De Vlaamse Beweging in Mechelen (1945-1970). (Karen Camps) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK 4: COMMUNAUTAIRE PROBLEMEN BEREIKEN EEN HOOGTEPUNT (1964 – 1970)
De Vlaamse kwestie ging in de jaren 1964-1968 de loutere taalwetgeving te buiten en raakte het probleem van de hervorming van de Belgische staatsstructuur.[330] Aan Vlaamse zijde werd een grondwettelijke vastlegging van de taalgrens geëist, alsook een indeling van België in taalgebieden waarbinnen iedere taalgemeenschap over culturele autonomie zou beschikken. Sinds de stakingen tijdens de winter 1960-1961 werd aan Waalse zijde de eis gesteld tot hervorming van de Belgische staat in federale zin, met de bedoeling Wallonië, dat economisch achteruitging, te beschermen tegen de gevolgen van de industrialisering van het Vlaamse landsgedeelte en tegen de minorisering van de Walen door de Vlaamse meerderheid in het parlement.
De communautaire problemen bereikten een hoogtepunt in 1965. In het raam van haar bezuinigingen kondigde de CVP-BSP-regering (regering-Harmel-Spinoy) de sluiting van zes deficitaire mijnen aan, waaronder vijf Waalse en deze van Zwartberg in de provincie Limburg. Aan Vlaamse zijde rees het vermoeden dat de sluiting van Zwartberg niet beantwoordde aan een economische noodzakelijkheid, doch enkel moest dienen om de sluiting van Waalse mijnen voor de Walen aanvaardbaar te maken. Reeds op 23 december begonnen de eerste betogingen in Limburg. De arbeiders werden niet alleen gesteund door het ACV, maar ook door de Vlaamse CVP, de Volksunie, de Vlaamse Volksbeweging, het Vlaamse Economisch Verbond en de Vlaamse Ingenieursvereniging. Ondertussen groeide de macht van de communautaire partijen met de dag.
Hoewel beide regeringspartijen het federalisme niet onderschreven, voelden zij zich genoodzaakt concessies te doen aan de communautaire partijen. Daartoe leidden zij de procedure tot herziening van de grondwet in, waarmee het op 23 mei 1965 verkozen parlement werd belast. De regering beschikte echter niet over de noodzakelijke tweederde meerderheid om de herziening door te voeren. Moeilijkheden in verband met de ziekteverzekering leidden tot haar ontslag in februari 1966.[331] Hierna werd een CVP-PVV-kabinet onder leiding van Paul Vanden Boeynants gevormd. Hoewel deze regering het bevriezen van de taalvraagstukken gedurende twee jaar voorstond, struikelde zij over het probleem van de overheveling van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië. Door de beroering rond dit probleem en de regeringscrisis die daaruit voortvloeide, kwam de evolutie van de partijstructuren in een stroomversnelling terecht. De Christelijke Volkspartij werd gesplitst in een Vlaamse CVP en een Franstalige PSC. De Volksunie, die een radicaal tweeledig federalisme verdedigde, ging bij de vervroegde parlementsverkiezingen van 31 maart 1968 van twaalf naar twintig kamerzetels. Na de Leuvense crisis werd een grondwetsherziening voorbereid die in 1970 door beide Kamers werd goedgekeurd.
Deze rumoerige tijden creëerden het ideale klimaat voor een doorbraak van de Volksunie in het Mechelse. Haar manier van oppositie voeren in de Mechelse gemeenteraad was blijkbaar populair: in 1970 kon de partij het aantal vertegenwoordigers verdubbelen.
Intussen had dit klimaat van communautaire spanningen ook gezorgd voor een radicalisering van de Mechelse CVP-Jongeren, onder het voorzitterschap van Joos Somers. Tot ver buiten de arrondissementsgrenzen verbaasden deze jongeren met hun federalistische standpunten.
§1 DE VOLKSUNIE IN EEN STERKE OPPOSITIE
Op de slotmeeting van de Volksunie, aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1964, had de Mechelse lijstaanvoerder Oscar Renard verklaard:
‘Wij willen U, beste kiezers, geen valse beloften voorschotelen. Wanneer wij in de oppositie zetelen zullen wij ons eigen gemeentelijk programma niet volledig kunnen uitvoeren. Wij zullen echter de vertegenwoordigers der kleurpartijen verplichten langer dan 10 à 20 minuten per maand in de raad te zetelen, en elke zitting zullen wij een fundamenteel probleem ten gronde behandelen en de raad aldus voor zijn verantwoordelijkheid plaatsen.’[332]
De Volksunie stond inderdaad voor nieuwe uitdagingen en kansen. Zij had een nieuw stadsbeleid beloofd en mocht haar kiezers niet teleurstellen. Misschien nog belangrijker waren de mogelijkheden die de Volksunie kreeg. De Volksunie kon haar stem laten horen in de gemeenteraad. Kritiek op een laks Vlaams beleid kwam nu rechtstreeks in de gemeenteraad.
Na een jaar oppositie in de gemeenteraad, zou de Volksunie naar de parlementsverkiezingen van 1965 trekken. Ook op nationaal vlak zou de Vlaams-nationale factor niet meer weg te denken zijn uit de politieke scène. Niet alleen op lokaal vlak stelde de Volksunie andere problemen dan de Vlaamse aan de kaak, ook op nationaal niveau zou de verruiming van de partij in een meer sociaal-democratische richting succes kennen en vele kiezers aantrekken.
De Volksunie in de gemeenteraad
Aangezien burgemeester Spinoy op de eerste hernieuwde gemeenteraadszitting afwezig was, moest uittredend waarnemend burgemeester De Saeger het voorzitterschap waarnemen. Nadat alle nieuwe verkozenen de eed hadden afgelegd, las BSP-schepen Van Daele onmiddellijk een lange intentieverklaring van de coalitiepartners -BSP en CVP- af. Hij benadrukte in zijn speech dat Mechelen een Vlaamse stad was en sprak enthousiast over de groeiende Europese Gemeenschap en de bijhorende metropolitaanse mentaliteit. “Wij willen Mechelen maken tot een Vlaamse stad, die met de wereld regelmatig contacten onderhoud.”[333]
Hierop repliceerde Volksunie-woordvoerder Renard met een scherpe redevoering waarin hij eerst verzekerde geen oppositie te willen voeren voor de kritiek omwille van de kritiek. Vervolgens noemde hij de controle op de vernederlandsing van het bedrijfsleven een belangrijke bekommernis, maar ook de opmontering van de groentemarkt, de oprichting van een sporthal en andere initiatieven in het Mechelse stonden op het programma van de Volksunie. Renard besloot zijn uiteenzetting door te zeggen dat zoveel mogelijk Mechelaars in dezelfde mate in het openbaar bestuur van hun gemeente, als kleinste politieke bestuurlijke eenheid, dienden betrokken worden. Eveneens was de vorming van een open schepencollege wenselijk: de minderheidsfracties die samen 25 % van de bevolking vertegenwoordigden, moesten een waarnemer kunnen afvaardigen in het schepencollege. Uit respect voor de kiezer nam de Volksunie niet deel aan de verkiezing van de schepenen, maar verliet ze de vergadering.[334]
Tijdens volgende zittingen van de gemeenteraad interpelleerde de Volksunie inderdaad over een probleem in de stad Mechelen: eerst over de erbarmelijke toestand van het dak van het stedelijk zwembad, later over de nodige reorganisatie van de Vrije Mechelse Groentemarkt[335] en het bouwen van een sportcomplex.[336]
De twee Volksunie-gemeenteraadsleden Oscar Renard en Fons Van de Werf verkregen soms steun van hun collega’s uit de CVP. Zo wenste senator-schepen Cyriel Neefs de Volksunie-fractie succes met haar toewijding en bleek getroffen te zijn door het minutieuze onderzoek dat aan de interpellatie met betrekking tot de toestand van het stedelijk zwembad was voorafgegaan.[337] Anderen, zoals Schepen Van de Plas, maakten het Renard echter niet gemakkelijk. Door Renards studie af te doen met de leuze ‘nieuwe bezems vegen schoon’ werd de toon gezet. Vervolgens vroeg Van de Plas een kostenraming voor de aanleg van een nieuw olympisch zwembad, waarop Renard repliceerde ‘dat hij toch geen eigen studiebureau kon oprichten’.[338] Dergelijke kleine ruzies waren niet zeldzaam. Dat Spinoy en de twee Volksunie-raadsleden het moeilijk met elkaar konden vinden, bleek uit de zitting van maart 1967. Na een hevige discussie in verband met de betaling van de kosten voor de reis naar Bangkok, die de burgemeester samen met twee schepenen had ondernomen, dreigde Spinoy Renard aan de deur te zetten.[339]
Boven alles bleef de Volksunie een Vlaams-nationalistische partij, die zelfs over de meest futiele problemen hevige discussies kon creëren binnen de gemeenteraad. Naar aanleiding van 11 juli stelde de partij vaak vragen over de Vlaamsvoelendheid van de coalitiepartners; naar aanleiding van de begroting kwam de Volksunie onder meer op voor meer subsidies aan Vlaamsgezinde verenigingen.[340]
Zo toonde Renard zich bijvoorbeeld op de zitting van 25 maart 1965 bezorgd om de culturele verheffing en volksontwikkeling. Toen vroeg hij een verhoging van 2 000 frank in de subsidiëring van de stichting Lodewijk De Raet, maar verkreeg ze niet. Voorts vroeg Renard hoe de 20 000 frank, besteed aan de jeugdverenigingen, was onderverdeeld, waarop de voorzitter antwoordde dat dit gebeurde naargelang de ingekomen aanvragen en ontwikkelde activiteiten. Hierop vroeg Renard of de aanvraag van het VNJ een gunstig advies verkreeg. De voorzitter maakte geen principiële bezwaren, maar wachtte liever op de installatie van de jeugdraad, die dan advies zou kunnen geven omtrent het verdelingsstelsel. Uit de korte voorgaande interpellatie blijkt duidelijk de toenmalige bekommernis van de Volksunie voor de Vlaams-nationalistische jeugdverenigingen. Andere culturele eisen van de Volksunie waren onder meer de verhoging van de toelagen aan het Mechels Miniatuurtheater, de dringende bouw van een sporthal (in plaats van het voorziene bouwjaar 1970 – wat volgens Renard een kiesstunt was), het afschaffen van de toegangsgelden voor de Mechelse musea.[341]
Op 14 februari 1966 interpelleerde Renard in verband met de subsidiëring met 20 000 frank voor de oprichting van de jeugdraad. Renard noemde dit een zinloos, symbolisch bedrag, en eiste, na vergelijking met de jeugdraden te Mortsel en Lier, een bedrag dat vijf maal hoger lag. De voorzitter vreesde echter dat een verhoging automatisch door het schepencollege uit de begroting zou geschrapt worden. Hoewel de Volksunie zich bij haar standpunt hield, werd het artikel toch goedgekeurd. Als volgende discussiepunt diende de subsidiëring van het onderwijs. Renard meende dat een groot deel van de 994 000 franken die naar de gemeentescholen gingen, besteed werden voor de aankoop van pedagogisch materiaal voor de lessen Frans in het derde en vierde leerjaar. Eerst en vooral mocht volgens de wet van 30 juli 1963 helemaal geen Franstalig onderricht gegeven worden in de leerjaren, stelde hij. Renard eiste vervolgens dat het bedrag voor taalonderricht uit de begroting werd geschrapt. Schepen van Onderwijs Cornelis weigerde dit standpunt bij te treden en wees op het feit dat de pedagogische apparatuur eveneens voor de lessen Nederlands werd gebruikt. Toen Cornelis zei geen scholen te kennen waar onwettig Franstalig onderricht werd gegeven, illustreerde Renard zijn antwoord hierop met de scholen van de Battelsesteenweg, de Leuvensesteenweg en de Brusselsesteenweg. Toch werd ook dit artikel van de begroting aangenomen door de gemeenteraad, met onthouding van de Volksunie.[342]
Dat het onderwijs in Mechelen een van de voornaamste zorgen was van de Volksunie, mag nogmaals blijken uit de zitting van 26 mei 1966, toen Fons Van de Werf naar aanleiding van een brief in de lokale krant, om een onderzoek vroeg. De briefschrijver getuigde dat, tijdens de examens aan het Conservatorium, de juryleden onderling Frans hadden gesproken en zelfs een enkele keer de leerling in het Frans hadden aangesproken. Schepen Cornelis had reeds met de directeur van het Conservatorium over deze kwestie gesproken en verklaarde dat één van de juryleden een Nederlandsonkundige vrouw uit Gent was geweest, die volgens de directeur enkel tegen de andere juryleden in het Frans had gepraat. De zaak werd afgesloten met de mening van Cornelis dat de onwetende directeur in goed vertrouwen had gehandeld en dat de briefschrijver de Gazet van Mechelen onvolledig of onnauwkeurig had ingelicht.[343]
Op een andere zitting had Renard een overtreding van de taalwet in het Stedelijk Technisch Instituut voor Meisjes aan de kaak gesteld. Op 22 oktober 1965 had Renard de school bezocht, om er een onderzoek te starten naar de aanwezigheid van een Nederlandsonkundige vakraadgeefster. In het bijzijn van drie leerkrachten en een tiental leerlingen had deze vrouw op die 22e oktober Frans gesproken, wat Renard niet accepteerde. Hij meende dat de persoon 9 jaar in vast dienstverband aan de school verbonden was en dat het feit dat de vrouw in het bijzijn van de leerlingen Frans sprak, een flagrante schending van de taalwetgeving was. Na zijn uiteenzetting diende Renard een motie in, waarin hij de aanstelling van een Vlaamse raadgeefster vroeg. Schepen Cornelis antwoordde dat de vrouw ten eerste niet vast aangesteld was, maar betaald werd naar prestatie, en dat zij ten tweede pas in dienst genomen was, nadat was gebleken dat een Nederlandstalige raadgeefster niet te vinden was. Hierna dienden de meerderheidspartijen een vertrouwensmotie in, dewelke werd goedgekeurd met 20 tegen 5 stemmen.[344]
Tijdens de zitting van 12 april 1965 dreef de Volksunie haar Vlaamsgezindheid wel erg ver. Renard vroeg uitleg over de briefwisseling tussen de Franstalige nationalistische organisatie NAC en het schepencollege betreffende de kleur van de tongen en de klauwen op de vlag van de Vlaamse Leeuw. In de brochure ‘Oproep/Appel’ van het NAC, waarin verwezen werd naar de brief, werd de zwart-gele Leeuwenvlag, die de stad nu uithing, beschouwd als ‘de vlag der rebellie’. Het schepencollege had, nog steeds volgens de brochure, geantwoord de nodige maatregelen te zullen treffen. Renard noemde haar brief een belediging voor alle Vlamingen van Mechelen en verwees naar het standpunt in de bestuursverklaring, met betrekking tot de Vlaamse zaak. Alfons Van Stappen antwoordde dat de Vlamingen zelf nog niet akkoord zijn over de kleuren van de tong en de klauwen. Van Daele noemde de hele discussie flauwekul, waarna een driftig heen en weer-betoog ontstond, dat uiteindelijk op niets concreets uitdraaide.[345]
Een meer zinvolle discussie werd gevoerd op 12 oktober 1967, toen Renard een brief van het 5-novembercomité besprak. Aangezien hij het programma van dat comité belangrijk vond voor de jeugd, vroeg hij om de officiële borden, die o.a. voor de 1 mei- en Rerum Novarumfeesten werden gebruikt, ter beschikking te stellen voor de propaganda. Toen Renard beroep deed op Van Stappen ‘als Vlaams gekozene’, repliceerde De Gendt dat de briefschrijver beter moedig genoeg was geweest om niet alleen de Volksunie-gemeenteraadsleden, maar ook de CVP-fractie deze brief te sturen, zodat ze had geweten waarover het ging. De vraag om de borden te mogen gebruiken, werd wel goedgekeurd.
