De Tweede Wereldoorlog in Middelkerke. Een korte aanfluiting van het democratisch bestuur. (Stefaan Ingelbrecht)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 7: De Dagelijkse oorlog

 

7.1 Inkwartiering

 

Na de Achttiendaagse Veldtocht begon de bezetting voor vier jaar.  Tijdens de bezetting waren talrijke Duitse militairen aanwezig in de gemeente.  Deze hadden een dak boven hun hoofd nodig.  Ze werden dan ook ingekwartierd in de gemeente.  Inkwartiering was niet nieuw.  Tijdens de oorlogsverrichtingen van mei 1940 waren er ook Belgen ingekwartierd in de gemeente.

 

In tegenstelling tot vele andere gemeenten verbleven de soldaten te Middelkerke niet samen in huizen bewoond door burgers.  Ze werden gestationeerd in de villa’s en hotels.  De villa’s waren voor de oorlog buitenverblijven van de bourgeoisie.  Deze verbleef tijdens de bezetting in hun huizen in het binnenland.  Bijgevolg stonden de villa’s leeg.  Een aantal van deze villa’s werd ingenomen door het Duits bezettingsleger.  De andere villa’s werden bewaakt door de politie om inbraak, plunderingen en vandalisme te voorkomen.  Ook enkele hotels deden dienst als inkwartieringsplaats voor de Duitse soldaten.  De hotels die niet werden ingenomen bleven leeg tijdens de bezettin omdat Toerisme onmogelijk was tijdens de oorlog.

 

De ingenomen villa’s en hotels waren verspreid over Middelkerke.  Ze bevonden zich meestal in de parallelstraten van de zeedijk.  De gebouwen op de zeedijk en de zijstraten bleven leeg omwille van de veiligheid.  Daarenboven waren zowel de dijk als de zijstraten afgesloten.

 

De eigenaars van de villa’s en hotels kregen een vergoeding voor de inkwartiering van de Duitse militairen.  Deze vergoeding werd gerekend per dag en varieerde met de graad van de persoon die er verbleef.  Een officier bracht een eigenaar acht frank op per dag, een Feldwebel koste de overheid dan weer zes frank.  Een onderofficier kostte vier frank en een gewone soldaat tenslotte kostte drie frank.  De eigenaars konden met hun klachten in verband met de uitbetalingen terecht bij de verantwoordelijke bedienden van de inkwartiering.  Dit waren personen die betaald werd door de hotelierbond van Middelkerke.  De gemeentelijke diensten hadden veel werk waardoor de inkwartieringsvergoedingen achterwege bleven.  Toen de hotelierbond vroeg om extra bedienden in te schakelen om de achterstand weg te werken, kregen ze neen op het rekest.  De gemeente kon het zich niet permitteren.[252]  Toen de hotelierbond voorstelde om de bedienden zelf te betalen ging de gemeente wel akkoord.  Joris Vansteenland vond dat de personen die de uitbetaling regelden niet geschikt waren voor hun job.  Ze waren immers lid van de Amitié Française en gebruikten hun werk om Engelse propaganda te voeren en de bevolking op te hitsen.[253]

 

Joris Vansteenland was niet de enige die klachten had bij de werking van de diensten van de inkwartiering.  Ook gemeenteraadslid en later DeVlag schepen Jules De Cuman had klachten.  Hij kreeg geen geld voor de bezetting van zijn hotel (‘tennis hotel’) en richtte zich tot de gouverneur: ‘ ik beschuldig de heer burgemeester, Dr Beheyt, (de steeds enggeestige dorpspolitieker) die betracht mijn rechthebbende vergoedingen te ontfutselen, ofwel op de lange baan te brengen.  Van zijn gezag als burgemeester maakt hij gebruik om mij in mijn belangen te benadeligen.  Zoo komt het dat er mogelijks van zijn ondergeschikten, schade berokkenen aan mijn firma.  Ik vraag niet bevoordeligd te worden, zooals bij sommigen het geval schijnt, maar behandeld te worden als een rechtmatige lastenbetaler in de gemeente middelkerke.  Mag ik uw hooge ambtelijke tussenkomst inroepen om eindelijk voldoening te bekomen over mijn recht aub.[254]  Eens te meer blijkt dat Decuman en Beheyt niet op vriendschappelijke voet leefden.

 

Naast de inkwariering in hotels en villa’s, verbleven er militairen in het Eymard instituut.  De Duitsers hadden ook barakken gebouwd.  Daar verbleven er talrijke manschappen.  De hoogste officier, een majoor, woonde in de Ortskommandatur in de Normandlaan.

 

Op een schets van de Service Marc staan de Duitse inplantingen te Middelkerke afgebeeld.[255]  Volgens de tekening waren er in 1944 701 Duitse militairen gestationeerd in Middelkerke.  Er waren 3588 officiële inwoners in het dorp aanwezig.[256]  Dit betekende dat er per vijf inwoners één Duitse militair was.  De sterke aanwezigheid van militairen kan de oorzaak zijn van de weinige sabotage: de kans op betrapping op heterdaad lag hoog.

 

 

7.2 Het Spergebied

 

De bewegingsvrijheid van de kustbewoners werd al snel door de Duitsers aan banden gelegd.  Vanaf 25 juli 1940 was het voor alle bewoners binnen een tien kilometer brede strook langs de kust verboden om zich verder dan vijf kilometer van hun woonplaats te begeven.[257]  Op deze maatregel waren uitzonderingen voor ‘levensgewichtige belangen der bevolking’ mogelijk.  Hiervoor was evenwel een ‘Ausweis’ nodig.  Deze ‘bewijzen ter aanvulling van de identiteitskaart’ konden bij de Ortskommandatur worden bekomen.

 

Om zijn militaire infrastructuur aan de kust zoveel mogelijk aan nieuwsgierige ogen te onttrekken, riep de bezetter dit ‘gevechtsgebied’ vanaf 4 december 1940 uit tot een verboden zone.[258]  Deze maatregel gold  in twee richtingen.  Wie binnen het spergebied gehuisvest was mocht er niet uit en wie buiten het spergebied woonde mocht er niet in.  Alle verkeer van of naar de kust was verboden, behalve op het vertoon van een ‘Schein’.  Dit was een doorlaatbewijs dat door de Orts- of Feldkommandatur werd afgeleverd en geldig was voor een beperkte periode.  Dergelijke pas werd verleend aan al wie werkte voor de Duitsers en al wie beroepshalve het Spergebied in of uit moest zoals dokters, handelaars en ambtenaren.  Privé-personen die om persoonlijke redenen de kustzone wilden bezoeken of verlaten hadden het doorgaans moeilijker.

 

Het was de Feldgendarmerie die toezicht hield op het openbaar vervoer.  De controle gebeurde aan wegversperringen op de voornaamste verbindingswegen, knooppunten en bruggen en met patrouilles te lande.

 

In het besluit van december 1940 werd het spergebied omschreven als een strook van 10 kilometer langs de kust “met inbegrip van Lapscheure, Oostkerke, Meetkerke, Ettelgem, Westkerke, Gistel, Zevenkote, Schore, Pervijze, Alvekapelle, Eggewaartskapelle Bulskamp, Houtem.[259]  Op 5 mei 1941 werd Leisele hieraan toegevoegd.  Op 22 augustus 1941 werd het gebied uitgebreid tot een strook van 15 tot 20 kilometer diep, met als natuurlijke grenzen de Ijzer, de Damse vaart en het Leopoldkanaal.[260]  De nieuwe grensplaatsen in het spergebied waren van dan af, van noord naar zuid: Beveren-Ijzer, Gyverinkhove, Pollinkhove, Lo , Nieuwkapelle, Sint-Jacobskapelle, Kaaskerke, Keiem, Leke, Zande, Moere, Eernegem, Bekegem, Zerkegem, Stalhille, Houtave, Meetkerke, Zuienkerke, Dudzele, Oostkerke en De Hoorn.  Er werden een aantal wijken van Damme, Jabbeke, Aartrijke, Moerkerke, Ichtegem, Koekelare en Vladslo aan de sperzone toegevoegd.  De inwoners hadden wel de toelating zich binnen het dorpscentrum te begeven.

 

De bevolking binnen het spergebied was onderhevig aan strengere regels dan buiten het spergebied golden.  Er was een verbod voor de burgerlijke bevolking zich buiten te begeven vanaf half tien ’s avonds.  Vanaf 1 mei mocht de bevolking buiten blijven tot half elf.  Buiten het spergebied was het verbod ingesteld om tien uur, vanaf 1 mei was dit half twaalf.[261]  Naar het einde van de bezetting toe werd het moeilijk om een Schein te krijgen .  Vanaf 27 maart 1944 hadden de personen die het spergebied binnen wilden toelating nodig van de Kreiskommandant te Brugge.[262]  Alleen voor dringende gevallen kon men nog terecht bij de Kreiskommandant van het eigen woongebied.

