Mensen en mode in de jaren '90 : de theorie van Helmut Gaus kritisch benaderd. (Melissa Bombeke) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
II. Onderzoek naar de evolutie van de mode in de jaren negentig
In het eerste deel van deze verhandeling hebben we de theorie van Helmut Gaus in verband met de relatie tussen mode en conjunctuur uitgebreid onder de loep genomen. Daarbij botsten we meermaals op kritische bedenkingen omtrent Gaus’ gedachtegang. Deze kritische opmerkingen doen ons twijfelen aan de waarde van het onderzoek van professor Gaus. Meer nog, door de kritieken op Gaus’ onderzoeksmethode, spelen we met de gedachte dat Helmut Gaus misschien tot resultaten komt door toevalligheden te combineren met vaagheden. Dit zou dan kunnen leiden tot wat we het schrijven van horoscopen noemen.
Mede daarom hervatten we in wat volgt het onderzoek naar de relatie tussen kleding en conjunctuur. Meer bepaald gaan we in het tweede deel van dit werkstuk de evolutie in de mode na voor de jaren negentig en het begin van de eeuwwisseling. Daarbij zullen we ons grotendeels baseren op het onderzoek van Helmut Gaus, zoals het uiteengezet wordt in Mensen en mode. Rekening houdend met de kritische bemerkingen, zien we ons echter genoodzaakt de onderzoeksmethode enigszins aan te passen. De resultaten van ons onderzoek naar de evolutie van de mode in de jaren negentig geven ons wellicht uitsluitsel over Gaus’ bevindingen hieromtrent. Op deze manier trachten we dan ook de ware toedracht van het onderzoek naar het verband tussen kleding en conjunctuur aan het licht te brengen.
In dit vijfde hoofdstuk verduidelijken we de onderzoeksmethode die we hanteerden voor onze analyse van de evolutie in de mode. We gaan van start met een verklaring van onze bronkeuze, waarna we meer uitleg geven bij de afbakening van de onderzoeksperiode. In laatste instantie verklaren we ook de variabelen die we in ons onderzoek gebruikten.
5.1. Weekend Knack als bron
Weekend Knack lijkt ons om verschillende redenen een geschikte bron voor een onderzoek naar kleding en mode in de jaren negentig. Allereerst kozen we voor dit magazine omdat het een massaweekblad is. Met een gemiddelde van 538 000 lezers per nummer wordt Weekend Knack in België enkel voorafgegaan door de vrouwenbladen Libelle en Flair. Deze magazines zijn namelijk goed voor respectievelijk 879 000 en 607 000 lezers per nummer.
In het kader van dit onderzoek lijkt Weekend Knack ons ook een representatiever blad dan gespecialiseerde modemagazines, als Elle of Marie-Claire. Deze bieden immers dikwijls een extravaganter modebeeld aan en richten zich tevens op een kleinere groep van modebewuste individuen. Marie-Claire bijvoorbeeld haalt in België slechts een gemiddeld lezersaantal van 123 000 per nummer (CIM, 15.10.2002). Bovendien ligt in dit type magazines de nadruk vaak op couture mode. Deze mode stemt echter in geen geval overeen met de dagelijkse kleedstijl van de massa en al zeker niet met de koopkracht van de gemiddelde consument. Wanneer we de besprekingen van de modeweken in Parijs, Londen en Milaan niet mee in rekening nemen, biedt Weekend Knack daarentegen weinig couture mode. Tevens valt op dat de modereportages meestal kleding afbeelden die geschikt is voor verschillende leeftijdsgroepen en uiteenlopende gelegenheden. Dit zet onze veronderstelling dat Weekend Knack een representatief beeld schetst van de kledingkeuze van de massa, nog meer kracht bij.
Daarbij komt nog dat Weekend Knack niet enkel aandacht besteedt aan vrouwenmode, maar ook mannenmode onder de loep neemt. Om tegemoet te komen aan de kritiek dat een analyse van vrouwenmode een te eenzijdige benadering inhoudt, nemen we in ons onderzoek immers ook de mannenmode onder de loep.
Toch is het nodig hier te verwijzen naar de kritische opmerking die we reeds eerder maakten in verband met de betrouwbaarheid en representativiteit van de mode die aangeboden wordt in magazines. We moeten namelijk steeds in ons achterhoofd houden dat modebladen mogelijk slechts fungeren als vitrines die het wensdenken van de lezers weerspiegelen. Dit zou betekenen dat de mode in tijdschriften mogelijkerwijs geen reflectie vormt van de reële aspiratie van het lezerspubliek.
Voor ons onderzoek naar de evolutie van de mode in de jaren negentig, selecteerden we de foto’s die het meest representatieve beeld van de dagdagelijkse mode schetsten. We opteerden daarom voor de modespecials van Weekend Knack, waarin voor ieder seizoen de belangrijkste trends aangegeven worden. Deze specials verschijnen zowel voor de vrouwenmode als voor de mannenmode tweemaal per jaar. De lijst van de nummers die we voor onze analyse gebruikten, vindt men terug in bijlage 1.
Enkel de afbeeldingen die deel uitmaakten van een modereportage samengesteld door de moderedactie van Weekend Knack kwamen voor ons onderzoek in aanmerking. Dit betekent dat foto’s bij reclame of publiscopie en prenten bij de bespreking van de modeweken in Parijs, Londen en Milaan uit onze analyse geweerd werden.
5.2. Onderzoeksperiode
Als startpunt voor ons onderzoek naar kleding en mode in de jaren negentig, nemen we het jaar 1991. Het jaar 2003 vormt het eindpunt van ons onderzoek. We zijn ons er terdege van bewust dat theoretisch gezien een periode van vijftig jaar moet geanalyseerd worden, wil men op zoek gaan naar de weerslag van de Kondratieff op de mode. We vermeldden reeds eerder in deze verhandeling dat ook het onderzoek van Helmut Gaus aan deze kritische opmerking van Christine Delhaye onderhevig is. In het kader van een eindverhandeling lijkt een analyse van de mode over een periode van vijftig jaar ons echter moeilijk haalbaar. Toch menen we dat een periode van dertien jaar ruim voldoende is om evoluties in de mannen- en vrouwenmode in kaart te brengen en te interpreteren en om tevens eventuele fluctuaties in het modegedrag van de massa in Vlaanderen te kunnen vatten. Indien Gaus’ vaststelling klopt dat mode in sterke mate een barometer is voor de economie, zou onze tijdsspanne dus in principe moeten volstaan om een eventueel verband tussen kleding en economie terug te vinden.
Tevens voorspelde Helmut Gaus na de eeuwwisseling een bonte toekomst in de mode. Terwijl rood vorig jaar het modebeeld gedomineerd zou hebben, zouden in 2004 felle roze en groene jurkjes het mooie weer moeten maken. Indien Gaus’ voorspellingen juist zijn, zou deze kleureneuforie zeker tot uiting moeten komen in ons onderzoek naar mode.
Van 1991 tot en met 2003 analyseerden we jaarlijks de zomerspecial en de winterspecial van zowel de vrouwenmode als de mannenmode. Enkel de wintermode voor mannen in 1996 en de vrouwenmode in 1998 ontbreken in onze analyse. In totaal doorploegden we 49 tijdschriften wat ons 1259 silhouetten opleverde. Dit lijkt ons een mooie steekproef voor een analyse van dertien jaar mode.
5.3. Verklaring van de variabelen
In onze analyse proberen we enerzijds zoveel mogelijk trouw te blijven aan de variabelen die Helmut Gaus hanteerde in zijn onderzoek naar het verband tussen kleding en conjunctuur. Deze lijst met variabelen vindt men terug in tabel 1 in het eerste deel van dit eindwerk. Anderzijds zien we ons op basis van de kritieken op Gaus’ onderzoeksmethode genoodzaakt enkele indicatoren aan het onderzoek toe te voegen. Op die manier trachten we de eenzijdigheid die Gaus werd verweten, te doorbreken en een completer beeld van de mode aan een analyse te onderwerpen. Het codeboek met de variabelen die we in ons onderzoek hanteerden en hun keuzemogelijkheden werd opgenomen in bijlage 2. Hieronder schetsen we bondig de indicatoren die we voor ons onderzoek gebruikten.
5.3.1. Algemene variabelen
Naast het publicatiejaar van de foto, is het seizoen waarvoor de kleding bestemd is een belangrijke variabele. Anders dan Gaus, betrekken we in ons onderzoek namelijk zowel de zomermode als de wintermode. Vervolgens vragen we ons af voor wie de afgebeelde mode geschikt is. In onze analyse nemen we immers mannenmode en vrouwenmode op.
In onderstaande tabel geven we ter informatie de verdeling van het aantal silhouetten per jaar, per seizoen en per soort mode weer.
Tabel 2: Verdeling silhouetten per jaar, seizoen en soort
jaar tijdschrift |
seizoen |
vrouwenmode |
mannenmode |
totaal |
1991 |
lente/zomer |
24 |
14 |
38 |
herfst/winter |
37 |
17 |
54 |
|
1992 |
lente/zomer |
26 |
26 |
52 |
herfst/winter |
24 |
32 |
56 |
|
1993 |
lente/zomer |
24 |
29 |
53 |
herfst/winter |
32 |
25 |
57 |
|
1994 |
lente/zomer |
25 |
29 |
54 |
herfst/winter |
36 |
23 |
59 |
|
1995 |
lente/zomer |
34 |
26 |
60 |
herfst/winter |
30 |
41 |
71 |
|
1996 |
lente zomer |
27 |
19 |
46 |
herfst/winter |
28 |
geen gegevens |
28 |
|
1997 |
lente/zomer |
29 |
16 |
45 |
herfst/winter |
37 |
20 |
57 |
|
1998 |
lente/zomer |
geen gegevens |
18 |
18 |
herfst/winter |
geen gegevens |
18 |
18 |
|
1999 |
lente/zomer |
37 |
14 |
51 |
herfst/winter |
29 |
18 |
47 |
|
2000 |
lente/zomer |
31 |
21 |
52 |
herfst/winter |
31 |
18 |
49 |
|
2001 |
lente/zomer |
41 |
22 |
63 |
herfst/winter |
39 |
15 |
54 |
|
2002 |
lente/zomer |
26 |
15 |
41 |
herfst/winter |
30 |
13 |
43 |
|
2003
|
lente/zomer |
37 |
15 |
52 |
herfst/winter |
25 |
16 |
41 |
|
totaal |
|
739 |
520 |
1259 |
Bij de bespreking van de resultaten van onze analyse hebben we de periode 1991-2003 echter opgedeeld in tijdsintervallen van ongeveer drie jaar. We kozen voor deze indeling in grotere intervallen om een hoger aantal silhouetten per periode over te houden. Om betekenisvolle fluctuaties niet verloren te laten gaan, mochten de tijdsspannen echter niet te lang zijn. Vermits nu voor de vrouwenmode de gegevens van 1998 ontbreken en voor de mannenmode de gegevens van de wintermode van 1996, ziet de indeling in periodes er voor beide types lichtjes verschillend uit. Onderstaande tabel geeft het aantal observaties per periode weer voor de vrouwenmode.
Tabel 3: Verdeling silhouetten vrouwenmode per periode
|
zomermode |
wintermode |
totaal |
1991-1993 |
74 |
93 |
167 |
1994-1996 |
86 |
94 |
180 |
1997-2000 |
97 |
97 |
194 |
2001-2003 |
104 |
94 |
198 |
totaal |
361 |
378 |
739 |
Voor de mannenmode ziet de indeling er als volgt uit.
Tabel 4: Verdeling silhouetten mannenmode per periode
|
zomermode |
wintermode |
totaal |
1991-1993 |
69 |
74 |
143 |
1994-1997 |
90 |
84 |
174 |
1998-2000 |
53 |
54 |
107 |
2001-2003 |
52 |
44 |
96 |
totaal |
264 |
256 |
520 |
5.3.2. Snitkenmerken
Als eerste snitkenmerk onderzoeken we de aard van het kledingstuk van het onderlichaam. In tegenstelling tot Helmut Gaus, die enkel de zomerjurk bestudeerde, heeft deze variabele in ons onderzoek drie keuzemogelijkheden, namelijk jurk, rok of broek. Als vanzelfsprekend wordt bij de analyse van de mannenmode deze indicator gereduceerd tot slechts één optie. Hieraan verwante snitkenmerken zijn de lengte en het type (strak en aansluitend versus los) van deze kledingstukken.
Het belangrijkste kledingstuk van het bovenlichaam wordt eveneens aan een analyse onderworpen. Bijkomende variabelen zijn de lengte van dit kledingstuk en de lengte van de mouwen. Een al dan niet ontblote buik lijkt ons immers een even relevante indicator als de lengte van de jurk die Helmut Gaus als maatstaf nam. Tenslotte zijn ook de halsuitsnijding en de benadrukking van de taille van het silhouet interessante indicatoren.
Hier moeten we echter opmerken dat de lengte van de kleding voor het bovenlichaam en de lengte van de mouwen, evenals de halsuitsnijding en de benadrukking van de taille van het silhouet, snitkenmerken zijn die ons enkel voor de vrouwenmode relevant lijken. Bijgevolg werden deze variabelen geweerd in onze analyse van de mannelijke silhouetten.