De Volksunie kreeg nogmaals onder haar voeten toen gemeenteraadslid Maerten meldde dat hij een gedrukte brief aan verschillende firma’s bezat, die leek uit te gaan van de stad Mechelen. De brief was gedrukt op papier van de stad, maar was getekend door Van de Werf en Renard, in naam van de ‘Werkgroep voor Vernederlandsing van het Bedrijfsleven’. Maerten eiste maatregelen opdat het papier van de stad niet voor partijpolitieke doeleinden zou gebruikt worden en vroeg een ernstig onderzoek. Renard vroeg enkele keren de brief voor te lezen, waarop telkens gerepliceerd werd dat het om de hoofding ging, niet de inhoud. Zowel Renard als de voorzitter herhaalden nog enkele malen hun argumenten, tot Renard en Van de Werf de vergadering verlieten.[346]
In de loop van het jaar 1968 kwamen Vlaamse strijdthema’s zelden aan bod. Renard interpelleerde nog steeds minstens twee maal per zitting, maar nu kregen thema’s als de Mechelse meubelindustrie, de verkeersorganisatie, de kwaliteit van het stadswater en dergelijke meer aandacht. Zelfs tijdens de zitting van 18 juli 1968 werd met geen woord gerept over de 11-juliviering. Wil dit misschien betekenen dat de Volksunie geen reden tot klagen meer had omtrent de Vlaamse hangijzers? Opvallend is dat op de zitting van 17 juli 1969 noch Oscar Renard, noch Fons Van de Werf aanwezig zijn.[347] Toch was Renard zijn Vlaamsgezinde gevoelens niet kwijt. Integendeel, als in het verslag van het schepencollege over de jumellage tussen Mechelen en Dijon alleen ‘historische banden’ werden opgegeven als motivatie, vond Renard dit een gelegenheid om van leer te trekken tegen de Franstalige gemeenschap. Hij vreesde dat de Franstaligen er in Mechelen onder meer zouden op aansturen toneelvoorstellingen in hun moedertaal te organiseren. Na een lange en eigenlijk nutteloze discussie werd de jumellage uiteindelijk toch goedgekeurd.[348]
Verruimingspolitiek van de Volksunie en de parlementsverkiezingen van 23 mei 1965
Programmatorisch gezien kende de Volksunie in de jaren zestig een grootschalige verruiming. Samen met het radicale Vlaams-nationale basisidee meende de Volksunie voortaan meer sociaal en volksgericht te moeten zijn in haar programma, wat gepaard ging met een koerswijziging in sociaal-democratische richting. De traditionele nationalisten die de Volksunie beschouwden als een naoorlogse uitgave van de VNV, bekeken de nieuwe sociaal-economische visie met stijgend wantrouwen. In de partij was thans een duidelijke dualiteit aanwezig tussen het zoeken naar een nieuwe toekomst voor het Vlaams-nationalisme en de onmogelijkheid afstand te nemen van het verleden. Toch slaagde de Volksunie in een uitbreiding van haar leden en haar kader.[349] De verruimingspolitiek werd met succes toegepast bij de parlementsverkiezingen. In Antwerpen werden de lijsten versterkt met nieuwe kandidaten: Hugo Schiltz en Dr. Hektor Goemans. In 1965 stapte ook de voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging, Maurits Coppieters, over naar de Volksunie.
Uit het verslag van een kaderdag georganiseerd door het arrondissement in november 1964 bleek dat men in het Mechelse geleidelijk aan ook andersgezinden was gaan aanspreken:
‘Er is een sfeer van vernieuwing en verjonging. De jeugd die meer studiemogelijkheden heeft dan vroeger, staat voor ons open. De Vlaamse kwestie heeft veel te maken met de algemene welvaart in Vlaanderen. De Volksunie moet de leiding nemen in de huidige drang naar sociale vernieuwing’.[350]
Naar aanleiding van de verkiezingen hield de Mechelse Volksunie op 21 mei een meeting in de stadsfeestzaal, onder het motto ‘Geen grendelgrondwet’.[351] Zoals partijvoorzitter en volksvertegenwoordiger Frans Van der Elst reeds op 5 februari te Mechelen had gedaan, sprak Oscar Renard over de nadelige gevolgen van de grendelgrondwet voor de Vlamingen en beloofde, in naam van de Volksunie, na de verkiezingen te zullen strijden voor de verwezenlijking van het federalisme.[352]
De Volksunie zou het echter niet makkelijk krijgen in Mechelen. BSP-militanten waren in de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 mei 1965 naar de serres van Volksunie-kandidaat Van de Werf in de Caputsteenstraat getrokken om die trachten te vernielen. Zij werden echter opgewacht door Volksunie-militanten en beide groepen raakten verwikkeld in een vechtpartij. Een zeventienjarige BSP-propagandist loste twee schoten met een alarmpistool. Deze werd nadien gearresteerd door de politie.[353] De Volksunie zou later in de gemeenteraad klagen dat alle moeite werd gedaan om deze zaak te klasseren.[354] Maar toen op 31 mei de Mechelse bevolking naar de stembus trok, sprak de lokale Gazet van Mechelen van een rustige verkiezingsdag.[355]
Naast de sociaal-economische politiek van de regering, die aangevochten werd door de PVV, zouden vooral de taalproblemen de parlementsverkiezingen van 31 mei 1965 beïnvloeden. De regering-Lefèvre, die de Belgische problemen met veel durf had aangepakt, kon niet verhinderen dat de anti-regeringspartijen in 1965 een sterke overwinning boekten.
De Volksunie verkreeg een flinke zetelwinst in de Kamer (twaalf in plaats van vijf), alsook in de Senaat, waarnaar ze vijf senatoren in plaats van twee kon zenden. Haar stemmenaantal steeg nationaal van 3,46 % naar 6,69 % van de uitgebrachte stemmen. In het Mechels arrondissement behaalde de Volksunie het beste resultaat ooit: 11,37 % van de stemmen. Ook het kanton Mechelen, met 10,0 % van de stemmen, kende een record. Het was duidelijk dat die stemmen niet langer uit exclusief Vlaams-nationale hoek kwamen. Ook andere Vlaamse kiezers vonden hun weg naar de Volksunie: kiezers voor wie de traditionele partijen geen voldoende waarborg meer waren voor een Vlaams politiek profiel, maar ook kiezers die zich aangesproken voelden door de soms gedurfde, andere dan alleen maar communautaire standpunten van de Volksunie.
Net zoals bij de verkiezingen van 1961, slaagde Wim Jorissen er ook nu niet in verkozen te worden voor de Kamer, ondanks 2 743 voorkeurstemmen. Jorissen werd gecoöpteerd senator, zodat men in het arrondissement Mechelen eveneens een nationaal mandataris kreeg. Ludo Sels, lijsttrekker voor de Senaat, kon met 5 314 voorkeurstemmen geen nationaal zitje veroveren.[356]
Voor het eerst trad ook ‘Front Wallon’ in het parlement: twee zetels gingen naar de Waalse communautaire partij. Ook het ‘Front des Francophones’ behaalde niet minder dan drie zetels in de Kamer. De PVV was eveneens grote overwinnaar: zij veroverde 20 zetels meer in de Kamer, zodat er 48 liberale volksvertegenwoordigers zetelden. De BSP viel terug van 84 naar 64 socialistische volksvertegenwoordigers en 76 senatoren. Haar stemmenaantal voor de Kamer daalde van 36,76 % in 1961 tot 28,28 % in 1965. De CVP-vertegenwoordiging in de Kamer liep terug van 96 tot 77 zetels, een verlies van 19 zetels. In de Senaat verloor ze slechts drie rechtstreeks gekozen senatoren, zodat haar aantal daar nog 76 bedroeg.[357] Op dat ogenblik koos de CVP voor een schuchtere Vlaams-Waalse vleugelvorming.[358]
In het arrondissement Mechelen kwam voor de CVP de derde Kamerzetel in het gedrang, hoewel die voorlopig behouden bleef.[359] Op de crisis binnen de CVP reageerde de katholieke Gazet van Mechelen als volgt: “Een andere bedenking ligt op het vlak van de Vlaams-Waalse verhoudingen en van de algehele Vlaamse Ontvoogding. En meer dan ooit zal hierbij de Vlaamse vleugel van de CVP een rol te spelen hebben”.[360] In heel het artikel werd met geen woord over de Volksunie gerept.
Slechts na 65 dagen onderhandelen kon een nieuwe coalitieregering tussen CVP en BSP op de been gebracht worden (regering-Harmel-Spinoy). Niet alleen werd de Mechelse burgemeester Spinoy vice-premier, Jos De Saeger kwam aan het hoofd van het Departement van Openbare Werken te staan. Tweede schepen, Désiré Van Daele (BSP), volgde de kersverse minister op als waarnemend burgemeester. Jos De Saeger bleef enkel zetelen als gemeenteraadslid.[361]
Slechts zes maanden hield de regering-Harmel-Spinoy stand: op 11 februari 1966 viel de regering naar aanleiding van de talrijke problemen waarmee het land in die periode te kampen had: de mijnsluitingen, de ziekteverzekering, de sanering van de openbare financiën en vooral de communautaire problemen. Een detailkwestie in verband met de ziekteverzekering werd de directe aanleiding van de val van deze regering, waarin de Waalse socialisten van meet af aan een bedekte oppositie hadden gevoerd.[362]
Na de val van de regering-Harmel-Spinoy werd Vanden Boeynants belast met de vorming van een nieuwe regering. Deze kwam uiteindelijk van de grond, op 19 maart 1966, bestaande uit een coalitie van CVP met PVV. Dit ondanks het feit dat de PVV zich zodanig anti-Vlaams had opgesteld dat een samengaan met de CVP haast ondenkbaar was. De Vlaams-Waalse problemen werden voor twee jaar in de koelkast gestopt, op grond van een zogenaamd ‘taalbestand’, ‘ten einde in kalmte en door onderhandelingen de gemoederen tot bedaren te brengen’.[363]
Antoon Spinoy werd op 12 juli 1966 benoemd tot Minister van Staat. In Mechelen hernam hij het burgemeesterschap. Doch op 26 mei 1967 overleed hij, op de leeftijd van 60 jaar, aan de gevolgen van een hartaanval. De socialistische schepen Désiré Van Daele volgde hem op als burgemeester.[364] Jos De Saeger was in de CVP-PVV-regering onder leiding van Vanden Boeynants Minister van Openbare Werken gebleven.[365]
§2 HET VLAAMS-NATIONALE GEDACHTENGOED WORDT ALGEMEEN
Niet alleen binnen de rangen van de Volksunie en de Vlaams-nationale verenigingen werd gediscussieerd over het federalistische idee. De CVP, die een meer gematigde houding wilde aannemen met betrekking tot de Vlaamse zaak, zou in Mechelen onder druk worden gezet door de ongenuanceerde uitspraken van haar Jongeren. De vergaande ideeën van de CVP-Jongeren vonden weerklank ver buiten de arrondissementsgrenzen.
Naar aanleiding van de Leuvense kwestie zou bijna elke Vlaming betrokken worden in de Vlaamse strijd. Het Vlaams-nationale gedachtegoed bestond niet langer uit de romantische idealen van een groepje oud-collaborateurs, maar werd langzaam maar zeker gemeengoed. Leerlingen, studenten en leerkrachten zouden vanaf 1966 gezamenlijk opkomen voor de Vlaamse belangen, eerst met betrekking tot de Leuvense universiteit, later met meer algemene thema’s, zoals de structuurhervorming van de Belgische staat.
