zijn niet blijven wachten tot de federale overheid met geld over de brug kwam, ze willen die hulp eigenlijk helemaal niet daarvoor zijn ze veel te trots.  Ze trekken weg om ergens anders opnieuw te beginnen en eigenlijk hebben ze daarbij van niemand hulp nodig.  Was er ergens ruimte voor hen geweest, land dat nog niet ontgonnen was, ze zouden zo terug van niets herbegonnen zijn en niemand zou geweten hebben dat er problemen waren geweest.

Wanneer het beeld van de ‘Dust Bowler’ als interne migrant zijn hoogtepunt bereikt is moeilijk te zeggen.  Ik denk dat we zeker kunnen stellen dat dit beeld zijn hoogtepunt kende binnen het tijdsinterval 1935-1941.  Een juiste datering is moeilijk omdat het probleem al langer was gekend maar onduidelijk is wanneer ze nu de volle aandacht van éénieder krijgen.  Dat het boek van John Steinbeck daarbij een invloed heeft gehad is zeker maar de vraag blijft of we dit mogen beschouwen als een crescendo en orgelpunt juist voor het einde of eerder als een zoveelste piek van aandacht.  Het feit dat de commissie waarvan we een gedeelte van de bronnen onderzochten in dezelfde periode tot stand komt kan in dit opzicht natuurlijk een teken zijn.  Of het boek de goedkeuring van de oprichting van de onderzoekscommissie heeft betekend is met het huidige materiaal niet uit te maken

 

6.2.3  De defensie migrant

Het profiel

Een eerste groep binnen deze groep migranten kenmerkt zich door het feit dat ze afkomen op de arbeidsplaatsen die gecreëerd worden door de defensie-industrie.  Daarbinnen vallen ze uiteen in verschillende groepen diegenen die op tijd komen en werk kunnen bemachtigen en diegenen die te laat komen en werkloos blijven en diegenen die de juiste scholing bezitten en diegene die te laag geschoold zijn.  Terug valt het op dat te laag geschoolden uit de boot vallen hoewel die op het platteland voldoende in voorraad zijn en zonder veel probleem weg kunnen.  De nadruk komt dan ook veelal te liggen op het organiseren van bijscholing om blijvend de juiste arbeidskracht op de juiste plaats te krijgen.  Om welke arbeidsplaatsen gaat het dan? Wel enerzijds natuurlijk om arbeiders in een oorlogsindustrie die munitie, schepen, tanks, vliegtuigen maken, maar anderzijds ook om diegenen die de fabrieken, oefenterreinen van het leger, barakken, slaapplaatsen e.d.m. moeten optrekken en nog later om diegenen die via een opgedreven productie een antwoord moeten vinden op de stijging van de koopkracht van de Amerikaanse bevolking.

Een tweede groep van migranten binnen deze groep zijn diegenen die hun woonplaats moeten ontruimen om de oprichting van grote industriecomplexen of legerterreinen toe te laten.  Probleem voor hen is dat door de komst van dergelijke complexen de grondprijzen de hoogte in gaan waardoor een soort domino-effect ontstaat (zie vroeger)

Veel erger is dat de oorlogsindustrie nogal geconcentreerd ligt in bepaalde gebieden binnen de Verenigde Staten waardoor binnen die gebieden voor bepaalde beroepen een serieuze schaarste ontstaat.  De grote bedrijven sturen daarbij ronselaars uit naar kleinere bedrijven om personeel weg te kopen waardoor voor sommige beroepen de lonen fel beginnen stijgen en kleinere bedrijven geen personeel meer kunnen houden.  Andere werknemers beginnen hun marktwaarde te beseffen en beginnen eisen te stellen bij een aanwerving.  Gevolg is dat binnen die gebieden van schaarste nieuwe groepen van arbeiders die vroeger niet aan de bak kwamen kansen krijgen.  We spreken hier vooral over oudere werknemers, vrouwen en kleurlingen die langzaam de fabrieken binnendruppelen.  Allemaal positieve gevolgen zou je zo zeggen ware het niet dat die schaarste natuurlijk personen aantrekt uit gebieden waar overschotten zijn.  Omdat het vaak nodig is om er vroeg bij te zijn betekent dit dat plots grote groepen van werklozen zich in de richting van een nieuw op te richten fabriek zullen begeven.  De gevolgen zijn vaak niet te overzien omdat er vaak niet genoeg faciliteiten beschikbaar zijn en dat velen gewoon te laat of niet in aanmerking komen voor de aangeboden jobs.