5.3.3. Kleuren en motieven
Een derde categorie zijn de variabelen die kleuren en motieven in kaart brengen. Deze variabelen werden zowel bij de kledingstukken voor het onderlichaam als bij de kleding voor het bovenlichaam nagegaan. Allereerst noteerden we voor elk kledingstuk of het éénkleurig, tweekleurig of meerkleurig was. Als volgende variabele onderzochten we de meest dominante kleur van het betreffende kledingstuk. Hoewel het gamma aan kleuren heel uitgebeid is, werden bij de beschrijving van de silhouetten de kleuren samengebracht tot elf hoofdkleuren. Daarenboven werd van elke kleur genoteerd of ze zacht, fel of donker was. Op die manier wordt het ons mogelijk gemaakt ook een evolutie van de kleurdensiteit te schetsen.
Tenslotte komen ook de motieven als indicator aan bod. Deze werden ingedeeld in tien categorieën. Wat de categorisatie van de motieven betreft, probeerden we tijdens het bestuderen van de silhouetten zo nauw mogelijk de indeling die Helmut Gaus hanteerde in zijn onderzoek, te volgen. Toch moeten we er ons van bewust blijven dat iedere onderzoeker feiten analyseert volgens zijn eigen interpretatie.
5.3.4. Accessoires
We merkten reeds eerder op dat ook accessoires zoals juwelen, riemen, hoeden en handtassen ons een mooie indicator lijken voor het zoeken naar een verband tussen mode en conjunctuur. We kunnen immers veronderstellen dat accessoires in tijden van economische bloei bijvoorbeeld veel rijkelijker aanwezig zouden zijn dan in economisch minder gunstige periodes. Of dit het geval is, gaan we in ons onderzoek na aan de hand van vijf indicatoren die peilen naar de aanwezigheid van een ceintuur, een sjaal of een das, een hoofddeksel, een handtas of juwelen. Als vanzelfsprekend lieten we voor de mannelijke silhouetten het al dan niet aanwezig zijn van accessoires, als variabele vallen.
In wat volgt bespreken we de resultaten die we bekomen zijn voor de hierboven vermelde variabelen. Dat betekent dat we de evoluties van onze indicatoren zullen uiteenzetten. Tevens vergelijken we onze bevindingen met de resultaten en voorspellingen van Helmut Gaus. Op die manier zullen we de waarde van Gaus’ onderzoek naar het verband tussen kleding en conjunctuur weten te achterhalen.
We gaan van start met een weergave van de resultaten voor de vrouwenmode. Later komt tevens de bespreking van de analyse van de mannelijke silhouetten aan bod. In beide gevallen splitsen we de mode ook op in wintermode en zomermode.
6.1. Hypothese op basis van de theorie van Helmut Gaus
In Mensen en mode deed professor Gaus uitspraken over de samenhang van kleuren, snitkenmerken en motieven van zomerjurken en de algemene sfeer of conjunctuur in een samenleving. Volgens professor Gaus bereikten we aan het begin van de jaren negentig het dal in de cyclus. Dit uitte zich in de donkere, grijze en zwarte tinten van de zomerjurken in de periode rond 1990. Sindsdien zou de curve weer aan een twee decennia lange opgang begonnen zijn. Dit zou samenhangen met het evolueren naar een kleuriger modebeeld. Het hoogtepunt van de opgaande beweging verwacht Helmut Gaus tussen 2005 en 2010. In deze periode zouden vooral de kleuren rood, oranje en geel populair zijn.
Helmut Gaus groepeerde de kleuren, motieven en snitkenmerken van de zomerjurk tot vier clusters. Elke groep bevat die kenmerken die een analoog ritme vertonen, die samen overheersen of samen verzwakken, en dit ten koste of ten voordele van een andere groep van kenmerken. Hoewel de vier clusters reeds in het theoretisch deel van dit eindwerk aan bod kwamen, vatten we ze nog eens kort samen. Dit kan de interpretatie van onze resultaten alleen maar ten goede komen.
Gaus’ eerste cluster omvat de felle kleuren, rood, oranje en geel. Zoals we reeds weten, zouden deze kleuren het uitzonderlijk goed doen op het hoogtepunt van een conjunctuurgolf. De motieven die in dit cluster overheersen zijn ronde motieven, en meer bepaald bloemmotieven. Een periode waarin het rood-oranje-geel cluster dominant aanwezig is, wordt tevens gekenmerkt door korte en mouwloze jurkjes met een hoge halslijn. De taille is doorgaans niet benadrukt.
In het tweede cluster zijn pasteltinten en de kleuren bruin, wit en violet dominant. Deze kleuren zouden kenmerkend zijn voor een neergaande beweging, ze illustreren de daling. In dit cluster vinden we vooral ruitmotieven terug en lange jurken met mouwen. Ook een middeldiepe halsuitsnijding en een benadrukte taille maken deel uit van het bruin-violet-wit cluster.
Bovenstaand cluster wordt opgevolgd door het grijs-zwart cluster, dat volgens professor Gaus een dalperiode typeert. Als vanzelfsprekend wordt het modebeeld in dergelijke periode gekenmerkt door donkere kleuren, door grijs en zwart. Er is een overwicht van effen jurken, van jurken met een hoekig motief in het algemeen en van strepen en banen in het bijzonder. De jurken vallen tot op de kuit en hebben een diepe halsuitsnijding.
De dominante kleuren in het vierde cluster tenslotte zijn groen en blauw. De kleur groen schijnt het sterkst aanwezig te zijn net voor het toppunt van de golf, dus net voor de dominantie van rood. Ook blauw zou een kleur zijn die tot uiting komt in de opgaande beweging van de conjunctuur. Maar ook net voor de depressie zou blauw sterk aanwezig zijn in het modebeeld. Abstracte motieven, noppen en een combinatie van effen kleurvlakken hebben in dit cluster het overwicht. De jurk valt overwegend in de kniezone en heeft een hoge halslijn.
Op basis van deze bevindingen van Helmut Gaus kunnen we verwachtingen formuleren voor de data die in functie van dit eindwerk verzameld werden. Voor de periode 1991-2003 verwachten we op basis van Gaus’ theorie allereerst dat de kenmerken van het grijs-zwart cluster, die een maximum bereiken aan het begin van de jaren negentig, doorheen onze onderzoeksperiode steeds meer aan populariteit zouden inboeten ten voordele van andere clusters. Het groen-blauw cluster daarentegen, typerend voor een opgaande conjunctuurbeweging zou gedurende de hele periode 1991-2003 geleidelijk aan populariteit moeten winnen. Ook de kenmerken van het rood-oranje-geel cluster zouden tegen 2003 duidelijk hogere waarden moeten hebben. De aanwezigheid van elementen uit het bruin-violet-wit cluster tenslotte zou gedurende de hele onderzoeksperiode gering moeten zijn. Dit cluster is volgens Gaus immers vooral dominant tijdens een neergaande beweging.
Om overtuigd te raken van Gaus’ theorie, zouden we de hierboven geformuleerde verwachtingen ook moeten terugvinden in de resultaten van ons eigen onderzoek. Op te merken valt wel dat Helmut Gaus enkel zomerjurken voor vrouwen heeft geanalyseerd.
Om tegemoet te komen aan de kritische bedenkingen bij Gaus’ onderzoeksmethode namen wij echter ook de wintermode voor vrouwen en tevens de mannenmode op in ons onderzoek. Dit laat ons toe onze bevindingen omtrent elk type mode (zomermode versus wintermode, vrouwenmode versus mannenmode) te vergelijken met de evolutie van de mode die Gaus schetste.
6.2. Vrouwenmode
Hieronder zetten we onze bevindingen uiteen in verband met de vrouwelijke silhouetten in onze steekproef. Hoewel Gaus enkel zomerjurken analyseerde, vonden wij het aan de hand van onze eerder geformuleerde kritieken nuttig om een stap verder te gaan. We voeren immers een analyse uit op de jurken, rokken en broeken voor vrouwen, alsook op de kledingstukken bestemd voor het bovenlichaam. Dit doen we zowel voor de zomermode als voor de wintermode voor vrouwen.
6.2.1. Kleding betreffende het onderlichaam
Allereerst bespreken we de aard en het type van de kledingstukken voor het onderlichaam in de vrouwenmode. Vervolgens geven we de resultaten weer die betrekking hebben op het kleurgebruik van deze kleding. Daarbij komen zowel de variabelen aan bod die peilen naar het aantal kleuren en de densiteit van de jurken, rokken en broeken uit de steekproef, als de indicator die informatie geeft betreffende de hoofdkleur per periode. Tenslotte behandelen we ook onze resultaten in verband met de evolutie van de motieven en lengte van jurken, rokken en vrouwenbroeken.
6.2.1.1. Aard van het kledingstuk
In onderstaande tabel geven we per periode de aantallen en percentages weer van de kledingstukken voor het onderlichaam van de vrouwelijke silhouetten uit onze steekproef. Meer bepaald gaat het om een indeling van de zomermode voor vrouwen. De foto’s waarop de kleding voor het onderlichaam hetzij niet, hetzij onduidelijk werd afgebeeld, werden als vanzelfsprekend niet in de telling opgenomen.
Tabel 5: Verdeling zomermode vrouwen naar type kleding onderlichaam
|
totaal |
jurk |
in % |
rok |
in % |
broek |
in % |
1991-1993 |
64 |
18 |
28.12% |
23 |
35.94% |
23 |
35.94% |
1994-1996 |
86 |
45 |
52.33% |
20 |
23.26% |
21 |
24.41% |
1997-2000 |
89 |
50 |
56.18% |
27 |
30.34% |
12 |
13.48% |
2001-2003 |
97 |
46 |
47.42% |
32 |
32.99% |
19 |
19.59% |
In totaal weerspiegelden 336 foto’s de zomermode voor vrouwen. Op 159 of 47.32% van de besproken afbeeldingen droeg het model een jurk en op 102 of 30.36% van de foto’s werd het silhouet met een rok afgebeeld. Slechts 75 foto’s of 22.32% toonden ons een model in een broek.
Het verschil tussen enerzijds jurk of rok en anderzijds broek lijkt ons verrassend groot. In het straatbeeld merken we immers een hieraan contrasterende verdeling op. Mogelijk heeft dit te maken met de praktische overwegingen die in de dagelijkse mode nog steeds sterk doorwegen. Voor feestelijke aangelegenheden worden jurken en rokken daarentegen wel vaak gepaster bevonden. Hier halen esthetische overwegingen het meestal ruimschoots op praktische. Op die manier menen we ook het verschil tussen de kleding voor het onderlichaam in een modereportage en die in het straatbeeld te kunnen verklaren. In een modereportage lijken praktische overwegingen geen doorslaggevende impact te hebben.
Onderstaande resultaten hebben betrekking op de wintermode voor vrouwen. Ook hier werden silhouetten waarvan de kleding voor het onderlichaam onzichtbaar of onduidelijk was, uit de telling geweerd.
Tabel 6: Verdeling wintermode vrouwen naar type kleding onderlichaam
|
totaal |
jurk |
in % |
rok |
in % |
broek |
in % |
1991-1993 |
66 |
8 |
12.12% |
23 |
34.85% |
35 |
53.03% |
1994-1996 |
79 |
21 |
26.58% |
32 |
40.51% |
26 |
32.91% |
1997-2000 |
80 |
25 |
31.25% |
27 |
33.75% |
28 |
35% |
2001-2003 |
83 |
35 |
42.17% |
31 |
37.35% |
17 |
20.48% |
In totaal beschikken we voor de wintermode over 308 bruikbare vrouwelijke silhouetten. Bij 89 of 28.89% ervan gaat het om foto’s waar het model wordt afgebeeld met een jurk. Op 113 of 36.69% van de afbeeldingen draagt het silhouet een rok. 106 keer of anders uitgedrukt, in 34.42% van de gevallen tonen de modellen ons een broek. Overigens kunnen we opmerken dat voor de wintermode het verschil tussen enerzijds jurk of rok en anderzijds broek minder scherp is dan de zomermode liet uitschijnen. Ook nu nog zien we een duidelijk onderscheid, dit doch in geringere mate dan voorheen.
6.2.1.2. Type kleding
Nu we de verdeling in jurken, rokken en broeken kennen, lijkt het ons interessant deze kledingstukken ook naar type in te delen. Daarvoor splitsen we onze steekproef op in enerzijds jurken en rokken en anderzijds broeken. Onderstaande tabel geeft het percentage jurken of rokken van een bepaald type per seizoen en per periode weer.
Tabel 7: Verdeling vrouwenmode naar type jurk of rok
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
strak en aansluitend |
14.29 |
22.58 |
13.85 |
9.43 |
11.54 |
5.77 |
16.67 |
12.12 |
recht doorlopend |
19.05 |
48.39 |
46.15 |
39.62 |
21.79 |
44.23 |
21.79 |
31.82 |
los |
59.52 |
6.45 |
26.15 |
39.62 |
43.59 |
23.08 |
39.75 |
28.79 |
wijd klokkend |
0 |
6.45 |
1.54 |
1.89 |
12.82 |
7.69 |
3.85 |
15.15 |
met plooitjes |
4.76 |
6.45 |
9.23 |
1.89 |
8.98 |
13.46 |
15.38 |
7.57 |
jeans |
2.28 |
0 |
1.54 |
0 |
1.28 |
0 |
2.56 |
1.52 |
ander type |
0 |
9.68 |
1.54 |
7.55 |
0 |
5.77 |
0 |
3.03 |
De tabel leert ons dat in onze steekproef vooral recht doorlopende en losse jurkjes en rokken goed vertegenwoordigd zijn. In minder mate geldt dit ook voor de strakke en aansluitende kleedjes en rokken. Andere types van jurken en rokken zijn in onze steekproef slechts sporadisch vertegenwoordigd.
Voor de vrouwenbroek ziet de indeling naar type per seizoen en per tijdsinterval er als volgt uit.