 

 

7.3 Het vliegveld van Raversijde

 

Toen de Belgische luchtvaartmaatschappij SABENA, gesticht op 23 mei 1923, een geregelde post- en vervoerdienst op Londen organiseerde, begon Stene steevast als tussenlandingsplaats te fungeren. De almaar toenemende drukte bracht al vlug de beperkingen van het vliegveldje aan het licht: het terrein was te klein, het had geen uitbreidingsmogelijkheden en het starten en landen moest op een grasmat gebeuren.  Daarom besloot de Directie en het Bestuur der Luchtvaart in 1936 een geheel nieuwe luchthaven aan te leggen te Raversijde Middelkerke.  De plannen werden gerealiseerd door de Duitsers die er een betonnen baan van 602 meter aanlegden en enkele dienstgebouwtjes optrokken.  Nadat in 1947 de oorlogsschade aan de herhaaldelijk gebombardeerde infrastructuur hersteld was, konden de vooroorlogse activiteiten hernomen worden. Het vliegplein van Oostende-Middelkerke evolueerde tot een heuse internationale luchthaven voor passagiers- en vrachtverkeer. [263]

 

De aanleg van het vliegveld van Raversijde was een toepassing van het KB van 23 augustus1937.  De onteigeningen voor algemeen nut gebeurden volgens de gebruikelijke procedure. De doelstelling was de aanleg van een burgerlijke vlieghaven en had dus niets te maken met de oorlog.  Er dienden heel wat boeren onteigend te worden.  De meeste werden helemaal onteigend.  Dit waren Hector d'Hondt, Decra, Debeuckelaere, Kamiel Vergauwe, Gustaaf Verijzer, Vandamme, 't Jonck. Sommige boeren werden slechts gedeeltelijk onteigend zoals Claeys, Stubbe, Logghe en Albert Coppin.  Er werden tevens stalmelkerijen onteigend: Mylle, Karel Stubbe, Odiel Logghe, Louis Cornelis en Ulin. In totaal ging het om 14 woningen.  Bovendien verdween het grootste gedeelte van de Leffingestraat, Schoolstraat, Lege Weg, Bylestraat en Raversijdestraat.[264]

 

Op 20 september 1938 deed de gemeente afstand van de grond tot aanleg van de luchthaven.[265]  Er kon begonnen worden aan de aanleg van de luchthaven.  Deze was omzeggens voltooid tegen de inval van de Duitsers in mei 40.

 

De Belgische Burgerluchthaven werd ingepalmd door de Duitsers en gebruikt voor militaire doeleinden.  De Luftwaffe kon met een geringe inspanning het vliegveld verder uitbouwen: "De gebouwen van de bestaande hofstede werd aangepast en dienden als ingang van het vliegveld. De oorlog brak uit, en zodra de Duitsers vaste voet hadden in ons land, werkten ze voort aan het vliegveld, en dit op hun eigen manier. Ze legden een barlijnspoor aan vanaf de duinen tot aan de uitgebakken gronden van de steenbakkerij Desimpel. Onze mooie duinen, die tevens een afbakening waren tegen het geweld van de zee, werden zo weggevoerd en het schone, witte zand verdween zo in die uitgebakken laagte. "[266]  Als grondlaag van 40 cm dik werden stenen van kapotgeschoten gebouwen in Oostende gebruikt. Voor het transport werden enkele wagons van de tram opgeëist.  Boven de grove steenbrokken kwam een fijnere laag stenen van ongeveer 20 cm dik.  De stenen werden geklopt werden door een afdeling van de Hitler Jugend.[267]

 

Er werden verschillende plaatselijke Belgische arbeiders ingezet voor de aanleg van het vliegveld: "Zolang de oorlog duurde, zolang vonden er honderden hun werk en broodwinning. Tot zelfs uit het binnenland gelegen gemeenten kwam het werkvolk zijn brood verdienen. Het was beter zo in plaats van naar Duitsland te moeten om te werken.  Na het plein vol geplant te hebben met sparren, was hun taak van 'pit en stake' er volbracht. De verwoesting kon worden voortgezet."[268]

 

In 1941 was de startbaan 602 meter lang en 100 meter breed.  Het was de bedoeling van de Luftwaffe om het vliegveld te gebruiken als startplaats voor de begeleidende jagers van de bommenwerpers voor de Slag om Engeland.  De Duitsers openden de Slag om Engeland op 8 augustus 1940 met bombardementen op een aantal havens aan de Engelse zuidkust.  Omdat de Luftwaffe zoveel verliezen leed overdag, begon ze 's nachts te vliegen op Londen en andere steden.  Het mocht niet baten: de Engelsen wisten via hun radar de positie van de vijandelijke vliegtuigen precies te bepalen en efficiënt aan te vallen.

 

Tegen hun verwachtingen in, hebben de Duitsers de Slag om Engeland verloren.  De Engelsen sloegen terug en de Luftwaffe kon haar plannen opbergen.  Meer zelfs, de Engelsen gingen in de tegenaanval.  Ze bombardeerden het vliegveld zo vaak, dat het eigenlijk nooit is afgewerkt.  Er kwamen wel nog enkele aanpassingswerken inzake camouflage.  Door de schade aan de start en landingsbaan liepen de jagers soms averij op bij het landen.[269]

 

De Service Marc specialiseerde zich in het in kaart brengen van de Duitse stellingen.  De verzetsorganisatie had ook een plan van het vliegveld gemaakt. [270]  Het gaf de feitelijke toestand weer op 16 juni 1943.  Er stonden verscheidene gecamoufleerde barakken: 1 voor de bevelhebber, 1 voor het personeel, 5 gebouwen voor de bemanning en 20 hangars voor 1 of 2 jagers.  Vervolgens waren er opslagplaatsen voor benzine, steenkool, explosieven en munitie.  Tenslotte waren er nog drie kleine bureeltjes, een smidse en een herstelplaats.  In de bijgaande nota werd vermeld dat er geen enkel vliegtuig stond, dat de opslagplaats voor benzine leeg was en de hangars verlaten waren.  De landingsbaan was onberijdbaar.  Er stonden Spaanse ruiters met prikkeldraad alsook veel palen op het terrein die verbonden waren met metalen draden op 2,5 meter hoog.  Het terrein was doorgroefd met greppels. Er verbleven wel 180 Duitse militairen op het vliegveld.

 

In 1942/43 begonnen de Duitsers met de bouw van de Atlantische muur  Toen werd het terrein vol gezet met palen door de Organisatie Todt.  De plaatselijke naam voor deze organisatie was ‘pit en stake’.  Vanaf 1944 werden er talrijke mijnen gelegd.  Toen burgemeester Andreas Inghelram op 13 maart 1944 vroeg om een stuk van het vliegveld af te staan aan de boeren die geteisterd werden door de overstroming werd dat geweigerd omwille van de mijnen.[271]

 

Het is algemeen bekend dat de geallieerde vliegtuigen geregeld prikacties uitvoerden op treinen, vijandelijke vliegtuigen, toevallige troepenbewegingen en afweergeschut. Het vliegveld werd eveneens geregeld aangevallen.  De Duitsers plaatsten een houten vliegtuig op het uiteinde van de startbaan om de  Geallieerde piloten te misleiden want voordien hadden de geallieerden al enkele aanvallen uitgevoerd op het vliegveld.

 

Reeds op 2 februari 1941 werd het vliegveld onder vuur genomen.[272]  Er vielen 2 dodelijke slachtoffers: . Michel Deputter uit Koekelare en Cyriel Pyra uit Keiem.  Het waren arbeiders die aan de infrastructuur van het vliegtuig werkten.  Op 24 februari 1941 kwam Gustaaf Boydens uit Middelkerke om het leven.  Op 8 februari 1942 stonden vier Duitse jagers op de piste. Piloot John Fletcher riskeerde een beschieting maar hij werd prompt neergehaald. Hij werd begraven op het kerkhof van Middelkerke.  In maart 1942 beschoot de Belgische piloot Mike Bonnet, in dienst bij de RAF, de Messerschmitts, een loods en de benzinetank.

