Studie van de structuren en het aardewerk van Site ‘De Noker’ (werkput 2) te Mechelen. Het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid: de kapel en haar directe omgeving. (Dries Paumen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

0.1 Algemene doelstellingen en inhoudelijke structuur

 

Sinds 2000 is men in Mechelen begonnen met een aantal grootscheepse bouwcampagnes. Vanaf het begin heeft het mechelse stadsbestuur nauw samengewerkt met het voormalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. Hierdoor werd steeds een vrij lange periode voorbehouden voor archeologisch onderzoek. Door dit systematisch onderzoek kwamen heel wat nieuwe gegevens aan het licht over de oudste geschiedenis van het middeleeuwse Mechelen. Deze oudste geschiedenis van Mechelen kwam aan de oppervlakte bij de opgravingen van de site Lamot, de Zoutwerf, de Grote Markt en de Veemarkt. Tijdens deze uitgebreide projecten was het mogelijk de ondergrondse structuren in hun volledigheid en tot in detail te bestuderen. De sites Lamot en Zoutwerf hebben veel toegevoegd aan de oudste stadsgeschiedenis van Mechelen. Zo kwam op site Lamot een deel van de eerste stadsomwalling aan het licht, ook wel Oude Veste genoemd.[1] Het ontstaan van het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid is in het midden van de 14de eeuw te situeren. Dit is de periode waarin de stad haar grootste bloei heeft bereikt. In deze scriptie zal het godshuis in de context van een van de belangrijkste steden van het Hertogdom Brabant geplaatst worden.

 

Om deze historische ontwikkeling beter te begrijpen, begin ik met een historische inleiding. In deze wordt de historische ontwikkeling van Mechelen geschetst, met aandacht voor de recentste archeologische resultaten. Daarnaast wordt er verder ingegaan op de belangrijke rol van de godshuizen in de middeleeuwse ziekenzorg en liefdadigheid. Ook is er aandacht voor de plaats die het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid inneemt binnen de zieken- en armenzorg te Mechelen.

Eenmaal deze historische context geschetst, wordt het beschikbare bronnenmateriaal onderzocht. Eerst zal ik de belangrijkste historische, cartografische en iconografische gegevens betreffende het Godshuis van Sint-Katelijne voorstellen. Dan komt de beschrijving van de archeologische resten, meer bepaald de structuurresten, aan bod. In het derde hoofdstuk zal ik een eerste werkhypothese over de fasering van deze structuren trachten te ontwikkelen. Deze hypothese zal ik dan tenslotte confronteren met de materiële cultuur en de overige bronnen.

Aan de materiële cultuur wordt een vierde hoofdstuk besteed. Na de behandeling van de verschillende aardewerkcategorieën wordt de werkwijze verklaard van het aardewerkonderzoek om vervolgens het vormenspectrum per aardewerkcategorie te belichten. Het bouwmateriaal, het glas en andere materialen komen op het einde van dit hoofdstuk aan bod.

In het laatste hoofdstuk volgt een eerste interpretatie door de archeologische structuren en afvalkuilen te verbinden met de materiële cultuur. Tenslotte zal ik tot eindconclusie komen door de verschillende bronnen met elkaar te confronteren.

 

De vondstomstandigheden van de opgraving op site de Noker, die plaatsvond in de zomer van 1997 zijn een beperkende factor bij het onderzoek.[2] Toen de bouwput al voor 2, 5 m was uitgegraven werd duidelijk dat er zich funderingsresten van een viertal gebouwen aftekenden. Al de bovenliggende structuren waren vernietigd door een overijverige bestuurder van de graafmachine. Van de archeologische structuren was slechts het onderste gedeelte aanwezig. Waarschijnlijk zijn dus enkel de oudste resten van het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid overgeleverd. Hierdoor konden de principes van de stratigrafie konden slechts beperkt worden toegepast bij het onderscheiden van de verschillende bouwfasen. Bovendien is bij de opgraving slechts een beperkt deel van het oorspronkelijke godshuis vrijgelegd. Als gevolg van deze beperking zal het moeilijk zijn om de archeologische resten te verbinden met archiefstukken betreffende het godshuis en het Cellenbroedersklooster.