Tabel 8: Verdeling vrouwenmode naar type broek
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
strak en aansluitend |
31.82 |
42.86 |
14.29 |
30.77 |
9.10 |
7.14 |
57.89 |
35.29 |
recht doorlopend |
31.82 |
25.71 |
33.33 |
26.92 |
45.45 |
46.43 |
15.79 |
5.88 |
los |
36.36 |
20 |
42.86 |
34.61 |
45.45 |
42.86 |
26.32 |
41.18 |
kostuumbroek |
0 |
2.86 |
4.76 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
jeans |
0 |
0 |
0 |
3.85 |
0 |
0 |
0 |
5.88 |
ander type |
0 |
8.57 |
4.76 |
3.85 |
0 |
3.57 |
0 |
11.77 |
Deze tabel doet ons besluiten dat de indeling naar type van enerzijds jurken en rokken en anderzijds broeken opvallende gelijkenissen vertoont. Ook hier is de overgrote meerderheid van de vrouwenbroeken in onze steekproef recht doorlopend of los. Strak aansluitende broeken zijn voor vrouwen echter duidelijk meer in trek dan nauw aansluitende jurkjes.
6.2.1.3. Aantal kleuren
In totaal zijn 278 of 82.74% van de jurken, rokken of broeken uit de zomermode voor vrouwen éénkleurig. 31 kledingstukken of 9.23% van het totaal hebben twee dominante kleuren. Op 27 of 8.03% van de foto’s was de kleding voor het onderlichaam meerkleurig. Analyseren we deze variabele per periode, dan bekomen we voor de zomermode de volgende tabel.
Tabel 9: Verdeling zomermode vrouwen in aantal kleuren kleding onder
|
éénkleurig |
% |
tweekleurig |
% |
meerkleurig |
% |
1991-1993 |
47 |
73.44% |
7 |
10.94% |
10 |
15.62% |
1994-1996 |
71 |
82.56% |
11 |
12.79% |
4 |
4.65% |
1997-2000 |
84 |
94.38% |
3 |
3.37% |
2 |
2.25% |
2001-2003 |
76 |
78.35% |
10 |
10.31% |
11 |
11.34% |
Nemen we de wintermode voor vrouwen onder de loep, zien we dat 276 of 89.61% van de silhouetten een éénkleurige jurk, rok of broek tonen. 17 silhouetten of 5.52% van de kleding voor het onderlichaam hebben twee dominante kleuren. Slechts 15 foto’s of 4.87% tonen meerkleurige kleding voor het onderlichaam. Voor deze variabele ziet de verdeling per periode voor de wintermode er als volgt uit.
Tabel 10: Verdeling wintermode vrouwen in aantal kleuren kleding onder
|
éénkleurig |
% |
tweekleurig |
% |
meerkleurig |
% |
1991-1993 |
61 |
92.42% |
1 |
1.52% |
4 |
6.06% |
1994-1996 |
73 |
92.40% |
5 |
6.33% |
1 |
1.27% |
1997-2000 |
69 |
86.25% |
5 |
6.25% |
6 |
7.5% |
2001-2003 |
73 |
87.95% |
6 |
7.23% |
4 |
4.82% |
Beide tabellen maken ons duidelijk dat twee- en meerkleurige jurken slechts een kleine minderheid uitmaken in onze steekproef van silhouetten. Voor de wintermode is deze bevinding nog opvallender. Ook in de steekproef van Gaus’ onderzoek werd het gros van de silhouetten afgebeeld met éénkleurige jurken. In tegenstelling tot Helmut Gaus nemen we de jurken, rokken en broeken met twee of meer dominante kleuren wel op in het vervolg van onze analyse van de kleding voor het onderlichaam. We gaan er immers van uit dat ook bij de tweekleurige en meerkleurige jurken in onze steekproef één bepaalde kleur het geheel domineert.
6.2.1.4. Densiteit van de kleuren
Onderstaande grafiek geeft de evolutie weer van de kleurdensiteit in de zomermode voor vrouwen. Net zoals Helmut Gaus seizoensgebonden fluctuaties uitsluit door in zijn analyse enkel te werken met zomerjurken, laten we in de eerste grafiek alleen de evolutie van het kleurgebruik in de zomer aan bod komen.
Grafiek 4: Evolutie kleurdensiteit kleding onder zomermode vrouwen
Als we Helmut Gaus mogen geloven, zouden lichte tinten gedurende de hele onderzoeksperiode slechts gering aanwezig zijn. Donkere tinten zouden aan populariteit inboeten doorheen de onderzoeksperiode; felle tinten zouden daarentegen aan belang moeten winnen.
De resultaten in de grafiek wijzen een heel andere richting uit. Zij doen ons besluiten dat lichte tinten sterk aan belang toenemen tijdens de onderzochte periode. Terwijl aan het begin van de onderzochte periode slechts 29.69% van het totaal aantal silhouetten een zachte kleur heeft, zien we aan het einde van de onderzoeksperiode 53.61% lichte kleuren. De evolutie van de felle kleuren lijkt net andersom te verlopen. In de periode 1991-1993 vinden we 32.81% felle tinten terug. Van 2001 tot 2003 is het aantal felle kledingstukken voor het onderlichaam gedaald tot 12.37% van het totaal. Tussen deze twee bewegingen in schommelt de evolutie van de donkere tinten. Het percentage donkere jurken, rokken of broeken is aan het begin (37.50%) en het einde (34.32%) van de onderzoeksperiode ongeveer gelijk. Daartussen kent de densiteit donker echter een dal (26.75%) in de periode 1994-1996 en een piek (39.32%) in de daaropvolgende periode.
Onderstaande grafiek geeft de evolutie van de kleurdensiteit in de wintermode weer.
Grafiek 5: Evolutie kleurdensiteit kleding onder wintermode vrouwen
Ook hier wordt aan de bevindingen van professor Gaus geen kracht bijgezet. Zoals verwacht, lijken de resultaten van de evolutie van de kleurdensiteit in de wintermode ook in niets op onze bevindingen betreffende de zomermode. We gaan er immers van uit dat in de zomer vooral lichte tinten erg in trek zijn en dat in de winter donkere kleuren het geheel domineren. Toch neemt over de hele periode genomen het aantal silhouetten met een donkere kleur nog toe. Terwijl we aan het begin van de onderzoeksperiode 62.12% donkere kledingstukken voor het onderlichaam waarnemen, is dit percentage tegen het einde van de onderzochte periode opgeklommen tot 80.13%. Wanneer we echter ook naar de schommelingen kijken, moeten we opmerken dat de densiteit donker zijn laagste waarde (51.90%) bereikt in de periode 1994-1996. De evolutie van de felle en de lichte tinten kent een gelijkmatig patroon, ware het niet dat het percentage zachte kleuren duidelijker aanwezig is in de wintermode van onze steekproef. In beide gevallen kent de kleurdensiteit over de hele periode genomen een daling.
6.2.1.5. Hoofdkleur
We hebben reeds gezien dat professor Gaus de tien hoofdkleuren indeelt in vier clusters van kleuren. In wat volgt schetsen we de evolutie van de hoofdkleur in de mode per periode. De dominante kleuren van de kledingstukken voor het onderlichaam brengen we onder in bovengenoemde clusters. Aangezien we roze in onze analyse als een aparte hoofdkleur hebben beschouwd, rangschikken we deze kleur bij het eerste cluster van rood, oranje en geel. We starten met de resultaten van de zomermode voor vrouwen. Aangezien de keuzemogelijkheid ‘andere kleur’ voor de zomermode slechts 3 silhouetten of 0.89% van het totaal telde, werd deze keuzemogelijkheid niet opgenomen in onderstaande grafiek.
Grafiek 6: Evolutie hoofdkleur kleding onder zomermode vrouwen
Aan de hand van Gaus’ bevindingen verwachten we dat de kleuren bruin, violet en wit over de hele lijn van het onderzoek slechts in beperkte mate aanwezig zullen zijn. Groen en blauw daarentegen zouden in de hele periode 1991-2003, in een opwaartse beweging dus, dominant moeten zijn. Ook rood, oranje en geel zouden tegen het laatste tijdsinterval van het onderzoek een opmars moeten hebben genomen. De kleuren zwart en grijs echter moeten een dalende lijn volgen.
Deze verwachtingen worden in onze analyse van de evolutie van de hoofdkleur in de zomermode voor vrouwen alleszins niet bevestigd. Het percentage jurken, rokken of broeken met als hoofdkleur een kleur uit het rood-oranje-geel cluster is aan het begin (21.87%) van de onderzochte periode ongeveer gelijk aan het percentage dat we terugvinden aan het einde (20.62%) van de onderzochte periode. Nemen we de schommelingen daartussen echter onder de loep, zien we dat dit cluster piekt (31.39%) in de periode 1994-1996 en een dal (13.48%) kent in de daaropvolgende periode. Het blauw-groen cluster toont ons een geleidelijke daling. Terwijl het aantal kledingstukken voor het onderlichaam met als hoofdkleur groen of blauw aan het begin van de onderzochte periode nog 26.56% van het totaal bedraagt, is dit percentage in de periode 2001-2003 geslonken tot 7.22%. Het tegengestelde zien we bij de evolutie van het bruin-violet-wit cluster en het grijs-zwart cluster. Hun beweging kent grosso modo hetzelfde verloop, ware het niet dat de kleuren uit het bruin-violet-wit cluster in veel hogere mate in de steekproef aanwezig zijn. Beide clusters kennen doorheen de hele onderzoeksperiode een stijging van een tiental procenten. De dominantie van de kleuren uit het bruin-violet-wit cluster kunnen we ongetwijfeld in verband brengen met de populariteit van de kleur wit in de zomermode. De opwaartse beweging van deze kleuren in de zomermode valt op basis van de theorie van Gaus dan weer niet te verklaren.
Voor de wintermode ziet de grafiek van de evolutie van de hoofdkleuren er als volgt uit. Vermeldenswaardig is dat we ook hier de keuzemogelijkheid ‘andere kleur’ uit de grafiek weren. Op 12 of 2.27% van de foto’s had het model een jurk, rok of broek aan met een andere kleur dan de elf hoofdkleuren.
Grafiek 7: Evolutie hoofdkleur kleding onder wintermode vrouwen
Ook hier verschillen de bevindingen voor de wintermode grondig van de resultaten die we voor de zomermode zijn bekomen. Tevens stemmen ze in geen geval overeen met de verwachtingen die we schetsten op basis van de theorie van Helmut Gaus. Over de hele periode genomen daalt het percentage met als hoofdkleur rood, oranje of geel van 9.09% naar 3.61%. Nemen we de schommelingen mee in rekening, moeten we opmerken dat deze kleuren een piek (21.52%) hebben in de periode 1994-1996. De evolutie van de kleuren van het grijs-zwart cluster maakt hieraan een tegenovergestelde beweging. Terwijl over de hele periode genomen het aantal grijze of zwarte kledingstukken voor het onderlichaam stijgt van 48.49% tot 69.88%, kent het grijs-zwart cluster zijn laagste waarde (37.98%) in de periode 1994-1996. Ook de kleuren groen en blauw enerzijds en bruin, violet en wit anderzijds maken een aan elkaar tegenovergestelde beweging. Terwijl beide kleurgroepen ongeveer dezelfde begin- en eindwaarden hebben en over de hele periode genomen een lichte daling kennen, maken ze elk een andere beweging in de tussenliggende periodes. In de periode van 1994 tot 2000 dalen groen en blauw, terwijl het percentage rokken, jurken of broeken in het bruin, violet of wit net stijgen.
6.2.1.6. Motieven
Onderstaand cijfermateriaal verschaft informatie over de aanwezigheid van de verschillende motieven per periode in de zomermode. Vermits de categorie ‘overige motieven’ slechts 0.29% van het totaal bedroeg, werd deze optie niet opgenomen in de tabel.
Allereerst willen we opmerken dat het merendeel van de jurken, rokken en broeken in onze steekproef effen is of een onduidelijke structuur heeft. Dit geldt zowel voor de zomermode voor vrouwen als voor de wintermode. Hieruit valt te concluderen dat motieven op kleding voor het onderlichaam niet erg populair zijn. In onze steekproef komen bloemen en een ruit- of streepmotiefje nog wel eens voor, de aanwezigheid van andere motieven lijkt daarentegen eerder een zeldzaamheid te zijn. We vragen ons dan ook af of het wel zinvol is om de resultaten die we verkregen hebben wat betreft de motieven voor de kleding van het onderlichaam in onze steekproef te vergelijken met de evolutie die Gaus denkt te zien in de motieven. Het aantal motiefjes dat terug te vinden is op de jurken, rokken en broeken in onze steekproef is immers wel erg klein. Volledigheidshalve proberen we de vergelijking toch te maken.
Tabel 11: Verdeling zomermode vrouwen naar soort motief kleding onder
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
65.63 |
65.12 |
82.02 |
64.95 |
combinatie van kleurvlakken |
0 |
1.16 |
0 |
2.06 |
abstracte motieven |
3.13 |
0 |
0 |
3.09 |
bloemmotieven |
7.81 |
6.98 |
7.87 |
15.46 |
oosterse of etnische motieven |
6.25 |
0 |
0 |
0 |
ruitmotieven |
6.25 |
11.63 |
4.49 |
5.16 |
streep- en baanmotieven |
4.69 |
9.30 |
3.37 |
6.18 |
noppen |
0 |
4.65 |
1.12 |
1.03 |
andere ronde motieven |
4.69 |
0 |
0 |
1.03 |
andere hoekige motieven |
1.56 |
1.16 |
1.12 |
0 |
Op basis van de clusters van kenmerken die Gaus vormde, zouden we in onze onderzoeksperiode vooral abstracte motieven, noppen en een combinatie van kleurvlakken moeten aantreffen. Dit is wat de zomermode betreft zeker niet het geval. Ook ronde motieven, en vooral dan bloemmotieven zouden tegen het einde van de onderzoeksperiode een opmars moeten maken volgens professor Gaus. De evolutie van de bloemmotieven verloopt ook in ons onderzoek in stijgende lijn. Effen motieven en streep-en baanmotieven zijn dan weer kenmerkend voor een dalperiode. Toch zijn dit net de motieven die veruit het hoogst vertegenwoordigd zijn in onze steekproef. Ruitjes die naar Gaus’ mening vooral in een daling voorkomen, vinden we in onze steekproef eveneens meer terug dan de motieven die typisch zijn voor een opwaartse beweging.