 

De geallieerde piloten gebruikten de open ruimte van het vliegveld om een noodlanding uit te voeren of om te landen met hun parachutes.  Op dinsdag 14 april 1942 werd een Engels vliegtuig neergehaald, de 4 parachutisten werden aangehouden te Raversijde. Op maandag 27 april 1942 werd een zware bommenwerper neergehaald door de Flak, een valschermspringer landde op het vliegveld en werd dadelijk door de Duitse overheid gevangen genomen.[273]  Op 27 april 1944  bombardeerden twintig B-17 bommenwerpers van de Amerikaanse luchtmacht om 20.15 uur het vliegveld en de versterkingen in de duinen.  Een meisje werd gewond en de enkele stallingen werden getroffen.  Dit was niet de enige schade, want het Kreigtagebuch van de 39ste Armee Kommandoo vermeldde: “Abwurf zahlreicher Bomben auf Stp. Tirpitz, Battr 6/204, 6 soldaten tot, 7 verwundet. Battr voll gefechtsklar. 100 Bomben auf Flugplatz Raversijde, Keine Schaden und Verluste.”[274]

 

De Luftwaffe was er niet in geslaagd haar plannen te realiseren. Het vliegveld heeft maar een kleine strategische rol gespeeld. De aanleg en het herstel ervan waren welgekomen kansen voor tewerkstelling van honderden arbeiders uit de streek.  Het vliegveld was echter een doelwit voor de geallieerde vliegers.  De aanwezigheid van een vliegveld op het grondgebied van Middelkerke betekende een extra gevaar voor de bevolking.

 

 

7.4 De Atlantische muur

 

Door haar ligging aan de kust kreeg Middelkerke een onverwachte militair strategische waarde.  In de eerste periode, kort na de Achttiendaagse Veldtocht, wilden de Duitsers hun veroverde en bezette gebieden stevig in handen houden en hun eigen soldaten en materiaal beschermen tegen de te verwachten luchtaanvallen van de vijand.  Kort daarna werd de kuststrook een onderdeel in de Slag om Engeland.  In dit perspectief werd de uitbouw van het vliegveld van Raversijde versneld. De haven van het nabijgelegen Oostende werd een verzamelplaats van allerlei vaartuigen.  We kunnen deze twee korte periodes omschrijven als de pré-Atlantische muur-fase waarin de nadruk lag op de zelfbescherming en het offensief tegen de Engelsen.

 

Na de landing bij Dieppe op 18 augustus 1942 besloot de Duitse overheid om haar kuststrook van Noorwegen tot Spanje te versterken met 15 000 bunkers omdat ze tot het besef gekomen was dat de lange kustlijn een van haar zwakke punten was.[275]  De Belgische kust behoorde daartoe, dus ook de Middelkerkse met een strook van 7,5 km lengte. De verdedigingswerken werden gekenmerkt door de snelle bouw van heel sterke betonconstructies tegen landing op het strand, tegen de tankaanval en tegen de luchtbombardementen.

 

De Duitsers verwachtten de inval aan de Noord-Franse kust. Daarom legden ze duizenden mijnen  in de Noordzee ten noorden van de Westdiepbank en de Kwintebank waar alle scheepvaart verboden werd.  De bedoeling was de landingstroepen uit te schakelen of te verzwakken nog vóór ze de kust bereikten. Deze optie veroorzaakte veel ellende en ongevallen bij de zeevissers en lag mede aan de bron van de bouw van mijnenvegers voor onze Belgische Marine kort na de oorlog. 

 

Op het grondgebied van Middelkerke werden tussen 1940 en 1945 op zeven plaatsen afweergeschut met of zonder bunker; antitank- en veldgeschut gebouwd.  Hun lokalisatie van west naar oost: Middelkerke Uitbreiding vanaf de Priorijlaan tot het Van Rysselbergplein, aan de wijk Krokodile, ten westen van de Yzerlaan, in het centrum van Middelkerke, aan de Sluisvaartstraat, in de duinen bekend onder de naam Domein Prins Karel en in de duinen van Raversijde tot aan de grens met Oostende.  Elk van deze verdedigingen omvatte een aantal bunkers, afweergeschut, kanonnen, loopgrachten, schuilplaatsen en munitiedepots.

 

De eerste schuilplaatsen, gebouwd vanaf 1940 tot 1942, werden opgetrokken in baksteen.  Na 1942 werd meer en meer beton gebruikt bij de bouw van de bunkers. Sommige bunkers werden helemaal bedekt met zand of aarde en daarna beplant met gras als camouflage.

 

Omdat de Duitse bezetters er sterk van overtuigd waren dat de aanval vanuit de Noordzee zou komen, werd de zee en de kustlijn extra verdedigd.  Nadat de landingsschepen door het mijnengebied op zee geraakten, moesten ze op het strand nog door een tweede mijnenveld, versterkt met prikkeldraad.  Aan ontelbare palen en paaltjes waren explosieven bevestigd.  Dikke boomstammen of ijzeren rails bemoeilijkten de aankomst en de doorbraak van manschappen en tanks op het strand.  De schuine helling van de zeedijk vormde een tweede antitanklijn.  Daarachter lag nog een overdekte antitankgracht.  Om de kilometer stond antitankgeschut.  Op de zeedijk stond een dikke muur, die eruit zag als het gelijkvloers van een gebouw. Alle straten die uitmondden op de Zeedijk waren afgesloten door nog een dikke muur.  In de lege villa's lagen mijnen of andere explosieven.  Een treffende synthese lezen we in ‘De Vijand te lijf’: " De ganse kust is versperd met prikkeldraad die voorzien is van toestelletjes die alarm maken wanneer ergens de draad wordt doorgekniptAlle villa's op de Zeedijk zijn ondermijnd.  Langs de hele lengte op de zeedijk zijn ondergrondse gangen gemetseld die met de villa's, met de gangen in de duinen alsook onderling met elkaar in verbinding staan.  Deze gangen zijn bijna iedere 50 meter voorzien van gemetste schietstanden voor mitraillette of lichte DCA.  Deze schietstanden zijn tot nu toe nog allemaal onbezet. De deuren en vensters langs de zeezijde der villa's zijn op het gelijkvloers toegemetst en de straten zijn dichtgemetseld met een muur van 2,5 à 3 meter hoog en 35 à 50 cm dik. Achter de muur bevindt zich dan nog pantserversperring en prikkeldraad. De straat aan de westzijde van de kursaal is niet dichtgemetseld." [276]

 

De bouw van de verschillende militaire installaties vroeg om veel arbeidskrachten zowel bij het ontwerp, de administratie als de praktische uitvoering.  Hoe meer werken uitgevoerd werden, hoe meer plaatselijke arbeiders werk vonden.  Vooral in de beginperiode waren Duitse onderdanen, in dienst van het leger, sterk in de meerderheid.  Aan de Belgische kust werden in juni 1940 een aantal bouwtroepen (Bautruppen) en Reich Arbeit Dienst-eenheden (RAD) ingezet om de havens opnieuw open te stellen voor militair verkeer en te voorzien van een eerste verdedigingsstelling.[277]  Deze eerste verdedigingsstellingen bestonden vooral uit lichte betonnen constructies en werden voor het grootste deel op dezelfde plaatsen gebouwd waar reeds in de Eerste Wereldoorlog kustverdediging aanwezig was.  In Middelkerke waren dat de versterkingen ten westen van de Yzerlaan en de talrijke schuilplaatsen, bunkers, geschutstellingen in het domein van Prins Karel te Raversijde.  Tussen de zomer van 1940 en het voorjaar van 1941 wilde het Duitse leger met zijn bouwtroepen de veroverde kustgebieden sterker verdedigen.  Oostende was de belangrijkste haven aan de Belgische kust en werd voor een gedeelte als uitvalbasis van de invasievloot tegen Engeland gebruikt.  In de nazomer 1940 bereidde de Luftwaffe zich voor op de luchtslag tegen Engeland.  Daarom wenste de Luftwaffe zo snel mogelijk een aantal vliegvelden aan de kust in orde brengen.  Koksijde en Oostende werden functioneel ingericht.  Tenslotte werd ten dienste van de landmacht in Middelkerke het bouwbataljon 577 ingezet.  Van de herfst 1940 tot het voorjaar 1941 waren aan de Belgische kust twaalf militaire bouwplaatsen met in totaal ongeveer 18.400 manschappen.  Het aantal werkers schommelde naargelang de tijd en de omvang der werken.  Heel wat arbeiders kwamen uit andere gemeenten.  Dat bleek uit de lijsten van de slachtoffers bij beschietingen of bombardementen.  Zowel voor de Duitse landmacht, luchtmacht of zeemacht moesten er bruggen, wegen, vliegvelden en ook bunkers gebouwd worden.

 

Een tweede bouwperiode startte in juni 1941.[278]  Er moesten prioritair bunkers gebouwd worden in de nabijheid van de militaire strategische plaatsen zoals havensteden en belangrijke invalswegen langs de kust. In een tweede fase moesten verschillende kustbatterijen ingeplant worden.  Vanaf oktober 1941 slokte het Duitse offensief tegen de Sovjetunie steeds meer troepen op.  De Duitse militaire overheid dacht vanaf nu niet meer in termen van kustbescherming maar in termen van kustverdediging.