De beschikbare hulp

Lokale overheden staan meestal machteloos tegenover zo een plotse toevloed van migranten en vragen hulp aan de federale en staatsoverheden.  Ten eerste is er vraag om zoveel mogelijk huizen en faciliteiten op korte termijn om vooral de nieuwe arbeiders van een fatsoenlijke woning te voorzien omdat de private markt deze plotse explosie niet aankan.  Ten tweede is er het probleem van de toegestroomde migranten die te laat zijn of niet in aanmerking komen.  De oplossing ligt volgens velen in het versterken van de diensten die de migranten informatie kunnen verstrekken over waar er wel werk is.  Om daarbij het gevaar te omzeilen dat de interne migrant afreist en terug te laat komt wil men de overheid zoveel mogelijk gezag toebedelen m.b.t. aanwerving en selectie.  Het derde probleem zit hem bij de opleiding van migranten die niet de juiste scholing hebben, waarbij terug de overheid wordt aangezet tot het stimuleren van opleiding en het controleren van de kwaliteit ervan.

De beeldvorming

De beeldvorming betreffende dit onderwerp staat natuurlijk in schril contrast met de voorgaande.  De nadruk komt te liggen op het tekort aan arbeidskrachten, het stijgen van de lonen en vooral de vrees voor nieuwe nog grotere migratiestromen als de oorlogsindustrie op volle toeren gaat draaien en vooral als de oorlog weer zal gepasseerd zijn.  Men veronderstelt namelijk na de oorlog, evenals na Wereldoorlog Eén, een nieuwe periode waarin alle oorlogsfabrieken zullen sluiten en terug overschotten van arbeid zullen ontstaan die terug zullen migreren naar hun eigenlijke thuishaven.  Men gaat dan ook fel benadrukken dat de overheid de interne migratie moet controleren en dat na de oorlog moet gezocht worden om te voorkomen dat er arbeidsoverschotten ontstaan en dat er zich nieuwe ‘depressiescenario’s’ voordoen. 
Dat het streven naar een volgehouden economische expansie vanuit dat oogpunt een nastrevenswaardig doel zou zijn, zal wel niemand verwonderen.

Men benadering deze migratie natuurlijk ook via de problemen die ze oplevert, maar de benadering is op zich veel positiever dan bij het vorige migratietypes omdat velen in deze defensiemigratie de oplossing zien voor het probleem van werkeloosheid dat ook aan de basis lag van veel interne migratie.  De nadruk komt ook veel meer te liggen op de pull-factoren in plaats van op de push-factoren zoals bij de vorige migratietypes.  Sommigen pleiten dan ook voor een verdere uitbreiding van het defensieprogramma en het verspreiden van de defensie-industrie over het gehele grondgebied van de Verenigde Staten om het werkloosheidsprobleem op te lossen.

Het is ongetwijfeld wel duidelijk dat deze beeldvorming sterk gelinkt is aan de geboorte en groei van een actieve oorlogsindustrie.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze beeldvorming zich vooral gaat ontwikkelen in het tijdsinterval 1940-1941 en zo gradueel verder groeit en vergroeit met de propaganda rond de oorlog en de rol van de Verenigde Staten daarin. 

6.2.4  Conclusie

We kunnen dus besluiten dat er volgens onze bronnen binnen de tijdsperiode 1935-1941 meerdere soorten migratie aanwezig zijn die we qua beeldvorming kunnen voorstellen aan de hand van drie types van migranten. nl. de stedelijke migrant, de migrant van het platteland en de defensie migrant.  We menen te mogen stellen dat het beeld van de stedelijke migrant vooral dominant is in de periode vóór 1936 wat waarschijnlijk gelinkt is aan de uitvoering van het ‘Federal Transient Programm’.  Het tijdsinterval 1936-1939 zou dan vooral gekenmerkt worden door de nadruk op de problemen van de interne migratie op het platteland, waarin vooral het beeld van ‘Dust Bowler’ een grote invloed zou hebben gehad.  Dit beeld zou dan langzaam zijn verdrongen door de opkomst van een nieuwe soort interne migrant nl. de defensie migrant.  Deze defensie gebonden interne migratie komt in de beeldvorming naar voor vanaf het moment dat het debat over deelname aan de oorlog en herbewapening losbarst.  Volgens onze bronnen zou de defensiemigratie de beeldvorming beïnvloeden vanaf eind 1940/begin 1941 en waarschijnlijk ook verder aanwezig blijven. 

