De Vlaamse Beweging in Mechelen (1945-1970). (Karen Camps)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 2: DE MOEILIJKE HEROPSTANDING VAN DE VLAAMSE BEWEGING (1950 - 1958)

 

De ontgoocheling bij Vlaamsgezinden over de houding van de CVP zowel in de koningskwestie als op Vlaams gebied en op het gebied van de repressie was na 1950 zeer groot.[95] Na de koningskwestie sloeg het homogene katholieke bewind tussen 1950 en 1954 door het verzet van de Waalse vleugel van de CVP er niet meer in om veel Vlaamsgezinde desiderata – onder meer een mildering van de gevolgen van repressie en epuratie via een wijziging van de wetgeving (artikel 123sexies van het Strafwetboek) - te vervullen. Ondertussen stond er nog een harde oppositie van socialisten en liberalen aan de overkant. Deze linkerzijde weigerde een compromitterend samengaan met de christen-democraten en schoot continu met scherp op het onderwijsbeleid en op het plan van de CVP om de dienstplicht te verlengen, waartoe de regering zich naar aanleiding van de Koude Oorlog gedwongen voelde.

 

In deze periode stond voornamelijk de schoolstrijd centraal, die heel het land in de ban zou houden tot 1958. De homogene CVP-regering, met Pierre Harmel als Minister van Onderwijs, had tegen december 1952 een regeling uitgewerkt die voor het vrij middelbaar onderwijs gunstig was. Toen de katholieken de verkiezingen van 1954 verloren en een vrijzinnige regering aan de macht kwam, werd de wetgeving van Harmel in 1955 vervangen door een wetgeving van de nieuwe Minister van Onderwijs, Léo Collard, die het rijksmiddelbaar onderwijs zou versterken. Uit protest hiertegen werden over het ganse land, maar voornamelijk in Vlaanderen, katholieke Comités voor Vrijheid en Democratie opgericht. De Mechelse afdeling stond sinds haar oprichting op 22 februari 1955 onder de leiding van grote namen als Alfons Verbist en Stan De Clercq. Vanaf maart 1955 werden over heel het arrondissement protestbetogingen gehouden, waarvan de grootste en meest indrukwekkende te Mechelen op 21 maart en 20 november datzelfde jaar.[96] Hoewel de schoolstrijd voornamelijk de links-rechtse tegenstelling aan de oppervlakte bracht, leunden de comités ook op een Vlaamsgezinde achterban. Zo werd de succesvolle betoging van 20 november 1955 te Mechelen afgesloten met het zingen van de Vlaamse Leeuw.[97] Omzendbrieven van het comité werden ondertekend met de leuze ‘Voor Outer en Heerd’.[98]

Na de parlementsverkiezingen van 1958 werd onder leiding van Gaston Eyskens gewerkt aan een meer rechtvaardige regeling voor het onderwijsprobleem. Op 20 november 1958 werd eindelijk een compromis gevonden: katholieken en vrijzinnigen sloten het Schoolpact, wat de officiële beëindiging van de schoolstrijd betekende.

 

 

§1. HET VOORZICHTIGE HERLEVEN VAN HET VLAAMS-NATIONALISME

 

Tot de confessionele breuklijn werd gepacificeerd, was er weinig ruimte voor een doorbraak van het Vlaams-nationalisme. Na veel vallen en opstaan in de periode 1950-1958 kon het toch met een georganiseerde partij, de Volksunie, op het voorplan treden. In het Mechelse zou de doorbraak voor een groot deel verwezenlijkt worden door de overredingskracht en de populariteit van grote figuren.

 

Teloorgaan van de Vlaamse Concentratie

 

Na de parlementsverkiezingen van 1950, waaraan de Vlaamse Concentratie niet had deelgenomen, raakte de Vlaams-nationalistische partij niet meer op dreef. Een aantal kandidaten verdween voor goed. Een groep rond Alex Donckerwolcke hield stand, doch slaagde er niet in de daaropvolgende jaren een organisatie uit te bouwen. Bovendien was er interne onenigheid, onder meer over de vraag of men moest streven naar de uitbouw van een partij of van een beweging. De gemeenteraadsverkiezingen van 12 oktober 1952, die ook in Mechelen beheerst werden door de confessionele breuklijn, toonden nogmaals de onmacht van de Vlaamse Concentratie en kondigden een spoedige dood aan voor de Vlaams-nationale partij.

 

Net zoals bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1946, beheerste de bittere strijd tussen CVP en socialisten de Mechelse politieke scène. Ook nu trachtte de christen-democratische oppositiepartij de lokale verkiezingen te plaatsen in een breder, nationaal kader.[99] Maar socialisten en liberalen hadden er eveneens het karakter van een ware landsverkiezing aan opgedrongen. Zo werden thema’s als repressie, epuratie, koningskwestie en de verlenging van de legerdienst naar voren gebracht. In het arrondissement Mechelen, met zijn vele verschillende onderwijsinstellingen, was vooral de schoolkwestie een drukbesproken onderwerp. In haar verkiezingspropaganda herhaalde de CVP haar verdediging tegen de voornamelijk socialistische beschuldigingen dat zij de partij van de zwarten zou zijn. Maar tevens bleef de katholieke partij erop hameren dat de gevolgen van repressie en epuratie dienden gemilderd te worden.[100]

 

De resultaten van de verkiezingen van 1952 zorgden in Mechelen voor nogal wat spanningen. In Mechelen-stad konden mannen als Alfons Verbist en Jos De Saeger niet vermijden dat de CVP met meer dan 2 % terugviel op bijna 42 %, het laagste percentage sinds 1938. De CVP had 13 zetels behaald, maar de socialisten, met 14 zetels, wilden van geen coalitie met de CVP weten. Tegenover een sterke ‘rechtse’, katholieke oppositie werd een coalitie gevormd met de liberalen, die hun 2 zetels in de gemeenteraad behielden. Over de voortzetting van de coalitie met de liberalen onder leiding van BSP-er Spinoy bestond geen discussie.

 

Wat de Vlaamse Concentratie betreft, daar werd in Mechelen geen lijst van ingediend. In Lier behaalde de Vlaamse Concentratie wel 651 stemmen, maar geen zetels.[101] Nu de verkiezingen nogmaals de onmacht van de Vlaamse Concentratie hadden aangetoond, gingen voorstanders van de bewegingsformule over tot de stichting van de Vlaamse Volksbeweging, aanvankelijk zonder succes. In 1955 werd de versmelting van de Vlaamse Volksbeweging en de Vlaamse Concentratie tot één organisatie onder de benaming ‘Vlaamse Volksbeweging’ aangekondigd. De Vlaamse Concentratie was toen reeds uiteengevallen. Sommigen hadden zich aangesloten bij de Volksunie; wat overbleef, ging naar de Volksbeweging.[102]

 

De mislukking van de Christelijke Vlaamse Volksunie

 

In 1950 was het tot de oprichting van het Vlaams Comité voor Federalisme gekomen. Dit studiecentrum was op 10 juni 1950 te Brussel opgericht onder leiding van Walter Couvreur. Samen met Waalse federalisten bracht dit comité in december 1953 een gemeenschappelijk manifest uit, met daarin een ontwerp voor een federale grondwet. Meer en meer groeide zo het besef dat er terug een Vlaams-nationalistische partij nodig was om het verzet van de unitaire Belgische partijen te breken; op 11 juni 1954 zouden er trouwens parlementsverkiezingen plaatsvinden. In februari-maart 1954 raakte een nieuwe politieke partij inderdaad op het nippertje van de grond. De nieuwe partij kreeg de benaming ‘Christelijke Vlaamse Volksunie’ (CVV) en werd onder meer ondersteund door mensen van het Antwerpse Algemeen Christelijk Middenstandsverbond en het Boerenfront, een hoofdzakelijk Mechelse, dissidente katholieke boerenorganisatie.[103]

 