Het federalistische avontuur van de Mechelse CVP-Jongeren
Zoals eerder vermeld, werd Joos Somers in juni 1962 verkozen tot voorzitter van de CVP-Jongeren Mechelen-stad. Eind 1963 werd hij arrondissementeel voorzitter van de CVP-Jongeren. Vanuit deze functie trachtte hij een radicaal Vlaams-nationale bewustmaking in de CVP door te drukken.[366]
In 1964 publiceerden de CVP-Jongeren van het arrondissement Mechelen een brochure Gemeentelijk Jeugdbeleid. De jeugd – volwassen gesprekspartner, onder redactie van o.a. arrondissementeel voorzitter Joos Somers en Albert Ver Donck, secretaris voor Mechelen-stad. Deze brochure was het resultaat van het congres dat de Jongeren op 18 april 1964 hadden ingericht en van het daarbij horende manifest met daarin de eisen van de Mechelse afdeling, met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1964. Daarin klaagden zij het onwettig onderwijs in de tweede taal in de tweede graad aan en meenden zij dat gemeentelijke akkoorden een eerste stap ter verbetering zouden kunnen zijn.[367]
Op 29 februari 1965 hielden de CVP-Jongeren van Mechelen een algemene vergadering onder de leiding van Luc Van den Eede. Als spreker op deze bijeenkomst was de voorzitter van de CVP-Jongeren van Onze-Lieve-Vrouw-Waver Van Damme uitgenodigd. Hij gaf een uiteenzetting over ‘De CVP en de Vlaamse Beweging’. Hierbij gaf hij een historisch overzicht van de Vlaamse belangen vanaf de zestiende eeuw tot het ontstaan van België. Vervolgens bracht hij de geschiedenis van de Vlaamse Beweging tot en met 1965. Ten slotte riep hij alle Vlaamsgezinden op om hun strijd te voeren binnen de CVP, de enige partij – naar zijn mening - die de Vlaamse belangen werkelijk diende.[368]
Deze gedachte beheerste ook de aanloop naar de parlementsverkiezingen van mei 1965. In dezelfde geest pleitte Joos Somers, die als tweede plaatsvervanger namens de CVP-Jongeren op de CVP-kamerlijst van het arrondissement Mechelen stond, voor een doorgedreven Vlaamse bewustmaking binnen de christen-democratische gemeenschap. Binnen de CVP heerste het idee nog steeds dat de grote partij op Vlaams gebied veel meer zou kunnen bereiken dan de Volksunie. Somers haalde 189 stemmen, die hoofdzakelijk van CVP-Jongeren kwamen, die hem in zijn opzet – de CVP van binnenin Vlaamsbewust radicaliseren – steunden. Alhoewel tot plaatsvervangend volksvertegenwoordiger verkozen, werd Somers wel door de CVP-leiding als afgeschreven beschouwd.[369]
In het arrondissement Mechelen waren de CVP-Jongeren opgetogen over het Congres van Luik dat de CVP in december 1965 had gehouden.[370] Toch meenden zij dat niet alleen praktische en statutaire maatregelen enige inhoudelijke vernieuwing in de CVP zouden kunnen verwezenlijken. Aan de nationale CVP-Jongerentop werden in een werkdocument ‘Met open vizier’ meer radicale hervormingen voorgesteld. Zo zou de CVP meer aandacht en politieke daadkracht inzake Vlaamse problematiek moeten besteden. De term ‘Vlaamse problematiek’ doelde dan op de moeizame afbouw van de repressie, de Vlaams-nadelige situatie te Brussel en in de rand, de strijd om meer Vlaamse zelfstandigheid binnen de Belgische staat. Vervolgens formuleerden de Jongeren de eis dat de CVP niet langer een standenpartij zou blijven, maar tot een ledenorganisatie moest uitgebouwd worden. Ten slotte wilden zij dat de CVP zich duidelijker profileerde als een niet-confessionele partij.[371]
Vrij radicale Vlaamse standpunten werden ook ingenomen in het blad van de CVP-Jongeren. In januari 1966 verscheen het eerste nummer van de CVP-Jongerenecho, een tweemaandelijks tijdschrift voor het arrondissement. Arrondissementeel voorzitter Joos Somers leidde de redactieraad.
Maar de meeste faam kregen de jongeren op de Nationale Ontmoetingsdagen van de CVP-Jongeren te Gent, op 8 en 9 oktober 1966. De leiding van het arrondissement, die zich opwierp als voorpost van de federalistisch-gezinden, had immers voor heel wat sensatie gezorgd tijdens de speech van Mechelaar Robert Vandekerckhove. Terwijl deze in de slotzitting van het congres vertelde over de culturele autonomie en de decentralisatie die de CVP zou verwezenlijken, stormde een aantal Mechelaars door de zaal en rukten de nationale driekleur van de muur, scanderend ‘Vlaanderen eerst!’. Onder applaus van een groot deel van de congresgangers en gevolgd door een groep CVP-Jongeren van andere arrondissementen verlieten de ‘Mechelse rebellen’ de zaal. Eveneens werd onder redactie van Joos Somers een resolutievoorstel uitgewerkt. Hierin verkondigden de ‘Mechelse rebellen’ hun voorkeur voor een wetgevende vergadering op nationaal vlak waar Vlaamse en Waalse gemeenschappen op proportionele wijze vertegenwoordigd zouden zijn. Verder eisten zij een splitsing van het gerechtelijk apparaat, de instelling van een paritaire Raad en Uitvoerend College voor Brussel, dat uit de 19 gemeenten van de agglomeratie moest bestaan.[372]
Het één leidde tot het ander en zorgde uiteindelijk voor een ‘Open Forum’ op 21 november 1966, een debatavond georganiseerd door de CVP-Jongeren én de Volksunie-Jongeren van het arrondissement Mechelen. Hier kwamen zo’n 80 aanwezigen, voornamelijk verantwoordelijken uit Mechelse Jongerenorganisaties, luisteren naar Joos Somers en Walter Luyten, lid van het partijbestuur van de Volksunie. Moderator Jozef Ryckeboer wist het gesprek zo te leiden dat beide strekkingen in gelijke mate aan bod konden komen. Na deze avond, die doorging onder het motto ‘Is het federalisme één of dé oplossing?’, werd een motie vrijgegeven. Daarin beklemtoonden de twee groepen hun trouw aan de eigen partij, maar benadrukten tevens dat ze er dezelfde opvattingen op na hielden “inzake de inhoud en de vormgeving van de noodzakelijke politieke structuurhervormingen van de Belgische staat”.[373] Walter Luyten, had op het forum verklaard dat zijn partij niet het recht had zich te beschouwen als alleenzaligmakend op Vlaams-nationaal vlak. Het woord ‘federalisme’ viel meerdere malen. Voorts wensten beide groepen de oprichting van een Contactcentrum in het arrondissement Mechelen, van waaruit jongeren uit alle partijen samen de federale gedachte zouden kunnen propageren.[374]
Eind 1966 kwam het tot ernstige moeilijkheden tussen het arrondissementeel bestuur, gekend als de Mechelse ‘rebellen’, en de partijleiding van stad en arrondissement Mechelen, zijnde CVP-voorzitter Michel Van Dessel en CVP-secretaris Stan De Clercq. Arrondissementeel voorzitter Jan De Kock had immers aan de nationale leiding van de CVP-Jongeren gevraagd doortastend in te grijpen. In de toekomst zou de nationale leiding moeten verwittigd worden wanneer met andere politieke formaties vergaderd werd over nationale problemen.[375] Oorzaak van deze controle waren de verklaringen van de jongeren geweest over een verregaand federalisme en een openlijke amnestie-eis[376], hetgeen volledig inging tegen de partijlijn, maar ook de gemeenschappelijke vergadering met de jongeren van de Volksunie. De stellingnamen met betrekking tot amnestie en een federale staatshervorming, vonden wel weerklank bij andere CVP-Jongerenploegen in het Vlaamse land. Er werden contacten gelegd over de arrondissementele grenzen heen met het doel deze visie gezamenlijk door te drukken bij de nationale leiding van de CVP-Jongeren.[377]
Ondanks de berisping hadden de jongeren, onder leiding van Dirk Vandenbossche, op een vergadering van 7 januari 1967 nog steeds grootse plannen. Daar spraken zij hun voldoening uit over de geest van openheid die de deelnemers aan het Open Forum had bezield, welke bleek uit de vrije, maar nooit brutale toon van de discussies. Vervolgens werd de voorkeur voor een federaal systeem openlijk geuit en maakten de jongeren duidelijk dit idee ook aan minder politiek geïnteresseerde Mechelaars te willen propageren. Daarnaast moest een programma inzake Brussel op punt gesteld worden. Als laatste kreeg het onderwerp Leuven ruime aandacht.[378]
Maar met de nationale CVP bleek geen vergelijk mogelijk. De dag na de vergadering hadden vier CVP-Jongeren een onderhoud met de toenmalige nationale secretaris Leo Van Ackere, waarbij hij de vier berispte voor hun ongenuanceerd gedrag. Het groeiende probleem met de CVP-Jongeren werd ook behandeld op vergaderingen van de CVP van het arrondissement Mechelen. De arrondissementele CVP-leiding wist niet goed welke houding zij moest aannemen tegenover haar Jongeren. Zo had zij op 6 januari 1967 gediscussieerd of het arrondissementsbestuur ‘statutair of brutaal diende op te treden’. Volgens Verhaegen was de hele situatie ‘een spijtige zaak, maar het gaat werkelijk niet anders meer!’[379] Op 2 februari zou een nieuw arrondissementeel Jongeren-bestuur aangesteld worden.
Als reactie daarop gaven de ‘Mechelse rebellen’ een persconferentie op 22 februari 1967, waar duidelijk de breuk bleek tussen de jongerenbeweging van het arrondissement en de partijleiding. Joos Somers beschuldigde deze laatste ervan op ondemocratische wijze een ‘voorlopig’ jongerenbureau te hebben aangeduid, omwille van hun onomwonden uitspraak voor federalisme. Ondanks het feit dat de Mechelse CVP-Jongeren zelf een nieuw arrondissementeel bureau hadden laten kiezen - om te bewijzen dat de jongeren uit de plaatselijke ploegen achter de ideeën en de handelswijze van het vorige bureau stonden - had men toch op 2 februari 1967 een ander arrondissementeel bureau opgericht, bestaande uit “marionetten zonder de minste representativiteit”.[380] Op basis van een witboek – met brieven en verklaringen van de belangrijkste personen van alle partijniveaus – toonde het bestuur van de Mechelse CVP-Jongeren aan dat het zelfstandig doordenken op Vlaams gebied het de ondergang bezorgde: “Wij waren inderdaad zo naïef te geloven dat het inderdaad onze opdracht was te doen wat Leo Tindemans met redenaarstremelo’s zegde tot ons: gij, jongeren, zijt het geweten van de partij; gij zult haar herinneren aan haar oorsprong en beginselen, gij zult de kooplieden uit de tempel jagen. Wij waren inderdaad naïef” [381]
In Mechelen ging de liquidatiepoging verder. Toen Somers zijn kandidatuur stelde voor het nationaal voorzitterschap van de CVP-Jongeren, werd die kandidatuur eenvoudig geweigerd. Op 22 februari 1967 werd Frank Swaelen in die functie opgevolgd door Wilfried Martens.[382]
Toch was Somers van plan de arrondissementele jongerenwerking verder te zetten. Om de werking niet te schaden werden echter geen bijzonderheden aangaande de werking gepubliceerd in Jongerenecho.[383] Op 31 maart 1967 spraken de ‘rebelse’ CVP-Jongeren zich in een Jeugdparlement onomwonden uit voor federalisme en eisten een grondige aanpassing van de staatsstructuren aan de noden van het volk. In het teken van de Leuvense crisis, beschouwde het panel, bestaande uit de nationale voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Studenten Gaby Van Dromme, de praeses van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond Paul Goossens en de oud-praeses van de Katholieke Technische Hogescholen van Mechelen Andre Geens, een doorgezette democratisering van het hoger onderwijs als één van de elementen die konden bijdragen tot de staatshervorming.[384]
In april 1967 richtten de ‘rebellen’, met het oog op een zo ruim mogelijke politieke informatie en confrontatie, nog drie bijeenkomsten in, waar ook niet-partijpolitiek geëngageerde personen werden uitgenodigd om er in een constructieve dialoog te treden. Op vrijdag 14 april kwam Jozef Deleu, hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’, spreken over ‘Culturele integratie Noord-Zuid’. De week daarop kwam M. Van Haegendoren, voorzitter van de Stichting L. De Raet, een uiteenzetting geven over ‘De ziekte aan de Dijle – Leuven’. Als laatste kwam Mark Grammens, hoofdredacteur van de ‘De Nieuwe’, praten over ‘’t Politieke leven in Vlaanderen op nieuwe benen’. Tekenend was dat men 50 frank inkomstgeld moesten betalen, aangezien de organisatoren niet langer konden steunen op officiële financiële bijdragen.[385]
De provocerende taal tegen de CVP-mandatarissen en de nationale jongerenleiding leidden echter weldra tot de schorsing van Somers en zijn getrouwen. In het zesde nummer van de Jongerenecho van mei 1967 kondigden de geschorsten in de vorm van een overlijdensbrief het teloorgaan van de Mechelse CVP-Jongeren aan. De Mechelse Volksunie volgde geïntrigeerd de gebeurtenissen van buitenaf. Toen het fameuze zesde nummer van de Jongerenecho verscheen, publiceerde De Omroeper er hele stukken uit en viel zij de kritiek op de CVP-partijleiding bij.[386] Zo’n vaart zou het echter niet lopen: na korte tijd werkte Frans Feremans, de nieuwe jongerenvoorzitter, aan een wederopbouw. Joos Somers zou later naar de Volksunie overgaan. Tijdens de parlementsverkiezingen van 31 maart 1968 zou hij voor deze partij in het arrondissement Mechelen opkomen.[387]
De Leuvense kwestie
Hoewel de regering-Vanden Boeynants-De Clercq de nadruk legde op de dringende economische en financiële problemen en bovendien het taalprobleem voor de duur van twee jaar wilde bevriezen, slaagde zij er niet in de geesten te bedaren, wel integendeel. Talrijke kleine en grote communautaire incidenten kenmerkten de periode 1966-1968. Het meest frappante voorbeeld van de steeds scherper wordende tegenstellingen tussen de taalgemeenschappen zou blijken uit de strijd rond de vervlaamsing van de Leuvense universiteit.