Laat het duidelijk zijn dat de aanwezigheid van een bepaald item in de beeldvorming eigenlijk vrij los staat van de eigenlijke realiteit.  Zo is het zeker dat het probleem van interne migratie op het platteland niet opgelost is in 1940-1941, maar dat de aandacht ervan is weggedreven naar de defensie gebonden migratie.  Hetzelfde geldt natuurlijk voor de overgang van de stedelijke migrant naar de migratie op het platteland. 
De verklaring voor deze verschuivingen hebben we gezocht in de verschillende richtingen.  Voor de stedelijke migrant hebben we gewezen op de koppeling met het ‘Federal Transient Programm’ en de macht van de geürbaniseerde centra vooral in het noorden van de Verenigde Staten.  De overgang van een beeldvorming waarin de stedelijke migrant dominant is naar beeldvorming opgebouwd rond de plattelandmigratie is te wijten aan de berichtgeving m.b.t. de ‘Dust Bowl’. Natuurlijk niet alleen aan de berichtgeving over de ‘Dust Bowl’ maar ook over alles wat er rond hangt.  We zouden zelfs kunnen stellen dat de commissie ook een resultaat is van die beeldvorming.  Welke rol het boek van John Steinbeck hierin gespeeld heeft is moeilijk te achterhalen maar dat het een rol gespeeld heeft is zeker. 

De overgang in beeldvorming van de plattelandmigratie naar de defensiemigratie kunnen we ten eerste zoeken in het verloop van het onderzoek zelf, want volgens de verklaringen van de voorzitter zouden de laatste hoorzittingen dit probleem aan de oppervlakte hebben gebracht waardoor de commissie besliste om het fenomeen verder te onderzoeken.  Bij het door nemen van de bronnen is het inderdaad zo dat in de laatste hoorzittingen meer aandacht besteed is aan de defensie migratie, maar gezien de macht van de voorzitter van de commissie om zijn getuigen te selecteren ( zie vroeger) vind ik deze uitleg wel mank lopen.  Ik zou liever stellen dat er een bewustwording bezig was wat deelname aan de voorbereiding op een eventuele oorlog allemaal kon betekenen en dat dit ook weerspiegeld wordt in de verslagen van de hoorzittingen.  Dit betekent geenszins dat de andere problemen van interne migratie ineens zouden zijn opgelost, ze zijn gewoon naar de achtergrond verschoven in het licht van een eventuele oorlogsinspanning.  Of men doelbewust op die manier de hete brok van de plattelandsmigratie heeft omzeild of het dan wel onbewust zo is uitgedraaid weten we niet, maar het was in ieder geval wel mooi meegenomen.

Van de drie migranten types sluit de migrant van het platteland het best aan bij het kader waarin ook J.F. Turners verhaal plaatsvindt.  We vinden er de nadruk op de zoektocht naar land, de trektocht naar het westen (Californië), het agrarisch karakter.  Het grote verschil zit hem echter in de benadering via de push-factoren nl. de droogte, faillissementen, lage prijzen, … in plaats van de nadruk op de pull-factoren achter de horizon.  Deze benadering via de pull-factoren vinden we dan wel weer terug bij de defensiemigrant. Hoewel dit migrantentype evenals de andere op zoek is naar werk krijgt dit gegeven in zijn beeldvorming veel meer aandacht. Het positieve gegeven van werk is zelf het ankerpunt van de beeldvorming, waardoor deze ook positiever gevalideerd wordt.  Het beeld van de stedelijke migrant lijkt wel het minst met de idealen van de ‘Frontier-theorie’ te verzoenen, hoewel zij waarschijnlijk het meest kans hebben op een blijvend succesvolle migratie.  De ‘verwarring’ met de traditionele migrantentypes blijft te sterk aanwezig in de beeldvorming omdat dit ten volle naar waarde zou worden geschat.