 

De bouw van de versterkingen langs de West-Europese kusten viel onder de verantwoordelijkheid van verschillende militaire en paramilitaire instanties.  Voor het ontwerpen van de verschillende Ständige bunkertypes kwam de verantwoordelijkheid toe aan het onderdeel van de Festungspioniere.[279]  De bouw van de verdedigingsstellingen daarentegen kon naar gelang van het tijdstip van bouwen of van de bouwplaats onder de bevoegdheid vallen van de Festungspioniere, de Marinefestungspioniere of de Organisatie Todt. Op haar beurt werkte de Organisation Todt dan weer met plaatselijke burgerbouwfirma's.  Verder konden al deze verschillende legerstructuren buiten hun eigen arbeidskrachten ook over afdelingen van de Reich-Arbeitsdienst beschikken. Het vervoer van bouwmaterialen gebeurde grotendeels door het Nationalsozialistisches Kraftfahrerkorps (NSKK) dat ten dienste van de OrganisationTodt. werd gesteld.[280]

 

In juni 1943 werden de eerste O.T.-arbeiders weggetrokken voor herstellingen in Duitsland.  Uit bronnen van Service Marc inzake het organisatieschema van de NSKK vernamen we dat de Hauptcolonne II te Middelkerke 50 vrachtwagen met een tonnage tussen 1,5 en 4 ton telde.  Na 15 februari 1943 vertrokken de vrachtwagens.[281]  Volgens een Duits rapport uit het jaar 1943 bedroeg het aantal arbeiders dat werkte voor de verschillende O.T.-firma’s aan de Belgische kust nog amper 95 Duitse en Vlaamse arbeiders.[282].  De manschappen  werden tewerkgesteld door 5 bouwfirma's: Schneider & Schumacher , Weiser & Söhne, Macher & Co, Herecke-Schmidt en Dömer.

 

In augustus 1943 was aan de Belgische kust nog maar 60% van de beoogde betonnen bunkers gerealiseerd en 75 % van de kustverdedigingssector.  Op 3 november 1943 vaardigde Hitler zijn Führerweising nummer 51 uit.[283]  Daarin verbood hij uitdrukkelijk om het Westfront nog langer te verzwakken ten voordele van het Oostfront.  Hij gaf het bevel het westelijk front te versterken om de vijand geen kans te geven door de kustverdediging te breken.  Een eerste maatregel werd de aanstelling van Veldmaarschalk Gerd Von Rundstedt tot algemeen verantwoordelijke betreffende de bouw van kustversterkingen.  Vanaf 5 november werd hij bijgestaan door zijn collega Erwin Rommel die met zijn Heeresgruppe B verantwoordelijk was voor de inspectie van de kustversterkingen.  Tezelfdertijd opende men een nieuw bouwprogramma met als gevolg dat heel wat burgers opgeëist werden om te werken aan de nieuwe versterkingen.

 

Vanaf januari 1944 startte de bouw van strandversperringen en begonnen ook de overstromingsmaatregelen en ontruimingsbevelen. Volgens Alain Van Geeteruyen probeerden geallieerde commando's (Belgian Troops) een verkenningslanding uit te voeren te Middelkerke in de nacht van 20 op 21 januari 1944.[284]  Maar we konden geen andere bron ter bevestiging vinden.  Op 18 en 19 april 44 kwam Rommel voor de laatste maal op bezoek aan onze kust en beval de bouw van marine kustbatterijen aan de kursaal van Oostende, in de duinen van Raversijde en in Ramin in Lombardsijde.  Tegen april 1944 moest op bevel van Berlijn al het geschut gebunkerd zijn.  Maar men slaagde er niet in om langsheen de gehele Belgische kust op regelmatige afstanden bunkers te bouwen ter bescherming van het antitankgeschut.  Het totale luchtoverwicht van de Geallieerden maakte het gewoon onmogelijk om op tijd klaar te zijn. De periode werd verlengd tot 30 september 1944. Maar dan was het al te laat.

 

Door de Inlichtingsdiensten van het Geheim Leger, ZIP en Service Marc werden nauwkeurige kaarten opgemaakt met de precieze ligging van bunkers, van ondergrondse gangen, van het aantal en het vermogen van het afweergeschut, van de gebouwen en de personeelssterkte.  Een rapport van Service Marc van 17 april 1944 schetste en beschreef de Duitse bouwsels.[285]  We inventariseren van west naar oost.

 

In Middelkerke Uitbreiding vanaf de Priorijlaan tot het Van Rysselberghplein verbleef de infanterie in een veertigtal gebouwen, aangevuld met bezette privé huizen of villa's.  Er werden tevens vier betonnen schuilplaatsen gebouwd.  Op de zeedijk stond een antitankmuur en een antitankgracht; aangevuld met loopgrachten en prikkeldraad  Er stonden twee bunkers met kanonnen, munitiedepots en twee observatieposten.  Van de Service Marc kreeg deze stelling de codenaam Coburg.  Deze stelling omvatte de vier boven vermelde bunkers van het type 621 Gruppenunterstand.  Aan de rotondes op de zeedijk stonden nog eens vier antitankkanonnen.

 

Ten westen van de Logierlaan, tussen de Koninklijke Baan en de Duinenweg, was er een commandopost.  Er bevonden zich tevens drie bunkers van het type 502 Doppelgruppenunterstand.  In de akkers waren elf kleine schuilplaatsen voor soldaten.

 

Tussen de Koninklijke Baan en de Zeedijk stonden drie logementsgebouwtjes, vier bunkers, vier vlammenwerpers, twee Tobroeks en tien mitrailleursstellingen.  In totaal een dertigtal constructies.  Reeds in 1942 bouwden de Duitse soldaten hier zeven betonnen en bakstenen schietstanden die ze nadien bedekten met zand en camouflagenetten

 

Ten zuiden van de Koninklijke Baan en ten westen van de Yzerlaan stonden er nog oude stellingen uit de Eerste Wereldoorlog, maar deze werden die niet meer gebruikt.  Enkel een oude bunker aan het einde van de Johannastraat werd ingericht als observatiepost, met twee vlammenwerpers ter verdediging.

 

Nabij de Elisabethlaan (nu Theresiastraat) stonden vier kleine schuilplaatsen, tien kanonnen en vier vlammenwerpers.  Vanaf hier tot aan de oude watertoren was de zeedijk afgesloten.  De codenaam voor Service Marc was Castrop. Dit traject werd gedetailleerd beschreven in een ander rapport van de Service Marc.[286]

 

In het eigenlijke centrum van Middelkerke stonden ruim veertig militaire gebouwen waarvan de helft in beton.  In de sterke bunker, meer dan 250 m² groot, rechtover het Eymar-instituut, waren 13 lokalen voor verschillende diensten.  De 100 soldaten logeerden in het Eymar-instituut.  Het gebouw was afgezet met prikkeldraad en loopgrachten.

 

De Duitse militairen logeerden op verschillende plaatsen. In hotel "Mon Plaisir" op Krokodile verbleven 40 man.  In de Theresiastraat, nabij de kapel 30 man.  Op de hoek van Yzerlaan en Lisbloemlaan 10 man.  In Eymar 100 man. Op de hoek van Duinenweg en Yzerlaan, nu home Pierre Julien, 50 man.  In de Van Cailliestraat 100 man en in de Parijsstraat 50 man.  In dezelfde straat op de hoek met de Koninginnelaan verbleven 60 militairen.  In de Normandlaan verbleef de Ortkommandant.  In zijn nabijheid,op de hoek van de Lisbloemlaan verbleven nog 10 officieren en wat verder 30 militairen.  In de Van Hinsberghstraat 40 man en nog eens 100 man.  Tenslotte logeerden in de barakken aan batterij Bernaert 80 man. 

 

Aan de hand van een detailplan lokaliseren we de belangrijkste militaire bouwwerken.[287]  Betonnen bunkers met afweergeschut waren te vinden in de Roger de Grimberghstraat, De Smet de Nayerlaan, de Verhaeghe/Baelestraat en Theresiastraat.  Er waren betonnen schuilbunkers gebouwd in de De Smet de Nayerlaan, op de zeedijk, in de Verhaeghe/Baeldestraat (2 stuks),  in de Normandlaan, in de Van Cailliestraat, in de Parijsstraat,in de Koninginnelaan, tussen Bergen- en Ponchonlaan.  Er bevonden zich een viertal kleine munitiedepots in de Theresiastraat.