In Mechelen werd in 1954 de Kamerlijst van de Christelijke Vlaamse Volksunie aangevoerd door de stichter en leider van het Boerenfront in Heist-op-den-Berg, Louis Van Kerckhove, die reeds voor de oorlog naambekendheid had verworven door zijn afscheuring uit de Belgische Boerenbond.[104] Eerste opvolger van de Kamerlijst werd Ludo Sels, die later één van de stichters van de Volksunie zou worden. Ludo Sels was tijdens zijn studies actief geweest in het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond. Nadien werkte hij mee aan het plaatselijke verenigingsleven. Hij trad toe tot het Boerenfront en stond bekend als een overtuigd Vlaams-nationalist.[105]

 

De CVV stond er in 1954 beter voor dan de Vlaamse Concentratie in 1949 of 1950. Haar grootste rivaal, de CVP, kon na vier jaar absolute meerderheid geen indrukwekkende resultaten voorleggen aan de Vlaamse kiezers. Het verkiezingsprogramma van de Christelijke Vlaamse Volksunie bestond nu ook uit een ruimer aanbod aan strijdpunten, in vergelijking met de anti-repressiepartij Vlaamse Concentratie. Zo eiste de CVV naast een liquidatie van de repressie onder meer een aanpassing van de staatsstructuren, culturele autonomie, een afbakening van de taalgrens, vernederlandsing van het bedrijfsleven en het onderwijs.[106] De CVV hoopte deze keer een breder kiezerspubliek te kunnen aanspreken, vooral door kiezers van de CVP af te snoepen.

 

In de verkiezingspropaganda voor de parlementsverkiezingen van 1954 kreeg de CVV echter veel tegenwind van de CVP. Deze vreesde immers ook in het Mechels arrondissement stemmenverlies te lijden aan de partij van populaire mannen als Ludo Sels en Louis Van Kerckhove. De CVP nam dezelfde houding aan tegenover de CVV als zij reeds had gedaan ten aanzien van de Vlaamse Concentratie in 1949: ‘stemmen voor dergelijke kleine lijsten betekende de linksen in de regering brengen’[107]. Eveneens maakte de CVP zich boos over de benaming, die volgens hen aanleiding gaf tot verwarring. De anti-propaganda was bikkelhard:

Een verstandig kiezer stemt ook niet voor de zogenaamde Christelijke Vlaamse Volksunie, een samenraapsel van malcontente middenstanders (die niet op de CVP-lijsten geraakten), van Boerenfronters en van aanverwante oud-VNV-ers. Het Boerenfront heeft hierbij zijn ware schapenstal weergevonden, die het verloren had, toen zijn leiders in 1940 met pak en zak naar de vijand overliepen. Zelfs moest de Vlaamse apparentering één of twee mandatarissen in de Kamer kunnen loodsen, wat zouden zij daar kunnen doen? Niets en nog eens niets. (…) Stemmen voor het Boerenfront of voor een andere scheurlijst is eenvoudig zijn stem weggooien. Meer nog, het is een rechtstreekse stem geven aan socialisten, liberalen en communisten, omdat het de CVP verzwakken is. (…) De C is er teveel! Zij verraden de christen en de Vlaming!’ [108]

 

De resultaten behaald op 11 april 1954 toonden aan dat de Christelijke Vlaamse Volksunie het niet veel beter gedaan had dan de Vlaamse Concentratie in 1949. Het totaal aantal stemmen bedroeg 113 632. De enige verkozene was Herman Wagemans, in het Antwerps arrondissement.

Wat het Mechels arrondissement betreft, is het grotendeels aan figuren als Ludo Sels en Louis Van Kerckhove te danken dat de Christelijke Vlaamse Volksunie zulke hoge score behaalde (6,99 %), vergeleken met het percentage voor Vlaanderen (3,97 %). Het arrondissement Mechelen stond met de uitslag aan de top van de Vlaamse arrondissementen.[109] In het kanton Mechelen, met het grootste deel van de kiezers in de stad Mechelen, haalde de CVV echter slechts 2 102 stemmen (3,30 %) voor de Kamer en ongeveer evenveel stemmen voor de Senaat, wat te verklaren valt door het feit dat Mechelen-stad zelf niet veel aanhangers van het Boerenfront kende en niet over figuren als Sels beschikte. Duffelaar Ludo Sels was een graag geziene figuur bij de boeren uit de streek en stond bovendien bekend als een goed redenaar.[110] Hij was Boerenfronter én nationalist, wat niet het geval was bij de eerder liberaalgezinde Van Kerckhove. Deze laatste weigerde eind 1954 dan ook te participeren aan de oprichting van een zuiver Vlaams-nationalistische partij, de Volksunie.

 

Ondanks de goede resultaten kwam het arrondissement nog 490 stemmen tekort om Louis Van Kerckhove naar de Kamer te kunnen sturen. Voor een Senaatszetel kwam men 861 stemmen tekort. Het merendeel van de Boerenfronters haakte na de verkiezingen van 1954 af, onder andere omwille van de teleurstelling dat er ondanks de goede uitslag in het Mechelse geen zetel werd behaald. Ludo Sels echter bleef het Vlaams-nationalisme trouw en stond mee aan de wieg van de Volksunie.[111]

 

De CVP behaalde 49,6 % in het arrondissement Mechelen: de 10 % achteruitgang kwam ten voordele van de socialisten (+3 %) en de CVV (+7 %). De nederlaag van de CVP bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1952 was slechts een voorbode geweest van de even grote achteruitgang bij de nationale verkiezingen van 1954. De CVP was weliswaar nog steeds de grootste partij in het arrondissement Mechelen. Maar als gevolg van de apparentering behaalde zij slechts evenveel zetels als de socialisten.[112] Deze sleepten in Mechelen drie zetels in de wacht. De BSP was in het Mechelse arrondissement gegroeid tot 34,1 %, de liberalen behaalden 8,4 % en de communisten 0,7 %.

BSP-er Spinoy was in de paarse regering, Van Acker-Liebaert, Minister van Landsverdediging geworden. Aan het hoofd van het stadsbestuur werd hij vervangen door de liberaal J. Smets als waarnemend burgemeester.[113]

 

Oprichting van een nieuwe Vlaams-nationalistische partij: de Volksunie

 

Uit de toch maar zwakke resultaten besloot de Christelijke Vlaamse Volksunie dat men een steviger organisatie nodig had, wilde een Vlaams-nationalistische partij voortleven in de toekomst. Interne problemen overheersten echter de scène. Sommigen verkondigden dat het beter was in de CVP te infiltreren; naar hun mening had een onafhankelijke Vlaams-nationale partij geen kans op overleven. De twist onder Vlaams-nationalisten over een volksbeweging als drukkingsgroep of een politieke partij duurde voort. Voorstanders van het vormen van een nieuwe politieke partij, vonden elkaar in enkele vergaderingen in de periode na de verkiezingen van 1954. Na een aantal voorbereidende gesprekken tussen Walter Couvreur, Frans Van Der Elst, Wim Jorissen, Rudi van der Paal, Ludo Sels en Herman Wagemans werd een eerste openbare vergadering op 21 november 1954 te Brussel samengeroepen. Een kleine maand later, op 15 december 1954, werden de statuten van de VZW Volksunie ondertekend. Walter Couvreur nam het voorzitterschap waar, de twee ondervoorzitters waren Frans Van Der Elst en Herman Wagemans. Rudi Van der Paal was secretaris, en Wim Jorissen, René Proost en Ludo Sels waren ingeschreven als officiële leden van de Volksunie.[114]

 

Uit de partijstatuten bleek de ondubbelzinnige pro-Vlaamse houding van de Volksunie:

De Volksunie is een Vlaams-nationale politieke partij die beroep doet op alle Vlamingen die haar programma onderschrijven en het gezag van de leiding aanvaarden. Het doel van de Volksunie is de politieke macht te veroveren en deze in dienst te stellen van de Vlaamse volksgemeenschap ter bevordering van het Vlaamse volksbelang, in de eerste plaats door de verwezenlijking van haar programma.[115]

 

In de periode 1954-1958 was er nog niet echt sprake van afdelingen. In de streek van Mechelen ging het om enkele personen uit verschillende hoeken van het arrondissement die deel uitmaakten van de toenmalige ‘arrondissementsraad’. Iedereen die wilde, kon deelnemen aan die raden en mee de beslissingen nemen. Men werkte hard om de Volksunie in het arrondissement uit te bouwen. Men ging de straat op om leden te werven en om te colporteren met het weekblad, de Volksunie. Pas in het begin van de jaren zestig kwam de Volksunie in het arrondissement Mechelen goed van de grond.