 

6.3. DE GROTE LIJNEN VAN HET INTERN MIGRATIEDEBAT

6.3.1. Burger versus overheid

De relatie tussen de burger en de overheid is altijd al bewogen geweest.  De overheid dient in principe de ‘belangen’ van ‘het volk’ te verdedigen, maar faalt daar vaak in. 
De overheid heeft namelijk de onhebbelijke gewoonte zich te institutionaliseren en daardoor afstand te nemen van de maatschappij die constant evolueert.  In de meeste gevallen komt er dan een tegenreactie vanuit de maatschappij die de overheid dwingt zich te bezinnen over wat haar taken zijn en hoe ze die schikt te vervullen.

De Verenigde Staten is geen uitzondering binnen dit proces, hoewel de grove krijtlijnen van de relatie tussen burger en overheid reeds vroeg zijn uitgetekend in de grondwet (1778) en ‘The Bill of Rights’ (1791).  Het is binnen het gecreëerde overheidssysteem aan het ‘U.S. Supreme Court’ om deze grondbeginselen in ere te houden en ze te herdefiniëren naar de noden van tijd.  Ik denk dat we met een gerust hart kunnen stellen dat de uitbreiding van de overheid en vooral de federale overheid, een typisch gegeven is voor de Verenigde Staten in de jaren dertig.  Is er nog een ander decennium waarin met dezelfde snelheid nieuwe overheidsinstanties in het leven worden geroepen?  De overheid verkrijgt in deze depressieperiode meer en meer impact op het leven van elke dag.  De overheid materialiseert zich in het dagelijks leven onder de vorm van concrete hulp tegen de gevolgen van de depressie.  Hulp op korte termijn die een verworven recht wordt; zo bewaart blijft op lange termijn en de grondslag wordt voor het nieuw maatschappelijke systeem van de welvaartstaat.  Natuurlijk komen deze ontwikkelingen niet uit de lucht vallen, maar hebben ze hun wortels in ‘the populist-progressive years’ van ongeveer 1880 tot1930 in Amerika maar zijn ook in andere landen waar te nemen.[122]

Een eerste tendens die de relatie tussen burger en overheid beïnvloedt in de jaren dertig van deze eeuw is de omvang van de overheid.  In ons bronnenmateriaal vinden we een tendens tot overheidsuitbreiding terug, evenals het verzet dat daar tegen komt.  Met betrekking tot interne migratie komt de tendens tot overheidsuitbreiding mooi tot uiting in de perikelen rond het  ‘Federal Transient Programm’ en de ‘Works Progress Administration’.  De federale overheid neemt het initiatief om een urgent probleem op te lossen en trekt daarbij de macht naar zich toe.  De overheid neemt een nieuwe taak op zich, probeert die zo goed mogelijk te vervullen, maar ten koste van het private initiatief.  De tegenstand is vaak heel principieel, maar kan tevens ook praktisch van aard zijn.  Beide soorten van verzet blijven niet uit wat voornoemde programma’s betreft, maar specifiek voor de W.P.A. valt op dat lokale en staatsoverheid hun vrijheid nemen bij het uitvoeren van de federale regelgeving.  Dit brengt ons bij een tweede tendens in de relatie tussen overheid en burger nl. de strijd tussen de verschillende overheden. 

In deze casus is het wel duidelijk dat vele burgers de steun vragen aan de federale overheid omdat de lagere overheden de verantwoordelijkheid op elkaar afschuiven of gewoon niet competent zijn om een bepaald probleem op te lossen.  Het beste voorbeeld daarvan zijn de ‘settlement laws’ die de verantwoordelijkheid m.b.t. sociale opvang bij de lokale overheid leggen, waardoor tussen die overheden een gevecht ontstond over wie nu voor welke behoeftige moest zorgen.  Het is dan ook bijna een cliché dat de derde speler in het spel nl. de federale overheid tenslotte met het been gaat lopen en de regels van het spel gaat bepalen.  Dat die regels dan niet honderd procent worden uitgevoerd kunnen we wijten aan de onvrede die er ontstaat als bepaalde niveaus hun macht verliezen en oude structuren worden verlaten.  We zien hier duidelijk dat besturen zich opsluiten in hun geografische afbakening, waarbinnen ze hun macht uitoefenen.  Daardoor blijven ze vaak blind voor het grotere geheel waarin ze functioneerden of de nieuwe weg die de overheid als geheel wil nemen.  Het was dan ook logisch dat de burger die over voldoende mobiliteit en informatie beschikte zich wendt naar de overheid die pretendeert op een geografisch grotere schaal zijn problemen te kunnen oplossen.  Omgekeerd is het natuurlijk ook waar dat personen zich toch tot kleinere overheden wenden om hun belangen te verdedigen die soms enkel rationeel zijn op een kleinere geografische schaal.