Onderstaande tabel geeft onze bevindingen weer wat betreft motieven in de wintermode. Ook hier lieten we de keuzemogelijkheid ‘overige motieven’ vallen. Deze optie bedroeg immers slechts 0.32% van het totaal.
Tabel 12: Verdeling wintermode vrouwen naar soort motief kleding onder
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
80.30 |
75.95 |
77.5 |
73.49 |
combinatie van kleurvlakken |
3.03 |
0 |
0 |
1.21 |
abstracte motieven |
0 |
0 |
0 |
0 |
bloemmotieven |
1.52 |
8.87 |
5 |
9.64 |
oosterse of etnische motieven |
0 |
0 |
0 |
0 |
ruitmotieven |
3.03 |
6.33 |
7.5 |
4.82 |
streep- en baanmotieven |
9.08 |
6.33 |
7.5 |
7.22 |
noppen |
0 |
1.26 |
1.25 |
2.41 |
andere ronde motieven |
0 |
1.26 |
0 |
1.21 |
andere hoekige motieven |
1.52 |
0 |
1.25 |
0 |
Ook wat betreft de wintermode druisen onze resultaten in tegen de verwachtingen die we op basis van de theorie van Gaus geformuleerd hebben. Onze bevindingen voor de wintermode liggen overigens in het verlengde van wat we hierboven verwoord hebben voor de zomermode.
6.2.1.7. Lengte
Bij de analyse van de lengte van de kleding voor het onderlichaam maken we een onderscheid tussen enerzijds de evolutie in de lengte van jurken en rokken en anderzijds de evolutie in de lengte van de vrouwenbroek. We vermoeden immers dat broeken doorgaans lang zijn en weinig variatie in lengte kennen. Op broeken uit de wintermode zou deze bedenking nog in veel sterkere mate van toepassing zijn.
De evolutie in de lengte van de zomerjurken en –rokken ziet er voor de zomermode van onze steekproef als volgt uit.
Grafiek 8: Evolutie lengte jurk en rok zomermode vrouwen
Wat de lengte van de jurken en rokken betreft, wordt verwacht dat de dominantie van maxi’s aan het begin van de jaren negentig gedurende onze onderzoeksperiode doorbroken zou worden ten voordele van de kortere jurken. Kleedjes en rokken met knielengte zouden een stijgend verloop moeten hebben en tegen het einde van de onderzoeksperiode zou ook de mini aan belang moeten winnen. Tevens zouden jurken met kuitlengte slechts in geringe mate aanwezig mogen zijn.
Over de hele onderzoeksperiode genomen, kent de mini-jurk een lichte daling. Terwijl aan het begin van de onderzochte periode de mini-rok nog 38.09% van het totaal vertegenwoordigt, is het percentage mini’s naar het einde van onze onderzoeksperiode toe geslonken tot 33.33%. Nemen we daarbij de schommelingen in de beweging in rekening, dan moeten we opmerken dat de mini een piek kent van 49.23% in de periode 1994-1996 en een dal (6.41%) in de daaropvolgende periode, waarna hij terug flink stijgt. Ook het percentage jurken en rokken met kuitlengte kent een terugval. In de periode 1991-1993 maakt deze lengte nog 19.05% van het totaal uit, terwijl ze aan het einde van de onderzoeksperiode nog slechts goed is voor 6.41%. Haar laagste (3.08%) en hoogste waarde (29.49%) kent de kuitjurk respectievelijk in de periode 1994-1996 en 1997-2000. Jurken en rokken met maxi-lengte lijken over de hele lijn een terugval te kennen van een twintigtal procenten. Kleedjes met knielengte daarentegen kennen een stijging van een kleine 40%. Onze laatste twee bevindingen steunen de hypothesen die we voorop stelden op basis van Gaus’ gedachtegang.
Onderstaande grafiek geeft de resultaten per periode weer van de evolutie in de lengte van jurken en rokken uit de wintermode voor vrouwen.
Grafiek 9: Evolutie lengte jurk en rok wintermode vrouwen
Terwijl het aantal mini-rokken in de wintermode van de periode 1991-1993 nog 35.49% bedraagt, tellen we aan het einde van de onderzoeksperiode niet meer dan 13.64% mini’s. De mini-jurk kent echter haar laagste waarde (5.77%) in de periode 1997-2000. De aanwezigheid van jurken met kuitlengte blijft in onze onderzoeksperiode gering. Het percentage jurken met kuitlengte maakt globaal genomen een stijging van 6.45% naar 15.15%. Haar hoogste waarde, 21.15%, zien we in de periode 1997-2000. Voor jurken en rokken met maxi-lengte nemen we een neergaande beweging waar, terwijl kleedjes met knielengte doorheen de onderzoeksperiode sterk aan belang winnen. Laten we de resultaten van de mini-jurk buiten beschouwing, dan voldoen ook onze bevindingen voor de wintermode aan Gaus’ voorop gestelde verwachtingen.
De evolutie in de lengte van de zomerbroek ziet er zoals verwacht helemaal anders uit. Voor de periode 1991-1993 constateren we 59.09% lange broeken. 27.27% van de broeken reikt tot aan de kuit. De categorie mini neemt slechts 13.64% van het totaal in die periode in beslag. Van 1994 tot 1996 heeft 85.72% van de broeken de maximale lengte. 9.52% van de broeken heeft de kuitlengte. 4.76% zijn shorts. De periode van 1997 tot 2000 bevat 90.91% lange broeken en 9.09% korte shorts. Voor de periode 2001-2003 zien we 68.42% lange broeken en 5.26% broeken met kuitlengte. 10.53% van het totaal in die periode komt tot aan de knie en 15.79% heeft de mini-lengte.
In de wintermode treffen we een percentage lange broeken aan dat nog hoger is dan het percentage dat we in de zomermode constateerden. De periode 1991-1993 telt 71.42% lange broeken. Broeken met kuitlengte en korte shorts nemen elk 14.29% van het totaal in deze periode voor hun rekening. Van 1994 tot 1996 heeft 88.45% van de broeken de maximale lengte. De kuitbroeken, kniebroeken en shorts maken elk 3.85% van het totaal uit. In de periode van 1997 tot 2000 zijn alle broeken lang. De periode 2001-2003 toont 88.24% lange broeken. Zowel kniebroeken als korte shorts vertegenwoordigen elk 5.88% van het totaal aantal broeken in deze periode.
In het eerste deel van dit werkstuk hebben we ons reeds afgevraagd in welke categorie we de lange broek voor vrouwen zouden kunnen plaatsen. We kunnen ons immers moeilijk voorstellen dat vrouwen nog zullen afzien van het comfort van de lange broek. We vermoeden dan ook dat de lange broek zowel in slechte tijden als in periodes van welvaart zal blijven bestaan. De analyse van de vrouwenbroek heeft ons alleszins ook duidelijk gemaakt dat de broek slechts weinig variatie in lengte kent. Bij nader inzien lijkt de lengte van de broek ons dan ook een minder goede indicator om de theorie van Gaus aan te staven.
6.2.2. Kleding betreffende het bovenlichaam
Allereerst bespreken we de verschillende types van kleding voor het bovenlichaam die in onze steekproef van vrouwelijke silhouetten zijn opgenomen. Vervolgens behandelen we de resultaten die betrekking hebben op het kleurgebruik van de kleding. Daarbij komen zowel de variabelen aan bod die peilen naar het aantal kleuren en de densiteit van de kledingstukken voor het bovenlichaam, als de indicator die informatie geeft betreffende de hoofdkleur per periode. Daarna behandelen we onze bevindingen in verband met de evolutie van de motieven en lengte van de kleding voor het bovenlichaam. Tevens zullen we de lengte van de mouwen bestuderen. Tenslotte volgt de bespreking van de analyse van de halsuitsnijding en de benadrukking van de taille
6.2.2.1. Type kleding
Bij de bespreking van de kledingstukken voor het bovenlichaam van dames komen alle vrouwelijke silhouetten in aanmerking. Meerbepaald, gaat het om 361 afbeeldingen voor de zomermode en 378 foto’s voor de wintermode.
In onderstaande tabel geven we de indeling naar type kleding voor het bovenlichaam weer. De resultaten betreffen zowel de zomermode als de wintermode voor vrouwen. Aangezien de keuzemogelijkheid ‘ander bovenstuk’ slechts 0.41% van het totaal vertegenwoordigde, werd deze optie niet in de tabel opgenomen.
Tabel 13: Verdeling vrouwenmode naar type kleding bovenlichaam
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
top/singlet |
20.27 |
0 |
10.47 |
8.51 |
18.56 |
10.31 |
20.19 |
2.13 |
T-shirt/polo |
5.41 |
0 |
4.65 |
4.26 |
3.09 |
1.03 |
3.85 |
0 |
blouse/hemd |
33.78 |
9.68 |
15.12 |
10.64 |
14.43 |
10.31 |
10.58 |
15.96 |
sweater/pull |
5.41 |
12.90 |
1.16 |
7.44 |
2.06 |
9.28 |
1.92 |
4.26 |
gilet/cache coeur |
1.35 |
2.15 |
2.33 |
3.19 |
2.06 |
0 |
0.96 |
1.06 |
twinset |
0 |
0 |
1.16 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
mantel/vest |
10.81 |
69.89 |
25.58 |
50 |
11.34 |
49.48 |
22.12 |
41.49 |
bovendeel jurk |
21.62 |
3.23 |
39.53 |
15.96 |
48.46 |
19.59 |
40.38 |
35.10 |
Vooral de categorieën ‘mantel/vest’, ‘bovendeel jurk’ en ‘blouse/hemd’ zijn opvallend aanwezig in onze steekproef. Ook het aantal topjes scoort redelijk hoog. De andere opties zijn in veel mindere mate of zelfs slechts éénmalig in de steekproef opgenomen.
6.2.2.2. Aantal kleuren
In totaal zijn 305 of 84.49% van de kledingstukken voor het bovenlichaam in de zomermode voor vrouwen éénkleurig. 30 kledingstukken of 8.31% van het totaal hebben twee dominante kleuren. Op 26 of 7.20% van de foto’s was de kleding voor het bovenlichaam meerkleurig. Analyseren we deze variabele per periode, dan bekomen we volgende tabel.
Tabel 14: Verdeling zomermode vrouwen in aantal kleuren kleding boven
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
56 |
75.68% |
8 |
10.81% |
10 |
13.51% |
1994-1996 |
70 |
81.39% |
9 |
10.47% |
7 |
8.14% |
1997-2000 |
93 |
95.88% |
4 |
4.12% |
0 |
0% |
2001-2003 |
86 |
82.70% |
9 |
8.65% |
9 |
8.65% |
Nemen we de wintermode voor vrouwen onder de loep, zien we dat 321 of 84.92% van de silhouetten éénkleurige kleding voor het bovenlichaam tonen. 36 of 9.52% van de kledingstukken voor het bovenlichaam hebben twee dominante kleuren. Slechts 21 foto’s (5.56%) tonen meerkleurige kleding. Voor deze variabele ziet de verdeling per periode er als volgt uit.
Tabel 15: Verdeling wintermode vrouwen in aantal kleuren kleding boven
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
81 |
87.09% |
8 |
8.61% |
4 |
4.30% |
1994-1996 |
84 |
89.36% |
7 |
7.45% |
3 |
3.19% |
1997-2000 |
75 |
77.32% |
12 |
12.37% |
10 |
10.31% |
2001-2003 |
81 |
86.17% |
9 |
9.57% |
4 |
4.26% |
Beide tabellen tonen aan dat twee- en meerkleurige kledingstukken voor het bovenlichaam in onze steekproef duidelijk in de minderheid zijn. Reeds eerder hebben we opgemerkt dat ook Gaus tot deze bevinding kwam in zijn onderzoek. We hebben er tevens op gewezen dat wij, in tegenstelling tot professor Gaus, de twee- en meerkleurige kledingstukken wel opnemen in het vervolg van onze analyse.
6.2.2.3. Densiteit van de kleuren
In wat volgt tonen we de evolutie van de kleurdensiteit van de kleding voor het bovenlichaam. Onderstaand cijfermateriaal betreft de zomermode voor vrouwen.