Wat voor soort mensen waren die pioniers van de Volksunie?

Ten eerste had je het fenomeen van de Boerenfronters, waarbij de Duffelaar Ludo Sels kon beschouwd worden als dé kopman van de Vlaams-nationalisten onder hen. Men mag echter niet de vergissing maken te denken dat alle leden van het Boerenfront Vlaams-nationalisten waren. Vele Boerenfronters zouden in de periode van de schoolstrijd afhaken en terug CVP stemmen. De groep van het eerste uur waren echter de zogenaamde ‘zwarten’. Het deel van de mensen die getroffen waren door repressie en epuratie dat nog voor zijn Vlaamsgezinde gevoelens durfde uit te komen was echter klein. Enkelen waagden het toch om hun Vlaams-nationalisme uit te dragen via de nieuwe Vlaams-nationale partij. Een derde categorie bestond uit jonge intellectuelen, vaak zonder Vlaams-nationalistische achtergrond, die verontwaardigd waren over de minderwaardige positie van de Vlamingen in België en over de repressie. In de beginjaren van de Volksunie was dit echter de kleinste groep.[116]

 

Voor de Volksunie werden de parlementsverkiezingen van 1 juni 1958 de eerste electorale test. In tegenstelling tot de verkiezingen van 1949 of 1954, hadden de Vlaams-nationalisten nu het voordeel dat ze een minimale organisatie hadden weten op te bouwen. De politieke omstandigheden waren echter zeer slecht voor de Volksunie: de verkiezingen spitsten zich volledig toe op de schoolstrijd en werden een krachtmeting tussen links en rechts. Het protest tegen de onderwijspolitiek was onder meer binnen de Comités voor Vrijheid en Democratie uitgegroeid tot enorme proporties.[117]

 

De Volksunie kreeg vanuit verschillende hoeken, ook vanuit Vlaams-nationalistische hoek, de raad enkel voor de Kamer op te komen en geen lijsten in te dienen voor de Senaat. Op die manier zou de Volksunie in de Kamer de zweep kunnen leggen op de CVP.

De katholieken benadrukten steeds luider de stelling dat stemmen voor de Volksunie de linkerzijde zou versterken, en dit terwijl ‘de ziel van het kind’ op het spel stond. Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge, liet daarenboven op 25 mei 1958 in de kerken van zijn bisdom een herderlijke brief voorlezen over de komende parlementsverkiezingen. Daarin waarschuwde hij de kiezers dat alle krachten tegen de bestaande regering op dat moment onontbeerlijk waren.[118] De katholieke druk woog zwaar op de Volksunie. Toen besprekingen over een eventuele samenwerking tussen de Volksunie en de CVP mislukten, had de Volksunie uiteindelijk geen andere keuze dan zelfstandig deel te nemen. Een onthouding zoals in 1950 zou ongetwijfeld nefaste gevolgen hebben gehad voor de geloofwaardigheid van de partij. Niet opkomen voor de Senaat was ook niet opportuun. De partij zou dan immers ook geen provincielijsten kunnen indienen en zich door een gedeeltelijke onthouding bekennen tot een loutere scheurpartij van de CVP; een beeld waarvan men zich sinds het ontstaan van de Volksunie vruchteloos had proberen te ontdoen.

 

De Volksunie kon wel rekenen op haar harde kern kiezers, maar het was zeer de vraag of ze in deze omstandigheden nieuwe kiezers zou aantrekken. Desondanks leefden er aan de basis grote verwachtingen. Met veel enthousiasme werden in het Mechelse arrondissement voorlichtingsvergaderingen gehouden, verkiezingsborden opgericht en verdere propaganda gevoerd. Zo sprak de provinciale Volksunie-voorzitter Reimond Mattheyssens op de eerste openbare vergadering in het Mechelse arrondissement over de verfoeilijke rol die de CVP de afgelopen jaren met betrekking tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd had gespeeld. Ludo Sels klaagde de economische wantoestanden en de achteruitstelling van Vlaanderen aan. Vervolgens kwam Wim Jorissen aan het woord, die de kleurpartijen ervan langs gaf, met ‘onweerlegbare feiten en argumenten’.[119] Jorissen, één van de belangrijkste Vlaams-nationalistische figuren van toen, was reeds gedurende zijn studententijd actief geweest in de Vlaamse studentenbeweging; in het academiejaar 1947-1948 was hij praeses geweest van de Gentse afdeling van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond. In 1952 was Jorissen medestichter van de Vlaamse Volksbeweging. Hij werd tevens hoofdbestuurslid van de Volksunie en in 1957 algemeen secretaris van de partij.[120]

 

Voor de Mechelse Volksunie was Ludo Sels de lijstaanvoerder voor de Kamer en een zekere J. Nuyts leidde de Senaatslijst. Ondanks het enthousiasme van de Volksunie gedurende de verkiezingsstrijd, geraakte geen van beiden verkozen. Nationaal haalde de Volksunie 1,98 % van de stemmen, ze deed het nog slechter dan haar directe voorganger, de CVV die in 1954 2,20 % had behaald. Ook in het arrondissement Mechelen (3,81 %) kende men dezelfde tendens: bij een aantal twijfelaars had de brief van Mgr De Smedt de balans doen overslaan naar de CVP.[121] Verscheidene katholieke boeren die bij de vorige verkiezingen nog voor de CVV hadden gestemd, zagen het nu als hun plicht het bedreigde katholicisme te steunen. De Volksunie behaalde in het kanton Mechelen, waar de uitslag grotendeels bepaald werd door de meer gelaïciseerde stad Mechelen, toch nog 2 102 stemmen voor de Kamer en 1 462 stemmen voor de Senaat, vergelijkbaar met de CVV-stemmen in 1954.[122] Opnieuw werd slechts één man verkozen, Frans Van Der Elst. Uit zijn memoires over deze moeilijke periode blijkt duidelijk dat hij door de andere parlementsleden met misprijzen werd bekeken.

 

De CVP maakte haar verlies van 1954, zowel nationaal als in het Mechelse, gedeeltelijk goed. Net als in 1950 werd een vierde Kamerzetel veroverd.[123] In Mechelen hadden de socialisten 32,9 % van de stemmen, de liberalen bleven een kleine partij met 7,3 %.

In de Senaat had de CVP de volstrekte meerderheid veroverd. Voor de Kamer had zij 46,49 % van de stemmen veroverd. Aangezien de liberalen met 11,05 % en de socialisten met 35,79 % van de stemmen in de oppositie zaten, vormde Gaston Eyskens een CVP-minderheidsregering. De CVP was in de Kamer slechts met 103 leden aanwezig, maar dankzij drie anderen, Frans Van Der Elst en twee liberalen, Van Glabbeke en Lahaye, won de CVP met 106 tegen 104 stemmen het vertrouwen van de Kamer voor de minderheidsregering.[124] De steun van Van Der Elst voor de CVP zorgde ervoor dat de Volksunie na verloop van tijd uit haar isolement geraakte.[125]

 

Nauwelijks vier maanden na de parlementsverkiezingen moesten de Mechelaars terug naar de stembus trekken om een nieuwe gemeenteraad aan te duiden. Voor de Volksunie kwamen deze verkiezingen op 12 oktober vrij ongelegen; na de nederlaag van 1 juni 1958 had de partij de organisatorische mogelijkheden noch de moed om opnieuw in het verkiezingsstrijdperk te treden.[126] Men had de lijsten voor het parlement amper vol kunnen krijgen, de partij zou dus zeker niet in de Mechelse gemeenten voldoende geschikte kandidaten kunnen vinden.