Ik ben dus aangewezen op de horizontale verbanden tussen de verschillende structuren. Vooral de oversnijdingen tussen muurresten en afvalkuilen verdienen de aandacht. Uit deze afvalkuilen is immers er heel wat middeleeuws aardewerk gekomen. Na confrontatie met vergelijkingsmateriaal ga ik alsnog een fasering trachten op te stellen. Bij het uitwerken van deze fasering zal er ook op andere elementen gelet worden zoals algemene oriëntatie van de funderingen en gebruikte baksteenformaten- en verbanden. Uit deze beperking volgde de beslissing om het aardewerk wat grondiger te bestuderen. Zo heb ik een eigen typologie opgesteld als een soort aanzet tot een grondiger keramiekonderzoek in Mechelen en Vlaanderen. Bij de typologische analyse zal ik nagaan met welke frequentie de verschillende types voorkomen. Daarna deel ik deze types in functionele groepen in om tenslotte na te gaan welke chronologisch evolutie het aardewerk weerspiegelt. Aan de hand van deze gegevens zal het aardewerkensemble van de Noker gekaderd worden binnen de ontwikkelingen van het aardewerk in het Hertogdom Brabant. Uit verschillende publicaties over sites in het voormalige Hertogdom is immers gebleken dat het aardewerk hier een afwijkende vormentaal heeft en een afwijkende chronologische evolutie weerspiegelt in vergelijking met het westen van Vlaanderen.

 

Dan volgen nog een aantal technische zaken. Voor de voetnoten en de bibliografie wordt het Amerikaanse systeem gebruikt. Hierin zijn echter geen conventies in opgenomen voor het verwijzen naar archiefstukken. Aangezien de gebruikte archiefstukken komen alle uit het Historisch Stadsarchief van Mechelen heb ik hiernaar verwezen en volgens een eigen conventie: “Historisch Stadsarchief Mechelen a, b, c..”. Dit wordt gevolgd door een omschrijving of indien mogelijk, een verwijzing naar het betreffende archiefstuk. De letters geven de rangschikking van de archiefstukken van oud naar jong weer. In de voetnoot verwijs ik dan naar het archiefstuk als volgt.[3] Bij het gebruik van numerieke gegevens houd ik me aan de volgende conventie. Om spoornummers, afmetingen, dateringen en typenummers weer te geven gebruik ik cijfers. Voor de weergave van kwantitatieve gegevens gebruik ik telwoorden. De verwijzing naar aardewerkindividuen in de catalogus wordt in de tekst steeds tussen haakjes weergegeven. De catalogus van het aardewerk vormt twee bijkomende volumes: de voor de cataloog gebruikte conventies en afkortingen bevinden zich op de eerste bladzijden. De bronnenvermelding van bepaalde figuren, platen en bijlage 1 vindt men in bijlagen vanaf p. 123

 

 

0.2 Ligging van de site

 

De site de Noker is gelegen langs de Edgard-Tinnellaan. De site bevindt zich binnen de rechthoek gevormd door de Katelijnestraat, de Nokerstraat, de Goswin-de-Stassartstraat en de Edgard-Tinellaan (zie figuur 1). Het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid strekte zich oorspronkelijk uit over dit volledige perceel. Tijdens de opgraving is maar een fractie van het godshuis blootgelegd. De site zelf strekt zich immers uit van de hoek van het Cellenbroedersklooster tot de Dossin-kazerne.[4] De site is l 41 m lang en 18 m breed (zie plaat I). Tegenwoordig is de site gedeeltelijk overbouwd door de kindercrèche Bethlehem.

 

Figuur 1: Locatie van het Godshuis van de Heilige Drievuldigheid

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] De Vriese s.d: 2.

[2] Wouters 1998.

[3] Historisch Archief Mechelen a.

[4] Hier ligt het huidige stadsarchief.