 

Nabij het casino bevond zich een observatiebunker met afstandsmeter. Links en rechts op de hoeken van de uitsprong van het casino stonden twee bunkers van 400 m² groot. Beide waren uitgerust met een veldkanon.  Daarachter bevonden er zich twee bunkers met munitie.  Nog daarachter opnieuw een munitieopslagplaats voorzien van schietgaten in de muren.  Aan de noordkant van de tennisput was er links een radiozendstation en rechts nog een munitiedepot.  De commandopost was in de kelders van het casino.  Alle versterkingen waren met elkaar verbonden door loopgrachten of ondergrondse gangen. Het personeel was ingekwartierd in " Hotel de la Plage" in de Van Cailliestraat.

 

Aan de oostkant van Middelkerke stond een rij ijzeren rails ingeplant in de Koninklijke Baan, met een antitankkanon in de buurt.  Nog meer oostwaarts, ter hoogte van de wegsplitsing stond een luchtafweerkanon.  De helling naar het strand ter hoogte van de Kerkstraat en van de Van Cailliestraat waren eveneens afgezet met ijzeren rails, met een gecamoufleerde valkuil tegen tanks en met afweergeschut.  Aan de westkant van het centrum, ter hoogte van de Ponchonlaan versperden, loodrecht op de kust, Friese ruiters en Cointet prikkeldraadversperringen alle verkeer.  De antitankmuur op de dijk, wellicht gebouwd in 1943, was aan de basis 2 meter dik en bijna 3 meter hoog. De zeekant was geschilderd, gelijkend op de huisgevels die erachter stonden.  De enige onderbreking was ter hoogte van het casino. Het casino leek wel een versterkte burcht.  Een tweede muur van 2 meter hoog en dik sloot de straten af die uitgaven op de zeedijk.

 

Het meest oostelijk gedeelte, Raversijde, was een belangrijke artilleriestelling met zware kanonnen.  In deze meer dan 2 kilometer lange stelling werden drie delen onderscheiden: Bielefeld, Bensberg en Saltwezel Neu.[288]  Op het einde van de oorlog telde dit terrein meer dan tweehonderd bouwwerken, waarvan een vijftigtal in beton. Alleen al op het koninklijk domein stonden 76 bouwsels.  Ze omvatten de commandopost en tientallen ondergegraven bunkers, soms met muren van twee meter dik.

 

In het achterland ten zuiden van Middelkerke, grenzend aan Westende, Slijpe, Wilskerke, en Leffinge werden de akkers en de weiden veranderd in grote velden met ofwel Rommelasperges of Friese ruiters tegen een eventuele landing van de Geallieerde troepen.  Burgerarbeiders plaatsten duizenden palen , meestal dennenstammen, een meter diep in de grond en tot 4 meter hoog op een afstand van 10 meter van elkaar. De top eindigde op een punt als afschrikking voor de parachutisten.

 

Deze stellingen vormden een uitgelezen doelwit voor de geallieerde bommenwerpers.  Er waren geregeld prikacties, maar af en toe werden er echte bombardementen uitgevoerd op de bunkers en batterijen.  Het eerste groot bombardement vond plaats op 4 augustus 1944: " Missie nr 516 van de 8ste Amerikaanse luchtvloot, doel Coastal Battery Middelkerke. Bedoelde batterij was de Heeres Küsten Batterie 3/823 bestaande uit 6 Franse kanonnen van 155 mm.  Elf viermotorige B24 bommenwerpers van de 2de Bombdivisie bestookten de batterij tussen de watertoren en het domein van Prins Karel. Tien arbeiders, die werkzaam waren in de duinen, werden gedood in de omgeving van de watertoren, waaronder de Middelkerkenaars Leon Goes, Oscar Blondeel, Robert Labyt, Isidoor Ryckewaert en Henri Niclaeys, verder nog André Mollet uit Diksmuide, Camile Maes uit Oostende. Er waren onder de arbeiders ook nog zwaargewonden. Op dezelfde dag werd eveneens door de Amerikaanse luchtmacht een aanval gepland met 22 B17 bommenwerpers op de " Ostend Coastal Defense " door de 447de Bomb Group van de 3de Bombdivisie, deze opdracht werd geannuleerd.”[289]

 

De Passieve Luchtbescherming werd opgeroepen om de gewonden te verzorgen:  "Om 15.00 uur groot aantal bommen afgeworpen in het gebied rondom de watertoren. Onmiddellijk ter verkenning geweest, de PLB-agenten zijn onmiddellijk opgekomen met brandweerwagen en berries ter plaatse geweest en de zwaar gekwetsten naar de kliniek van het H.Hart te Oostende overgebracht, - Acht slachtoffers respectievelijk naar hun woning, lijkhuis of arsenaal overgebracht ; lichte gekwetsten verzorgd in de Sanitaire Post. Drie woonhuizen totaal vernield; zeer aanzienlijke schade aan de daken van veel woonhuizen en een zeer groot aantal ruiten verbrijzeld. In de zaal van St-Willibrordus kring : 2 dubbel deuren opengerukt en een kossijn (vensterraam) uitgerukt door de luchtdruk, een ruit gebroken voorgevel trapzaal.[290]

 

Om zichzelf te beschermen bouwden de Duitsers de Atlantische Muur.  De bouw van de militaire infrastructuur zorgde voor heel wat welkome werkgelegenheid in de kuststreek.  Er waren echter heel wat nadelen aan de stellingen verbonden.  De talrijke batterijen brachten een grote bezettingsmacht met zich mee.  Door de talrijke militairen in de gemeente werd de vrijheid van de Middelkerkenaars danig beknot.  Daarenboven werden de stellingen onderhevig aan aanvallen.  Hierbij vielen soms burgerslachtoffers en was er materiële schade aan woningen en aan burgerlijke infrastructuur.  De vliegtuigen door het afweergeschut neergehaald, zorgden eveneens voor schade.

 

 

7.5 Neergestorte vliegtuigen[291]

 

Zoals bleek uit het onderdeel ‘De Atlantische muur’ werd de kuststrook uitgerust met talrijk geschut.  Daartussen bevonden er zich veel luchtafweerkanonnen.  Zij bedreigden de overvliegende bommenwerpers.  Het was dan ook slechts een kwestie van tijd voor het eerste vliegtuig neergehaald werd.  Er stortten ook vliegtuigen neer op Middelkerke wegens motorpech of averij.

 

Een dag na overgave van België raakte een Frans vliegtuig in moeilijkheden.  Het stortte in zee voor de kust van Middelkerke.  Het kon niet uitgemaakt worden wanneer de lijken van de bemanning aanspoelden.

 

Op 8 februari 1942 raakte de piloot van een Engelse Spitfire, Fletcher John Dennis, slaags met een Duits jachtvliegtuig.  Het luchtduel werd verloren door de Engelse piloot.  Zijn vliegtuig stortte neer op het vliegveld van Raversijde.  De 23-jarige Engelse luitenant van het 91ste squadron werd begraven op het kerkhof van Middelkerke.

 

Op 29 juli 1942 slaagde het Duitse afweergeschut er in het eerste vliegtuig te vatten.  Een Engels vliegtuig werd getroffen recht voor het casino.  Het stortte neer in zee.  Volgens de standaardprocedure stuurden de Duitsers een bootje de zee op om te zoeken naar overlevenden.  Tevergeefs.

 

Op 22 september 1942 signaleerde de Passieve Luchtbescherming een brandende Boston bommenwerper.  Het Engelse vliegtuig stortte neer tegenover het slachthuis van Hosten.  Hierbij raakte het huis van Cornelis licht beschadigd.  De bemanning van het vliegtuig had minder geluk.  Drie van hen werden begraven te Middelkerke.

 

De Duitse Flak vuurde op 1 april 1943 op een vliegtuig.  Het vliegtuig werd geraakt en stortte neer in de wei van Coppin.  Nadere bepalingen, zoals type of bemanning werden niet bekend gemaakt aan de Luchtbescherming.

 

Een volgend slachtoffer volgde op 21 februari 1944.  Toen stortte een Engelse bommenwerper neer op de zeedijk ter hoogte van pension Suzanne, op de wijk Raversijde.

 

Op 1 mei 1944 stortte een Amerikaans vliegtuig neer op het vliegplein van Raversijde.

 

Het laatste vliegtuig dat Middelkerke uitkoos als plaats om een noodlanding te maken, stortte neer op 14 februari 1945.  Toen was de oorlog voor de Middelkerkenaars al zo’n 6 maanden achter de rug.

 

 

7.6 Bombardementen [292]

 

Bij de aanvang van de oorlog waren het de aanvallende Duitsers die schade en slachtoffers veroorzaakten.  Later was het de beurt aan de geallieerden die bombardeerden op de genestelde bezetter.  De militaire stellingen zoals de afweerkanonnen en het vliegveld, werden doelbewust aangevallen.  Toen waren de Duitse soldaten het mikpunt.  Het aantal gesneuvelde militairen en hun namen werden niet bekend gemaakt.  Er waren ook onbedoelde bombardementen.  Bij motorpech of bij doeltreffende beschieting van de Duitsers vielen er ook bommen en granaten.  De bemanningsleden van de vliegtuigen lieten de bommen los voor ze neerstortten of uit het vliegtuig sprongen.  Bij dergelijke bombardementen waren er hoofdzakelijk burgerlijke slachtoffers.