De Volksunie en het Vlaams-nationalisme in het algemeen zou echter niet volledig buiten de gemeenteraadsverkiezingen blijven. Via Vlaamse lijsten, steun aan lijsten van oorlogsburgemeesters of via plaatselijke overeenkomsten met de CVP raakten in diverse plaatsen in Vlaanderen Vlaams-nationalisten in de gemeenteraad. Dit was echter niet het geval voor Mechelen, waar helemaal geen Vlaams-nationale lijst werd ingediend, daar overheerste de machtsstrijd tussen katholieken en socialisten nog steeds de gemeentelijke verkiezingen. De schoolstrijd stond ook op lokaal niveau centraal.[127] Opmerkelijk was dat er eveneens sprake was van Vlaamse eisen in de campagne van de CVP, hoewel deze eisen nog op onschuldige wijze werden gelinkt aan een culturele uiting van Vlaamsvoelendheid:

Mechelen is een Vlaamse stad. Haar historische rol, haar huidige belangrijkheid als derde Vlaamse stad inzake bevolking, haar centrale ligging, zijn eventuele factoren die ervoor pleiten opdat het Mechels stadsbestuur steeds een bewuste Vlaamse houding zou aannemen en zelfs een vooraanstaande rol zou spelen in de verdediging van de welbegrepen Vlaamse belangen. Onze Vlaamse fierheid zal onder meer tot uiting komen door aan de leeuwenvlag een waardige plaats te geven aan de stadsgebouwen bij feestelijke aangelegenheden.’[128]

 

Beide aandachtspunten van de CVP – anti-socialistische propaganda en overname van de Vlaamse strijdpunten - werden gecombineerd in volgende rede van Jos De Saeger:

Waarom aanvaardt burgemeester Spinoy niet, die zich een Vlaams burgemeester noemt, dat Mechelen een Vlaamse stad is – die zichzelf als dusdanig eerbiedigt. Waarom dan eraan twijfelen en gevolg geven aan tweetalige uitingen?[129] Al diegenen die een Vlaamse overtuiging bezitten, hebben ervaren dat de laatste 12 jaren geen voldoening hebben gegeven. Het is alleen de CVP die ter zake een kordate houding heeft aangenomen, en met waardigheid de Vlaamse belangen en het Vlaams karakter van de stad heeft verdedigd’.[130]

 

Verbazingwekkend genoeg werd in 1958 te Mechelen de eeuwige coalitie tussen socialisten en liberalen gebroken. In Mechelen was sinds de campagne van 1952 de onenigheid binnen de socialistisch-liberale coalitie sterk toegenomen. De liberalen hadden in 1958 geweigerd om vooraf een akkoord met de socialisten te tekenen, want zij beweerden ‘vrij en ongebonden’ naar de stembus te willen trekken. Bovendien hadden zij in volle kiesstrijd scherp – te scherp volgens sommige socialisten – uitgehaald naar burgemeester Spinoy. Toen vervolgens bleek dat de liberalen reeds maanden voor de verkiezingen ‘georganiseerde contacten’ hadden gezocht met de CVP, achtten de socialisten de handen vrij voor een coalitie met de CVP in plaats van met de liberalen.

 

De CVP behaalde 14 van de 29 zetels, terwijl de socialisten er 13 konden veroveren. De CVP bleek bereid het burgemeesterschap aan Spinoy te laten en op 22 oktober 1958 werd het bestuursakkoord tussen CVP en BSP getekend. CVP-er Jos De Saeger werd Eerste Schepen.[131] De twee staatsmannen verstonden elkaar uitstekend en op gebied van industrialisering ging Mechelen een gouden toekomst tegemoet.[132] De liberalen behielden hun twee zetels in de gemeenteraad, maar verdwenen voor vele jaren in de oppositie.[133]

 

De Vlaams-nationalistische partij, die van op de zijlijn moest toekijken, besloot haar arrondissementele werking verder uit te bouwen. Aangezien het stadsbestuur volgens de Volksunie te weinig werkte aan het Vlaamse aspect – waaronder vernederlandsing van het Mechelse bedrijfsleven en stadsbeeld – zou de partij vaak haar stem laten horen. De Volksunie zou onder meer daardoor meer naam krijgen en het mag niet verbazen dat de partij een doorbraak kende bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1964.

 

 

§2 EEN DAPPERE CULTURELE VLAAMSE BEWEGING TE MECHELEN

 

Ondanks het feit dat het cultureel leven te Mechelen in de jaren 1950-1958 werd gepolitiseerd in functie van de schoolstrijd, maakte de culturele Vlaamse Beweging terug een kans op overleven. Echt openlijk Vlaams-nationale verenigingen traden nog niet op het voorplan, maar wel werd een zekere Vlaamsvoelendheid gelinkt aan de katholieke strijdvaardigheid, die bijna automatisch in tegenstelling kwam te staan met de hoofdzakelijk Franstalige, socialistische en liberale tegenstanders in de schoolstrijd. Dit samengaan tussen katholicisme en Vlaamse Beweging was niet nieuw, maar nu werd de relatie zo sterk dat pas in de jaren zestig een duurzame samenwerking met vrijzinnige flaminganten mogelijk werd, zodat de Vlaamse strijd eensgezind gevoerd kon worden en de confessionele breuklijn overstegen werd.

 

Davidsfonds

 

In de eerste helft van de jaren vijftig toonde het Davidsfonds Mechelen geen bijzondere activiteit.[134] In 1950 had de afdeling nog op grootse wijze haar 75-jarig bestaan gevierd, maar daarna leek de werking bijna stil te vallen.

 

De viering op 15 oktober 1950 werd geopend met een plechtige mis in de Sint-Romboutskerk. Vervolgens vond er een academische zitting plaats in de feestzaal van het Sint-Romboutscollege. Achter het podium in de feestzaal hingen de Leeuwenvlag, de Chirovlag en de Mechelse kleuren. Waarnemend voorzitter van de afdeling Mechelen, Gerard de Hornois, gaf een korte schets over het verleden van het Mechelse Davidsfonds, met als hoogtepunt de oprichting van het Boerenkrijgmonument in 1898. Professor van der Mueren sprak, in tegenstelling tot de voorzitter, over de toekomst. In zijn feestrede riep van der Mueren op tot zelfvertrouwen en Vlaamse fierheid. De zitting werd afgesloten met het zingen van de Vlaamse Leeuw. Net zoals bij de herdenking van de Boerenkrijg van 1948 had de Hornois, een plechtige uitnodiging gestuurd aan de Mechelse aartsbisschop, maar kardinaal Van Roey moest opnieuw een vertegenwoordiger zenden.[135] De dag erna was het bestuur van het Mechelse Davidsfonds wel plechtig ontvangen bij de kardinaal. Op 16 oktober werd nog een jubel-toneelvertoning ingericht in de feestzaal ‘Volksbelang’. Toneelspelers van dienst kwamen van het Nieuw Nederlands Toneel van Gent.[136]

 

De volgende jaren werd hier en daar wel iets georganiseerd, maar de klemtoon lag dan vaak op katholieke thema’s. Af en toe kwam iemand een lezing geven over een onderwerp met betrekking tot de Vlaamse strijd. Zo kwam op 8 november 1954 W.E.P.L. De Laere een uiteenzetting geven over ‘Vlaanderen en Europa’. Na een korte voorstelling door toenmalig voorzitter van het Mechelse Davidsfonds Wyckaert gaf De Laere zijn uiteenzetting. Over Vlaanderen werd maar weinig gezegd, de nadruk lag op het vervagen van de grenzen, het gevaar van de communisten en de noodzaak van een supra-nationaal gezag in Europa. Wel benadrukte De Laere de noodzaak van Vlaamse weerbaarheid om niet overrompeld en ontworteld te worden door dit Europa. Deze Vlaamse weerbaarheid was ook geboden tegen de publicatie van de talentelling van 1947.[137] Deze slotrede was op zijn plaats, aangezien de aanwezigen na de voordracht een petitionnement tegen de publicatie van de talentelling konden ondertekenen.[138]

 