Grafiek 10: Evolutie kleurdensiteit kleding boven zomermode vrouwen
Allereerst merken we op dat de evolutie van de kleurendensiteit bij de kleding van het bovenlichaam in het verlengde ligt van de resultaten die we bekwamen bij de analyse van de kleurdensiteit van jurken, rokken en broeken. Ook hier leert de grafiek ons dat lichte tinten aan belang toenemen tijdens de onderzochte periode. Terwijl aan het begin van de onderzochte periode slechts 29.73% van het totaal aantal silhouetten een zachte kleur heeft, zien we aan het einde van de onderzoeksperiode 60.58% lichte kleuren. De evolutie van de felle kleuren lijkt net andersom te verlopen. In de periode 1991-1993 vinden we 43.24% felle tinten terug. In de periode 2001-2003 is het aantal felle kledingstukken voor het bovenlichaam geslonken tot niet meer dan 14.42% van het totaal. Het percentage donkere kledingstukken is daarentegen aan het begin (27.03%) en het einde (25%) van de onderzoeksperiode ongeveer gelijk. Daartussen kent de densiteit donker zijn laagste waarde (22.09%) in de periode 1994-1996 en een piekje (36.08%) in de daaropvolgende periode.
De bevindingen van Gaus omtrent de evolutie van de kleurdensiteit worden in onze resultaten van de kleding voor het bovenlichaam van vrouwen niet bevestigd. Felle tinten hadden immers moeten stijgen, terwijl donkere kleuren een neergaande beweging hadden moeten maken. Hoewel de dominantie van zachte tinten in onze onderzoeksperiode mogelijk te wijten is aan de populariteit van de kleur wit in de zomer, beantwoordde de opwaartse beweging van de lichte kleuren in geen geval aan de hypothese die op basis van Gaus’ theorie geformuleerd werd.
Voor de wintermode bekomen we de volgende grafiek.
Grafiek 11: Evolutie kleurdensiteit kleding boven wintermode vrouwen
Ook wat de resultaten van de wintermode betreft, merken we een duidelijke gelijkenis op met de evolutie van het kleurgebruik bij de jurken, rokken en broeken. Uit de grafiek kunnen we afleiden dat over de hele periode genomen het aantal silhouetten met een donkere kleur sterk toeneemt. Terwijl we aan het begin van de onderzoeksperiode 48.38% donkere kledingstukken voor het bovenlichaam waarnemen, is dit percentage tegen het einde van de onderzochte periode opgeklommen tot 78.72%. De sterke aanwezigheid van donkere tinten zouden we kunnen verklaren door de populariteit van zwart in de wintermode. De stijgende beweging van de donkere kleuren doorheen de onderzoeksperiode, is echter in strijd met de verwachtingen die Helmut Gaus voorspelt. De evolutie van de felle en de lichte tinten kent een gelijkmatig patroon, ware het niet dat het percentage zachte kleuren duidelijker aanwezig is in de wintermode van onze steekproef. In beide gevallen kent de kleurdensiteit over de hele periode genomen een daling. Toch zien we dat de beweging van de felle tinten in de periode 1997-2000 een lichte opmars (18.56%) neemt. In de wintermode voor vrouwen voldoet dus enkel de evolutie van de zachte tinten aan de eerder geformuleerde verwachtingen.
6.2.2.4. Hoofdkleur
Net zoals we eerder al deden voor de jurken, rokken en broeken, onderzoeken we nu ook de evolutie in de kleurendominantie van de kleding voor het bovenlichaam. Opnieuw delen we de elf hoofdkleuren die we selecteerden op in de vier kleurenclusters van Gaus. Vermits de optie ‘andere kleur’ in het totaal slechts 1.62% van de kleding voor het bovenlichaam vertegenwoordigde, werd deze keuzemogelijkheid niet opgenomen in de grafieken. Onderstaande resultaten geven de evolutie van het kleurgebruik in de zomermode voor vrouwen weer.
Grafiek 12: Evolutie hoofdkleur kleding boven zomermode vrouwen
Bovenstaande grafiek ligt perfect in het verlengde van het cijfermateriaal omtrent de evolutie van het kleurgebruik van de kleding voor het onderlichaam. Ook hier wordt geen recht gedaan aan de hypothesen die we aan de hand van de theorie van Gaus voorop stelden. De grafiek laat duidelijk zien dat de kleuren bruin, violet en wit in praktisch elke periode van het onderzoek het sterkst vertegenwoordigd zijn. De evolutie van deze kleuren maakt in de 13 jaar van onze onderzoeksperiode ook een sterk opwaartse beweging. Het percentage kledingstukken voor het bovenlichaam met bruin, violet of wit als hoofdkleur stijgt immers van 29.73% aan het begin van de onderzoeksperiode tot 51.92% aan het einde. De kleuren van het groen-blauw cluster maken daarentegen een neerwaartse beweging. Terwijl de aanwezigheid van groen en blauw in de periode 1991-1993 nog 33.78% van het totaal bedraagt, is dit percentage tegen het einde van de onderzoeksperiode geslonken tot 10.58%. Het percentage rode, oranje en gele kledingstukken is aan het begin van de onderzoeksperiode ongeveer even hoog als aan het einde van de periode. De beweging piekt (29.73%) echter in de periode 1994-1996 en kent een dal in de daaropvolgende periode. De kleuren grijs en zwart maken globaal genomen een lichte stijging, van 10.81% naar 16.35%. Hun hoogste waarde (28.87%) kennen deze kleuren echter in de periode 1997-2000.
De analyse van kleding voor het bovenlichaam in de wintermode voor vrouwen brengt ons tot volgende grafiek.
Grafiek 13: Evolutie hoofdkleur kleding boven wintermode vrouwen
Ook deze grafiek vertoont gelijkenissen met de analyse van de kledingstukken voor het onderlichaam. De enige parallel die we hier kunnen trekken met de verwachtingen van Helmut Gaus is de stijgende beweging van de kleuren groen en blauw doorheen de onderzoeksperiode. Hoewel in de periode 1991-1993 slechts 8.6% van de kledingstukken voor het bovenlichaam groen of blauw zijn, is dit percentage tegen 2003 gestegen met een tiental procenten (17.02%). De grafiek toont eveneens aan dat de kleuren grijs en zwart over de gehele lijn duidelijk de bovenhand hebben. Hoewel deze kleuren tot 2000 een licht dalende beweging maken, neemt hun evolutie naar de laatste periode toe nog een flinke opmars. Dit zorgt er voor dat het percentage grijze of zwarte kledingstukken lichtjes hoger is aan het einde van de onderzoeksperiode (60.64%) dan aan het begin van de periode (54.84%). De kleuren van het rood-oranje-geel cluster verliezen daarentegen het grootste deel van hun percentage doorheen de onderzoeksperiode. Terwijl deze kleuren starten met 17.2%, blijft er in de periode 2001-2003 nog slechts 3.19% kleding voor het bovenlichaam in het rood, oranje of geel over. Het percentage kledingstukken in bruin, violet of wit tenslotte maakt tot 2000 een stijging om daarna met een tiental procenten te zakken.
6.2.2.5. Motieven
Allereerst moeten we hier stilstaan bij de opmerking die we maakten in verband met de motieven op jurken, rokken en broeken. Kledingstukken die effen zijn of een onduidelijke structuur hebben, lijken ook voor het bovenlichaam van vrouwen erg in trek. In mindere mate zien we tevens bloemen, ruiten en streepmotieven regelmatig terugkeren. De overige motieven vinden we slechts sporadisch in onze steekproef terug. Daarom lijkt een vergelijking met de evolutie die Gaus in de motieven zag, ons niet erg relevant. Vermits we de resultaten van de motieven op jurken, rokken en broeken toch interpreteerden, zullen we ook de motieven op de kleding voor het bovenlichaam aan een minieme interpretatie onderwerpen.
Wat betreft de motieven voor het bovenlichaam, hebben we de categorie ‘overige motieven’ uit de telling geweerd. Voor de zomermode voor vrouwen maakt deze optie slechts 0.83% van het totaal aan motieven uit.
Tabel 16: Verdeling zomermode vrouwen naar soort motief kleding boven
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
70.28 |
62.79 |
83.51 |
66.35 |
combinatie van kleurvlakken |
0 |
1.16 |
0 |
2.88 |
abstracte motieven |
2.70 |
1.16 |
0 |
1.93 |
bloemmotieven |
8.11 |
5.82 |
9.27 |
15.38 |
oosterse of etnische motieven |
1.35 |
0 |
0 |
0 |
ruitmotieven |
4.05 |
8.14 |
4.12 |
2.88 |
streep- en baanmotieven |
5.41 |
12.79 |
3.10 |
4.81 |
noppen |
1.35 |
5.82 |
0 |
2.88 |
andere ronde motieven |
4.05 |
0 |
0 |
0.96 |
andere hoekige motieven |
2.70 |
1.16 |
0 |
0 |
Reeds eerder formuleerden we de verwachting dat we in onze onderzoeksperiode vooral abstracte motieven, noppen en een combinatie van kleurvlakken zouden moeten aantreffen. Ook ronde motieven, en vooral dan bloemmotieven zouden tegen het einde van de onderzoeksperiode een opmars moeten maken. Effen kleding en streep-en baanmotieven enerzijds en ruitjes anderzijds, kenmerkend voor respectievelijk een dalperiode en een neergaande beweging, zouden doorheen onze steekproef aan belang moeten inboeten.
De resultaten liggen echter volledig in de lijn van onze bevindingen omtrent de motieven op de kleding voor het onderlichaam. We besluiten dan ook dat er al bij al weinig overeenkomsten zijn tussen onze resultaten van de evolutie in motieven en de verwachtingen die Helmut Gaus koesterde hieromtrent. Enkel de bloemmotieven, kenmerkend voor een bloeiperiode, nemen gedurende de onderzoeksperiode aan belang toe.
Onderstaande tabel geeft de verdeling weer voor de kledingstukken uit de wintermode. De keuzemogelijkheid ‘overige motieven’ werd ook in deze tabel niet opgenomen. Deze optie bedroeg slechts 1.05% van het totaal aan motieven.
Tabel 17: Verdeling wintermode vrouwen naar soort motief kleding boven
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
73.12 |
65.96 |
69.07 |
70.21 |
combinatie van kleurvlakken |
5.38 |
1.06 |
2.06 |
4.26 |
abstracte motieven |
0 |
0 |
2.06 |
0 |
bloemmotieven |
2.15 |
15.96 |
5.16 |
9.58 |
oosterse of etnische motieven |
0 |
0 |
0 |
1.06 |
ruitmotieven |
7.53 |
4.26 |
11.34 |
4.26 |
streep- en baanmotieven |
7.53 |
5.32 |
7.22 |
7.45 |
noppen |
0 |
1.06 |
1.03 |
1.06 |
andere ronde motieven |
3.22 |
3.19 |
0 |
1.06 |
andere hoekige motieven |
1.07 |
1.06 |
103 |
0 |
Ook wat de wintermode betreft, vinden we niet echt cijfers terug die in de lijn liggen van de eerder geformuleerde verwachtingen.
6.2.2.6. Lengte
De variabele ‘lengte van de kleding voor het bovenlichaam’ voegden we zelf aan het onderzoek toe. Helmut Gaus spreekt zich uit over de evolutie in de lengte van de jurk. Daarbij vergeet hij echter de ‘blote buikenmode’, die vooral de laatste jaren erg populair geworden is, in rekening te nemen. We verwachten dat naarmate we een piekperiode naderen in de conjunctuur, niet enkel de rokken korter zullen worden. Onze hypothese is dat in principe ook de buiken meer getoond en meer ontbloot zouden moeten worden. Voor de wintermode verwachten we deze evolutie echter niet terug te zien. Gezien de lage temperaturen, zijn ontblote buiken in de wintermode immers niet echt op hun plaats.
Grafiek 14: Evolutie lengte kleding boven vrouwenmode
De grafiek leert ons dat ontblote buiken in onze steekproef slechts een minderheid vormen. Dit is op zich al sterk in strijd met wat ons vermoeden dat korte kleding voor het bovenlichaam de laatste jaren erg populair is. We kunnen deze resultaten echter ook interpreteren aan de hand van wat we verwachten op basis van Gaus’ gedachtegang. Buiken zouden dan naar het einde van onze steekproef toe meer ontbloot moeten worden. In zekere zin sluiten onze bevindingen aan bij deze verwachtingen. Van 1994 tot 2003 vinden we inderdaad een stijging terug van het aantal silhouetten met ontblote buik. Terwijl aan het begin van de onderzoeksperiode 4.65% van de modellen hun buik ontbloten, waagt aan het einde van de onderzoeksperiode reeds 11.54% zich aan een truitje tot boven de navel. Toch moeten we opmerken dat tussen 1991 en 1994 het aantal silhouetten daalt van 9.46% tot 4.65%. Op die manier is het percentage ontblote buiken op het einde van onze steekproef niet echt veel groter dan in 1991.
De evolutie van de lengte van de kleding voor het bovenlichaam in de wintermode geven we slechts weer ter informatie. In de winter hadden we namelijk niet verwacht veel ontblote buiken aan te treffen.
6.2.2.7. Lengte van de mouwen
Ook de lengte van de mouwen is een kenmerk dat Helmut Gaus opnam in zijn groepering tot clusters. In dalperiodes voorspelt Gaus een toename van jurken met lange mouwen. Piekperiodes in de conjunctuur zouden samenhangen met het dragen van mouwloze jurkjes. Vermits onze onderzoeksperiode zich situeert in een opgaande beweging naar een piek tussen 2005 en 2010, verwachten we een toename van kledingstukken zonder mouwen of met korte mouwen en een afname van kleding met lange mouwen.
Grafiek 15: Evolutie lengte mouwen zomermode vrouwen
Uit bovenstaande grafiek kunnen we opmaken dat zowel mouwloze kleding als kledingstukken met korte mouwen het aan het einde van de onderzoeksperiode beter doen dan aan het begin. Voor de mouwloze kleding zien we een stijging van 41.89% tot 49.04% en de kledingstukken met korte mouwen evolueren van 14.87% naar 17.31%. Beide categorieën kennen hun piekmoment echter in de periode 1997-2000. Ook de evolutie van kledingstukken met lange mouwen lijkt volgens Gaus’ verwachtingen te verlopen. Het percentage van kleding met lange mouwen maakt doorheen onze steekproef een daling van een tiental procenten. Zijn laagste waarde, 24.74%, kent deze categorie echter in de periode 1994-1997.