De ‘Leuvense kwestie’ behelsde het probleem over het al of niet handhaven van een tweetalige universiteit op Vlaams grondgebied. De Franstaligen en de inrichtende overheid van de katholieke Leuvense universiteit, de Belgische bisschoppen, wensten het behoud van de Franstalige sectie te Leuven, de meeste Vlamingen eisten haar overheveling naar Wallonië.
Op 13 mei 1966 was het bisschoppelijk mandement over de universiteit van Leuven verschenen. Hierin werd onder meer gezegd: ‘Wij willen het behoud van de institutionele en functionele eenheid van de Alma Mater, alsmede haar fundamentele geografische eenheid te Leuven zelf, en wij aanvaarden niet dat deze eenheid door al wie tot de Universiteit behoort, publiek in het gedrang wordt gebracht’.[388]
De reactie op dit mandement was in geheel Vlaanderen zo geweldig dat met één slag het bisschoppelijk gezag voorgoed gekelderd werd. Vlaamse studenten én Vlaamse professoren namen scherp stelling tegen de plannen van het episcopaat. Zij verkregen de steun van onder meer de Vlaamse katholieke pers, het Davidsfonds en de Cultuurraad voor Vlaanderen.[389]
Deze problematiek, die vele scholieren, studenten, professoren en ouders zou samenbrengen, maakte dat de Volksunie niet langer alleen stond met haar radicaal Vlaamse eisen. In Mechelen brachten de toen nog federalistisch gezinde CVP-Jongeren, na hun vergadering van 30 april 1966, een motie uit waarin hun verbolgenheid over de Leuvense problematiek tot uiting werd gebracht:
“De ploeg van de CVP-Jongeren van het arrondissement Mechelen is van oordeel dat de kerkelijke overheid als inrichtende macht van de Katholieke Universiteit van Leuven onverwijld de nodige beslissingen terzake dient te nemen om de Vlaamse geaardheid van het arrondissement Leuven te vrijwaren; meent daarom dat de integrale overheveling van de Waalse afdeling van de universiteit naar Wallonië noodzakelijk is. De CVP-Jongeren van het arrondissement Mechelen vragen in dit verband aan hun Vlaamse parlementsleden de nodige actie verder te voeren.” [390]
Parlementslid Jan Verroken diende op 17 mei 1966 een wetsvoorstel in op het taalgebruik in het hoger onderwijs, waardoor Leuven-Frans verplicht werd te verhuizen naar Wallonië. Maar de inoverwegingneming werd geweigerd met 103 stemmen tegen 91 bij 2 onthoudingen.[391] Met uitzondering van de Vlaamse PVV stemde heel Vlaanderen voor de inoverwegingneming van het wetsvoorstel.
De daarop volgende maanden was een periode van ijskastpolitiek, maar ook een periode waarin zich in Vlaanderen de misnoegdheid en de wrevel ophoopten. Een periode vol incidenten, met vooral de kwestie Leuven die de gemoederen meer en meer ging beheersen. Mechelse Volksunie-militanten riepen onder meer op tot een mars op Mechelen en verklaarden zich, net als de CVP-Jongeren, solidair met de Leuvense studenten.[392] Op 29 mei 1966 vond de mars dan ook plaats, onder het motto ‘Suenens buiten!’. Ongeveer 200 - al dan niet Mechelse - studenten betoogden op deze Pinksterdag op de Grote Markt en in de Sint-Romboutskathedraal, waar het vijftigjarig bestaan van het Sint-Romboutskoor werd gevierd in aanwezigheid van de kardinaal. De misviering werd vaak onderbroken door het zingen van de Vlaamse Leeuw en het ‘We Shall Overcome’. De Mechelse autoriteiten kregen versterking van de Antwerpse rijkswacht, die waterkanonnen opstelde op de Grote Markt. Na hard optreden van dat waterkanon en van de rijkswachters was rond 11.30u alles rustig. De betogers waren echter naar het opgebroken Stationsplein getrokken, waar in de namiddag een nieuwe confrontatie tussen studenten en rijkswacht plaatsvond. Na het inzetten van waterkanon en matrak was ook daar alles tegen de avond weer rustig.[393]
Einde 1967, begin 1968 kreeg het probleem een explosief karakter, toen in de Raad van Beheer van de KUL een open breuk tussen de Franse en de Vlaamse afdelingen ontstond; dit naar aanleiding van expansieplannen van Leuven-Frans.[394] Op 22 en 23 januari betoogden Mechelse studenten ‘voor de overheveling van de UCL’. De eerste dag verscheen er 300 man; de volgende dag kwamen 1200 mensen opdagen. De Gazet van Mechelen sprak van een alarmtoestand. Bussen die richting Leuven waren vertrokken, werden in Kampenhout tegengehouden. Collegestudenten uit Boom en de normalisten uit Onze-Lieve-Vrouw-Waver waren te voet naar Mechelen getrokken. Voor elke belangrijke onderwijsinstelling te Mechelen werd op 23 januari betoogd.[395]
Met het doel de hele actie van Mechelse scholieren, studenten en leerkrachten meer geordend te laten verlopen, kwam op 26 januari 1968 de Stedelijke Schoolraad van Mechelen samen. Deze Schoolraad bestond toen uit een vertegenwoordiging van zes Mechelse scholen. Drie dagen later bestond de raad reeds uit 17 participerende scholen. Ook het Davidsfonds en de lokale afdeling van het 5-novembercomité steunden de acties.[396] De schoolraad had voor alle acties contact opgenomen met de verschillende schooldirecties, wat nog niet betekende dat de directies hun goedkeuring gaven voor wat er gepland werd.[397]
Op 31 januari werd op een leraarsvergadering een motie opgesteld. Daarin riepen de Mechelse leerkrachten hun collega’s op om zich solidair te verklaren met de actie voor de overheveling van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië en om zich aan te sluiten bij de algemene staking van 6 februari.[398]
Op de avond van zaterdag 3 februari vond een betoging plaats, met daarna een meeting en een ‘strijdbal’ in zaal ‘Volksbelang’. De betoging was geen kwantitatief, maar zeker wel een kwalitatief succes. Er waren minder manifestanten dan verwacht, maar diegenen die aanwezig waren, bleken heftig en enthousiast. Een optocht van 2 000 betogers, voorafgegaan door de leerkrachten van het Hoger Instituut De Naeyer, trok op een ordelijke wijze door Mechelen. Op de avondlijke meeting die op de betoging volgde, kwamen Dr. Maurits van Haegendoren, voorzitter van het 5-novembercomité, en studentenleiders Paul Raskin en Paul Goossens spreken over de problemen met betrekking tot de Leuvense universiteit.[399] Van Haegendoren riep op tot geweldloze actie, in navolging van de methodes van Ghandi. Tevens meende van Haegendoren dat het plan-Verroken reeds voorbijgestreefd was: het grootste probleem was nu de mogelijke overheveling van Leuven-Frans naar Brussel. De spreker eiste de inplanting van de Franstalige afdeling van de universiteit naar het hart van Wallonië, om een uitbreiding van het Franstalige Brussel op het Vlaamse grondgebied tegen te gaan. Paul Goossens sloot zich hierbij aan. Maar hij wilde meer met de actie bereiken en hekelde de bourgeoismentaliteit van de Franse universiteit. Ook arbeiderskinderen moesten de kans krijgen om verder te studeren. Voorts stelde hij de willekeur van de aanhoudingen aan de kaak en waarschuwde voor de vorming van een dictatuur. Paul Raskin, praeses van de Vlaams-Nationale Studentenunie (VNSU), pleitte voor een controle op de staatsgelden die naar de universiteiten gingen en voor een boycot van de geldomhalingen in de kerken. De tijd dat de universiteit het privé-bezit van de bisschop was, was voorbij.[400]
Op 2 februari 1968 was een brief rondgestuurd naar ‘de ouders van de leerplichtige kinderen aan de scholen van Mechelen en omgeving’ met daarin de aankondiging van een ‘Zwarte Dinsdag’ op de komende 6 februari. De ouders werden opgeroepen om hun kinderen niet naar school te sturen die dag. Een wachtdienst werd ingericht om de jongere scholieren op te vangen. De leerlingen van het niet-universitair hoger onderwijs, het hoger middelbaar en de twee hoogste jaren van het vakonderwijs zouden betogen tegen het beleid van regering-Vanden Boeynants-De Clercq met betrekking tot de Leuvense kwestie. De leerkrachten hadden zich in verscheidene scholen unaniem of toch in grote meerderheid voor deelname aan de staking uitgesproken. Er waren ook anderen, die een afwachtende houding aannamen, onder druk van zogezegde ‘intimidatiepraktijken’. Het strijdcomité riep op om deze twijfelende houding zo snel mogelijk om te zetten in kordate actie.[401]
De betoging begon om reeds 8.30u zodat de deelnemende leerlingen op tijd in de les zouden zitten. Officiële cijfers spreken van 3 000 betogers, de Gazet van Mechelen maakte wel melding van circa 5 000 betogers.[402] Zwarte Dinsdag werd een succes. Stakingspiketten waren opgetrokken aan elke Mechelse katholieke school. Bijna het gehele vrij middelbaar en hoger onderwijs staakten mee. De massaal opgekomen studenten van voornamelijk De Naeyer, het Scheppersinstituut en de Normaalschool braken door het politiekordon in de Stassartstraat en probeerden verder te trekken naar het aartsbisschoppelijk paleis. Daar werd onder meer met een zitstaking geageerd ‘tegen de agressie van de rijkswacht’.[403] Nadat rijkswacht en politie extra personeel hadden ingezet en met spuitwagens hadden gedreigd, werden de betogers gekalmeerd. In de namiddag zorgde de rijkswacht voor de ontruiming van de Wollemarkt met de hulp van een spuitwagen.[404]
De Mechelse afdeling van de Vlaamse Volksbeweging liet zich in de actie ook niet onbetuigd. Op 6 februari 1968 stuurde zij een open brief aan kardinaal Suenens, waarin ‘het zwijgen van het episcopaat, en in het bijzonder dat van kardinaal Suenens’ werd aangeklaagd. Verder stelde zij nadrukkelijk de vraag “wie van onze Vlaamse bisschoppen in Leuven met ons en wie tegen ons is”.[405]
Dat de laatste betoging doorging op 6 februari en de VVB haar brief naar Suenens stuurde, was geen toeval. Diezelfde dag ging immers de tweede interpellatie van Verroken door. Deze was er niet op gericht de regering te doen vallen, maar had als doel een verklaring omtrent dit vraagstuk uit te lokken. De in vage bewoordingen opgestelde regeringsverklaring die op de interpellatie volgde, handelde niet uitdrukkelijk over de gevraagde ‘overheveling van Leuven’. Acht CVP-ministers boden hun ontslag aan. De regering-Vanden Boeynants-De Clercq viel er werden voor 31 maart 1968 vervroegde parlementsverkiezingen uitgeschreven.[406]
Hierdoor was de strijd echter nog niet afgelopen. Op 12 februari kwamen een 40-tal vertegenwoordigers van Vlaamse verenigingen, de school-, leraars- en studentenraden van het Mechelse bijeen in het lokaal ‘De Dageraad’ om een overkoepelend orgaan te vormen. Eerst waren enkele organisatorische problemen aan de orde, vervolgens de bespreking van concrete gegevens aan de hand waarvan een actie kon worden ingezet. Ten slotte werd aangenomen dat het overkoepelend orgaan de benaming ‘5-novembercomité’ zou krijgen met als motto ‘Strijdcomité Mechelen-Leuven’. Men zou werken aan een solidarisering van de bevolking door het uitdelen van raamaffiches, het geven van voorlichtingsvergaderingen, het verspreiden van mini-documentatie over Leuven en het leggen van contacten met de bedrijfswereld. Verder zouden contacten worden uitgebreid met het officieel onderwijs, plaatselijke verenigingen en met andere Vlaamse gewesten.[407] Het bestuur van dit comité lag in handen van André Geens, Joos Somers, Herman Swinnen, Luc Van den Brande en Emiel Vanlangendonck. Samen met studentenleider Paul Goossens en met de latere CVP-volksvertegenwoordiger Luc Van den Brande gingen zij overal in het Mechelse het woord voeren om het verzet aan te wakkeren.[408] Ondertussen werden studenten- en leraarsraden in alle belangrijke scholen van het arrondissement Mechelen opgericht door de ploeg van Guido Thijs, Pol van Campenhout, Joos Somers en Ludo Verbelen, allen verbonden aan de Technische Scholen te Mechelen.[409]
Samen met het Jong-Davidsfonds wilde het Strijdcomité Mechelen-Leuven door plaatselijke initiatieven ‘de overheveling van Leuven-Frans naar het hart van Wallonië verzekeren, het probleem Brussel aanpakken en op korte termijn meehelpen aan de uitbouw van een Vlaamse democratische gemeenschap’.[410]
Een krantje werd uitgegeven, het blad Dijle, en informatievergaderingen werden ingericht, voornamelijk in functie van de op hand zijnde parlementsverkiezingen van 31 maart 1968. In Dijle – dat in die periode slechts twee keer zou verschijnen - werden de argumenten toegelicht voor het verzet tegen de autoritaire en politieke uitspraak van de kerkelijke overheid aangaande het behoud van een tweetalige Leuvense universiteit. Verder werden er richtlijnen voor komende manifestaties in vermeld.[411]
De leerkrachtenraad vergaderde ook apart, bijvoorbeeld op 4 maart 1968 in de zaal Dageraad. Op initiatief van Pol Van Campenhout werd er verslag uitgebracht over de werking van het voorlopig bestuur van de leerkrachtenraad en werden de doelstellingen uiteengezet. Een definitief bestuur werd die avond eveneens verkozen. De raad sprak zich die avond voor een betere samenwerking tussen het vrije en officiële onderwijsnet en voor democratisering van de onderwijsinstellingen.[412]
Op 5 maart 1968 was eveneens een algemeen Mechelse studentenraad opgericht, voor het niet-universitair hoger onderwijs van Mechelen en omstreken. De doelstellingen van de raad waren enerzijds het uitwerken van de democratisering van het onderwijs, anderzijds het steunen van de Vlaamse problematiek. Deze studentenraad omvatte zo’n 1 500 studenten.[413]
Op 8 maart 1968 hield het algemene strijdcomité nog een vergadering onder het thema ‘De gehele waarheid over Leuven’, met als sprekers De Saeyere van de universiteit Leuven-Nederlands en Luc Van den Brande. Op 14 maart kwamen Marc Lemaître van de universiteit Leuven-Nederlands en hoogstudent Louis Vos spreken te Mechelen.[414]
Het comité had wel besloten de acties tijdelijk stil te leggen vanaf 15 maart. In het zicht van de komende parlementsverkiezingen, wilde het comité zich onafhankelijk van partijpolitiek stellen. Toch deed het comité een oproep naar de kiezers om hun stem uit te brengen op kandidaten ‘van gelijk welke partij’ die de Vlaamse belangen dienden.[415]
De arrondissementele slotzitting van het strijdcomité vond plaats op 18 maart. Hierbij kwamen André Geens en Paul Goossens een uiteenzetting geven over de Leuvense problematiek. Geens liet opmerken dat hijzelf reeds twee anonieme dreigtelefoons had gekregen, waarbij hem met aandrang gevraagd was geweest om met de activiteiten te stoppen, zoniet zou hij zijn job kwijt raken. Goossens waarschuwde in zijn redevoering voor autoritaire regimes en riep op tot een herstructurering van het onderwijs. Verder gaf hij nog een woordje uitleg over de werking van de SVB.[416] De slotzitting betekende het voorlopige einde van de acties van het Strijdcomité Mechelen-Leuven. Inmiddels waren 70 000 exemplaren van Dijle verspreid en waren er 13 informatievergaderingen ingericht in het Mechelse arrondissement.[417]
Parlementsverkiezingen van 31 maart 1968
Het politieke klimaat leek gunstig voor de Volksunie en deed een nieuwe verkiezingsoverwinning vermoeden. De perspectieven op een Kamer- en Senaatszetel waren duidelijk beter dan bij de vorige verkiezingen. Ludo Sels en Wim Jorissen bleven de onbetwistbare kopmannen voor het Mechelse arrondissement. De twee waren weliswaar weer van lijst verwisseld: Jorissen werd als uittredend senator lijsttrekker voor de Senaat en Sels nam opnieuw de eerste plaats op de Kamerlijst in. In de middens van de Volksunie was men ervan overtuigd dat de verkiezingsstrijd zou uitgevochten worden tussen Volksunie en PVV, juist omwille van de inzet: Vlaams-Waalse tegenstellingen. De Volksunie hoopte voordeel te halen uit het feit dat de jongeren die voor de eerste maal naar de stembus trokken, een anti-stem zouden uitbrengen, gericht tegen de traditionele partijen.[418]
De twee vleugels van de CVP maakten op 25 februari hun apart kiesprogramma bekend. Terwijl de Vlaamse CVP ijverde voor de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië en het behoud van de tweetalige Brusselse agglomeratie binnen zijn 19 gemeenten, wilde de PSC het behoud van Leuven-Frans en de uitbreiding van de Brusselse agglomeratie. Toch werden in Brussel geen aparte lijsten ingediend: Vanden Boeynants leidde beide afdelingen op een gemengde Vlaams-Franse lijst.[419]
De BSP verdoezelde de tegenstelling tussen Vlaamse en Waalse socialisten. Alleen de PVV ging eensgezind de kiesstrijd in.