Vanaf 1955 werd er terug leven geblazen in de verzwakte werking van het Mechelse Davidsfonds. Van 18 tot 25 mei 1955 werd in de stadsfeestzaal van Mechelen een tentoonstelling onder de benaming ‘Ons volk leeft!’ ingericht. Deze Vlaams-culturele tentoonstelling werd mogelijk gemaakt met de medewerking van andere Vlaamse verenigingen: het Nationaal IJzerbedevaartcomité, het NVVOS, de Katholieke Hogeschooluitbreiding, de Missies der Eerwaarde Paters Minderbroeders, het Vlaams Economisch Verbond en alle Vlaamse katholieke dagbladen.[139] Verder werden talrijke lezingen georganiseerd, al dan niet over Vlaamse kwesties. Zo kwam op 2 februari 1955 letterkundige André Demedts over ‘een zeer actueel onderwerp’ praten, namelijk ‘Het Vlaams Volkskarakter’.[140] Hij verhaalde over de geschiedenis van het Vlaamse volk, over de grote werkkracht en begaafdheid.[141] André Demedts stond bekend als een onpartijdig maar sociaal en religieus bewogen flamingant, die een groot moreel gezag had verworven binnen de Vlaamse Beweging.[142] Hoewel het katholieke element steeds het belangrijkste bleef binnen het Davidsfonds – wat te merken valt aan de deelnemende verenigingen – kreeg ook de Vlaamse ontvoogdingsstrijd binnen het Mechelse Davidsfonds steeds meer aandacht.

 

Dit blijkt onder meer uit de grote organisatorische rol die het Davidsfonds op zich had genomen bij de herdenking van de 100-jarige geboorte van Albrecht Rodenbach in 1956. Op 5 maart vond te Mechelen een Rodenbachherdenking plaats, zoals dit ook gebeurde in heel het Vlaamse land. Opnieuw kreeg de Mechelse afdeling van het Davidsfonds de hulp van Mechelse verenigingen, zoals onder andere de KSA, Die Pioene[143], het Renaat de Rudderkoor.[144] In de organisatie zaten belangrijke Vlamingen, zoals de letterkundige Clem De Ridder als feestredenaar; Rik Haese als declamator en voorzegger; Willem de Meyer als zanganimator en feestleider. De rede van De Ridder behandelde het verleden van het grootse, fiere Vlaanderen, de hedendaagse problematiek met betrekking tot de taalwetten, en wat nog kon bereikt worden in de toekomst. Nadat Rik Haese een fragment uit ‘Droom’ van Hugo Verriest en enkele gedichten van Rodenbach had gebracht, verscheen de KSA met trommels en trompetten op het podium, met een grote Blauwvoet op de achtergrond. Nadien bracht het koor nog een aantal Rodenbachliederen. Afgesloten werd met liederen door Willem de Meyer, met als laatste de Vlaamse Leeuw.[145]

Hierbij moet ook vermeld dat niet alleen bovengenoemde verenigingen zich inzetten bij de herdenking. Het Scheppersinstituut had op 2 maart 1956 eveneens een Rodenbachavond ingericht. Acht leerlingen brachten er een biografische schets van de negentiende-eeuwse Vlaamse schrijver, geïllustreerd met fragmenten uit zijn gedichten en een feestrede ‘Vlaams zijn, is katholiek zijn’. Afgesloten werd met een dank- en slotwoord door een student van de vrije school. De hele avond was ingericht door de ABN-kern van het Scheppersinstituut.[146]

 

IJzerbedevaarten

 

Hoewel onder meer het Davidsfonds in 1949 reeds had deelgenomen aan de 22e Bedevaart naar Kaaskerke-Diksmuide, was er toen nog geen sprake van een officieel Mechels IJzerbedevaartcomité. Dat Gewestelijk IJzerbedevaartcomité Mechelen werd gesticht in juli 1950, door onder andere de gewestvoorzitter van het Davidsfonds, Gerard de Hornois, advocaat Verschueren van de VTB, ACW-penningmeester Jan De Kock en Alfons Van Stappen, lid van het NVVOS, journalist, CVP-gemeenteraadslid.[147] De Mechelaar Edward Clottens, die reeds op nationaal vlak bedevaarten naar de IJzer organiseerde, werd lid van het Gewestelijk IJzerbedevaartcomité.[148]

 

Voor de 23e IJzerbedevaart deed het comité een oproep tot de gemeentebesturen uit het Mechelse gewest om deel te nemen aan de bloemenhulde te Kaaskerke. Eveneens wenste het comité de aanwezigheid van alle Mechelse verenigingen op de vergaderingen.[149]

Sinds de dynamitering in 1946 van de IJzertoren als symbool van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd, stond alles in het teken van de wederopbouw van het monument. Over heel het land werden acties ingericht om geld in te zamelen. Met de hulp van het Davidsfonds organiseerde het jonge Mechels IJzerbedevaartcomité op 13 november 1950 een heldenhulde-zangavond in de zaal ‘Volksbelang’. Talrijke Mechelse en Vlaamsgezinde verenigingen hielpen bij het inrichten van deze avond: het ACW, VTB, NVVOS en KWB. Ook de jeugd stond paraat: KAJ, VKAJ, Chiro, VVKS en het hoogstudentenverbond Reinaert gaven hun steun voor de wederopbouw. Gedurende de avond kon het publiek genieten van voordracht, zang, muziek en vendelzwaaien met Willem de Meyer, een beroemde Mechelaar die het Vlaamse volkse lied propageerde door vele zangavonden en voordrachten.[150] Jef Rombouts, gekend promotor van de IJzerbedevaarten, gaf een lezing over ‘De betekenis van de IJzerbedevaarten en de heropbouw van de IJzertoren’.[151] Er werd afgesloten met het zingen van de Vlaamse Leeuw, onder begeleiding van Willem de Meyer.[152]

 

Niet alleen de Vlaamsgezinde verenigingen, maar ook de Mechelse pers klaagde naar aanleiding van de heropbouw van de IJzertoren het Vlaamse onrecht aan. Met de IJzerbedevaart van 11 november 1950 in het vooruitzicht, reageerde de Gazet van Mechelen tegen het mogelijke einde van de rechtsvervolging van de verdachten van de vernieling van de Ijzertoren. Een oproep werd gedaan aan de Vlaamse parlementairen om hun plicht te vervullen, zijnde de schuldigen te berechten.[153] Verder werd een strijdvaardig artikel geschreven over het Vlaams idealisme en tegen het onbegrip voor de Vlaamse jongens uit de Eerste Wereldoorlog. “Werd ons volk ooit groter onrecht aangedaan dan op 16 maart 1946 met de vernietiging van het monument?”[154]

 

Het Davidsfonds richtte ook regelmatig IJzerbedevaartavonden in. Op 1 augustus 1954 bijvoorbeeld werd door het Davidsfonds een grootse IJzerbedevaartavond georganiseerd, met samenzang, dans, spreekbeurten en een vertoning van de Bedevaartfilm van 1953. Naast het Davidsfonds speelde het Gewestelijke IJzerbedevaartcomité een grote rol in het Mechelse verenigingsleven.

Naar aanleiding van de IJzerbedevaart van 22 augustus 1954 vond op 30 juli een voorbereidingsavond plaats. Het programma van die avond begon met het zingen van een reeks Vlaamse liederen. Tijdens de pauze konden de werken van het IJzerbedevaartcomité bekeken worden. Verder werd een spreekbeurt gegeven over de betekenis van de IJzerbedevaart en een film over de 26ste bedevaart van 1953 vertoond.[155] Op 3 augustus werd een gelijkaardige IJzerbedevaartavond ingericht. Het Renaat de Rudderkoor bracht er meerstemmige Vlaamse liederen. Het enthousiasme van de talrijk opgedaagde jongeren werd aangewakkerd na de toespraak van E.H.P. Van Laere, die “de vlam der Vlaamse toorts aanblies”.[156]

Behalve voorlichtingsavonden en spreekbeurten hield het Gewestelijk IJzerbedevaartcomité zich voor een groot deel bezig met de 11-julivieringen in Mechelen.