 

Tijdens de Achttiendaagse Veldtocht werd de spits afgebeten door zes springbommen van Duitse makelij op de steenbakkerij van Van Walleghem.  Dit gebeurde op 27 mei 1940 en er vielen geen slachtoffers.  Het bombardement duurde voort: 7 springbommen ontploften in de Hendrik Prootstraat en nabij de Rijkswachtkazerne.  De huizen van Richard en Victor Vansteenkiste waren totaal vernield.  Er viel één dode, de dochter van Victor.  Er waren ook 14 gekwetsten.  Daarna vielen nog vijf bommen nabij het gesticht Eymar.  Hier vielen 38 gekwetsten.  Er verbleven op dat moment nog heel wat Belgische vluchtelingen in die gebouwen.  Een brandbom veroorzaakte geen bijzondere schade toen hij ontplofte op de Normandlaan 53.  Nabij het terrein van de Maritieme Radiozender veroorzaakte een springbom schade aan de laan, die nu Verhaeghelaan heet.

 

Op de dag van de overgave op 28 mei 1940 kreeg Middelkerke nog eens een lading explosieven te verwerken: 6 springbommen ontploften in de weide van Henri Mortier.  Er waren geen slachtoffers en was geen schade te betreuren.  Vervolgens vielen 6 springbommen op de wijk Krokodile en de Cyriel De Grootelaan.  Hun explosies zorgden voor twee doden en verscheidene gekwetsten.  Een bom op het hotel Melrose maakte 4 dodelijke slachtoffers en 14 gekwetsten.  Het waren wederom geen Middelkerkenaars maar vluchtelingen.  Hotel de la Plage kreeg na een bombardement 26 gekwetsten.  Bommen in de Yzerlaan doodden veertien paarden.  Er vielen nog bommen in de Watervlietdam en op het hotel Bellevue.  Daar veroorzaakten ze enkel stoffelijke schade.  Op 31 mei 1940 werden 16 lijken uit het hotel Midland weggehaald.  Na het bombardement op een Oostendse kliniek werden ze als gekwetsten naar Middelkerke gebracht, waar ze overleden.  Op 1 juni vond men het lijk van een Franse soldaat in de wijk Krokodile en van juffrouw Ryon in Raversijde.  De volgende dagen en maanden was het rustiger: de Duitsers bombardeerden niet meer.

 

Vanaf 1941 waren het de Engelse en de Geallieerde troepen die hun bommen losten.  Op 2 februari 1941 veroorzaakten vier springbommen twee doden en vier gekwetsten op het vliegveld.  Het waren twee Middelkerkse arbeiders, Michel Deputter en Cyriel Pyra.  Een gekwetste, Gustaaf Boydens, stierf op 24 februari.

 

Op 26 april werd het domein van Prins Karel het mikpunt.  Ook de Koussestraat op de wijk Raversijde kreeg er van langs.  Op de laatste dag van  april werden 5 springbommen en 20 brandbommen gedropt op het vliegveld en home American.  Op 2 en 3 juli vond men blindgangers in de Molenstraat bij huis Decoster en in de Onderwijsstraat 18.  Op 28 juli 1941 explodeerden zes brisantbommen op het schietplein en nog eens 12 brandbommen op dezelfde wijk rond de hoeve Devolder.  Zes bommen ontploften in de Leffingestraat.  Dit waren missers, want ze hadden het vliegveld tot doel.  Op deze wijk woonden gelukkig niet veel mensen want op 18 augustus vielen alweer zes springbommen om de ingegraven Duitsers te bestoken.  Op 3 september misten 25 bommen het vliegveld en kwamen wederom terecht op de Leffingestraat.  Het duurde tot 4 november voor er weer bommen vielen te Middelkerke.  Ditmaal aan de tramhalte.  Drie dagen later kwamen 16 bommen terecht in de velden en de weiden van de landbouwers Devolder, Stubbe en Ghyselbrecht.

 

In 1942 duurde het tot 1 april alvorens een slachtoffer viel.  Louis Missiaen werd gedood en Lucien Titeca gekwetst.  Op 29 april, rond middernacht, werden 12 springbommen gelost bij Pieter Vanhove en Leopold Levecque met materiële schade als gevolg.  Diezelfde nacht ontstond brand op het vliegveld.  De stapelplaats bij Cornelis brandde uit.  Op 4 mei kon de Passieve Luchtbescherming weer 6 springbommen bijschrijven in haar dagboek.  Home Sinte Suzanne had materiële schade.  Na 2 bommen op het huis van Cyriel Rossel in de Miami wijk, volgde een beschieting van de gemeenteschool en enkele huizen in de buurt.

 

In 1943 brandde het casino uit op 13 maart.  Op 3 maart vielen 6 bommen in de buurt van Philippe Boydens.  Op 8 augustus werd een brandbus afgeworpen op het gesticht Pierre Julien nabij de Yzerlaan.  Op de avond van 15 augustus werden benzinetanks afgeworpen die terechtkwamen op de hoeve van Camile Vergauw.  De volgende dag kreeg het vliegveld weer de volle laag.  Drie zware bommen beschadigden de infrastructuur.  Dit waren de laatste bommen die in 1943 op Middelkerke werden gedropt.  Het was een rustig jaar wat bombardementen betrof.

 

In 1944 werden de eerste bommen geworpen op 17 februari.  De boerderij van Leopold Dewulf kreeg enkele fosforflessen op zijn velden.  Op 18 maart werden er 300 brandbommen geworpen aan de Westendelaan.  Er was uiteraard veel stoffelijke schade, maar er stond niet vermeld bij wie.  Op 12 april kwamen 8 zware bommen terecht op het vliegveld.  Bij Verijser viel er een dood paard en aanzienlijke stoffelijke schade te betreuren.  Ook de hoeve van D'Hondt moest eraan geloven.  Op 14, 23 en 26 april werd de startbaan van het vliegveld kapot gebombardeerd.  De volgende dag was het weer raak: vanaf de zee tot anderhalve km landinwaarts werden over een breedte van 600 meter 450 bommen gegooid. De hoeves van Vergauwe en Cornelis maakten bange tijden mee: 3 burgers en 10 Duitse soldaten werden gekwetst.  Een paard en 9 koeien vonden de dood. De gekwetste burgers waren Agnes Vergauwe en Arthur Ameloot. Henri Ameloot stierf ter plaatse.  Bij Camile Vergauwe kwamen op 2 mei twee blindgangers in zijn weide terecht.  Twee dagen later vielen drie benzinetanks nabij de hoeve van Henri Devolder.  Op 4 augustus was er de grote beschieting van batterij Bernaert.  Een vijftigtal brisantbommen viel op de bewuste batterij.

 

De landmijnen in de villa's aan de Zeedijk, in de duinen en op de velden eisten hun slachtoffers vanaf eind 1942. Ook de zeemijnen op het strand eisten een tol.  Op 21 november 1942 ontplofte de eerste gestrande zeemijn ter hoogte van de watertoren.  Op 30 november ontstond brand als gevolg van een mijnontploffing in hotel Excelsior.  De mijnexplosie werd veroorzaakt door het binnendringen van chauffeurs van de Organisatie Todt.

 

1943 begon slecht want reeds op 4 januari ontploften mijnen in de villa’s met als adres Zeedijk 177,178 en 179.  Francis Muylle was het enige te betreuren slachtoffer. Reeds op 12 januari volgde alweer een ontploffing op de Zeedijk.  Ditmaal waren er drie gekwetsten: Georges Casier uit Wervik, Leon Burcke uit Oostende en de derde persoon wiens naam niet werd vermeld.  Slechts tien dagen later, op 22 januari werd Middelkerke weer opgeschrikt door een luide knal.  Een ontploffing in villa Marie Madeleine op de Zeedijk was de oorzaak.  De reeks gaat verder.  Op 7 april waren er ontploffingen in drie villa's aan de kapel.  Levant, Bristol en Lunapark waren de namen van de bewuste villa’s.  De volgende dag werden volgende villa’s vernield door exploderende mijnen: Belvedère, Nos Bambins, huis Peelaert, Ketty, Dauphins en Les deux soeurs.  Op 9 juni ontstond brand in villa Midland.  De oorzaak van de brand werd niet opgetekend in het dagboek.  Op 21 december werd het jaar afgesloten met een mijnontploffing in de villa op de hoek Zeedijk en Houyouxstraat.