In Vlaanderen was er inderdaad een spannende tweestrijd tussen Volksunie en PVV, zo ook in de maneblussersstad.[420] Maar behalve een overrompeling aan propagandablaadjes en een autokaravaan, betoonden de partijen niet veel strijdlust in het Mechelse. De Gazet van Mechelen sprak van een “futloze verkiezingsstrijd”.[421]
De resultaten van de verkiezingen van 31 maart 1968 waren zeer belangrijk. Vooreerst had men de opmerkelijke vooruitgang van de Volksunie; de partij haalde 506 697 stemmen voor de Kamer en 513 342 voor de Senaat. Ontegensprekelijk was de Vlaams-nationalistische partij een macht geworden in Vlaanderen, met 20 volksvertegenwoordigers en 14 senatoren.[422] De Volksunie schoof op naar de derde plaats in de top vijf van de Vlaamse partijen: achter de christen-democraten en de socialisten, maar vóór de liberalen. Voor het arrondissement Mechelen werd Wim Jorissen rechtstreeks verkozen tot senator.[423] Lode Sels raakte eveneens verkozen in het arrondissement. Arrondissementeel voorzitter Edgard Bouwens werd provinciaal senator.[424] In het Mechelse arrondissement had de Volksunie 24 934 stemmen behaald, ofwel 15,45 % voor de Kamer, wat een vooruitgang met 4 % tegenover de vorige verkiezingen betekende. Voor de Senaat haalde de Volksunie 24 960 stemmen, 15,60 %.[425] De katholieke Gazet van Mechelen betreurde dat de CVP in het arrondissement geen loon naar werken had gekregen, terwijl zij de vooruitgang van de Volksunie in Mechelen niet indrukwekkend vond. De grootste doorbraak in het Mechelse was volgens haar reeds in 1965 gebeurd.[426]
De andere nationalistische partijen, het Rassemblement Wallon en het FDF, veroverden nationaal samen 12 zetels.[427]
Voor de PVV bleken de verkiezingen een nederlaag: zij verloor slechts één zetel, maar de macht van partijvoorzitter Omer Van Audenhove was gebroken. In Mechelen kozen minder mensen voor de PVV dan voor de Volksunie, namelijk 21 313 stemmen voor de Kamer, en 21 062 voor de Senaat. De kiezer had duidelijk de verschillende gemeenschappen binnen België erkend.[428]
De socialistische partij moest in het arrondissement Mechelen onderdoen voor de CVP: voor de Kamer behaalde de BSP 47 812 stemmen of 29,6 % en de CVP 65 471, of 40,5 %.
Voor de Senaat was het resultaat ongeveer hetzelfde: 47 751 voor de BSP tegenover 64 193 voor de CVP. De trend van achteruitgang bij de CVP te Mechelen sinds zeven jaar bleef zich wel onverminderd doorzetten: in het arrondissement ging de derde zetel voor de Kamer, alsook de vierde voor de Senaat verloren. Enkel Jos De Saeger en Michel Van Dessel werden herkozen tot volksvertegenwoordigers, en Van In als senator. In plaats van Jozef Smedts zetelde nu Stan De Clercq als provinciaal senator.
Na 128 dagen regeringscrisis werd een coalitie van CVP – die van 51 naar 45 zetels was gezakt – met de BSP, die status-quo was gebleven, gevormd: de regering Eyskens-Merlot.[429]
Evolutie van de Volksunie
Na de parlementsverkiezingen begonnen zich bij de Mechelse Volksunie de eerste problemen voor te doen. Op het einde van de jaren zestig waren te Mechelen problemen ontstaan rond de lijstvorming voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1970. Omdat men geen overeenstemming over de tweede plaats vond, besloot men een protocol af te sluiten tussen de kandidaten waarbij de afspraak gemaakt werd dat het aantal voorkeurstemmen de doorslag zou geven voor het al dan niet zetelen in de gemeenteraad. Zo werd de tweede kandidaat op de lijst, Herman Keldermans, verkozen met minder voorkeurstemmen dan Bob Dosfel, die een plaats lager op de lijst bezette. Volgens het protocol zou Keldermans ontslag hebben moeten nemen, wat hij echter weigerde en wat hem de uitsluiting uit de partij kostte.[430]
De tegenstanders van de Volksunie gebruikten die interne problemen voor eigen propaganda. Het socialistische blad Voor Allen publiceerde een brief van Michel Servaes, voorzitter van de Mechelse afdeling van de Volksunie. De voorzitter had deze brief op 23 juni 1970 naar zijn leden gezonden, aangezien hij zelf niet tevreden was met de plaatsverdeling:
“De kop van de modellijst is duidelijk het resultaat van een groepsafspraak en kan in zijn geheel genomen niet worden beschouwd als voldoende representatief en aantrekkelijk voor de Volksunie van een stad als Mechelen.”[431]
De ‘kop van de modellijst’ waren toen nog Oscar Renard en Fons Van de Werf. Maar toen de lijst officieel werd gepubliceerd, stond Van de Werf onderaan de lijst. De socialistische propaganda weet dit aan de ‘machtswellust’ van Renard en gaf de ingenieur ervan langs.
Daarnaast had de Mechelse Volksunie moeilijkheden te ondervinden van buitenaf. Het cordon sanitaire dat de drie nationale partijen tegen de partij hadden opgetrokken, zou ook de verkiezingen van 1970 negatief beïnvloeden. Zo had Mechelaar Robert Vandekerckhove, die in 1968 ondervoorzitter van de Senaat was geworden, aan de CVP in het Vlaamse land verboden om schepencolleges aan te gaan met de Volksunie.[432]
In volle verkiezingsstrijd beschuldigde de Volksunie Mechelse CVP-militanten van het beschadigen van onder meer de auto van senator Jorissen en het stukslaan van de wagonnetjes die de Volksunie op verschillende stadsparkings had geplaatst en omgetoverd tot verkiezingspropaganda.[433]
Ondanks de afkerige houding van de CVP en een sterke anti-propaganda van de BSP zou de Volksunie met 11,70 % van de stemmen haar aantal zetels zien verdubbelen. De partij stuurde vier vertegenwoordigers – Oscar Renard, Wim Jorissen, Herman Keldermans en Kris Van Esbroeck - naar de Mechelse gemeenteraad, die nu 31 zetels telde.[434] Joos Somers vertegenwoordigde de partij in de gemeenteraad van Sint-Katelijne-Waver.[435] De uitslag leverde de BSP 12 en de CVP 11 van de nu 31 zetels in de gemeenteraad op. De coalitie werd, met Désiré Van Daele als burgemeester, verdergezet. De oppositie bestond uit Volksunie en PVV, die eveneens vier zetels veroverde.[436]
Het succes van de Volksunie was onder meer te verklaren door de vele jongerenstemmen. In 1970 mocht men voor de eerste maal op 18 jaar gaan stemmen.[437] Ook Wim Jorissen, op de tweede plaats van de lijst, was een stemmentrekker van formaat. Oscar Renard meende dat de Volksunie vijf zetels had kunnen behaald hebben, indien zij niet hadden af te rekenen met de ‘Kabouterpartij’, die 1 104 stemmen had behaald. Verder beloofde hij dat de Volksunie als controlerende partij zou optreden en haar bestuursverantwoordelijkheden niet zou ontlopen.[438]
De Gazet van Mechelen betreurde dat de CVP-Jongeren niet beloond waren, ondanks hun zeer actieve werking. De CVP had haar jongeren op de voornaamste plaatsen op de lijst gezet, maar de meeste voorkeurstemmen bleken toch naar ouderen gegaan zijn.[439]
§3 VLAAMS CULTUREEL- EN VERENIGINGSLEVEN IN MECHELEN (1964 - 1970)
Na 1970 zou de partijpolitieke Vlaamse Beweging niet meer weg te denken zijn binnen de Belgische politieke geschiedenis. Maar ook de Vlaamse Beweging kende op cultureel vlak een grote bloei. Zoals het verenigingsleven in de periode tussen 1950-1958 gepolitiseerd werd in het teken van de schoolstrijd, zou dit in de periode 1964-1970 ook gebeuren, maar nu in functie van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. De Leuvense kwestie overtrof vanaf 1966 grotendeels de andere Vlaamse strijdthema’s, zoals de vernederlandsing van het bedrijfsleven, en zorgde ervoor dat alle Mechelse Vlaamsgezinde verenigingen hun solidariteit met de Leuvense studenten benadrukten. Hoewel de studentencontestatie na 1968 uitmondde in loutere maatschappijkritiek, was de strijd voor Leuven-Vlaams toch een factor van enorme betekenis in de evolutie van het Vlaamse verenigingsleven, zoals ook in de communautaire politiek.
Davidsfonds
Op 24 oktober 1965 werd de beroemde Vlaamse schrijver Ernest Claes tachtig jaar. Het hoofdbestuur van het Davidsfonds richtte te Brussel een nationale viering in, en Mechelen was de eerste van de Davidsfondsafdelingen om op haar beurt de Vlaamse schrijver te huldigen. Zij was trouwens ook de eerste om na de bevrijding Ernest Claes als voordrachtgever uit te nodigen, zoals voorzitter Gerard de Hornois getuigde in zijn korte inleidende toespraak, waarmee hij de honderden aanwezigen en dan vooral de talrijke jongeren begroette.[440]
Gedurende de strijd rond ‘Leuven-Vlaams’ liet het Davidsfonds ook van zich horen. Na publicatie van het bisschoppelijk mandement van 13 mei 1966, kon zelfs het episcopaat niet langer aan kritiek ontsnappen: ‘tegen zulke dictatoriale en negentiende-eeuwse taal moet een kordaat antwoord van ons komen: niet akkoord, de strijd zal verder gaan! Een mars op Mechelen!’[441]
Op subtiele wijze voerde het Davidsfonds zijn eigen strijd. Het Guldensporenfeest van 1966 had het Mechelse Davidsfonds bijvoorbeeld in teken gesteld van de strijd rond Leuven-Vlaams. In een publieke verklaring protesteerde de vereniging “tegen de vernederingen die het Vlaamse volk de laatste maanden heeft moeten ondergaan vanwege de overheden, zowel wereldlijke als kerkelijke”[442].