 

11-julivieringen

 

In de jaren vijftig werd er hard gewerkt om de Guldensporenvieringen een meer onafhankelijke richting te doen uitgaan. Al te vaak werd nog de nadruk gelegd op het belang van de Belgische staat (het grote Vaderland) en de nevenwaardige positie van de trouw aan Vlaanderen (het kleine vaderland). Meer en meer stemmen gingen op om van 11 juli een integraal Vlaams feest te maken.

 

Een eerste voorbeeld van deze inspanning was de grote meeting van 10 juli 1951 in Mechelen. Het Davidsfonds en het gewestelijk Bedevaartcomité hadden zich ingespannen om zoveel mogelijk mensen bij elkaar te krijgen. Op 11 juli ging dan traditiegetrouw, op initiatief van het Davidsfonds, een Heilige Mis door in de Sint-Romboutskathedraal. De dag daarop vertoonde de toneelgroep Herman Bruggen uit Brussel het heldendrama ‘Pieter De Coninc’ in de zaal Volksbelang. Tijdens de pauze werd een massazang van Vlaamse strijdliederen geleid door het Renaat de Rudderkoor. Na de toespraak van de voorzitter van het Davidsfonds werd de viering beëindigd met het zingen van de Vlaamse Leeuw.[157] Ook de lokale katholieke Gazet van Mechelen liet zich in de actie niet onbetuigd. Reeds in 1951 deed de krant een oproep om de blik van de Vlaamse Beweging op de toekomst te richten en om met positieve en concrete inspanningen Vlaanderen sterker en groter te maken op élk terrein. “Na de strijd voor de Vlaamse taal en politieke ontvoogding, is nu ook de sociale strijd van belang”.[158]

 

In 1952 werd het 650-jarig bestaan van de Guldensporenslag gevierd. Het nationale Davidsfonds had een campagne opgezet om de Guldensporenfeesten een nieuw elan te geven. Historici kregen de opdracht de gebeurtenissen van 1302 op bevattelijke en vooral actualiserende wijze te beschrijven, de Davidsfondsafdelingen werd een Werkboekje toegestuurd, en werden gevraagd ‘ten minstens één huldeavond aan het schoonste epos in onze nationale geschiedenis te wijden’.[159]

Ook het stadsbestuur van Mechelen trachtte ditmaal een grootse officiële viering in te richten. Naast een Requiemmis in de Sint-Romboutskathedraal vond er ’s avonds een avondviering plaats op de IJzerenleen. Het openluchtfeest, waar de vendelzwaaiers en de E. Tinelkring kwamen optreden, genoot heel wat belangstelling. Max Lamberty was uitgenodigd om een spreekbeurt te geven over de verdragende weerslag van de Guldensporenslag op de ganse geschiedenis van West-Europa. Geëindigd werd met het zingen van de Vlaamse Leeuw én de Brabançonne. Na het feest legden vijf delegaties namens de Mechelse bevolking een bloemenhulde neer aan het Boerenkrijgmonument.[160]

De Gazet van Mechelen kloeg echter dat er door het stadsbestuur niet de minste moeite werd gedaan om de 650e verjaardag van de Guldensporenslag op een bijzondere manier te vieren. De Heilige Mis op 11 juli had een zeer lage opkomst gekend, wat werd onderscheiden van de vieringen op 21 juli. Op de Belgische feestdag kunnen meer mensen komen, aangezien dat een officieel erkende feestdag is, in tegenstelling tot 11 juli. Het stadhuis, het CVP-huis en alle openbare gebouwen hadden dan wel, naast de Belgische en de Mechelse, de Vlaamse vlag laten wapperen, toch betreurde de krant dat er in totaal te weinig vlaggen in de stad te tellen waren.[161] Het IJzerbedevaartcomité had nochtans bij het stadsbestuur aangedrongen om onder meer naast de driekleur ook de Vlaamse Leeuw op de Sint-Romboutstoren te hangen. Reeds het vorige jaar had het IJzerbedevaartcomité deze vraag aan het stadsbestuur gesteld, maar toen was er ook geen positief antwoord op gevolgd.[162]

 

Naar aanleiding van de 11 juliviering van 1953 barstte de kritiek van de katholieken ten aanzien van het socialistisch-liberale stadsbestuur opnieuw los. In de Mechelse Kruidtuin was een opvoering gehouden van Paul de Monts “Artevelde’s Val” door een samenwerking van verscheidene toneelverenigingen uit de stad.[163] Bij het einde van de viering werd de Vlaamse Leeuw gezongen. De katholieke Gazet van Mechelen reageerde boos op de burgemeester, die gedurende dit Vlaamse lied bleef zitten: “de burgemeester en zijn gevolg dreven de schaamteloosheid zover dat ze zelfs hun hoofd bedekten tijdens de Vlaamse Leeuw dat zij nochtans tijdens het spel hadden ontbloot.”[164]

Niet alleen de pers klaagde over het beleid met betrekking tot de Guldensporenherdenking. Het gewestelijk bedevaartcomité had naar aanleiding van de 11e juli een brief naar het College van Burgemeester en Schepenen geschreven. Hierin stelde het comité dat de Vlaamse Leeuwenvlag aan alle openbare en schoolgebouwen diende te wapperen. In 1952 was ditzelfde door het college beloofd geweest, maar de belofte was niet nagekomen. Verscheidene aangesloten organisaties ondertekenden mee de brief: het NVVOS, Davidsfonds, VTB, ACW, Chiro, VVKS en het Hoogstudentenverbond Reinaert.[165]

 

Op 11 juli 1954 vond, buiten de gebruikelijke Heilige Mis in de Sint-Romboutskathedraal, een grootse provinciale zangavond plaats, in de oude Mechelse Groentehallen op de Botermarkt. Door het Antwerps provinciebestuur was Mechelen immers aangeduid om de provincie te vertegenwoordigen. Aan de zangavond werkten de E. Tinelkring, het Renaat de Rudderkoor en het Sint-Romboutsmannenkoor mee, onder het leiderschap van de officiële Mechelse stadsbeiaardier Staf Nees. Samen met de drie Mechelse koren zouden aan de zangavond ook koren en beiaarden uit andere Vlaamse provincies meewerken. Het programma zou door het NIR uitgezonden worden op de radio.[166]

 

Net als vorige jaren werd in 1954 het paarse stadsbestuur niet gespaard van kritiek. Zo bekloeg men in de lokale pers dat de aanplakbrieven slechts twee dagen voor het feest waren aangebracht en dat er aan de kant van Nekkerspoel helemaal geen meldingen waren te vinden. Verwarring omtrent het aanvangsuur van het congres was gezaaid, doordat op de aanplakbrieven 19.45u stond vermeld, terwijl op de stadborden aan de Brusselpoort, het station, de Koepoort en de Katelijnepoort 17.45u stond vermeld. Maar de meeste ontevredenheid werd opgewekt door de afwezigheid van het voltallige schepencollege op de viering. De materiële inrichting van de zaal werd eveneens bekritiseerd; een smakeloos verhoog en onmogelijke vouwstoelen waren volgens de inrichters een ware schande. De katholieke Gazet van Mechelen blokletterde:

Het liberaal-socialistisch schepencollege dat de politiek moet voortzetten welke reeds negen jaar te Mechelen wordt gevoerd, kent zijn stiel en moet in Vlaamshaterij voor de regering niet onderdoen”.[167]

 

Vanaf juli 1955 werden de eerste 11-julivieringen in de Noord-Mechelse parochie het Heilig Kruis ingericht, met de steun van de Vlaamsbewuste pastoor Timmermans. De nadruk werd gelegd op het feit dat de Guldensporenslag herdacht werd door ‘katholieke’ Vlamingen. In het kader van de schoolstrijd werd het Vlaamse volk de karaktertrek van trouw aan christelijke waarden en tradities toegeschreven. De viering was gekenmerkt door zuivere romantiek, ze bestond uit een kampvuur, liederen, voordrachten, vendelzwaaien.[168] De opkomst was een succes en het feest zou de volgende jaren steeds meer naam krijgen.