Het derde item dat we beschouwen onder de titel burger versus overheid is de discussie die plaatsgrijpt rond de hulp die de overheid aanbiedt.  De stelling dat er hulp moet komen van de overheid om de depressie te bestrijden is bijna niet aan tegenstand onderhevig.  Maar welke vorm deze hulp moet aannemen is vaak het middelpunt van debat, zeker in de jaren dertig.  In de literatuur vinden we de stelling dat president Roosevelt en zijn medewerkers opteren voor directe hulp ( geld, voedselbonnen, onderdak ) indien het niet anders kan.  Maar liever verstrekken ze hulp via overheidsprojecten waarin de behoeftige geld kan verdienen om zichzelf te helpen
( = indirecte hulp).  De redenen die daarvoor vooral worden gegeven zijn het behoud van de waardigheid van de behoeftige en de bewaking van de juiste moraal. 

De relatie tussen bovenstaande discussie en de interne migratie in de jaren dertig zit hem vooral in de vraag hoe men die interne migranten concreet moest helpen.  De vraag lijkt dan wel eenvoudig gesteld, het antwoord op die vraag is dat echter niet. 
Ten eerste polariseren de antwoorden op deze vraag zich rond twee uitersten. 
In het ene uiterste vindt men de opinie dat de interne migrant moet geholpen worden juist zoals elke andere hulpbehoevende.  Dit betekent het verstrekken van directe hulp indien het echt noodzakelijk is, maar indirecte hulp moest de prioriteit zijn.  Indien nodig moeten de ‘settlement laws’ dan maar sneuvelen, moet er meer sociale wetgeving worden gestemd, moeten de lokale overheden maar meer federale of andere steun krijgen, … om die interne migrant te helpen.

Het andere uiterste vindt dat er speciale hulpprogramma’s moeten worden in het leven geroepen waar de interne migrant kan worden opgevangen.  Maar dat betekent dus in de eerste plaats vooral directe hulp verstrekken zoals men o.a. al had gedaan in het ‘Federal Transient Programm’.  Deze groep van personen vindt een nieuw ‘Federal Transient Programm’ dan ook een goede oplossing.

Ten tweede polariseren zich de antwoorden tussen twee groepen waarvan de ene groep vindt dat de interne migratie zoveel mogelijk moet worden tegengegaan.  De potentiële migrant moet zoveel mogelijk worden thuisgehouden via allerlei hulpprogramma’s.  Deze programma’s dienen zowel direct als indirect hulp te verlenen als de oorzaken om de migratie weg te nemen. 

De andere groep gaat uit van de stelling dat de interne migranten wegtrekken uit gebieden waar geen toekomst meer is voor hen.  Daardoor lijkt het hen dan ook onzinnig die potentiële interne migranten geld te geven om toch ter plaatse te blijven of vergaand te investeren in bepaalde gebieden.  Zij willen de interne migrant liever steunen op zijn tocht door hem de nodige informatie te geven over mogelijke goede bestemmingen of over nieuwe kansen die er voor hem/haar zijn in een bepaald gebied.  Desnoods wil men projecten opstarten om die interne migranten te vestigen in gebieden waar ze wel een toekomst hebben en opvangplaatsen oprichten langs de autowegen om de interne migrant te helpen, e.d.m.

De breuklijnen tussen beide groepen nl. indirecte hulp versus directe hulp en stoppen van migratie versus begeleiden van migratie, vallen niet samen.  Dat wil zeggen dat er bijvoorbeeld in de groep die de migratie wil stoppen zowel personen zijn die pleiten voor hulp met nadruk op het indirecte karakter als personen die pleiten voor hulp met een direct karakter.

6.3.2. Het recht op migratie?

Eén van de grote lijnen die eigen zijn aan het thema van interne migratie of zelfs aan migratie op zich, is de discussie rond het recht op mobiliteit.  Heeft een migrant het recht om zich te verplaatsen, om betere oorden op te zoeken?