Op 12 april 1969 werd in de zaal Volksbelang het algemeen congres van het Davidsfonds gehouden, onder het jaarthema ‘Nieuwe perspectieven’. Ongeveer 700 afgevaardigden uit de vijf Vlaamse gouwen kwamen luisteren naar de drie gastsprekers. A. Smets gaf een lezing over ‘cultureel werk in verenigingsverband’; terwijl prof. Wilfried Dumon kwam spreken over ‘overheid en cultureel beleid’. Eveneens werd een gelegenheidstoespraak gehouden door Bob Gijs, directeur van het INRA[443], over ‘drukkingsgroepen en politieke partijen’. Wat in elke lezing naar voren kwam, was de hoop op meer samenwerking tussen vrijzinnigen en gelovigen, hetgeen moest leiden tot de realisatie van een officiële culturele planning.[444]
Ondanks een vernieuwd bestuur (Helene Van Hocht, Agnes Bruyndonckx, Vital De Hoef en Liliane De Bue) onder voorzitterschap van Frank Vermost en secretaris Robert Verdoodt, viel de werking van het Jong-Davidsfonds sterk terug op het einde van de jaren zestig.[445] De botsing met het nationaal bestuur van het Davidsfonds zou in 1973 leidden tot de opheffing van het gehele Jong-Davidsfonds.[446]
Vlaamse Volksbeweging
De Mechelse VVB hield zich nog steeds bezig met de strijd in het Mechelse wat de bevlagging en de vernederlandsing van onderwijs en bedrijfsleven betrof. Verder stond de voorlichting over de nationale politiek in het teken van de komende grondwetsherziening.
In het jaar 1965 was de Mechelse afdeling van het VVB, onder voorzitterschap van Karel van Bets en secretaris Herman Klein, minder actief. Af en toe werden lezingen ingericht en debatteerden de leden over bovengenoemde onderwerpen. In de volgende jaren – onder meer naar aanleiding van de Leuvense kwestie - kreeg de VVB weer voldoende stof om vele strijdvergaderingen en dergelijke in te richten.
Zo was er bijvoorbeeld de grondwetsherziening. Reeds in 1965 kwam Wilfried Martens op 22 oktober praten over de komende herziening van de Belgische grondwet. Maar de meeste aandacht kreeg dit thema in 1968. Begin maart 1968 organiseerde de Vlaamse Volksbeweging van Mechelen een voorlichtingsvergadering onder de titel ‘Grondwetsherziening 1968-1969. Waarheen? Door structuurhervormingen naar een Vlaamse Politieke Macht’. Onder de leiding van Hugo Van Eecke, oprichter van de Orde van Nederlandse advocaten te Brussel, zou een politiek panel over dit onderwerp debatteren. In het panel zetelden licentiaat De Bondt, Louis Ryckeboer en Bernard Van Dyck. Algemeen ondervoorzitter van de VVB Van Dyck behandelde de houding van de BSP tegenover het federalisme, terwijl Louis Ryckeboer, lid van de provinciale raad van de VVB, verduidelijkte hoe de CVP in twee strekkingen was verdeeld: het plan Houben (behoud van de unitaire partij) en het manifest van de CVP-Jongeren (gematigd federalisme). De Bondt benadrukte vervolgens de bekommernis die de VVB koesterde voor de sociaal-economische sector van de Vlaamse Beweging en wenste een verdeling van de bevoegdheid over deze sector naar twee deelstaten. Paul Daels gaf na het debat een synthese. De algemeen voorzitter van de VVB benadrukte de neutraliteit van de VVB in de verkiezingsperiode: het woord was aan de politieke partijen, niet aan de drukkingsgroepen.[447]
Het jaar daarop, op 5 juli 1969, organiseerde de Vlaamse Volksbeweging van Mechelen een betoging onder het motto ‘Federalisme, Brussel, geen grendels’. Volgens de officiële cijfers kwamen te Mechelen maar 21 mensen opdagen.[448]
Een ander breekpunt was het onderwijs. Terwijl vroeger de lessen Frans in het lager onderwijs sterk bekritiseerd werden, stond nu, naar aanleiding van de Leuvense kwestie, de vernederlandsing van het hoger onderwijs centraal.
Op 12 januari 1967 had de Mechelse afdeling van de VVB een debatavond ingericht over het taalgebruik en de democratisering van het hoger onderwijs. Als sprekers waren Jan Verroken en Paul Goossens uitgenodigd. Verroken nam een duidelijk standpunt in met betrekking tot de Leuvense problematiek: het Franstalige gedeelte moest overgeheveld worden naar Wallonië. Goossens nam een ruimer standpunt in en benadrukte de nood aan democratisering van het hoger onderwijs.[449]
Op 15 maart 1967 organiseerde de VVB nog een debatavond, ditmaal over de toestand in het Brussels onderwijs. Professor Gerlo, medeoprichter van het Vlaams Onderwijscentrum Brussel, werd echter uitgejouwd door een 12tal VMO-ers die in de zaal aanwezig waren.[450] De spreker, die gedurende de Tweede Wereldoorlog als communist in het verzet had gezeten, werd onder meer ‘man van de repressie’ genoemd. Eén VMO-er scheurde zijn lidkaart van de Volksunie in stukken en duwde de resten in de handen van Wim Jorissen. Na het open debat wilde Michel Servaes zijn verontschuldigingen aanbieden aan gastspreker Gerlo, maar door geroep van de VMO-ers werd dit onmogelijk gemaakt.[451]
Behalve de democratisering van het onderwijs, bleef ook de vernederlandsing van het bedrijfsleven een belangrijk streefdoel voor de Mechelse VVB. In de periode 1964-1970 werd verder actie gevoerd voor de vervlaamsing van de vreemde bedrijven in Mechelen, waarvan naast 80 % Franstalige bedrijven, ook de 20 % Engelstalige ondernemingen aan de kaak werden gesteld. Op 14 februari 1967 organiseerde de VVB een debatavond over dit onderwerp. Tijdens het debat werden 38 niet-Nederlandstalige namen van vreemde bedrijven vermeld. Veel ondernemingen gebruikten nog steeds tweetalige formulieren, ook voor hun personeel. Er was sprake van gebruiksaanwijzingen op machines in een vreemde taal. Zelfs één onderneming correspondeerde met het syndicaat uitsluitend in het Frans. Dit alles werd bestempeld als overtredingen van de geest van de wet. Na drie jaar onderzoek - het interpreteren van de wetgeving omtrent taalgebruik in ondernemingen en het opmaken van een studie daaromtrent - meende de VVB dat nu de tijd voor actie was gekomen.[452]
Ook de Mechelse Volksunie voerde actie met betrekking tot de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Op 20 januari 1967 hield de Volksunie een vrije vergadering over dit onderwerp. Een panel, bestaande uit provincieraadslid Michel Cauwenbergh, Michel Servaes en gemeenteraadslid Oscar Renard, kondigden de start van een grotere Volksunie-campagne aan. Michel Servaes wees erop dat niet zozeer de kleine handelszaken moesten aangepakt worden; het waren de middelgrote en grote ondernemingen die - al dan niet historisch gegroeid - verfranst waren. De Volksunie benadrukte de noodzaak om onderzoek te voeren naar de werkelijke toestand in de administratie, bij directies, stafpersoneel en bedienden. Daarbij moest de vraag gesteld worden of er op het personeel druk wordt uitgeoefend om Frans te spreken en welke taalvereisten gesteld werden bij het rekruteren van directie en kaderpersoneel in de Mechelse bedrijven. Renard riep de aankoopdiensten op om te eisen in de Nederlandse taal met Brusselse en andere firma’s te handelen. De Volksunie stuurde brieven naar de Mechelse firma’s en dreigde met namen te noemen en zou in de toekomst eventueel persconferenties inrichten, pamfletten verspreiden en betogingen houden, indien de bedrijven zich niet naar hun eisen zouden schikken. Bedrijven waar fouten waren vastgesteld werden door een schrijven aangemaand om de scheef gegroeide toestand spoedig recht te zetten en dit aan de Volksunie te laten weten.[453]
Naar aanleiding van de 11-julivieringen toonde het bevlaggingscomité zich nog steeds actief. Zo organiseerde het comité op 9 juli 1965 een Guldensporenvergadering, waar Bernard Van Dyck, algemeen ondervoorzitter VVB en Paul Daels, algemeen voorzitter VVB kwamen spreken over de motivering van ‘Waarom vlaggen in 1965?’. Eerst en vooral stond het uithangen van de Vlaamse Leeuw in teken van de taalstrijd: voor erkenning en waardering van taal- en volksrecht. Verder werd verwezen naar de parlementsverkiezingen van 23 mei, toen velen gestemd hadden op Vlaamsbewuste kandidaten. Boven alles was de bevlagging belangrijk, alleen al opdat de mensen hun overtuiging zouden durven tonen.[454]
In 1966 werden ook alle Vlaamse verenigingen van Mechelen door het VVB uitgenodigd om deel te nemen aan de oprichting van een Vlaams Overlegcentrum te Mechelen. De initiatiefnemer, Dries Bogaert, wilde zo de activiteiten van alle Vlaamsgezinde verenigingen ordenen. Het eerste objectief was een gezamenlijke Guldensporenviering.[455] Het Vlaams Overlegcentrum zou echter pas in 1967 een georganiseerde 11-juliviering inrichten.
11-julivieringen
De officiële herdenking van de Guldensporenslag werd in 1965 officieel ingezet door een Heilige Mis en een bloemenhulde aan het Boerenkrijgmonument. In de stedelijke feestzaal werd ’s avonds een Guldensporenconcert ingericht door het orkest van het Mechelse Conservatorium onder de leiding van Peter Cabus en met bariton Jan Joris. Ondanks het interessante idee om uitsluitend Vlaamse muziek te brengen, kwamen hier maar weinig mensen opdagen. Wel aanwezig waren Jos De Saeger, een vertegenwoordiger van het leger en een vertegenwoordiger van de rijkswacht.[456]
Op de gemeenteraadszitting van 12 juli bedankte Volksunie-raadslid Oscar Renard het stadsbestuur voor de waardige manier waarop het 11-juliprogramma was samengesteld. Hieraan gelinkt was de vraag van Renard om in de toekomst ‘de grote Vlaamse namen’ in ere te houden, en nieuwe Mechelse straten naar hen te vernoemen.[457]
In de stadsschouwburg vierde de Mechelse afdeling van de Vlaamse Volksbeweging 11 juli. Bernard Van Dyck, algemeen ondervoorzitter van de VVB, gaf een uiteenzetting over de wantoestanden in België. Paul Daels, sinds 1963 algemeen voorzitter van de VVB, behandelde eveneens de communautaire wantoestanden, maar sprak ook zijn verwachtingen over de toekomst uit. In zijn speech kondigde hij een agressief Vlaanderen aan en riep op tot een sabotage van de taalwetgeving. Ondanks het feit dat iedereen welkom was, en de inkom gratis, kwam hier nog geen 100 man opdagen. De Gazet van Mechelen meende dat dit te wijten was aan “een magere inzet en het feit dat romantische redevoeringen de bevolking weinig lijken te raken”[458].
Het jaar daarop, op 11 juli 1966, werd de officiële Guldensporenviering georganiseerd in de Mechelse stadsschouwburg. De viering werd opgeluisterd door muziek van Peter Cabus, teksten van Karel Jonckheere, een klucht ‘Nu Nog’ en dans. Hilda Masui bracht het verhaal van ‘De Witte en de Leeuw van Vlaanderen’ (van Ernest Claes) en enkele recitanten brachten ‘Groeninghes grootheid’ (van Guido Gezelle).
Waren de Volksunie-raadsleden het vorige jaar nog tevreden over de inspanningen van het stadsbestuur; nu klaagden zij dat de viering ‘te luchtig’ was geweest. Renard beschuldigde het stadsbestuur ervan een karikatuur te hebben gemaakt van de viering, een officiële spreekbeurt nagelaten te hebben. Voorzitter-burgemeester Spinoy nam in zijn antwoord geen blad voor de mond. Deze laatste vroeg zich af, nu Vlaanderen eindelijk zonder complexen was, of Renard zich ooit zo ging voelen. Het hele tegenbetoog van Spinoy werd gespekt met steken naar Renard: “Ik voel mij in vele opzichten superieur boven anderen, onder meer boven de heer Renard. (…) De heer Renard vond het programma te luchtig, hij wou er toch geen begrafenisplechtigheid van maken?”. Op de vraag waarom het stadsbestuur geen officiële spreekbeurt had gegeven, kwam geen antwoord. Verder beschuldigde Renard het college ervan de Guldensporenstoet van de Volksunie gedrongen te hebben in een stadskwartier zonder voorname straten. Na het ontkennen van dit ‘opdringen’ door Spinoy, werd nog een heftige discussie gevoerd over de vrijheid van betogen. Het gedrag van beide partijen ging uiteindelijk zover dat mevrouw Cools zich verplicht voelde te vragen wat meer vormelijke beleefdheden aan de dag te leggen.[459]
Onder de Vlaamsgezinde verenigingen werd afgesproken om ’s avonds kransen neer te leggen aan het Boerenkrijgmonument, waarna een optocht werd gehouden. Aan deze optocht namen ongeveer 300 mensen deel, waaronder veel jongeren. Om 20.00u werd een strijdavond in de Katelijnekring ingericht. Hier kwamen Van Boghout en Dries Bogaert, afgevaardigde uit Leuven spreken over de Leuvense problematiek. De strijdvergadering werd afgesloten door een dansavond: 11 juli was bovenal ook een feest.[460]
De officiële viering van 1967 bestond uit een optocht met bloemenhulde en een avondfeest in de stadsfeestzaal, waar het orkest van het Conservatorium onder de leiding van Peter Cabus en met solist Achiel Van Beveren, kwam optreden. Op het stadsfeest waren BSP-burgemeester Van Daele, vrederechter Vermeulen, katholieke schepenen Charlier, Stiers en Neefs aanwezig. [461]
Een andere 11-juliviering van 1967 werd ingericht door het Guldensporencomité, gepatroneerd door het Algemeen Vlaams Overlegcentrum Mechelen. Dit Overlegcentrum bestond uit een twintigtal Mechelse culturele afdelingen, waaronder de VVB, VTB, VOS, KSA, VBO, Noordster, VMO, Het Vendel, Sint-Maartensfonds, Were-Di en VNJ.