 

De ontploffingen in 1944 begonnen op 18 januari in villa Paul Marie.  Het slachtoffer was Engelbertus Dewulf. 26 januari was er een ontploffing met brand in villa Nora en drie aanpalende villa's.  Op 19 maart was villa Gilbert aan de beurt.  Achiel Alloo uit Oostende was het ongelukkige slachtoffer.  De plaatselijke inwoners hadden nu hun lesje wel geleerd.  Ze bleven weg uit de villa's.

 

 

7.7 De Passieve Luchtbescherming

 

De Passieve Luchtbescherming bestond in Middelkerke al van voor de oorlog.  In een brief van de gemeente werden alle leden opgeroepen om op 26 april 1938 een oefening te houden met betrekking tot de bescherming tegen luchtaanvallen.[293]  Er waren ook al maatregelen afgevaardigd inzake het doen en laten van de bevolking.  De bevolking werd in september 39 opgeroepen de voorschriften van de luchtverdediging na te leven.  Vooral de verduistering liet  fel te wensen over.[294]

 

Tijdens of na de veldtocht moet de Plaatselijke Luchtbescherming zijn afgeschaft, want in december 1940 kreeg de burgemeester een brief van de gemeentegroepsleider dat de werving van kandidaten voor de heroprichting van de Plaatselijke Luchtbescherming geen succes had.[295]  De vrijwilligers die zich aangeboden hadden, waren ongeschikt bevonden.  Een tweede oproep bracht ook niks op.  De burgemeester stelde voor om tot opeising van vrijwilligers over te gaan, maar groepsleider Ignace Muyle verwachtte daar maar weinig heil van.

 

De gemeente slaagde er toch in een nieuwe PLB samen te stellen.  In 1941 bestond deze uit 70 leden waaronder de twee dokters van de gemeente.  Er stonden ook 14 verpleegsters paraat.[296]  Deze ploeg werd echter bedreigd van hogerhand.

 

In 1942 dreigde de Oberfeldkommandant de bestaande Luchtbescherming af te schaffen en een nieuwe op te richten.  Burgemeester Beheyt reageerde fel.  Hij schreef naar de Oberfeldkommandant die zich in Gent bevond, dat door de oprichting van een nieuwe Luchtbescherming meer dan twee jaar expertise en ervaring zouden verloren gaan.[297] Hij voegde er tevens aan toe dat de nieuwe Luchtbescherming pas in maart 1943 zou opgericht worden, terwijl de bestaande al in december 1942 moest worden ontbonden.  Hierdoor ontstond een vacuüm van drie maanden waarin er geen Luchtbescherming functioneerde.  De burgemeester kon dit niet toelaten aangezien Middelkerke door haar twee batterijen geschut en het vliegveld vaak aangevallen werd door vliegtuigen.  Hij deed hierbij een beroep op de orders van de Kreiskommandant in Brugge.  Deze laatste stelde dat de PLB tiptop in orde moest zijn en ten allen tijde moest kunnen worden ingezet.  Het was de Kreiskommandant die bemiddelde in de kwestie over de afschaffing van de Luchtbescherming.  Hij kon de Oberfeldkommandant overtuigen om de bestaande PLB verder te laten werken.

 

De PLB bleef in haar oorspronkelijke samenstelling verder werken.  Aan het hoofd van de Luchtbescherming stond notaris Ignace Muyle.  Naast Middelkerke was hij ook nog gemeentegroepsleider van Westende, Lombardsijde, Wilskerke Leffinge en Mannekesvere.[298]  In Middelkerke werd de PLB opgesplitst in twee delen.  Aan het hoofd van deze delen stond een groepschef.  De groepschef voor het deel Middelkerke was onderwijzer en brandweercommandant Jan Cools.  De groepschef voor de wijk Raversijde was Oscar Callemin.  Onder de 70 leden waren er 18 bestendige leden.[299]  Dit waren personen die beroepsmatig aangesloten waren bij de Passieve Luchtbescherming.  De andere leden waren vrijwilligers.  De bestendige leden bevonden zich steeds in het centrum van Middelkerke.  Als het alarm klonk, waren zij spoedig op de verzamelplaats en konden ze direct uitrukken.  De vrijwilligers woonden verspreid over het grondgebied van Middelkerke.  Als ze niet van wacht waren duurde het een tijd voor ze de verzamelplaats bereikten.

 

De bewaking van de Luchtbescherming was 24 op 24.  De leden werden ingedeeld in ploegen van vier die elk een wacht voor hun rekening namen.  De wachten duurden telkens 8 uur: van 10 uur tot 18 uur, van 18 uur tot 2 uur en van 2 uur tot 10 uur.  De leden verzamelden in een lokaal van het gemeentehuis.[300]  Het torentje op het dak van het gemeentehuis, deed dienst als uitkijkpost.  Op die manier konden ze zien waar de bommen vielen of waar het precies brandde.

 

De taken van de Luchtbescherming waren divers.  Ze controleerden of de verduistering en de avondklok wel nageleefd werden.  Ze hadden ook de ondankbare taak om aangespoelde lijken van het strand weg te halen.  Dit gebeurde vrij geregeld.  Na de inscheping van de Engelse soldaten in Duinkerke in 40 spoelden 18 lijken van Engelse soldaten aan.  Na de landing in Dieppe waren dat er 6.  Regelmatig spoelden ook lijken aan van bemanningen van neergestorte vliegtuigen in zee of van gezonken schepen.  De Luchtbescherming had de taak de lijken te identificeren, zo goed en kwaad als het kon.  Tenslotte namen ze ook de taken van de in Middelkerke onbestaande Boerenwacht op zich door de velden te patrouilleren.

 

De lichtdemping en verduistering werd in het begin van de oorlog goed nageleefd.  Er drong vanuit de huizen geen licht naar buiten.  De lichten van straatlampen, fietsen en auto’s werden afgeschermd.  In de loop van de bezetting verslapte de aandacht.  In december 1943 kreeg de het gemeentebestuur een boze brief van de Kreiskommandant dat de lichtafscherming fel aan de wensen over liet.  Acht dagen later werd de bevolking ingelicht dat de verduistering beter moest of dat er anders strenge straffen zouden volgen.  Bij overtreding werd de elektriciteit voor een week afgesloten.[301]

 

De uitrusting van de Luchtbescherming liet te wensen over.  Tijdens de inspectie van brandweerinspecteur Lombaerts kwam aan het licht dat de plaatselijke Luchtbescherming niet over brandweerslangen beschikte.[302]  Bij eventuele brand kon ze bijgevolg niet blussen.  Uit het archiefonderzoek viel niet uit te maken of dit euvel verholpen werd.  De Burgerlijke Wacht beschikte wel over 25 fietsen om patrouilles mee uit te voeren.[303]  Deze fietsen waren voor een deel eigendom van de leden en voor een deel opgeëist bij de plaatselijke bevolking.

 

De Passieve Luchtbescherming stond met haar patrouilles en interventies in voor de veiligheid van de burgers.  Een andere manier om de veiligheid op te voeren, was de aanleg van schuilplaatsen.  Aan het begin van de oorlog liet veiligheid te wensen over.  In september 1941 stortten de schuilplaatsen van de twee basisscholen te Middelkerke in.[304]  Het provinciebestuur tikte de gemeente op de vingers omdat er te weinig schuilplaatsen waren in Middelkerke.[305]  Die er wel waren, bleken daarbij soms in slechte staat te zijn.

 

Middelkerke wou dit tekort rechtzetten en begon snel met de bouw van enkele schuilplaatsen.  Er werden twee schuilplaatsen bijgebouwd in de wijk Raversijde en de schuilplaatsen in de scholen werden hersteld.  Op het einde van 1942 waren er in Middelkerke voldoende schuilplaatsen.[306]  Er waren schuilplaatsen bij het gemeentehuis, de gemeenteschool en de vrije school.  Drie bevonden zich bij de watertoren, één bij Delameilleure, één in de Cassellaan en één in Walraversijde.  Aan het Lusthof Prins Karel waren twee schuilplaatsen ingericht.  In Raversijde waren er twee waarvan één in de school.  Tenslotte bevonden zich er nog in de Leffingestraat, de Hendrik Prootstraat en in de Dronkenput.  Er werd zelfs nog één bijgebouwd toen de landing in Normandië al achter de rug was.[307]

 

 

7.8 Besluit

 

Zoals alle Belgen werden de Middelkerkenaars dagelijks geconfronteerd met de aanwezigheid van de Duitse militairen.  In tegenstelling tot vele andere gemeenten werden de Duitsers te Middelkerke niet ingekwartierd bij de inwoners, maar in leegstaande villa’s en hotels.  De aanwezigheid van de militairen beperkte de inwoners hun vrijheid.  Middelkerke lag in het Spergebied.  Binnen dit gebied golden strenge regels.  Zo werd de bewegingsvrijheid aanzienlijk beperkt.