In deze casus van ‘The Interstate Committee to Investigate the Interstate Migration’ is het vooral de voorzitter van de commissie die deze vraag met kracht positief wenst te beoordelen.  Hij maakt duidelijk dat niet alleen op morele gronden maar ook op wettelijke basis de interne migrant recht heeft om zich vrij te bewegen binnen de Verenigde Staten en zijn residentie te kiezen.  Hij schuwt het daarbij niet appél te doen op de geschiedenis van de Verenigde Staten om zijn argumenten de nodige legitimiteit te geven.  Dat hij daarbij de Westwaartse expansie (zie 2.1) in herinnering brengt is niet zo verwonderlijk.  Terecht hekelt hij ook de ongelijkheid die aan de basis ligt van de migratiepolitiek van vele deelstaten en lokale overheden.  Ze beperken zich in hun uitwijzings - of ontraadingsbeleid enkel tot de armen die beroep doen op hun hulp. 
De rijken of de meer fortuinlijken laten ze ongemoeid.  De voorzitter van de commissie staat met zijn argumentatie natuurlijk niet alleen en anderen, al of niet onder sociale druk, treden hem bij.

Tegenover hem staan natuurlijk diegenen die de migranten eigenlijk liever niet zien komen.  Het gaat hier meestal niet om personen die tegen het principe van migratie zijn, maar die argumenten hebben tegen het zomaar toelaten van migratie.  Diegenen waar niemand last van heeft mogen natuurlijk migreren, maar diegenen die aanleiding geven tot problemen ziet men liever gaan dan komen.  Vaak wordt dan geschermd met argumenten betreffende de rechten van de eigen bevolking die zich dreigt onrecht aangedaan te voelen of met argumenten van openbare orde en gezondheid.  Vaak vertaalt dat onrecht zich in zaken van financiële aard of in schade van eigendom en belangen.  Een angst voor schade die geuit wordt door vertegenwoordigers van de lokale gemeenschappen.  Deze zorgen zijn in onze casus zeker niet onterecht, omdat de maatschappij en haar reglementen niet voorzien waren op een grote instroom van interne migranten.  De vraag die door deze vertegenwoordigers dan ook gesteld wordt is niet altijd ‘stop die migratie’, maar wat kunnen we doen om deze migratie minder pijnlijk te laten verlopen. 

Laat het ook duidelijk zijn dat als migratie een positieve invulling krijgt (vb. het invullen van arbeidstekort of een noodzakelijk iets voor de economie) er nog weinig protest te horen is. (zie defensie migratie 6.2.3)  M.a.w. niet het begrip migratie op zich maar eerder de invulling ervan en de ervaringen ermee in het dagelijkse leven bepalen de (op)positie of mening van een persoon en het recht van de migrant om te migreren.

6.3.3. Migratie en politiek

Zoals met elk discussiepunt in de maatschappij kan een bepaalde politieke stroming daarop inspelen en daar proberen politiek munt uit te slaan.  In onze bronnen m.b.t. de interne migratie in de Verenigde Staten in de jaren dertig hebben we daarvan geen sporen teruggevonden.  Tenminste als je het verzet van de lagere overheden tegen hogere overheid niet als een politiek maar eerder als een institutioneel vraagstuk behandelt.  In de casus van de onderzoekscommissie wil dit zeggen dat er buiten één punt geen meningsverschillen tussen republikeinen en democraten aan bod kwamen.  Die ene uitzondering betreft een uitlating van één van de republikeinse commissieleden betreffende het evenwicht in de federale begroting.  Maar zowel in de getuigenissen als in het gedrag van de commissieleden is er geen spoor van enige politieke tegenstelling geconstateerd wat het punt van de interne migratie betreft.  Discussie over gerelateerde onderwerpen zoals de hulp die de overheid verstrekt en de taak van de overheid zijn er natuurlijk wel.

6.3.4. Arbeid versus kapitaal

Het zou verleidelijk zijn te stellen dat er in het debat rond interne migratie in de jaren dertig in de Verenigde Staten een klassentegenstelling zou zijn ingebouwd.  Het is natuurlijk wel zo dat de interne migrant op zoek was naar werk en dat kapitaal op zich een belangrijke rol speelt bij elke vorm van migratie.  Het is zo dat er via een bepaalde invalshoek, die ook in  het boek van John Steinbeck (zie 5.4) is gebruikt, een sfeer van uitbuiting aanwezig is.  Deze sfeer van uitbuiting is niet onterecht (zie hoofdstuk 4) maar geldt niet alleen voor de migrant en is dus niet eigen aan de migratieproblematiek.  Lonen van residentiële arbeiders dalen evenzeer als lonen van migratiearbeiders, pachters die residentieel zijn ontvingen evenmin als pachter die gemigreerd waren de overheidssteun waar ze recht op hadden van hun ‘landlords’.  Natuurlijk was het wel zo dat de residentiële arbeiders of pachters niet zo kwetsbaar waren als hun migrerende collega’s.  Ook hebben we in hoofdstuk 2 geconstateerd dat veel hoger geschoolden migreren en dat de migratie ook wel succesvol kan zijn, wat terug de polarisering tussen arbeid en migratie ondergraaft.  We moeten ons dus zeker niet doodstaren op negatieve kanten die worden benadrukt.