Grafiek 16: Evolutie lengte mouwen wintermode vrouwen
Ook in de wintermode voldoet de categorie ‘lengte van de mouwen’ aan de vooropgestelde verwachtingen. Logischerwijze, vinden we in de wintermode een pak meer kledingstukken met lange mouwen terug. Toch daalt het aantal kledingstukken met lange mouwen doorheen onze onderzoeksperiode. Waar we aan het begin van de onderzoeksperiode nog 95.7% kledingstukken met lange mouwen aantreffen, zien we dat dit percentage tegen de periode 2001-2003 geslonken is tot 71.27% van het totaal. Zowel de mouwloze kleding als kledingstukken met korte mouwen maken daarentegen een opwaartse beweging van een tiental procenten.
6.2.2.8. Halsuitsnijding
Voor de analyse van de halsuitsnijding werden niet alle silhouetten opgenomen in de telling. Op sommige foto’s is de halslijn immers niet zichtbaar door de pose die het model inneemt. Op die manier houden we van de 739 silhouetten die we telden voor de vrouwenmode nog 690 bruikbare silhouetten over.
Onze onderzoeksperiode, die volgens Gaus een opwaartse beweging naar een piek in 2005-2010 is, zou vooral gekenmerkt moeten worden door kledingstukken met een hoge halslijn. Kleding met een middeldiepe tot diepe halsuitsnijding zijn daarentegen typisch voor neergaande bewegingen en dalperiodes.
Tabel 18: Verdeling vrouwenmode naar type halsuitsnijding
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
niet gedécolleteerd |
37.70 |
55.42 |
50 |
71.59 |
50.54 |
79.79 |
46.08 |
73.63 |
licht gedécolleteerd |
24.60 |
37.35 |
28.21 |
15.91 |
26.88 |
6.38 |
19.61 |
12.09 |
zwaar gedécolleteerd |
37.70 |
7.23 |
21.79 |
12.5 |
22.58 |
13.83 |
34.31 |
14.28 |
Globaal genomen geven de gegevens in deze tabel steun aan de verwachtingen die we op basis van de theorie van Gaus formuleerden. Niet gedécolleteerde kledingstukken zijn in onze onderzoeksperiode immers het sterkst vertegenwoordigd. Zowel in de zomermode als in de wintermode is het percentage van kleding zonder décolleté aan het einde van de onderzoeksperiode ook een stuk hoger dan aan het begin ervan. De evolutie van de licht gedécolleteerde kleding is daarentegen over de hele onderzoeksperiode genomen gedaald. Tussenin doen er zich wel kleine schommelingen voor. Ook zwaar gedécolleteerde kleding is in de zomermode voor vrouwen aan het begin van de onderzoeksperiode (37.70%) nog sterker aanwezig dan aan het einde ervan (34.31%). Hun laagste waarden kennen deze kledingstukken echter in het midden van de onderzoeksperiode. De evolutie van zwaar gedécolleteerde kleding in de wintermode ondersteunt de verwachtingen van Gaus in geen geval. We zien het percentage kledingstukken met diepe décolleté doorheen de onderzoeksperiode in de wintermode immers een stijgende beweging maken.
6.2.2.9. Benadrukking van de taille
Ook bij het onderzoeken van de benadrukking van de taille vonden we foto’s terug waarbij de taille niet of onduidelijk werd afgebeeld. 657 van de 739 silhouetten kwamen nog in aanmerking voor de analyse van deze variabele.
Een benadrukking van de taille zouden we volgens Helmut Gaus vooral terugvinden in dalperiodes. In piekperiodes wordt de taille daarentegen niet benadrukt. Gaus lijkt er zich echter niet over uit te spreken wat er met de taille gebeurt in tussenperiodes. Vermits onze onderzoeksperiode zich situeert vlak na een dal en met een piekperiode in het vooruitzicht, is het moeilijk verwachtingen te formuleren omtrent de benadrukking van de taille. Aan de hand van wat we weten, zou het logisch zijn dat in onze onderzoeksperiode het percentage silhouetten met benadrukte taille zou afnemen ten voordele van de niet benadrukte taille.
Tabel 19: Verdeling vrouwenmode naar benadrukking van de taille
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
taille benadrukt |
53.70 |
46.84 |
56.58 |
55.26 |
56.99 |
48.94 |
61.70 |
60.44 |
taille niet benadrukt |
46.30 |
53.16 |
43.42 |
44.74 |
43.01 |
51.06 |
38.30 |
39.56 |
Onze resultaten doen deze verwachting volledig te niet. De tabel toont ons immers zowel voor de zomermode als voor de wintermode een toename van het percentage kledingstukken met benadrukte taille en een afname van silhouetten waarvan de taille niet benadrukt is.
6.2.3. Aanwezigheid van accessoires
De analyse van de aanwezigheid van accessoires voegden we zelf aan het onderzoek toe. Accessoires zoals handtassen, riemen, hoeden en juwelen lijken ons immers een mooie indicator bij het zoeken naar een verband tussen mode en conjunctuur. We gaan er immers van uit dat accessoires in tijden van economische bloei veel rijkelijker aanwezig zijn dan in economisch minder gunstige periodes. Specifiek voor onze steekproef betekent dit dat de aanwezigheid van accessoires hoger zou zijn aan het einde van de onderzoeksperiode, met een bloeiende economie in het vooruitzicht.
Bij de analyse van de evolutie in de aanwezigheid van accessoires hebben we geen onderscheid gemaakt tussen zomermode en wintermode. In onderstaande tabel geven we de resultaten weer voor de aanwezigheid van juwelen in de vrouwenmode.
Tabel 20: Verdeling vrouwenmode naar aanwezigheid juwelen
|
1991-1993 |
1994-1996 |
1997-2000 |
2001-2003 |
niet aanwezig |
44.91 |
76.11 |
92.78 |
88.89 |
subtiel aanwezig |
37.72 |
19.44 |
7.22 |
8.59 |
rijkelijk aanwezig |
17.37 |
4.45 |
0 |
2.52 |
De resultaten voor de aanwezigheid van juwelen in onze steekproef ondersteunen onze verwachtingen niet. We zien namelijk dat de aanwezigheid van juwelen aan het begin van de onderzoeksperiode veel hoger ligt dan in het laatste tijdsinterval. Doorheen onze steekproef krijgen we steeds meer silhouetten zonder juwelen te zien.
Vervolgens bespreken we het cijfermateriaal dat de aanwezigheid van sjaaltjes, riemen, hoofddeksels en handtassen in vrouwenmode weergeeft. Onderstaande grafiek geeft een beknopt overzicht van het percentage accessoires dat in ieder interval van ons onderzoek aanwezig is.
Grafiek 17: Evolutie aanwezigheid accessoires vrouwenmode
Enkel de aanwezigheid van riemen en ceintuurs in de vrouwenmode verloopt volgens de eerder geformuleerde verwachtingen. Het percentage riemen verloopt immers in stijgende lijn, van 16.17% aan het begin van de onderzoeksperiode naar 22.73% in het laatste tijdsinterval. Deze opwaartse beweging vinden we niet terug bij de andere accessoires. Aan het begin van de onderzoeksperiode is het percentage sjaaltjes of dassen, hoofddeksels en handtassen namelijk hoger dan naar het einde van de onderzoeksperiode toe.
6.3. Mannenmode
In wat volgt, maken we een analyse van de mannelijke silhouetten in onze steekproef. Hierbij zullen we enkele variabelen, die niet relevant zijn voor de mannenmode uitsluiten.
We hebben in het theoretisch gedeelte van deze verhandeling reeds opgeworpen dat critici wat betreft de analyse van de mannenmode al helemaal twijfelen aan de theorie van Helmut Gaus. Mannen zouden volgens criticasters immers op het hoogtepunt van de conjunctuur voor sombere pakken kiezen. In een neergaande fase van de lange golf zou de mode voor mannen langzaamaan kleuriger worden. We hopen na ons onderzoek van de mannenmode omtrent deze discussie duidelijkheid te kunnen scheppen.
6.3.1. Kleding betreffende het onderlichaam
Het meest relevante kledingstuk voor het onderlichaam van mannen is de broek. De variabele peilend naar de aard van de kleding, kunnen we voor de mannenmode dus reduceren tot één optie. Van de 520 bruikbare silhouetten bij de analyse van de mannenbroek, tellen we 264 silhouetten voor de zomermode en 256 foto’s voor de wintermode.
Ook hier verdelen we de zomer- en wintermode in tijdsintervallen van ongeveer drie jaar. Toch verschilt de indeling voor de mannenmode lichtjes van die voor de vrouwenmode. Terwijl bij de vrouwenmode de gegevens van het jaar 1998 ontbreken, hebben we voor de mannenmode geen resultaten wat betreft de wintermode van 1996. Onderstaande tabel geeft het aantal observaties per periode weer voor de zomermode voor mannen.
Tabel 21: Verdeling zomermode mannen naar aantal broeken per periode
|
frequentie |
percentage |
cumulatieve freq |
cumulatief percentage |
1991-1993 |
69 |
26.14% |
69 |
26.14% |
1994-1997 |
90 |
34.09% |
159 |
60.23% |
1998-2000 |
53 |
20.08% |
212 |
80.31% |
2001-2003 |
52 |
19.69% |
264 |
100% |
Voor de wintermode ziet de tabel er als volgt uit.
Tabel 22: Verdeling wintermode mannen naar aantal broeken per periode
|
frequentie |
percentage |
cumulatieve freq |
cumulatief percentage |
1991-1993 |
74 |
28.91% |
74 |
28.91% |
1994-1997 |
84 |
32.81% |
158 |
61.72% |
1998-2000 |
54 |
21.09% |
212 |
82.81% |
2001-2003 |
44 |
17.19% |
256 |
100% |
We moeten wel opmerken dat de silhouetten waarvan de kleding voor het onderlichaam onzichtbaar of onduidelijk is afgebeeld, niet in de telling en bespreking van deze kledingstukken zijn opgenomen. Op die manier blijven 237 bruikbare silhouetten over voor de zomermode en 215 afbeeldingen voor de wintermode.
6.3.1.1. Type broek
Onderstaande tabel geeft het percentage broeken van een bepaald type per seizoen en per periode weer.
Tabel 23: Verdeling mannenmode naar type broek
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
strak en aansluitend |
2.98 |
0 |
5.19 |
2.78 |
6.52 |
0 |
2.13 |
8.11 |
recht doorlopend |
43.28 |
27.12 |
40.26 |
30.55 |
32.62 |
27.66 |
38.30 |
24.32 |
los |
22.39 |
27.12 |
16.88 |
25 |
26.09 |
29.79 |
23.40 |
18.92 |
kostuumbroek |
28.36 |
40.68 |
33.77 |
38.89 |
26.09 |
31.91 |
19.15 |
29.73 |
jeans |
2.99 |
1.69 |
1.30 |
0 |
4.34 |
8.51 |
14.89 |
13.51 |
ander type |
0 |
3.39 |
2.60 |
2.78 |
4.34 |
2.13 |
2.13 |
5.41 |
De tabel leert ons dat in onze steekproef vooral recht doorlopende broeken en kostuumbroeken goed vertegenwoordigd zijn. Ook de categorie ‘losse broeken’ neemt een groot deel van de steekproef voor zijn rekening. De overige types zijn in veel mindere mate aanwezig.
6.3.1.2. Aantal kleuren
In totaal zijn 232 of 97.89% van de broeken uit de zomermode voor mannen éénkleurig. 5 kledingstukken of 2.11% van het totaal hebben twee dominante kleuren. Op geen enkele foto was de kleding van het onderlichaam meerkleurig. Analyseren we deze variabele per periode, dan bekomen we voor de zomermode de volgende tabel.
Tabel 24: Verdeling zomermode mannen in aantal kleuren broek
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
65 |
97.01% |
2 |
2.99% |
0 |
0% |
1994-1997 |
75 |
97.40% |
2 |
2.60% |
0 |
0% |
1998-2000 |
45 |
97.83% |
1 |
2.17% |
0 |
0% |
2001-2003 |
47 |
100% |
0 |
0% |
0 |
0% |
Nemen we de wintermode voor mannen onder de loep, zien we dat 207 of 96.28% van de silhouetten een éénkleurige broek tonen. 2.33% van de kleding voor het onderlichaam (5 silhouetten) hebben twee dominante kleuren. Slechts 3 foto’s of 1.39% tonen meerkleurige kleding voor het onderlichaam. Voor deze variabele ziet de verdeling per periode van de wintermode er als volgt uit.
Tabel 25: Verdeling wintermode mannen in aantal kleuren broek
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
58 |
98.31% |
1 |
1.69% |
0 |
0% |
1994-1997 |
69 |
95.83% |
2 |
2.78% |
1 |
1.39% |
1998-2000 |
47 |
100% |
0 |
0% |
0 |
0% |
2001-2003 |
33 |
98.18% |
2 |
5.41% |
2 |
5.41% |
Beide tabellen maken ons duidelijk dat twee- en meerkleurige broeken slechts een kleine minderheid uitmaken in onze steekproef van silhouetten. Voor de mannenmode is deze bevinding nog opvallender dan voor de vrouwenmode die we eerder al besproken hebben. We wijzen er nogmaals op dat we ook de twee- en meerkleurige kledingstukken zullen gebruiken in het vervolg van ons onderzoek.