 

In Middelkerke was er een vliegplein en aan de kustlijn werden in het kader van de uitbouw van de Atlantische muur talrijke versterkingen en batterijen aangelegd.  Het vliegplein en de uitbouw van de Atlantische muur hadden talrijke arbeiders nodig.  De plaatselijke arbeiders hebben gebruik kunnen maken van deze werkgelegenheid.

 

De vele militaire installaties brachten echter heel wat Duitse militairen naar Middelkerke.  Per vijf inwoners was er één militair.  Hierdoor werd de vrijheid van de Middelkerkenaars fel beperkt.  De inwoners waren steeds op hun hoede. Het vliegveld, de militaire stellingen en de Duitse strijdkrachten waren uitgelezen doelwitten voor de geallieerde vliegers.  De gemeente werd dan ook vaak gebombardeerd.  De bommen zorgden voor de vernieling van de Duitse stellingen, maar troffen de burgerlijke gebouwen.  De mijnen in de villa’s en op de velden eisten ook slachtoffers.  Af en toe stortte er een vliegtuig neer op de gemeente.

 

Om de zaken onder controle te houden en om in geval van brand of andere nood tussen te komen, was er de Passieve Luchtbescherming.  In Middelkerke was die goed uitgebouwd met veel leden en permanente bewaking.

 

De zee schonk Middelkerke voedsel in de vorm van haring en andere vis.  De zee eiste echter ook haar tol.  Het spergebied beperkte de vrijheid.  De militaire versterkingen langs de kustlijn brachten een hoge militaire aanwezigheid en veel bombardementen met zich mee.  Middelkerke had door haar ligging aan de kust een strategische waarde gekregen.  De inwoners moesten hiervoor de prijs betalen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[252] PAWV.  Archief 1941, gemeentezaken, Rep. Z, pak 118A, brief van de gemeente Middelkerke aan de gouverneur.  17-11-41.

[253] PAWV.  Archief 1941, gemeentezaken, Rep. Z, pak 118A, brief van Joris Vansteenland aan de gouverneur.  6-11-41.

[254] PAWV.  Archief 1941, gemeentezaken, Rep. Z, pak 118A, brief van Jules De Cuman aan de gouverneur, 19-11-41.

[255] MEYERS Wim en SELLESLAGH Frans.  De Vijand te lijf: de Belgen in het verzet.  Antwerpen, Helios, 1984, pp. 34-35.

[256] GAM.  V briefwisseling, doos 102: briefwisseling 1943, brief van de burgemeester aan de arrondissementscommissaris.  11-6-43.

[257] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2.  Het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke, J.M.P.-Trends, 1998, p. 134.

[258] PAWV.  Archief 1944, gemeentezaken, rubriek 53, Rep E, pak 42, nr. 740: bepalingen in verband met het spergebied, brief van gouverneur aan betrokken burgemeesters.  4-12-40.

[259] PAWV.  Archief 1944, gemeentezaken, rubriek 53, Rep E, pak 42, nr. 740: bepalingen in verband met het spergebied, brief van gouverneur aan betrokken burgemeesters.  4-12-40.

[260] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2.  Het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke, J.M.P.-Trends, 1998, p. 134.

[261] PAWV.  Archief 1944, gemeentezaken, rubriek 53, Rep E, pak 42, nr. 740: bepalingen in verband met het spergebied, brief van gouverneur aan betrokken burgemeesters.  14-3-41.

[262] PAWV.  Archief 1944, gemeentezaken, rubriek 53, Rep E, pak 42, nr. 740: bepalingen in verband met het spergebied, brief van gouverneur aan betrokken burgemeesters.  27-3-44.

[263]  Provincie West-Vlaanderen.  Goed garen gesponnen? Industrialisatie  in West-Vlaanderen.  Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1998, p. 32.

[264] GAM.  II Besluitvorming, notulen van de gemeenteraad: 1936-1940, zitting van 1-7-38.

[265] GAM.  II Besluitvorming, notulen van de gemeenteraad: 1936-1940, zitting van 20-9-38.

[266] PYLYSER Camiel.  Zij en Ik.  S.l., Camiel Pylyser, 1977, p. 239.

[267] BARRA Jean-Marie,  Het verstoorde dorp, Leffinge1939-1946. p 152.

[268] PYLYSER Camiel.  Zij en Ik.  S.l., Camiel Pylyser, 1977, p. 240.

[269] WATTEEUW Pierre.  Les pertes de la chasse allemande de jour en jour en Belgique 1940-1945, De Krijger, 2000

[270] ASSELOOS André.  Oostende onder de nazi's 1940-1944.  Oostende, Asseloos.  1992-1994.  4 delen.  ongenummerde bladzijden.

[271] GAM.  V Briefwisseling, doos 103: briefwisseling 1944, brief van Inghelram aan de bevelhebber van het vliegveld.  13-3-44.

[272] Privé-verzameling van Ronny Van Troostenberghe.  Verslagboek van de Passieve Luchtbescherming.

[273] Privé-verzameling van Ronny Van Troostenberghe.  Verslagboek van de Passieve Luchtbescherming.

[274] ASSELOOS André.  Oostende onder de nazi's 1940-1944.  Oostende, Asseloos.  1992-1994.  4 delen.  ongenummerde bladzijden.

[275] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 94.

[276] MEYERS Wim en SELLESLAGH Frans.  De Vijand te lijf: de Belgen in het verzet.  Antwerpen, Helios, 1984, p. 34.

[277] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 44.

[278] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 46.

[279] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 49.

[280] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 44.

[281] VAN GEETERUYVEN Alain. De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 63.

[282] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, pp. 90-91.

[283] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 36.

[284] VAN GEETERUYVEN Alain.  De Atlantische Muur.  Deel 1: de bouwheren. Erpe, De Krijger, 2000, p. 95.

[285] FRANCART P.  La côte Belge. 1940/44.  Le Mur de l’Atlantique.  S.l., Groupe d’Etude pour l’histoire des Fortifications Militaires, s.d., pp. 260-265.

[286] FRANCART P.  La côte Belge. 1940/44.  Le Mur de l’Atlantique.  S.l., Groupe d’Etude pour l’histoire des Fortifications Militaires, s.d., p. 266.

[287] FRANCART P.  La côte Belge. 1940/44.  Le Mur de l’Atlantique.  S.l., Groupe d’Etude pour l’histoire des Fortifications Militaires, s.d., p. 268.

[288] Jacobs M., Raversijde 1940-1945, De Atlantikwal, Saltwezel Neu, Tirpisch,  Brugge, Provinciebestuur, 1995.

[289] ASSELOOS André.  Oostende onder de nazi's 1940-1944.  Oostende, Asseloos.  1992-1994.  deel 3.  ongenummerde bladzijden.

[290] Privé-verzameling van Ronny Van Troostenberghe.  Verslagboek van de Passieve Luchtbescherming.  4-8-44.

[291] COOLS Jan.  Onheilen te Middelkerke tijdens WOII in Graningate. II, 1981, 8, pp. 139-144.

[292] COOLS Jan.  Onheilen te Middelkerke tijdens WOII in Graningate. II, 1981, 8, pp. 139-144.

[293] GAM.  V briefwisseling, doos 93: briefwisseling 1938, brief van burgemeester aan PLB.  25-4-38.

[294] GAM.  V Briefwisseling, doos 97: briefwisseling 1939, bericht aan de bevolking.  11-9-39.

[295] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van Muyle aan de burgemeester.  7-12-40.

[296] GAM.  V Briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1940, brief van burgemeester aan provinciaal commando.  28-8-41.

[297] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van burgemeester aan Oberfeldkommandant.  12-12-42.

[298] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van Burgemeester aan Standortkommandant.  30-9-41.

[299] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van burgemeester aan Oberfeldkommandant.  12-12-42.

[300] Interview met Roger Ester.  6-3-02.

[301] GAM.  V briefwisseling, doos 102: briefwisseling 1943, bericht aan bevolking.  31-12-43.

[302] GAM.  V briefwisseling, doos 99: briefwisseling 1940, brief van H. Lombaerts aan het gemeentebestuur.  9-7-40.

[303] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van burgemeester aan gouverneur.  24-2-42.

[304] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van Ignace Muyle aan de burgemeester.  16-9-41.

[305] GAM.  V briefwisseling, doos 99: briefwisseling 1940, brief van het provinciebestuur aan de burgemeester.  11-10-40.

[306] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van burgemeester aan de provinciegouverneur.  29-10-42.

[307] GAM.  XV Oorlog, doos 491: briefwisseling burgerlijke bescherming 1940-1964, brief van burgemeester Inghelram aan de Secretaris-generaal.  28-6-44.