6.3.5. Conclusie

De grote lijnen in het debat zoals het in onze bronnen staat opgetekend en door ons is geconcipieerd richten hun pijlen vooral op de relatie tussen burger en overheid en de problematiek van migratie als recht.  Natuurlijk zijn beide niet van elkaar los te koppelen aangezien het de taak van de overheid is om over de rechten van haar burgers te waken.  Maar dat is ook juist de kern van het migratieprobleem, want welke overheid moet op welk moment en voor wie zijn verantwoordelijkheid opnemen?

Deze problematieken komen eigenlijk niet echt aan bod in de ‘Frontier-theorie’ van J.F. Turner.  De overheid is volgens de theorie ontstaan tijdens de verovering van het continent en dankt er ook zijn karakteristieken aan.  Die overheid is ontstaan als exponent van een migratiebeweging die op zijn einde loopt. Een overheid die zich na verloop van tijd institutionaliseert op basis van voornamelijk Engelse wetgeving
(zie ‘settlement laws’).  Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de ‘Frontier-theorie’ de overheid weinig aanwezig is als regulerende factor.  De overheid hoeft trouwens ook het recht op migratie niet te verdedigen.  Want migratie was volgens de J.F. Turner geen recht, maar een noodzaak op weg naar de ‘American way of live’.

Algemene Conclusie

Doorheen deze scriptie stelden we ons de vraag of we de idealen van J.F. Turner
(zie inleiding) nog zouden terugvinden in het bronnenmateriaal van de ‘Committee to Investigate the Interstate Migration of Destitute Citizens’.  Speelt het verhaal van de interne migratie zoals vertelt door Turner nog wel een rol in de jaren dertig?  Of gaat het hier nog enkel over spoken uit het verleden die al lang in de mist van de tijd zijn verdwenen?

Ten eerste stelden we vast dat de idealen van J.F. Turner nog aanwezig zijn in de onderwerpen rond het debat van interne migratie binnen de Verenigde Staten in de jaren dertig.  Toch in een notendop nog even in herinnering brengen dat die idealen positief staan tegen opzichte van interne migratie en die interne migranten bekijken als helden die Amerika hebben groot gemaakt en dat men fysieke mobiliteit koppelt aan opwaartse sociale mobiliteit.  Maar in ons bronnenmateriaal zijn de voorstanders van die positieve waardering van de interne migratie wel enigszins in het defensief gedrongen.  Want de nadruk ligt vooral op de push-factoren die aan de basis liggen van de interne migratie, de daling van de levensstandaard als gevolg van interne migratie en federale overheidsmaatregelen als noodzakelijk om de interne migratie in goede banen te leiden.  Het negatieve aspect weegt dus duidelijk door op de positieve benadering waar bij wijze van spreken de nieuwe mogelijkheden achter de horizon liggen te wachten.  De link tussen fysieke en opwaartse sociale mobiliteit ligt helemaal niet meer voor de hand en wordt bijna niet meer aangetroffen.  Natuurlijk moeten we erbij vertellen dat de commissie die aan de oorsprong ligt van het bronnenmateriaal vooral de interne migratie moest onderzoeken die in moeilijkheden komen. 

Het is niet onbelangrijk hierbij ook te concluderen dat het negatieve aspect dat we terugvinden dezelfde zijn of die we zouden verwachten bij een onderzoek naar internationale migratie ( problemen van werkgelegenheid, sociale ondersteuning, uitwijzingen, …)  Maar deze discussiepunten worden in tegenstelling tot de internationale migratie niet gelinkt aan nationalitiet en etnie, omdat het hier vooral een blanke migratie betreft binnen de grenzen van de Verenigde Staten.