In 1956 gaven vele verenigingen hun steun aan de viering: het IJzerbedevaartcomité, het Davidsfonds, de VVKS, de Chiro, Die Pioene en het Blauwvoetvendel van de ADJV.[169] In dit Rodenbachjaar, durfde men duidelijk de nadruk leggen op het belang van Vlaanderen als evenwaardig aan België, en niet langer als ondergeschikt. Er werd verkondigd dat de Vlaming thans zijn bestaan in het Belgische land in rechte had verzekerd, maar dat de vraag die nu de Vlaamsgezinde harten beheerste, was of de feitelijkheid daar nu automatisch aan beantwoordde. Vooral de toestand in de hogere legerleiding, de hoge administratieve functies, de posten in België’s buitenlandse diensten, in de kolonie baarden zorgen. In het Vlaamse land werd opgeroepen tot meer eendracht en bezieling om de laatste stappen van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd tot een goed einde te brengen, zo ook in de Mechelse pers.[170]

 

In Mechelen-stad bleef in 1956 de kritiek op het schepencollege vlijmscherp: “het socialistisch schepencollege, dat voor elke futiliteit een viering op touw zet, had weer geen inspiratie voor 11 juli.” Inderdaad, vanuit het stadsbestuur was weinig initiatief uitgegaan om een viering in te richten. De socialisten bleven opnieuw zitten bij de Vlaamse Leeuw, wat volgens de katholieke Gazet van Mechelen niet door de beugel kon. De krant drong erop aan dat de katholieke Vlamingen de organisatie van de volgende 11 juliviering zelf in handen zouden nemen en zelfs voor de meest aanlokkelijke voorstellen van officiële zijde een kordaat neen zouden stellen.[171]

 

Bij de niet-officiële Guldensporenviering van juli 1957 zorgden het Renaat de Rudderkoor en Die Pioene voor de omkadering. ’s Avonds werd een concert gegeven door de Harmonie ‘Iever spant de kroon’. Twee vendeliersvlaggen openden de korte stoet waarin vertegenwoordigers van het IJzerbedevaartcomité, Davidsfonds, ACW, Die Pioene, ADJV en de Vlaamse Oudstrijders meeliepen. Uit de hulde van het IJzerbedevaartcomité aan het Boerenkrijgmonument mocht blijken hoe men erin kon slagen met weinig middelen een viering op touw te zetten, die steeds meer en meer belangstelling begon te genieten en nog zou groeien. Veel waardering was er voor het ‘Vaarwel, mijn broeder’, uitgevoerd door het Renaat de Rudderkoor.[172]

 

In de loop van de jaren vijftig werd het stadsbestuur meer en meer onder vuur genomen wegens haar gebrek aan initiatief bij de 11-julivieringen. Vlaamsgezinden eisten een geactualiseerde 11-juliboodschap, maar deze zou er pas komen nadat de communautaire breuklijn aan de oppervlakte kwam in de jaren zestig. De inrichting van de niet-officiële Guldensporenherdenkingen verliep in een sterk romantisme, maar ook dat zou in de jaren zestig veranderen.

 

Jeugdbewegingen

 

Vanaf 1950-1951 kwamen de Vlaamsgezinde gevoelens weer onverhuld aan de oppervlakte, zowel wat spelthema’s als uiterlijke identiteit betreft. De spelthema’s van de KSA Sint-Jan Berchmans waren geïnspireerd op Attila de Hun tot de slag om de Ardennen, met voorop de geschiedenis van Vlaanderen. Er werd in de jaren vijftig opnieuw begonnen, zij het dan op een bescheiden manier, met het marcheren met vlaggen en trommels en er werd een kleine fanfare opgericht.[173] Dit werd vooral gestimuleerd door Vlaamsvoelende leden, zoals Paul Mariman, Jos Desmet, Bert Meutermans en Jan Ryckeboer, zoon van de vroegere stadssecretaris. Zij hadden hun Vlaamsgezindheid van thuis meegekregen en werden beïnvloed door de herlevende Vlaamsgezindheid in katholieke kringen in het Guldensporenjaar 1952. De Vlaamsgezindheid bleek uit de deelname aan de Guldensporenviering (1951), de aanwezigheid op de Vlaams-Nationale Zangstonde (1951), de IJzerbedevaart (1951 en 1955) en de Dag van het Vlaamse Lied (1953). Ze werd in concrete actie omgezet door te streven naar het spreken van ABN en het waren vooral de Hernieuwers die zich daarop toelegden. De bond kwam veelvuldig op straat, begeleid door de fanfare en de vendelleiders. Op hernieuwingsvergaderingen werd herhaaldelijk gesproken over de stijl in de bond, waarbij speciale aandacht uitging naar het verzorgd dragen van het KSA-uniform.[174]

 

In 1956 werd een katholiek jeugdcongres ingericht in Mechelen, dat geheel in het teken stond van de schoolstrijd. In die periode was ‘het redden van de ziel van het kind’ belangrijker dan

de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Toch zou 1956 een overgangsjaar zijn. De KSA zette een Rodenbachherdenking op het getouw, waarvoor de Vlaams-nationalitsche jeugdbewegingen nu wel werden uitgenodigd. Het was de start van een hoogtepunt van Vlaamsgezindheid in de naoorlogse jeugdbeweging. [175]

 

De Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen waren op het einde van de jaren 1950 sterk versnipperd. Het heelnederlandse Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV) was reeds in 1949 ontstaan en bestond uit de Blauwvoetvendels en de Meisjesscharen. In 1956 werd door Berten de Bels de Katholieke Jeugdscharen Jong Vlaanderen (KJJV) opgericht.[176] Op 8 september 1957 fuseerden beiden tot het Blauwvoetjeugdverbond (BJV), dat echter in 1961 reeds ontbonden werd. Over de redenen bestaan er verscheidene versies. Zeker is dat van augustus 1960 tot augustus 1961 het BJV in een zware crisis verkeerde. Voor de Mechelse groep werd de concurrentie van het Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ) het BJV fataal.[177]

Het ADJV heeft zich steeds sterk gekant tegen elke partijpolitieke invloed. Ook het BJV hield zich strikt aan een a-partijpolitiek karakter. De muziekkapel mocht bijvoorbeeld niet optreden op politieke vergaderingen en bijeenkomsten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[95] Voor de beeldvorming van de jaren vijftig in België werd gebruik gemaakt van :

CROL, H. – DE LANNOY, H. Verleden en heden van de CVP. De christelijke democratie in het arrondissement Mechelen 1830-1988, Lier, 1998; GERARD, E. Politieke geschiedenis van België, Leuven, 2001, pp. 119-121; DE WEVER, Ba., Vlaams-nationalisme na WO II, in: BEG, nr. 3 (1997), pp. 277-291; GOBYN, R. – GAUS, H. De fifties in België, Brussel, 1988; LUYKX, T. – PLATEL, M. Politieke geschiedenis van België. Van 1944 tot 1985, Antwerpen, 1985, pp.467-490; TYSSENS, J. De schoolkwestie in de jaren vijftig. Van conflict naar pacificatie, Brussel, 1997

[96] DE WEERDT, M. Inventaris van de betogingen in België 1953-1974, Leuven, 1975; CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., pp. 77-78

[97] Archief Neefs - Brief van 21 november 1955 van het Comité voor Vrijheid en Democratie

[98] Onder meer de omzendbrieven nr. 11 en nr. 19

[99] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 76

[100] Stem van het volk, 15 september 1952, speciaal nummer

[101] KESTELOOT, C. – MARES, A. – MARISSAL, C. op.cit., p. 62

[102] VAN DER ELST, F. op.cit., p. 21-30; DE WEVER, Ba., op.cit., p. 282

[103] DE WEVER, Ba., op.cit., pp. 283-284; VAN WEERT, E. Ontstaan en ontwikkeling van de Volksunie in het arrondissement Mechelen, Leuven, 1991, p. 116; VAN DER ELST, F. op.cit., pp. 26-29; F.V., De partij die nooit te koop was, in: Knack, 8/2/1984, jg. 14, nr. 6, pp. 13-16

[104] Na de aardappelstaking van juli 1936 had leraar Van Kerckhove met andere leden van het boerengilde van Heist-op-den-Berg zich afgewend van de Belgische Boerenbond, onder de beschuldiging dat deze laatste geen enkele concrete actie voor de boeren had ondernomen. Op 31 juli 1937 werd de coöperatieve vennootschap Boerenfront opgericht, sterk beïnvloed door nieuwe-orde-denkbeelden en gesteund door het VNV.