Rond 18.00u ’s avonds werd op de Speeckvest bijeengekomen door alle jeugdgroepen, culturele en muzikale verenigingen, om vervolgens naar de Strijdvergadering in de Sint-Katelijnekring te trekken. Op de vergadering kwam Drs. Dis Fagot, voorzitter van het Vlaams Aktiekomitee Hageland en bestuurslid van het Aktiekomitee Vlaams-Brabant, een redevoering geven. De bijeenkomst werd opgeluisterd door het optreden van het koor ‘Het Vendel’ en zangeres Lieve Cools. Het Algemeen Vlaams Overlegcentrum Mechelen gaf een motie vrij, waarin het stelde dat een mobilisatie van alle volksbewuste krachten in het land nodig was om het taalbestand van de regering efficiënt te kunnen tegenwerken.[462] Eveneens werd kritiek geleverd op de rol van de kerkelijke macht met betrekking tot de Leuvense universiteit.[463] Ook in het jaar 1967 werd nog steeds gewerkt aan een bevlaggingsactie, ook door de Volksunie.[464]
Het vroegere romantisme werd in 1968 definitief vervangen door nuchtere werkelijkheidszin. De Gazet van Mechelen publiceerde concrete Vlaamse eisen, maar onderstreepte dat de Vlaamse politiek ook Belgische politiek was en dat er niet noodzakelijk een tegenstelling tussen beide moest groeien. Aan alle Vlamingen, van welke gezindheid ook, werd opgeroepen om de huizen te bevlaggen, feest- en strijdvergaderingen massaal bij te wonen en eventueel financiële steun aan hulpbehoevende Vlaamse verenigingen te schenken.[465] Zaterdag 13 juli hield het Algemeen Vlaams Overlegcentrum, voorop gegaan door de muziekkapel van de Mechelse VNJ, een optocht door de bijzonderste straten van de stad. Na ontbinding in de Adegemstraat hield de vereniging nog een korte strijdvergadering in het Vlaamse Huis ‘De Salamander’. Sprekers van dienst waren Bob Dosfel, Oscar Renard en Nest Verhelst. Deze laatste brak in zijn uiteenzetting een lans voor amnestie en riep op tot een mars op Diksmuide van 14 tot 18 augustus.[466]
De Volksunie voelde zich genoodzaakt te protesteren tegen de officiële Guldensporenviering te Mechelen. De viering had zich beperkt tot de opvoering van het spel ‘Esmoreit’ door de speelgezellen van alle Mechelse toneelverenigingen, leden van het E. Tinel Zangkoor, volksdansgroep Die Pioene, de Koninklijke Kring van Mechelse Turners en de vendelzwaaiers van Sus Caspeele. Voor de aanvang van het toneelstuk deelde de Volksunie daarom pamfletten uit als protest tegen de inhoudsloze viering. Veel Mechelaars hadden de Vlaams-nationalisten niet kunnen bereiken, want er was geen sprake van een massale opkomst bij de vertoning. Ook de Gazet van Mechelen bleef kritiek uiten tegen het stadsbeleid:
“Feit is dat er met de 11-juliviering te Mechelen steeds iets gewrongen heeft sinds de bevrijding. Zelden vond er een grootse viering plaats. Aan feestredenaars met inslaande argumenten voor de Vlaamse Gemeenschap heeft Mechelen zeker geen tekort. Zo te zien is het programma van de Guldensporenviering even kaal als de vlaggenmast aan het huis van menig Vlaamse voormannen op 11 juli”.[467]
Ondanks het gebrek aan initiatief vanwege het stadsbestuur, werd op het avondfeest toch een kernachtige proclamatie voorgelezen door toneelspeler Piet Ardies. Hierbij eiste de spreker Vlaanderens zelfstandige en volwaardige plaats in het hernieuwde Europa en eigen economische en culturele structuren voor Vlaanderen op.[468]
Het officiële 11-julifeest van 1969 werd opgeluisterd door een beiaardconcert en een concert in de stadsfeestzaal. Alle moeite ten spijt, vond de Volksunie toch opnieuw redenen tot klagen. De partij betreurde in een publiek manifest dat er op 11 juli geen enkele spreekbeurt gehouden was geweest waarbij de betekenis van de Guldensporenviering in het toenmalige tijdsgebeuren werd beklemtoond. Hierom schitterde de Volksunie door haar afwezigheid op de officiële viering.[469] Burgemeester Van Daele had in zijn 11-julitoespraak wel gesproken over de economische opgang in Vlaanderen, en in het bijzonder te Mechelen, maar niet over de prangende Vlaamse problemen, zoals de komende grondwetsherziening.[470]
Toch was er naast de officiële 11-juliviering niet veel anders te beleven in Mechelen. In het Vlaamse Huis Salamander werd een dans- en strijdavond ingericht. Opnieuw werd een oproep gedaan door de VVB om de Mechelse huizen te bevlaggen.[471]
De Gazet van Mechelen sprak in 1970 van een geslaagde officiële 11-julieviering in het ganse arrondissement. Besloten werd met een avondfeest in de stadsfeestzaal. Hier kwamen de gemengde koren E. Tinel en Con Amore optreden. Burgemeester Van Daele sprak er zijn wens uit dat de viering mocht bijdragen tot de ontplooiing van het Vlaamse volk.[472]
Voor de eerste maal na de bevrijding toonde de lokale krant zich tevreden met de manier waarop de Guldensporenslag in Mechelen werd herdacht. De Vlaamse ontvoogdingsstrijd zou in 1970 haar eerste succes kennen, met de derde Belgische grondwetsherziening. In de aanloop naar de grondwetsherziening publiceerde de Mechelse VVB haar officiële 11-juliboodschap onder de titel ‘Voor volwaardige eigen politieke instellingen’.[473] De Vlaamse actualiteit was niet meer weg te denken uit de Guldensporenherdenkingen te Mechelen.
Jeugdbeweging
De KSA kende een sterke groei in de jaren zestig. Terwijl de Sint-Jan Berchmansbond in 1964 nog 83 leden telde, had zij in 1967 een aantal van 96 bereikt.
In het ledenblaadje Pal verscheen af en toe een artikel over de Vlaamse Beweging. Met een realistisch besef van de fouten uit het verleden, kregen de leden een geschiedenisverhaal voorgeschoteld:
“Na de Eerste Wereldoorlog was er overal een geest van wereldbroederschap van ‘nooit meer oorlog’, maar na een tiental jaren was dit weer volledig vergeten en vierde het nationalisme hoogtij. Het autoritaire leidersbeginsel maakte opgeld. Daaraan ontsnapte evenmin het Vlaams-nationalisme als de katholieke kerk! Omdat de kerkelijke overheid Fransgezind en belgicist was en het Vlaams-nationalisme als gevaarlijk bestempelde (in 1925 werd dit nationalisme door de bisschoppen veroordeeld) moest het nationalisme noodzakelijk, als uit zelfverdediging, antiklerikaal worden.”[474]
Verder in het artikel werd de KSA een Vlaamse, katholieke, volksverbonden en creatieve studentenbeweging genoemd. Ondanks de fouten in het verleden, mocht de KSA de vechters uit het verleden ook niet verloochenen.[475] Eveneens meende Herman Swinnen in een artikel dat ‘zich Vlaming voelen’ een plicht was tegenover het Vlaamse volk, maar dat men zich ook Europeaan moet voelen.[476] Behalve het blaadje Pal bracht de vereniging nog andere publicaties, zoals De Klauwende Leeuw, opgericht door Louis Vos en Jos Swinnen en specifiek bedoeld voor het Klauwaertsvendel.
Ondanks de ongebondenheid van de jeugdvereniging, werden wel enkele politieke lessen gegeven. Zo kwam schepen Van Stappen op 2 november 1966 aan jong- en andere vernieuwers ‘eens duidelijk uitleggen hoe de politiek te werk gaat’.[477]
Vanaf 1968 evolueerde de kritische opstelling van de oudste bannen van een interne kritiek naar een maatschappijkritische opstelling. De gebeurtenissen in Leuven, waarover de bond ingelicht werd door Louis Vos en Herman Swinnen, die in Leuven studeerden en in de studentenbeweging actief waren, speelden hierin een rol. Vanaf 1968-1969 werd Louis Vos nationaal verantwoordelijke voor de Hernieuwers. Hij was voorstander van de democratisering en wilde de plaatselijke Hernieuwersgroepen doen overstappen van louter groepsgerichte of vormende activiteiten naar studie- en actiegroepen, gericht op maatschappelijke verandering. Het waren echter vooral de contacten met de partnergroep Gruppe Kurfürst Balduin, een afdeling van Bun Neu-Deutschland (BND) te Koblenz, die doorslaggevend waren in deze evolutie. Belangrijker waren echter de gespreksronden over het middelbaar en universitair onderwijs en het verblijf te Westmalle waar de Mechelse KSA-ers ingelicht werden over de gebeurtenissen in Duitsland en de oprichting van leerlingenraden daar. Talrijke KSA-verantwoordelijken ondergingen de radicaliserende invloed van de in 1967 opgerichte Studentenvakbeweging (SVB). Aanvankelijk was er een ‘Vlaamse impuls’ in het kielzog van de strijd rond ‘Leuven Vlaams’. Vanaf 1968 veroorzaakte de democratiseringsgedachte een stroomversnelling in het bondsleven. ‘Wees creatief’ werd de slagzin. Het uniform en de methodiek werden in vraag gesteld. Tevens streefden de Hernieuwers naar een democratisering van het onderwijssysteem binnen het Sint-Romboutscollege.[478]
In Pal verscheen in juni 1968 een ‘Stellingname’ die de bond in mei 1968 had opgesteld.
In het artikel van Walter Moens werd een overzicht gegeven van de Duitse en Franse revolte en stelde de auteur dat de revolte meer was dan ‘Leuven-Vlaams’. Onder de slogan ‘Het gaat ons allen aan’ zouden studenten, maar ook scholieren, deelnemen aan de 5-november betoging. Op deze dag werd in Antwerpen betoogd voor een democratisch beleid in wereldlijke én geestelijke instellingen, voor medezeggenschap en het recht op vrije meningsuiting. Tijdens de vergaderingen van de hernieuwersgroep van de KSA-Mechelen op 20 en 25 mei 1968 werd de stellingname ondubbelzinnig geformuleerd. In een artikel in Pal werd hun visie nogmaals herhaald:
“De KSA-Mechelen wil een constructieve kritiek brengen op de problemen die rond de middelbare school in het algemeen en het Sint-Romboutscollege in het bijzonder zijn ontstaan, tegenover de autoritaire structuren. Daarom eisen wij medezeggenschap, een herwaardering van de humaniora en de opbouw van een jong-studentengemeenschap.” [479] Deze ‘Stellingname’ werd tevens als pamflet verspreid onder de collegeleerlingen en bereikte het grote publiek door haar publicatie in Vandaag. Uitgezonderd de uitgave van het schoolblad Kling werd geen enkele eis gerealiseerd, waaruit bleek dat het lerarenkorps en de directie negatief stonden tegenover het initiatief.[480]
Het Mechelse VNJ bleef in deze jaren eveneens actief. Zo maakte zij, samen met de KSA, sinds 1967 deel uit van het Algemeen Vlaams Overlegcentrum Mechelen. Bij de optocht van 11 juli 1968 leidde de muziekkapel van het VNJ de stoet, wat duidelijk maakt dat het VNJ binnen het centrum geen onbelangrijke rol speelde. Hoewel het VNJ steeds heeft verkondigd een niet-partijpolitieke vereniging te willen zijn, werd zij toch gesteund door de Mechelse Volksunie. Zoals boven reeds vermeld, toonde Renards interpellatie in de gemeenteraadszitting van 25 maart 1965 duidelijk de bezorgdheid aan van de Volksunie voor haar ‘rekruteringsbasis’.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[330] Voor dit hoofdstuk verkregen we de nodige achtergrondinformatie op basis van volgende werken: GERARD, E. op.cit., pp. 137-142; LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., pp. 529-560
[331] De BSP stelde voor om de problemen rond de ziekteverzekering voor een jaar te bevriezen, maar de CVP aanvaardde dat niet. De socialistische ministers eisten en verkregen vervolgens het ontslag van Harmel.
[332] Kijk Nieuw. Provincie Antwerpen, 5e jg., mei 1965, p. 2
[333] PVG, 7 januari 1965
[334] Kijk Nieuw. Provincie Antwerpen, 5e jg., mei 1965, p.2, PVG, 7 januari 1965
[335] De Volksunie weigerde op de zitting van 1 juli 1965 de stadsrekening van het dienstjaar 1964 goed te keuren. Renard weet het tekort van 6 miljoen frank aan de achteruitgang van de Mechelse markten. Tijdens de volgende zitting stelde hij vast dat de 1 miljoen, die voorzien was uit de begroting was verdwenen en dat er ook een vermindering te merken was in de kredieten voor het stedelijk zwembad.