Ten tweede vonden we in de beeldvorming drie types van interne migranten terug.  De migrant van het platteland konden we het best associëren met het kader waarin ook de interne migratie beschreven door J.F. Turner plaatsgreep.  De meest positieve waardering was er echter voor de defensiemigrant omdat in de beeldvorming vooral de nadruk werd gelegd op de pull-factoren van de interne migratie nl. werkgelegenheid en in dit geval specifiek in de defensie-industrie.  De stedelijke migrant lijkt het minst te associëren met de idealen van de ‘Frontier-theorie’ hoewel deze interne migrant waarschijnlijk het meest kans hebben op een succesvolle interne migratie.

Ten derde merkten we dat de grote lijnen binnen het interne migratiedebat vrij los staan van de benadering uitgewerkt door J.F. Turner.  In zijn benadering is de overheid als regulerend instrument afwezig evenals enige vorm van geografische afbakening.  Er is dan ook niets dan een uitgestrekte ruimte die een oneindig aantal mogelijkheden biedt om succesvol te zijn als je er oog voor hebt.  In het migratiedebat is het echter vooral de relatie van de overheid met de burger, de relatie van de overheden onderling en het optreden van de overheid die ter discussie staat.  Vooral de rol die sommige overheden als machtsfactor spelen binnen de grenzen van een bepaald geografisch gebied wordt gecontesteerd.  Buiten de grote lijnen van het interne migratiedebat in verband met de overheid komt ook nog het recht op migratie als een belangrijk punt naar voor.  Principieel zijn er weinig gefundeerde argumenten tegen het recht op migratie aanwezig in het bronnenmateriaal.  Maar in het licht van de dagelijkse praktijk blijkt de maatschappelijk bestel op vele wijzen niet voorzien op een constante of incidentiële toestroom van interne migranten.  In de benadering van J.F. Turner is het recht op migratie geen punt omdat migratie bij hem een voorwaarde vormt voor ‘the American Way of life’.  Een opinie die in de jaren dertig duidelijk niet iedereen meer deelt.

Het verhaal van de migrant als held speelt in de jaren dertig duidelijk niet meer dezelfde rol als op het einde van de 19de eeuw.  De migrant als held is niet meer, de link tussen fysieke en opwaartse sociale mobiliteit lijkt verdwenen.  Maar toch kunnen de beelden nog dienen om het principe van vrije interne migratie binnen de Verenigde Staten te verdedigen en begrip te vragen voor de omstandigheden waarin de interne migranten verkeren.  Het principe van het recht op interne migratie houdt wel stand, maar de praktische invulling blijkt niet zo gemakkelijk in overeenstemming te brengen met het principe.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

[116] Enkele van die hearings en rapporten staan vermeld in
J.N. WEBB, The transient unemployed, New York, Dacapo press, 1971 [ origineel 1935 ], 132 p.

[117] UFSIA, Report of the select committee to investigate the interstate migration of destitute citizens House of Representatives.  Persuant to H. Res 63, 491, 629 ( 76th congress) and H. Res 16 (77th congress).  Resolution to inquire into the interstate migration of destitute citizens, to study survey and investigate the social and economic needs and the movement of indigent persons across state lines, 77th congress, 1st session, report 369, Washington DC, government printing office, 1941, p. 3.

[118] RSC, , Special Order [By Mr. Elliott], proceedings in The House of Representatives, Congressional Record, March 11, 1940, pp. 2373-2682.

[119] Hobo = persoon die constant migreert om vrij te zijn en terwijl tijdelijk werkt;

Bum = residentiele dakloze, meestal alcohol verslaafd.
Tramp = persoon die constant migreert om vrij te zijn en weigert te werken

[120] W.J. BELASCO, Americans on the road.  From autocamp to motel 1910-1945., London/Cambridge, (Mass), MIT press, 1979, pp. 8-17.

[121] Met Mexicanen bedoelen we niet alleen inwoners van het land Mexico maar ook Spaanstalige inwoners van de Verenigde Staten die zich in grondgebied bevinden dat door de Verenigde Staten is veroverd op Mexico.  We zijn er ons van bewust dat het woord Mexicaan op zich reeds een negatieve connotatie heeft in de jaren dertig.

[122] P.J. COLEMAN, The world of Interventionism (1880-1940),in The New Deal and its Legacy, critique and reappraisal edited by R. Eden, New York/ Westport/London, Greenwood press, 1989, pp.49-76.