6.3.1.3. Densiteit van de kleuren
Onderstaande grafieken geven de evolutie weer van de kleurdensiteit in de mannenmode. We sluiten seizoensgebonden fluctuaties uit door in onze analyse de wintermode en zomermode voor mannen apart te behandelen.
Grafiek 18: Evolutie kleurdensiteit broek zomermode mannen
De resultaten voor de zomermode beantwoorden niet aan wat we voorop stelden op basis van de theorie van Gaus. Lichte tinten zouden immers gedurende de hele onderzoeksperiode niet duidelijk vertegenwoordigd mogen zijn. Donkere tinten zouden aan populariteit inboeten doorheen de onderzoeksperiode, terwijl felle tinten daarentegen aan belang moeten winnen.
Zowel lichte als donkere tinten zijn echter in hoge mate vertegenwoordigd in de zomermode voor mannen. Lichte tinten lijken over de hele steekproef genomen wel aan belang te verliezen. Terwijl het percentage lichte tinten in onze steekproef in het eerste interval nog 49.25% bedraagt, is het aantal zachte kleuren tegen het einde van de onderzoeksperiode geslonken tot 42.55% van het totaal. Haar hoogste waarde (54.35%) kent deze categorie echter in het derde tijdsinterval van het onderzoek. Felle kleuren zijn in de zomermode voor mannen het minst populair. In de periode 1991-1993 is het percentage felle kleuren slechts goed voor 8.96%. Het belang van heldere kleuren zal doorheen de onderzoeksperiode verder blijven afnemen tot 2.13% in de vierde periode. Donkere tinten worden daarentegen populairder. Zij stijgen van 41.79% in het begin van de onderzoeksperiode tot 55.32% aan het einde van de periode.
Grafiek 19: Evolutie kleurdensiteit broek wintermode mannen
De resultaten voor de wintermode liggen in het verlengde van onze bevindingen betreffende de zomermode, ware het niet dat het percentage donkere kleuren in de grafiek voor de wintermode veel sterker aanwezig is, en dit ten nadele van de zachte tinten. Ook hier lijken de lichte tinten aan populariteit te verliezen. Hoewel het percentage zachte kleuren in de periode 1991-1993 nog 20.34% bedraagt, vinden we in de periode 2001-2003 nog slechts 13.51% lichte kleuren terug. Ook de heldere kleuren nemen in belang af. Zij zakken van 3.39% in het eerste interval naar 2.7% in de periode 2001-2003. In het derde tijdsinterval vinden we zelfs helemaal geen felle kleuren terug. De evolutie van de donkere kleuren verloopt daarentegen in stijgende lijn. De donkere tinten starten met een percentage van 76.27%; hun aantal groeit nog verder uit tot 83.79%. Deze categorie kent haar hoogste waarde (89.36%) in de periode 1998-2000.
6.3.1.4. Hoofdkleur
In wat volgt schetsen we de evolutie van de hoofdkleur van de zomerbroeken voor mannen. De dominante kleuren van de kledingstukken voor het onderlichaam brengen we onder in de reeds eerder aangehaalde clusters van kleuren. We gaan van start met de resultaten van de zomermode voor mannen. Aangezien de keuzemogelijkheid ‘andere kleur’ voor de zomermode slechts 6 silhouetten of 2.53% van het totaal telde, werd deze optie niet opgenomen in onderstaande grafiek.
Grafiek 20: Evolutie hoofdkleur broek zomermode mannen
Aan de hand van Gaus’ bevindingen verwachten we dat de kleuren groen en blauw in de hele periode 1991-2003, in een opwaartse beweging dus, dominant zouden zijn. Dit is niet het geval, hoewel het percentage van deze kleuren vooral tussen 1998 en 2003 flink is gestegen (van 8.7% tot 23.4%). Ook rood, oranje en geel zouden tegen het laatste tijdsinterval van het onderzoek een opmars moeten hebben genomen. Zij boeten echter in sterke mate aan populariteit in. Terwijl deze kleuren aan het begin van de onderzoeksperiode nog een percentage tellen van 11.94%, blijft daar in de laatste periode van het onderzoek geen silhouet meer van over. In tegenstelling tot wat Gaus voorspelde, zien we een toename van het aantal grijze en zwarte broeken. Terwijl in de periode 1991-1993 zwarte en grijze broeken 26.87% van het totaal vertegenwoordigen, is dit percentage tegen 2003 opgeklommen tot 34.05%. Haar hoogste waarden kent de evolutie van de kleuren grijs en zwart daartussen. Bruin, violet en wit tenslotte, die in onze onderzoeksperiode slechts in geringe mate aanwezig zouden mogen zijn, vormen in de periode 1991-1993 de belangrijkste groep met 43.28%. Het aantal broeken in bruin, violet of wit is tegen het einde van de onderzoeksperiode gedaald tot 36.17%. Toch kennen deze kleuren hun hoogste waarde, 45.65%, tussen 1998 en 2000.
Grafiek 21: Evolutie hoofdkleur broek wintermode mannen
Onze bevindingen voor de winterbroek van mannen zijn vergelijkbaar met de hierboven geschetste resultaten van de zomermode. Opvallend is dat de kleuren van het bruin-violet-wit cluster in de wintermode aan belang verliezen ten voordele van de andere clusters van kleuren. Het percentage van de kleuren groen en blauw is aan het begin (20.34%) en het einde (21.62%) van de onderzoeksperiode ongeveer gelijk. De evolutie kent een dal in de periode 1994-1997 (9.72%) en piekt met 29.79% in de daaropvolgende periode. Rood, oranje en geel zijn het minst in trek in de wintermode voor mannen. In de tweede helft van onze onderzoeksperiode vinden we zelfs geen enkele broek in deze kleur terug. De kleuren bruin, violet en wit kennen gedurende de hele onderzoeksperiode een dalend verloop. Aan het begin van de periode zijn deze kleuren nog goed voor een percentage van 25.42%, terwijl daar tegen 2003 slechts 8.11% meer van overblijft. De kleuren van het grijs-zwart cluster tenslotte zijn in het laatste tijdsinterval (70.27%) dan weer in hogere mate aanwezig dan aan het begin van het onderzoek (49.16%).
6.3.1.5. Motieven
Voor de mannenmode bevat onze steekproef nog minder variatie aan motieven dan voor de vrouwenmode het geval was. Vooral effen broeken en broeken met een ruitmotief of een streep- of baanmotief lijken erg in trek. Onderstaande tabel geeft de indeling van deze drie favoriete motieven weer per periode.
Tabel 26: Verdeling mannenmode naar soort motief broek
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
effen of onduidelijk |
89.55 |
89.83 |
83.12 |
72.22 |
89.14 |
100 |
87.23 |
72.97 |
ruitmotieven |
8.96 |
8.47 |
5.19 |
2.78 |
2.17 |
0 |
0 |
10.81 |
streep- of baanmotieven |
1.49 |
1.70 |
10.39 |
20.83 |
4.35 |
0 |
12.77 |
16.22 |
Verder zien we voor de zomermode in de periode 1994-1997 één broek met noppen opduiken. In de periode 1998-2000 vertegenwoordigen abstracte motieven en andere motieven elk 2.17% van het totaal. Wat de wintermode betreft, heeft in de periode 1994-1997 4.17% van de broeken een ander motief.
Bij de analyse van de motieven in de vrouwenmode twijfelden we reeds aan de zinvolheid van een vergelijking tussen onze resultaten en de bevindingen van Helmut Gaus omtrent het voorkomen van motieven. De aanwezigheid van slechts een zeer beperkt aantal motieven overtuigt ons ervan dat dit criterium voor de mannenmode alles behalve relevant is. De motieven die we in een opgaande beweging (1991-2003) vooral zouden moeten aantreffen, vinden we hier weinig of zelfs helemaal niet terug. Volgens Helmut Gaus wordt de periode die vooraf gaat aan een piek in de conjunctuur immers vooral gekenmerkt door abstracte motieven, noppen en een combinatie van effen kleurvlakken. Op het hoogtepunt van de conjunctuur zouden vooral bloemmotieven het goed doen.
6.3.1.6. Lengte
Voor de lengte van de mannenbroek willen we hetzelfde opmerken als voor de motieven in de mannenmode. De lengte van de broek lijkt ons voor de analyse van de mannenmode geen relevant criterium. Onderstaande tabel geeft de variatie in de lengte van de broek weer voor de zomermode voor mannen. Hier zouden we reeds kunnen zeggen dat een andere lengte dan maxi slechts sporadisch in onze steekproef is vertegenwoordigd. Wat de wintermode betreft tellen we als vanzelfsprekend nog meer lange broeken. Enkel in de periode 1994-1997 en 1998-2000 vinden we telkens één broek met respectievelijk minilengte (1.39%) en kuitlengte (2.13%) terug.
Tabel 27: Verdeling zomermode mannen naar lengte broek
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
maxilengte |
88.06% |
96.10% |
95.66% |
97.87% |
kuitlengte |
1.49% |
2.60% |
2.17% |
2.13% |
knielengte |
7.46% |
0% |
0 |
0% |
minilengte |
2.99% |
1.30% |
2.17% |
0% |
De analyse van de vrouwenbroek had ons er reeds van overtuigd dat de broek slechts weinig variatie in lengte kent. Daaruit concludeerden we dat de lengte van de broek ons dan ook een minder goede indicator leek om de theorie van Gaus aan te staven. De resultaten voor de lengte van de mannenbroek kunnen dit besluit enkel nog meer kracht bij zetten.
6.3.2. Kleding betreffende het bovenlichaam
In wat volgt gaan we van start met de bespreking van de verschillende types van kleding voor het bovenlichaam die in onze steekproef van mannelijke silhouetten zijn opgenomen. Vervolgens behandelen we de resultaten die betrekking hebben op het kleurgebruik van de kleding. Daarbij komen zowel de variabelen aan bod die peilen naar het aantal kleuren en de densiteit van de kledingstukken voor het bovenlichaam, als de indicator die informatie geeft betreffende de hoofdkleur van deze kleding. In laatste instantie behandelen we onze bevindingen in verband met de evolutie van de motieven.
6.3.2.1. Type kleding
Bij de bespreking van de kledingstukken voor het bovenlichaam van mannen komen alle mannelijke silhouetten in aanmerking. Meer bepaald gaat het om 264 afbeeldingen voor de zomermode en 256 foto’s voor de wintermode.
In onderstaande tabel geven we de indeling naar type kleding voor het bovenlichaam weer. De resultaten betreffen zowel de zomermode als de wintermode voor mannen. Aangezien we voor de categorieën ‘twinset’, ‘bovendeel jurk’ en ‘ander bovenstuk’ bij de mannelijke silhouetten geen gegevens terugvonden, werden deze opties niet in de tabel opgenomen.
Tabel 28: Verdeling mannenmode naar type kleding bovenlichaam
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
||||
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
zomer |
winter |
|
top/singlet |
0 |
0 |
0 |
0 |
3.77 |
1.85 |
1.92 |
2.27 |
T-shirt/polo |
0 |
0 |
2.22 |
0 |
1.89 |
1.85 |
15.38 |
0 |
blouse/hemd |
11.59 |
2.70 |
18.89 |
0 |
22.64 |
12.97 |
17.31 |
9.09 |
sweater/pull |
13.04 |
0 |
7.78 |
10.71 |
15.09 |
24.07 |
13.46 |
6.82 |
gilet |
1.45 |
1.35 |
0 |
1.19 |
3.77 |
1.85 |
0 |
2.27 |
mantel of vest |
73.92 |
95.95 |
71.11 |
88.10 |
52.84 |
57.41 |
51.93 |
79.55 |
De tabel leert ons dat vooral de categorieën ‘mantel/vest’ en ‘blouse/hemd’ opvallend aanwezig zijn in onze steekproef van mannelijke silhouetten. In mindere mate was dit ook het geval voor de optie ‘sweater/pull’. De andere keuzemogelijkheden komen slechts sporadisch in de steekproef aan bod.
6.3.2.2. Aantal kleuren
In totaal zijn 216 of 81.82% van de kledingstukken voor het bovenlichaam uit de zomermode voor mannen éénkleurig. 26 kledingstukken of 9.85% van het totaal hebben twee dominante kleuren. Op 22 of 8.33% van de foto’s was de kleding voor het bovenlichaam meerkleurig. Analyseren we deze variabele per periode, dan bekomen we volgende tabel.
Tabel 29: Verdeling zomermode mannen in aantal kleuren kleding boven
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
51 |
73.91% |
10 |
14.49% |
8 |
11.60% |
1994-1997 |
69 |
76.67% |
12 |
13.33% |
9 |
10% |
1998-2000 |
49 |
92.46% |
2 |
3.77% |
2 |
3.77% |
2001-2003 |
47 |
90.38% |
2 |
3.85% |
3 |
5.77% |
Kijken we naar de wintermode voor mannen, dan zien we dat 230 of 89.84% van de silhouetten éénkleurige kleding voor het bovenlichaam tonen. 19 of 7.42% van de kledingstukken voor het bovenlichaam hebben twee dominante kleuren. Slechts 7 foto’s of 2.74% tonen meerkleurige kleding. Voor deze variabele ziet de verdeling er in de wintermode als volgt uit.