[336] Verkiezingspropaganda Volksunie: Vier maand Volksunie in de Mechelse gemeenteraad, p.3
[337] Kijk Nieuw. Provincie Antwerpen, 5e jg., mei 1965, p.2 ; PVG 14 februari 1966
[338] PVG, 28 januari 1965
[339] GvM, 24 maart 1967, p. 4
[340] De discussies in de gemeenteraad n.a.v. de 11-julivieringen zullen besproken worden in paragraaf §4
[341] PVG, 25 maart 1965
[342] PVG, 14 februari 1966
[343] PVG, 26 mei 1966
[344] PVG, 8 november 1965
[345] GvM, 14 april 1965, p. 4; PVG, 12 april 1965
[346] PVG, 12 oktober 1967
[347] PVG, 18 juli 1968
[348] PVG, 29 mei 1969
[349] DE WEVER, Ba. Vlaams-nationalisme na WO II, in: BEG, nr. 3 (1997), pp. 288-289; VAN DER ELS, F. op.cit., p. 70
[350] X., Kaderdag Volksunie: Nijlen 7 november 1964, 1964, p.2
[351] Grendelgrondwet = de naam voor de grondwetsherziening van 1970, wegens de erin vervatte ‘grendelwetten’ die de Franstalige minderheid bescherming moest bieden tegen de Vlaamse meerderheid
[352] De Omroeper, 4e jg., nr. 1 (januari 1965); GvM, 19 mei 1965, p. 4; GvM, 22-23 mei 1965, p.4
[353] GvM, 24 mei 1965, p. 1
[354] GvM 3 juni 1965, p.4; PVG 31 mei 1965
[355] GvM, 1 juni 1965, p. 1
[356] W. LUYTEN, 20 jaar Volksunie in het arrondissement Mechelen, in: Wij, 12 oktober 1974, p. 13; ADVN – D 8393 (3/2) Archief Volksunie – Kaderdag Arrondissement Mechelen
[357] T. LUYKX – W.PLATEL, op.cit., p. 530
[358] F.V., De partij die nooit te koop was, in: Knack, 14e jg., nr. 6 (8 februari 1984), pp. 13-16
[359] H. CROL – H. DE LANNOY, op.cit., p. 85
[360] GvM, 28 mei 1965, p. 2
[361] R. VAN UYTVEN, op.cit., p. 275
[362] T. LUYKX – W. PLATEL, op.cit., p. 531
[363] T. LUYKX – M.PLATEL, op.cit., p. 542
[364] R. VAN UYTVEN, op.cit., p. 275
[365] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 88
[366] SOMERS, J. op.cit., pp.108-115; CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., pp. 86-87
[367] CVP-Jongeren arrondissement Mechelen, Gemeentelijk Jeugdbeleid. De jeugd - volwassen gesprekspartner, 1964
[368] GvM 2 maart 1965, p. 4
[369] SOMERS, J. op.cit., pp. 114-115
[370] Net zoals bij de jaarcongressen van BSP en PVV speelden hier de communautaire problemen een grote rol. De twee vleugels van de partij drongen aan en bekwamen op het congres een grotere autonomie inzake taal- en cultuurproblemen. Eveneens werd besloten dat één derde van de mandaten binnen de CVP-besturen op alle niveaus voor te behouden voor jongeren beneden de 32 jaar.
[371] SOMERS, J. op.cit., p. 113
[372] J. SOMERS, op.cit., p. 117; Resolutievoorstel van het arrondissement Mechelen op de Nationale Ontmoetingsdagen te Gent op 8 en 9 oktober 1966, Sint-Katelijne-Waver, 1966
[373] J. SOMERS, op.cit., p. 120
[374] X, Zijn we stout geweest?, in: Jongerenecho, nr. 5 (december 1966), pp. 5-7
[375] J. SOMERS, Nieuwsbrief van de CVP-Jongeren arrondissement Mechelen, in: Jongerenecho, nr. 6 (maart 1967), pp. 3-4
[376] Ter gelegenheid van het kerstfeest van 1963 werd door de CVP-Jongeren van Mechelen-stad een telegram gestuurd aan Eerste Minister Lefèvre, waarin gevraagd werd een einde te stellen aan de vervolging van de laatste politieke delinquenten in België, de middelen te onderzoeken en dringend maatregelen te treffen om alle repressiegevolgen uit te schakelen. Het telegram was getekend Joos Somers, voorzitter (De Standaard, 29 december 1963, p. 4)
[377] SOMERS, J. op.cit., p. 117
[378] GvM, 10 januari 1967, p. 4
[379] Verslagboek van CVP-Mechelen, 1965-1969
[380] SOMERS, J. Nieuwsbrief van de CVP-Jongeren arrondissement Mechelen, in: Jongerenecho, nr. 6 (maart 1967), pp. 1-2
[381] Wij, nr. 9 (4 maart 1967), p. 4
[382] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 87; GvM, 23 februari 1967, p. 4
[383] X, Onze plaatselijke werking, in: Jongerenecho, nr. 5 (december 1966), p. 4
[384] GvM, 29 maart 1967, p. 4; X, Jeugdparlement: democratisering van het hoger onderwijs, in: Jongerenecho, nr. 5 (december 1966), p. 4
[385] SOMERS, J. Onze politieke school, in: Jongerenecho, nr. 5 (december 1966), p. 3
[386] De Omroeper, 6e jg., nr. 6 (juni 1967), pp. 3-4
[387] Brief aan de Mechelse bevolking, van Joos Somers, maart 1968
[388] geciteerd uit: T. LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., p. 553
[389] LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., p. 554
[390] SOMERS, J. op.cit., p. 116
[391] VAN DER ELST, F. op.cit., p. 78
[392] GvM, 19 mei 1966, p. 4
[393] GvM, 30 mei 1966, p.8; WILLEMS, J. Willy Buijs. Een CVP-militant getuigt, Antwerpen, 1998, p.16
[394] Op 13 januari 1968 stelde de Franstalige Academieraad van Leuven haar expansieplan op, dat op maandag 15 januari kenbaar werd gemaakt. Het sloot aan met het mandement van de Belgische bisschoppen: te Leuven zou een volledig Franstalige universiteit blijven bestaan.
[395] GvM, 27 januari 1968, p. 4
[396] Nationaal Komitee 5 november = organisatie opgericht ter voorbereiding van de betoging van 5 november 1967 in Antwerpen rond de toen actuele thema’s binnen de Vlaamse Beweging (overheveling Leuven-Frans naar Wallonië, splitsing Brusselse universiteit, toepassing taalwetten, beperking Brussel tot de 19 gemeenten, …)
[397] GvM, 29 januari 1968, p. 4; GvM, 1 februari 1968, p. 4
[398] GvM, 2 februari 1968, p. 4
[399] GvM, 1 februari 1968, p.1 en p.9
[400] GvM, 1 februari 1968, p. 4 en p. 9; GvM, 2 februari 1968, p. 4
[401] GvM, 5 februari 1968, p. 4
[402] GvM, 7 februari 1968, p. 4; DE WEERDT, M. op.cit.
[403] Deze ‘agressie’ verwees naar de arrestatie van studentenleider Paul Goossens de vorige dag te Luik, waardoor hij dus niet naar Mechelen kon komen om die dag te spreken over de Leuvense kwestie (GvM, 2 februari 1968, p. 4)
[404] GvM, 7 februari 1968, p. 4
[405] GvM, 6 februari 1968, p. 4
[406] VAN DER ELST, F. op.cit., p. 82
[407] GvM, 14 februari 1968, p. 4; Interview met Guido Thijs
[408] DEFOORT, H. Goossens, Paul, in: NEVB, pp. 1338-1339; RUYS, M. Van den Brande, Luc, in: NEVB, pp. 591-593
[409] SOMERS, J. op.cit., p.135
[410] Dijle. Informatieblad Leuven-Vlaams, nr.1, p.2
[411] GvM, 1 februari 1968, p. 4
[412] GvM, 1 maart 1968, p. 7; GvM, 6 maart 1968, p. 7
[413] GvM, 9-10 maart 1968, p. 7
[414] Dijle. Informatieblad Leuven-Vlaams, p.2
[415] GvM 1 maart 1968, p. 7
[416] GvM, 20 maart 1968, p. 7
[417] GvM, 12 maart 1968, p. 7
[418] GvM 22 maart 1968, p. 7
[419] KADOC – Archief CVP-Mechelen - 6.1.6./5. Nationale verkiezingen 1968
[420] Wij. Verkiezingsblad voor parlementsverkiezingen 31 maart 1968, p.3
[421] GvM, 1 april 1968, p. 7
[422] F.V., De partij die nooit te koop was, in: Knack, 14e jg., nr. 6 (8 februari 1984), pp. 13-16
[423] DE WEVER, Ba. Jorissen, Wim, in: NEVB, pp. 1593-1594
[424] LUYTEN, W. 20 jaar Volksunie in het arrondissement Mechelen, in: Wij, 12 oktober 1974, p. 12
[425] VAN WEERT, E. op.cit., p. 121
[426] GvM, 8 april 1968, p. 7
[427] VAN DER ELST, F. op.cit., p. 83
[428] GvM, 4 april 1968, p. 2
[429] LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., pp. 558-559
[430] VAN WEERT, E. op.cit., 78
[431] VoorAllen, verkiezingsnummer
[432] VAN DER ELST, F. op.cit., p. 84
[433] GvM, 1 oktober 1970, p. 9 ; 12 oktober 1970 p. 8
[434] KESTELOOT, C. – MARES, A. – MARISSAL, C. op.cit., p. 65 ; KADOC – Archief CVP-Mechelen, 6.2.3.1./2 Gemeenteraadsverkiezingen 1970
[435] MADDENS, B. – SEBERECHTS, F. Somers, Joos, in: NEVB, p. 2794
[436] VAN UYTVEN, R. op.cit., p. 275; GvM, 22 oktober 1970, p. 9
[437] LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., p. 586
[438] GvM, 14 oktober 1970, p. 9
[439] GvM, 14 oktober 1970, p. 9
[440] Het Handelsblad, 21 oktober 1965
[441] Brief van de gouwbond van Antwerpen aan De Ridder, secretaris-generaal van het Davidsfonds-Leuven, 17 mei 1966
[442] GvM, 11 juli 1966, p. 4
[443] INRA = International Research Associates: een internationaal bedrijf dat zich bezighoudt met marktonderzoek. Bob Gijs was directeur van de Belgische afdeling van het INRA
[444] GvM, 14 april 1969, p. 1 en p. 9
[445] KADOC – Archief Davidsfonds – Nationaal Secretariaat, Verslag dienstjaar 1965
[446] BRYSBAERT, K. Jong-Davidsfonds, in: NEVB, pp. 1574-1575
[447] GvM, 2-3 maart 1968, p. 7; GvM, 7 maart 1968, p. 7
[448] DE WEERDT, M. op.cit.
[449] GvM, 10 juli 1967, p. 4; GvM, 12 januari 1967, p. 4; Omroeper, 2e jg, nr. 1 (7 januari 1967), p. 2
[450] VMO = Vlaamse Militanten Orde, opgericht door Bob Maes in 1950 als propaganda- en actiegroep ter ondersteuning van de Vlaams-nationale partijpolitiek
[451] GvM, 16 maart 1967, p. 4; VERHULST, A. Gerlo, Aloïs, in: NEVB, pp. 1287-1288
[452] GvM, 11 februari 1967, p. 4; GvM, 17 februari 1967, p. 4
[453] GvM, 21 februari 1967, p. 4; GvM, 24 januari 1967, p. 4 Omroeper, 2e jg, nr. 1 (7 januari 1967), p. 2
[454] ADVN – D 1878 Archief VVB-provincie Antwerpen
[455] Omroeper-Mechelen, 1e jg., nr. 1 (januari 1966), p. 2
[456] GvM, 13 juli 1965, p. 4
[457] PVG, 12 juli 1965
[458] GvM, 12 juli 1965, p. 4
[459] PVG, 14 juli 1966
[460] GvM, 7 juli 1966, p.2 en p.4; GvM, 12 juli 1966, p. 4
[461] GvM, 7 juli 1967, p. 4; GvM, 10 juli 1967, p. 4; GvM, 13 juli 1967, p. 4
[462] Zie paragraaf §2
[463] GvM, 11 juli 1967, p. 4
[464] De Omroeper, 6e jg., nr. 7 (juni 1967), p. 4
[465] GvM, 11 juli 1968, p. 10
[466] GvM, 12 juli 1968, p. 7; GvM 13-14 juli 1968, p. 7; GvM, 15 juli 1968, p. 7
[467] GvM, 12 juli 1968, p. 7
[468] GvM, 13-14 juli 1968, p. 7; GvM, 15 juli 1968, p. 7
[469] GvM, 12-13 juli 1969, p. 7
[470] GvM, 14 juli 1969, p. 7
[471] GvM, 7 juli 1969, p. 7 ; GvM, 9 juli 1969, p. 7 ; GvM, 11 juli 1969, p. 7
[472] GvM, 14 juli 1970, p. 8
[473] GvM, 11 juli 1970, p. 8
[474] VOS, L. Onze plicht van restitutie, in: Pal, 20e jg., nr. 3 (september 1967), p. 22
[475] VOS, L. op.cit., p. 27
[476] SWINNEN, H. Vlaamse Beweging voor Europa - Europa in de wereld, in: Pal, 26e jg., nr. 2 (paasvakantie 1964), pp. 22-23
[477] Pal, 20e jg., nr. 1 (januari 1967), p. 13
[478] GYS, G. – FOUQUAET, R. – VANDERHOEVEN, J.L. Tussen idealisme en werkelijkheid. Geschiedenis van 50 jaar KSA Sint-Jan Berchmansbond Mechelen (1938-1988), Leuven, 1988, pp. 16-17
[479] MOENS, W. Het gaat ons allen aan, in: Pal, 21e jg., nr. 6 (juni 1968), p. 2
[480] GYS, G. – FOUQUAET, R. – VANDERHOEVEN, J.L. op.cit., pp. 118-119