[105] SEBERECHTS, F. Sels, Ludo, in: NEVB, p. 2731

[106] VAN DER ELST, F. op.cit., pp. 28-29

[107] GvM, 2 april 1954, p.2 en GvM 10-11 april 1954, p.4

[108] Verkiezingspamflet van de CVP: 3 CVP 3 – arrondissement Mechelen, 1e jg., nr. 2 (5 april 1954), pp.1-2

[109] VAN WEERT, E. op.cit., p. 43

[110] LUYTEN, W. 20 jaar Volksunie in het arrondissement Mechelen, in: Wij, 12 oktober 1974, p. 12

[111] VAN WEERT, E. op.cit., p. 43

[112] In België is het (licht aangepaste) systeem-d'Hondt van toepassing, waarbij met het oog op de toewijzing van de restzetels kandidatenlijsten van verschillende arrondissementen binnen een zelfde provincie worden samengevoegd, apparentering genaamd

[113] PVG, 17 april 1954; VAN UYTVEN, R. op.cit., p. 275

[114] SEBERECHTS, F. Volksunie, in: NEVB, pp. 3547-3555; VAN DER ELST, F. op.cit., pp. 31-41; F.V., De partij die nooit te koop was, in: Knack, jg. 14, nr. 6 (8 februari 1984), pp. 13-16

[115] Overgenomen uit: VAN DER ELST, F. op.cit., p. 31

[116] VAN DER ELST, F. op.cit., pp. 41-44; VAN WEERT, E. op.cit., p. 44

[117] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 79; VAN WEERT, E. op.cit, pp. 117-118

[118] DE RIDDER, H. Dertien Campagnes : verkiezingen 1946 – 1981, 1985, p. 13

[119] De Volksunie, 4e jg., nr. 9 (3 mei 1958), p. 6

[120] DE WEVER, Ba. Jorissen, Wim, in: NEVB, pp. 1593-1594

[121] VAN WEERT, E. op.cit., p. 117

[122] GvM, 1 juni 1958, p. 2

[123] CROL, H. - DE LANNOY, H. op.cit., p. 79

[124] LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., pp. 486-487

[125] VAN DER ELST, F. op.cit., pp. 44-47; VAN DER ELST, F. De bewogen jaren: mijn memoires 1920 – 1958, Tielt, 1985

[126] DE WEVER, Ba. Vlaams-nationalisme na WO II, in: BEG, nr. 3 (1997), p. 287

[127] GvM, 2 oktober 1958, p.1; GvM, 11 oktober 1958, p. 2

[128] CVP Bestuursprogramma, stad Mechelen. Periode 1958-1964, p.1

[129] De CVP beschuldigde Spinoy en de socialisten ervan dat er ‘van stadswege tweetalige plakbrieven werden verspreid en een tweetalig licht- en klankspel was uitgevoerd geweest’.

[130] GvM, 11 oktober 1958, p. 2

[131] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 80

[132] VAN UYTVEN, R. op.cit., p. 275

[133] KESTELOOT, C. – MARES, A. – MARISSAL, C. op.cit, p. 63

[134] Archief C. Neefs – Map Davidsfonds

[135] Bisschoppelijk Archief - Brief van Gerard de Hornois aan kardinaal Van Roey, 30 september 1950

[136] GvM, 14-15 oktober 1950, p.4 en 16 oktober 1950, p.4

[137] Terwijl deze problematiek in de regering Spaak-Eyskens (1947-1949) nauwelijks was doorgedrongen tot de politieke agenda, radicaliseerde het katholieke standpunt tussen 1950 en 1954. Naar aanleiding van de uitgestelde officiële publicatie, in 1954, van de talentelling van 1947, waarvan de cijfers aan Vlaamse zijde sterk werden betwist, kwam het tot een beperkte heropleving van de Vlaamse Beweging, wat blijkt uit de eerste pogingen tot samenwerking onder de Vlaamsgezinde culturele verenigingen

[138] GvM, 7 november 1954, p. 4; GvM, 10 november 1954, p. 4

[139] Archief Cyriel Neefs – Map Davidsfonds

[140] Brief van 10 januari 1955 van het Davidsfonds - Mechelen

[141] GvM, 9 februari 1955, p. 4

[142] VAN DE PERRE, R. Demedts, André, in: NEVB, pp. 901-902

[143] Die Pioene = Mechelse volksdans- en vendeliersgroep onder leiding van onderwijzer Pol Vaeck en Frans Meel

[144] Renaat de Rudderkoor = Muzikale vereniging van Mechelen die de muzikale omlijsting van de IJzerbedevaarten verzorgde onder leiding van Honoré Van Stappen en zijn zoon Alfons Van Stappen (later CVP-schepen van Mechelen)

[145] GvM, 7 maart 1956, p. 4

[146] GvM, 7 maart 1956, p. 4

[147] ADVN – Archief vzw Bedevaarten, nr.170/1/3, Algemene vergadering Gewestelijk IJzerbedevaartcomité, 31 juli 1957

[148] DE LANNOY, H. Edward Clottens (1891 – 1961). Vlaamsgezind christen-democraat en pacifist, in: Wetenschappelijke Tijdingen, 56e jg. (1997), nr. 2, p. 90

[149] GvM, 31 juli 1950, p. 4

[150] DEWILDE, J. Meyer, Willem de, in: NEVB, pp. 2050-2051

[151] BOIJEN, R. Rombouts, Jef, in: NEVB, pp. 2645-2646

[152] Map Davidsfonds – Archief C. Neefs

[153] GvM, 13 november 1950, p.1

[154] GvM, 13 november 1950, p.5

[155] GvM, 30 juli 1954, p. 4

[156] GvM, 3 augustus 1954, p. 4

[157] GvM, 10 juli 1951, p. 4 ; Verslag stadszaken 1951

[158] GvM, 11 juli 1951, p. 1

[159] AMTER, E. 1302-1952: Onze daad, in: Guldensporen 1302-1952. Werkboekje ten gerieve van de Davidsfondsafdelingen, Leuven, 1952, p. 1

[160] GvM, 11 juli 1952, p. 4; Verslag stadszaken 1952

[161] GvM, 12 juli 1952, p. 5; Verslag stadszaken 1953

[162] GvM, 11 juli 1952, p. 5

[163] GvM, 13 juli 1953, p. 4

[164] GvM, 14 juli 1953, p. 4

[165] GvM, 11 juli 1953, p. 4

[166] GvM, 11 juli 1954, p. 4 ; Verslag stadszaken 1954

[167] GvM, 12 juli 1954, p.1

[168] GvM, 13 juli 1955, p. 4

[169] ADJV = Algemeen Diets Jeugdverbond, gegroeid uit het Blauwvoetjeugdverbond (BJV)

[170] GvM 11 juli 1956, p. 1

[171] GvM, 11 juli 1955, p. 1 en p. 4

[172] SOMERS, J. op.cit., p.101; GvM, 11 juli 1957, p. 4; GvM, 12 juli 1957, p. 4; GvM, 13 juli 1957, p. 4

[173] GYS, G. – FOUQUAET, R. – VANDERHOEVEN, J.L. Tussen idealisme en werkelijkheid. Geschiedenis van vijftig jaar Sint-Jan Berchmansbond Mechelen (1938-1988), Leuven, 1988, p. 77

[174] GYS, G. – FOUQUAET, R. – VANDERHOEVEN, J.L., op.cit., p. 80

[175] SCHOKKAERT, L. Vlaamse problematiek bij de naoorlogse jeugdbewegingen 1944-1960, Leuven, 1984, p. 164

[176] VERMEIRE, S. – VANDEWEYER, L. Katholieke Jeugdscharen Jong-Vlaanderen, in: NEVB, p. 1617; WOUTERS, N. Algemeen Diets Jeugdverbond, in: NEVB, pp. 244-245