Tabel 30: Verdeling wintermode mannen in aantal kleuren kleding boven
|
éénkleurig |
in % |
tweekleurig |
in % |
meerkleurig |
in % |
1991-1993 |
63 |
85.14% |
8 |
10.81% |
3 |
4.05% |
1994-1997 |
75 |
89.29% |
7 |
8.33% |
2 |
2.38% |
1998-2000 |
51 |
94.44% |
3 |
5.56% |
0 |
0% |
2001-2003 |
41 |
93.18% |
1 |
2.27% |
2 |
4.55% |
Beide tabellen tonen aan dat twee- en meerkleurige kledingstukken voor het bovenlichaam in onze steekproef duidelijk in de minderheid zijn. Toch vinden we twee- en meerkleurige kleding voor het bovenlichaam van mannen in onze steekproef in hogere mate terug dan dat dit bij de kledingstukken voor het onderlichaam van mannen het geval was.
6.3.2.3. Densiteit van de kleuren
In wat volgt schetsen we de evolutie van de kleurdensiteit van de geselecteerde kledingstukken betreffende het bovenlichaam. Onderstaand cijfermateriaal betreft de zomermode voor mannen.
Grafiek 22: Evolutie kleurdensiteit kleding boven zomermode mannen
Uit bovenstaande grafiek kunnen we afleiden dat lichte kleuren aan het begin van onze onderzoeksperiode de zomermode voor mannen domineerden (55.07%). De evolutie van de zachte tinten maakt doorheen onze onderzoeksperiode echter een geleidelijke daling tot 38.46%. In de periode 2001-2003 lijkt donkere kleding voor het bovenlichaam het sterkst aanwezig te zijn in de mannenmode (48.08%). Terwijl het percentage donkere tinten in het eerste tijdsinterval van het onderzoek 27.54% bedroeg, nam het belang van deze kleuren in het verdere verloop van de periode toe met een twintigtal procenten. Felle kleuren voor het bovenlichaam zijn in onze steekproef wat de zomermode voor mannen betreft het minst populair. Hoopvol is wel dat heldere tinten weer aan een opmars ( 13.46%) beginnen, nadat ze in de periode 1998-2000 hun laagste waarde (7.55%) bereikten.
De evolutie in de kleurdensiteit van de wintermode voor het bovenlichaam van mannen wordt uiteengezet in onderstaande grafiek.
Grafiek 23: Evolutie kleurdensiteit kleding boven wintermode mannen
We zien dat in alle tijdsintervallen donkere tinten dominant aanwezig zijn in de wintermode voor het bovenlichaam. Hoogstwaarschijnlijk is dit te wijten aan de populariteit van de kleur zwart in de wintermode. Het percentage donkere tinten is aan het begin (67.57%) en aan het einde (65.9%) van de onderzoeksperiode ongeveer gelijk. De donkere kleuren kennen hun hoogste waarde (82.14%) in de periode 1994-1997, waarna ze een dalende beweging inzetten. De lichte tinten die aan het begin van onze onderzoeksperiode het minst populair zijn (14.86%), beginnen in de tweede helft van de onderzoeksperiode aan een flinke opmars tot 29.55% in het laatste tijdsinterval. Bij de felle kleuren nemen we daarentegen een dalende beweging waar. Terwijl het percentage heldere kleuren in de periode 1991-1993 nog goed is voor 17.57%, zakt het aantal felle tinten tegen 2003 tot slechts 4.55% van het totaal.
Wederom ondersteunen deze resultaten in geen geval de bevindingen van Helmut Gaus. Onze bevindingen voor de kleurdensiteit in de zomer- en wintermode wijzen eerder in de richting van wat criticasters ons deden geloven. Volgens hen zouden mannen zich op het hoogtepunt van de conjunctuur immers hullen in sombere pakken, terwijl ze in de neergaande fase van de lange golf zouden kiezen voor een kleurrijke mode.
6.3.2.4. Hoofdkleur
Net zoals we eerder al deden voor de broeken, onderzoeken we nu ook de evolutie in de kleurendominantie van de kleding voor het bovenlichaam van mannen. Dit doen we aan de hand van de vier kleurenclusters van Helmut Gaus. Vermits de optie ‘andere kleur’ in het totaal slechts 2.31% van de kleding voor het bovenlichaam vertegenwoordigde, werd deze keuzemogelijkheid niet opgenomen in de grafieken. Onderstaande resultaten geven de evolutie van het kleurgebruik in de zomermode voor mannen weer.
Grafiek 24: Evolutie hoofdkleur kleding boven zomermode mannen
Op basis van Gaus’ voorspellingen verwachten we allereerst dat de kleuren bruin, violet en wit in onze onderzoeksperiode weinig populair zouden zijn. Deze kleuren zouden naar Gaus’ mening immers een daling illustreren. We zien daarentegen dat deze kleuren in de periode 1991-1993 dominant aanwezig zijn in onze steekproef. In het verdere verloop van het onderzoek daalt de aanwezigheid van bruin, violet en wit tot 30.77% in de periode 2001-2003. Groen en blauw, de kleuren die volgens professor Gaus een opgaande beweging van de conjunctuur kenmerken, zijn in het begin van de onderzoeksperiode (23.19%) ongeveer even sterk aanwezig als aan het einde (25%). Hun laagste waarde (9.43%) kennen deze kleuren in de periode 1998-2000. De kleuren van het rood-oranje-geel cluster zouden tegen 2003 aan een opmars moeten beginnen. De grafiek leert ons echter het tegenovergestelde. Terwijl rood, oranje en geel in het eerste tijdsinterval van het onderzoek nog goed zijn voor 17.39%, is hun percentage tegen het laatste interval geslonken tot slechts 3.85%. De typische dalkleuren grijs en zwart tenslotte, zouden tussen 1991 en 2003 sterk aan populariteit moeten inboeten. De evolutie van grijs en zwart in ons onderzoek wijst echter een andere richting uit. Het percentage grijze en zwarte kledingstukken voor het bovenlichaam bedraagt aan het begin van de onderzoeksperiode 15.94% en is tegen 2003 opgeklommen tot maar liefst 34.62%. Hun hoogste waarde (41.51%) kennen deze kleuren in de periode 1998-2000. De resultaten van de zomermode voor het bovenlichaam van mannen ontkrachten andermaal de voorop gestelde hypothesen.
Voor de wintermode ziet de grafiek er als volgt uit.
Grafiek 25: Evolutie hoofdkleur kleding boven wintermode mannen
Onze bevindingen voor de wintermode van het mannelijk bovenlichaam bevestigen evenmin de hypothesen die we op basis van Gaus’ gedachtegang formuleerden. De grafiek leert ons dat gedurende de hele onderzoeksperiode de kleuren zwart en grijs dominant aanwezig zijn. De kleuren van het rood-oranje-geel cluster zijn tussen 1991 en 2003 het minst vertegenwoordigd. Hun evolutie verloopt ook in een dalende lijn van 10.81% aan het begin van de onderzoeksperiode tot 2.27% aan het einde. Groen en blauw kennen een gelijkaardig verloop. Terwijl hun percentage in het eerste tijdsinterval van het onderzoek nog 21.62% bedraagt, tellen we in de periode 2001-2003 nog slechts 6.82% groene en blauwe kledingstukken voor het bovenlichaam. De kleuren bruin, violet en wit tenslotte kennen een stijgend verloop. Terwijl we in de eerste periode van het onderzoek 16.22% kledingstukken in het bruin, violet of wit tellen, bedraagt dit percentage tegen het einde van de onderzoeksperiode 34.09%.
6.3.2.5. Motieven
Wat betreft de motieven voor het bovenlichaam, hebben we zowel bij de zomermode als de wintermode voor mannen de categorieën ‘oosterse of etnische motieven’ en ‘andere hoekige motieven’ uit de telling geweerd. Voor deze opties vonden we immers geen gegevens terug in de mannenmode. Onderstaande tabellen geven de verdeling in motieven per periode weer van de kledingstukken voor het bovenlichaam. We starten met de tabel die de zomermode behandelt.
Tabel 31: Verdeling zomermode mannen naar soort motief kleding boven
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
63.77 |
60 |
86.79 |
73.08 |
combinatie van kleurvlakken |
0 |
2.22 |
1.89 |
0 |
abstracte motieven |
2.90 |
0 |
0 |
1.92 |
bloemmotieven |
2.90 |
3.33 |
1.89 |
3.85 |
ruitmotieven |
13.04 |
13.33 |
1.89 |
1.92 |
streep- en baanmotieven |
15.94 |
18.90 |
3.76 |
15.38 |
noppen |
0 |
2.22 |
0 |
0 |
andere ronde motieven |
0 |
0 |
1.89 |
0 |
overige motieven |
1.45 |
0 |
1.89 |
3.85 |
Onderstaand cijfermateriaal heeft betrekking op de wintermode voor het bovenlichaam van mannen. Naast bovengenoemde categorieën konden we voor de wintermode ook de opties ‘abstracte motieven’ en ‘andere ronde motieven’ elimineren.
Tabel 32: Verdeling wintermode mannen naar soort motief kleding boven
|
1991-1993 |
1994-1997 |
1998-2000 |
2001-2003 |
effen of onduidelijke structuur |
67.57 |
59.92 |
88.89 |
65.91 |
combinatie van kleurvlakken |
0 |
3.57 |
1.85 |
0 |
bloemmotieven |
0 |
0 |
0 |
2.27 |
ruimotieven |
24.32 |
5.95 |
0 |
6.82 |
streep- en baanmotieven |
5.41 |
29.76 |
7.41 |
20.45 |
noppen |
1.35 |
0 |
0 |
0 |
overige motieven |
1.35 |
1.20 |
1.85 |
4.55 |
Voor de kledingstukken voor het bovenlichaam van mannen lijkt er een grotere variatie aan motieven aanwezig te zijn in onze steekproef. Daardoor kunnen we hier meer keuzemogelijkheden behouden dan bij de kleding voor het onderlichaam het geval was. Toch vormen ook hier de effen kledingstukken of kledingstukken met een onduidelijke structuur de hoofdmoot in de verdeling. Verder zien we dat de ruitmotieven en motieven met strepen of banen weer populairder zijn dan de andere motieven, die ook voor de kleding van het bovenlichaam slechts sporadisch voorkomen.
Ook hier worden we er opnieuw van overtuigd dat dit criterium voor de mannenmode alles behalve relevant is. De motieven die we op basis van Gaus’ bevindingen in een opgaande beweging (1991-2003) vooral zouden moeten aantreffen, zijn immers abstracte motieven, noppen en een combinatie van effen kleurvlakken. Deze motieven vinden we zowel in de zomermode als in de wintermode voor mannen slechts zelden terug
6.3.2.6. Andere kenmerken
De variabelen die peilen naar de lengte van het bovenlichaam, de lengte van de mouwen, de halsuitsnijding, de benadrukking van de taille en de aanwezigheid van accessoires zullen we voor de mannenmode niet interpreteren. Hoewel we deze indicatoren ook nagegaan zijn voor de mannelijke silhouetten, lijken ze ons voor mannenmode weinig of niet relevant.
6.4. Conclusie
Het lijkt erop dat we in deze resultatensectie voldoende bewijzen gevonden hebben om afbreuk te doen aan Gaus’ systeem in de mode. We zouden onze opzet van een kritische benadering van de theorie van Helmut Gaus rond het verband tussen mode en conjunctuur dan ook geslaagd kunnen noemen. In ons eigen onderzoek naar de evolutie van de mode in de jaren negentig vonden we - enkele snitkenmerken niet in rekening genomen - immers geen noemenswaardige gelijkenissen terug met de bevindingen die Gaus aan de hand van zijn onderzoek formuleerde.
Wat betreft de mannenmode zouden we de critici van Gaus gelijk kunnen geven. De evolutie in het kleurgebruik loopt in ons onderzoek inderdaad tegenovergesteld aan wat Gaus voor de zomerjurken van vrouwen beweerde. Maar ook wat betreft de vrouwenmode bleken onze variabelen veelal een ander verloop te kennen, en dit zowel voor de zomermode als voor de wintermode. Het opeenvolgingsritme van de clusters, dat Helmut Gaus zo nauwkeurig beschreef in Mensen en mode werd in ons onderzoek namelijk volledig door elkaar gegooid.
Toch betekent dit voor ons niet meteen dat de theorie van Gaus in de prullenmand thuishoort. We hebben wel aangetoond dat het onderzoek van professor Gaus veel van zijn waarde verliest wanneer we het onderzoeksdomein uitbreiden en een andere bronkeuze maken, het is wellicht nodig onze bevindingen enigszins te nuanceren. We hebben reeds eerder opgemerkt dat we theoretisch gezien een periode van vijftig jaar zouden moeten analyseren om de weerslag van de Kondratieff op de mode te onderzoeken. In het kader van een eindwerk leek dit evenwel een onhaalbare opdracht. Tevens bevatte onze onderzoeksperiode geen gegevens voor de vrouwenmode in 1998 en de wintermode voor mannen in 1996. We vermoeden echter dat deze tekortkoming geen doorslaggevende impact uitgeoefend heeft op onze resultaten.
De indicatoren die we op basis van de kritieken op Gaus’ onderzoeksmethode aan het onderzoek hebben toegevoegd, maakten het mogelijk een completer beeld van de mode aan een analyse te onderwerpen. Mogelijk had een onderzoek naar de zomerjurk in de vrouwenmode ons tot andere resultaten gebracht of tot bevindingen die dichter aanleunden bij de onderzoeksresultaten van Gaus. Op die manier zouden we echter voorbij gegaan zijn aan de uitdaging van een kritische benadering op Gaus’ onderzoek. Afgaande op de bevindingen in onze analyse, willen we dan ook niet meer doen dan vaststellen dat op basis van de indicatoren in ons onderzoek de hypotheses die Helmut Gaus formuleerde, verworpen moeten worden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |