De Vlaamse Beweging in Mechelen (1945-1970). (Karen Camps)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 1: BEVRIJDING, REPRESSIE, EPURATIE EN GEMEENTE-POLITIEK (1944 – 1950)

 

De tweede helft van de jaren veertig werd gekenmerkt door een vijandig klimaat tegen elkeen die gedurende de Tweede Wereldoorlog té Vlaamsgezind was geweest.[2] Ook te Mechelen werd na de bevrijding een rustig herstel bemoeilijkt door de uitwassen van de straatrepressie en de verdachtmakingen op het hoogste bestuursniveau van de stad. De ontwikkelingen die na de afloop van de Tweede Wereldoorlog in Mechelen plaats hadden, kunnen niet verklaard worden zonder de nodige achtergrondinformatie betreffende de ‘Vlaamse geschiedenis’ van Mechelen.

 

 

§1 VOORGESCHIEDENIS VAN DE VLAAMSGEZINDHEID TE MECHELEN

 

Aan het Oostenrijks bewind (1713 – 1794) kwam op 26 juni 1794 definitief een einde door de slag van Fleurus, die gewonnen werd door de Fransen.[3] Na enkele weken van beroering en beschieting van de stad, werd ook Mechelen door de Fransen ingenomen op 15 juli 1794. Het Frans bewind zou ervoor zorgen dat zich overal in Vlaanderen een heersende, Franstalige kaste vormde.

Op de nederlaag van de Franse overheersers in 1815, volgde vijftien jaar Hollands bewind onder koning Willem I. De Franssprekende elite zou zich echter met alle kracht verzetten tegen iedere vernederlandsing.

Bij de uittocht van de Nederlandse overheersers in 1830 werd Mechelen niet erg beroerd door de gebeurtenissen die zich te Brussel en elders in het land hadden afgespeeld. Opmerkelijk is wel dat gedurende de gehele periode van het Hollands bewind, al de verslagen van de Mechelse gemeenteraad opgesteld waren in het Nederlands, de taal die de gemeenteraadsleden zelf spraken. Onder het nieuwe Belgische bewind werd plots uitsluitend de Franse taal gesproken tijdens de zittingen van de gemeenteraad en werden de verslagen in het Frans opgesteld. Het Algemeen Aenkondigingsblad van Mechelen werd opeens tweetalig en verscheen ook als Journal d’Annonces de Malines. De taalkwestie stelde zich vanzelfsprekend niet in dezelfde mate als in de taalgrensgemeenten. Maar vele Mechelaars pendelden dagelijks tussen hun werk te Brussel en hun thuis, wat de verfransing in de hand werkte.[4]

 

Als reactie op deze groeiende verfransing ontstonden op het einde van de 19e eeuw initiatieven ter ondersteuning van de Nederlandssprekende Mechelaars. Enkele Vlaamsgezinde liberalen stichtten in mei 1874 een Mechelse afdeling van het Willemsfonds, waarvan de nationale afdeling reeds sinds 1851 bestond. Op 30 april 1875 volgden de katholieke Vlaamsgezinden, die in Mechelen een afdeling van het Davidsfonds stichtten. Vervolgens kwam de Gazet van Mechelen in juni 1896 op de markt. Deze krant werd de spreekbuis van progressieve, Vlaamsgezinde katholieken.

In de periode 1830 – 1914 werd het gemeentebestuur te Mechelen voortdurend betwist door katholieken en liberalen. Pas na de Eerste Wereldoorlog werden de katholieken de onbetwiste leiders van de stad. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 besloten de Mechelse katholieken, het VNV en Rex niet te fusioneren, maar wel een gemeenschappelijke lijst te vormen. Met 41 % van de stemmen behaalde de zogenaamde Concentratie een nipte meerderheid. In de Mechelse gemeenteraad zetelden twee Rexisten en twee VNV-ers. Ondanks het feit dat VNV-er Baetens – op de negende plaats op de kieslijst - na lijsttrekker Dessain de meeste voorkeurstemmen had behaald, konden de Vlaams-nationalisten voor de oorlog geen schepenambt verwerven.

De katholieke heerschappij duurde tot 17 mei 1940, toen de eerste Duitse troepen Mechelen binnentrokken. Het was het begin van vier jaar Duitse bezetting. Begin april 1941 werd de 69-jarige Mechelse burgemeester Karel Dessain door een ‘leeftijdsverordening’ van de Duitsers verplicht zijn ambt neer te leggen. Hij werd vervangen door Camille Baeck, VNV-gemeenteraadslid sinds 1938. Op 18 april 1941 deelde de bezettende overheid mee dat “alle werkzaamheden van de gemeenteraden voor de duur van den oorlog verboden” waren. Het burgerlijk gezag kwam in handen van het College van Burgemeester en Schepenen. Te Mechelen bestond dit uit vier VNV-ers en de twee katholieken Neefs en Van de Werf, die reeds van voor de oorlog schepenen waren. De Nieuwe Orde overheerste Mechelen en zou vier jaar de macht in handen houden, tot 4 september 1944, toen Engelse tanks de stad binnenrolden.

 

In de ochtend van zaterdag 2 september 1944 hield de Duitse majoor Fritsche het in Mechelen voor bekeken en vertrok met de noorderzon. Vervolgens ontvluchtten oorlogsburgemeester Baeck en de VNV-schepenen De Poortere en De Wit de stad. De vierde VNV-schepen, Baetens had reeds op 20 juli 1944 zijn ontslagbrief ingeleverd.

De aftocht kon voor de Duitse bezetter niet snel genoeg gaan en in de nacht van 3 op 4 september verdwenen ze met alles wat enigszins draagbaar was of wielen had. Maandagochtend, 4 september, vielen er in Mechelen haast geen Duitsers meer te bekennen. Die nacht waren trouwens 500 à 600 Joden uit de Dossinkazerne ontsnapt, omdat hun bewakers de benen hadden genomen.[5] Om 12.15u was het dan eindelijk zover: vier Engelse tanks, gesteund door Canadese infanterie en gegidst door leden van het verzet, heroverden de stad. Ze kwamen vanuit Brussel en Gent en achtervolgden de vijand in de richting van Antwerpen en Lier. Grote veldslagen moesten er in Mechelen niet geleverd worden; slechts een handvol Duitsers schoot in een wanhoopspoging zijn laatste munitie leeg. Het laatste oorlogsleed was geleden en dat was eraan te merken ook: de ondergedokenen kwamen uit hun schuilplaatsen tevoorschijn, aan elk huis wapperde de nationale driekleur, de Brabançonne klonk onophoudelijk door de straten.[6]

 

 

§2 REPRESSIE EN GEMEENTEPOLITIEK TE MECHELEN

 

Na de afloop van de Tweede Wereldoorlog moesten de collaborateurs gestraft worden. Maar de uitwassen van deze genadeloze repressie lieten zich overal in het land sterk voelen. In vergelijking met de bestraffingen na de Eerste Wereldoorlog, werden na 1945 zes keer meer mensen veroordeeld. 242 doodstraffen werden uitgevoerd; de Mechelse krijgsraad bestrafte 20 mensen - waaronder verschillende ‘beulen van Breendonk’ - met de kogel. Gedurende deze emotionele nasleep van de oorlog was het een zware taak om het bestuur van een stad als Mechelen te herorganiseren.

 

Straatrepressie en epuratie

 

De geallieerde tanks hadden de Mechelse straten nauwelijks verlaten, of de straatrepressie laaide in volle hevigheid op.[7] Al wie tijdens de oorlog een Duits uniform had gedragen, tot een Vlaamse organisatie behoorde, lid was geweest van een collaborerende vereniging, op administratief, economisch of cultureel gebied met ‘de vijand’ had samengewerkt, een ambt had verworven, promotie had gemaakt, echte of vermeende sympathie had voor de Duitsers, kortom al wie ‘zwart’ was, moest het ontgelden. Vooral de enkele Gestapo’s die nog in de stad verbleven, kregen het zwaar te verduren. Woningen werden met grote hakenkruisen beklad, de inboedel ervan door de ramen gegooid, ter plaatse vernield of soms gestolen. Collaborateurs die niet gevlucht waren, sleurde men het huis uit. 200 à 300 verdachten werden op de binnenkoer van het stadhuis samengebracht en vrachtwagens vervoerden hen naar de Dossinkazerne en de kazerne Baron St.-Michel, beide te Mechelen.

 

Sommige personen deden huiszoekingen ‘in naam van de Witte Brigade’, terwijl ze alleen op revanche uit waren, of erop uit waren zichzelf te verrijken. De echte Witte Brigade, groep Fidelio, kon niets anders dan zich uitdrukkelijk distantiëren van deze ‘huiszoekers’.[8]

 

Op 12 september vroeg waarnemend burgemeester Boon aan de procureur des konings om aangehouden collaborateurs zo snel mogelijk te laten interneren.[9] Zolang dat niet het geval was, woog de verdenking van partijdigheid immers op zijn burgemeestersschouders. Op 16 september werd dan de Dossinkazerne – symbool van naziterreur – officieel als interneringskamp ingericht. De kazerne stond onder controle van het Ministerie van Justitie; de Mechelse gemeenteraad en burgemeester waren dus wettelijk niet bij machte om iets te veranderen aan de ‘onmogelijke toestanden’ in de Dossinkazerne.

De krijgsraad van Mechelen werd op 18 september 1944 geïnstalleerd en de juridische repressie kon van start gaan. Eind februari 1946 had de Mechelse krijgsraad reeds 169 zittingen gehouden en 131 mensen gestraft. Dertig van de vijftig doodstraffen waren bij verstek uitgesproken en vier Mechelaars hadden de kogel gekregen. Veertig Mechelaars waren veroordeeld tot levenslange hechtenis, waarvan vijf bij verstek, en 36 anderen kregen twintig jaar. Van hen werden er vier bij verstek veroordeeld.[10] Op 5 maart 1946 ging het proces van Breendonk van start. Op 7 mei 1946 kwam de verpletterende uitspraak: zestien van de 23 beschuldigden kregen de doodstraf, één ging vrijuit, vier kregen levenslange opsluiting en de overige twee werden in hechtenis genomen.[11] In die tijd kreeg het proces massaal veel belangstelling, ook van de pers.

 

Naast het juridisch veroordelen van oorlogscollaborateurs, vond er ook een ‘uitzuivering’ plaats binnen de stadsdiensten. Alle benoemingen en bevorderingen van het oorlogscollege waren, zoals reeds vermeld, na de oorlog ongeldig verklaard. Voor de Mechelse krijgsraad moesten 51 geschorste personeelsleden verschijnen. Door de politieke heibel tussen socialisten en katholieken duurde het echter een hele tijd eer de stedelijke epuratiecommissie aan haar werk kon beginnen. Socialisten en liberalen weigerden in de onderzoekscommissie te stappen zolang Neefs zijn functie als waarnemend burgemeester bleef behouden.[12] Van communistische zijde bleef scherpe kritiek eveneens niet uit. Zij eisten de onmiddellijke verwijdering uit hun functie van Cyriel Neefs, stadssecretaris Louis Ryckeboer en Lepez, de commandant van de rijkswacht.[13] En de aanval ging voort: volgens de Mechelse communistische krant De Waarheid zou de epuratie erbarmelijk verlopen, en daarvoor zou ‘Leopold III de afleiding!’ zijn.[14] Eind juni 1945 werd stadssecretaris Ryckeboer – die tijdens de oorlog zijn functie had blijven uitoefenen, maar nooit lid was geweest van het VNV – inderdaad geschorst, en vervangen door Haest.[15]

 

Ondanks de tegenwerking en de weigering van de socialisten om deel te nemen aan de epuratie van het stadspersoneel, moesten de stadsdiensten ondertussen blijven functioneren. Waarnemend burgemeester Neefs benoemde op eigen houtje 56 mensen. Hierdoor kreeg hij echter problemen met waarnemend gouverneur Clerckx[16], die hem duidelijk maakte dat alleen de gemeenteraad personeelsleden kon benoemen.

 

In juli 1945 werden twee onderzoekscommissies opgestart, één onder het voorzitterschap van de katholiek M. Nobels en een andere onder liberaal J. Smets.[17] Na verder politiek geharrewar begon op 25 september 1945 pas de stedelijke commissie inzake de houding, tijdens de bezetting, van de leden van het gemeentepersoneel haar werk. Deze had echter te kampen met problemen. Zo waren slechts dertien van de 51 dossiers administratief in orde. Daarom moest er extra informatie worden bijeengezocht, maar vele Mechelaars hielden nu liever hun mond, nadat ze hadden gezien en ervaren hoe roddelpraatjes en geruchten tot zulke zware straffen hadden geleid. De epuratiecommissie verzamelde ten slotte bewijzen tegen 68 verdachte personeelsleden. Na het overdragen van de dossiers, velde de krijgsraad van Mechelen het oordeel: 45 mensen werden schuldig bevonden aan collaboratie. Eén man werd ter dood veroordeeld, 28 personeelsleden werden afgezet en de anderen kwamen er met zes maanden schorsing vanaf.[18]

 

De Mechelse aartsbisschop en de repressie

 

Gedurende deze harde tijden voor repressieslachtoffers, werd vaak beroep gedaan op katholieke gevoelens van naastenliefde. Daarom mogen we niet nalaten de rol van het hoofd van de Belgische katholieke kerk, aartsbisschop Van Roey, residerende te Mechelen, nader te bekijken.

 

Op basis van een 2000-tal brieven, gericht aan de te Mechelen residerende kardinaal, met de vraag de repressie te verminderen, heeft Louis Van Roy een beeld trachten te vormen van de rol van kardinaal Van Roey tijdens en na de oorlog.[19] Niet alleen Mechelaars deden een beroep op hun stadsgenoot, ook repressieslachtoffers uit de verste hoeken van het land hoopten dat hun schrijven iets kon uithalen. Opmerkelijk hierbij is dat al deze brieven onbeantwoord bleven, op één na.

 

Slechts in één enkele repressiebrief was er sprake van tussenkomst van de kardinaal voor een ter doodveroordeelde. Jan D.P., die gedurende de oorlog de functie van hulpfeldgendarm had uitgeoefend, en zodoende in uniform door de Mechelse straten had gelopen, was gearresteerd en moest voor de Mechelse krijgsraad verschijnen. Om zijn 24-jarige zoon schreef vader D.P. een smeekbede naar kardinaal Van Roey, waarin hij onder meer stelde dat zijn zoon steeds trouw was gebleven aan zijn land en zijn geloof. In tegenstelling tot de beschuldiging, had Jan D.P. nooit de taak gehad om arbeidsweigeraars op te sporen en te ‘verklikken’.[20] Uit een volgende brief van de Mechelse familie D.P. blijkt duidelijk dat kardinaal Van Roey Jan D.P niet had kunnen redden:

Eminentie, gebroken onder het leed betuigen wij met diepe eerbied onze dank voor de moeite die Uwe Eminentie zich gegeven heeft om het leven te redden van onze geliefde zoon Jan[21]

Wat die moeite juist inhield, werd niet vermeld. Afgaande op de inhoud kan worden aangenomen dat Zijne Eminentie allicht de getroffen familie kan hebben gekend, vermits ‘zoon Jan’ in zijn jeugdjaren in het Mechelse een medewerker van de Katholieke Actie en op de parochie was geweest. De krijgsraad van Mechelen veroordeelde hem op grond van één ondervraging – zonder getuigen ten ontlaste te horen – tot levenslange hechtenis. Het krijgshof van Brussel sprak in beroep de doodstraf uit. Jan D.P. werd terechtgesteld op 3 mei 1946.[22]

 

In de herderlijke brief ‘Godsdienstige Richtlijnen’ van 25 januari 1945 zei de kardinaal voor de eerste keer iets met betrekking tot de repressie:

Maar zij ook zijn plichtig die na de bevrijding een menigte medeburgers zonder mandaat aangehouden hebben, zonder ernstige reden aangeklaagd, soms mishandeld; medeburgers waaronder een zeker aantal onschuldigen en velen die zich slechts aan kleinigheden bezondigden, die niettemin sinds maanden in de gevangenis opgesloten zijn samen met de grootste misdadigers en zulks maar al te dikwijls in volstrekt onmenselijke voorwaarden. Wij betreuren deze toestand en wij smeken met aandrang de verantwoordelijke overheden hierin onverwijld orde te brengen. (…) Zo een brede geest van verdraagzaamheid en van wederzijds begrijpen de lucht weldra niet komt ophelderen, is het te vrezen dat het land zich vroeg of laat in zeer zware moeilijkheden zal bevinden.’[23]

 

Deze herderlijke ‘alinea’ van ongeveer 25 regels had weinig of geen invloed op de repressiementaliteit. Volgende herderlijke brieven van de kardinaal zouden de hoop op beterschap en op rechtvaardigheid bij repressieslachtoffers niet verder ondersteunen. Eigenlijk begon hij in herderlijke brieven steeds meer afstand te nemen van de kern van de zaak. Naarmate de repressie scheen te evolueren naar voor ‘de kerk’ meer complexe en verwarde – al dan niet politieke - dimensies, trachtte de kardinaal de naam van de Belgische clerus van mogelijke blaam te vrijwaren.

 

Gemeentepolitiek na de bevrijding

 

Het verdrijven van de bezetter was voor de vooroorlogse – katholieke en liberale - gezagdragers het sein om onmiddellijk het roer terug in handen te nemen. Zoals reeds te merken bij de epuratiepolitiek, vervlechtte de machtsstrijd in Mechelen zich met de repressie.

 

De dag van de bevrijding, 4 september 1944, nam de vroegere burgemeester Karel Dessain te Mechelen meteen zijn ambt opnieuw waar.[24] Zijn 34-jarig burgemeesterschap dwong bij vele Mechelaars respect af. De burgervader vroeg alle burgers zich waardig te gedragen. Schuldigen zouden hun straf niet ontlopen, en bijgevolg was het nergens voor nodig zelf rechtertje te spelen. Bovendien diende er een eind gemaakt te worden aan de plunderingen.[25]

Ook in de lokale krant, de Gazet van Mechelen, werd bij de allereerste naoorlogse uitgave tegen de plunderingen gereageerd en opgeroepen tot kalmte en verdraagzaamheid.[26]

Dessain ontbood diezelfde dag nog verschillende ambtenaren uit de diverse stadsdiensten op zijn kabinet. Hij vroeg hen lijsten aan te leggen van al het ‘zwarte’ personeel. Vervolgens begon hij een onderzoek van de notulen van het schepencollege gedurende de bezetting en plande hij een gemeenteraadszitting voor de volgende namiddag. Daarop zouden ook de socialisten uitgenodigd worden om met een drieledig college – katholieken, liberalen en socialisten - de problemen te kunnen aanpakken.

Echter, op 5 september 1944 overleed plots de 73-jarige Dessain.[27] Niettegenstaande de onverwachte dood van Dessain werden nog voor diens begrafenis de socialisten officieel uitgenodigd om in de coalitie te stappen. Als vanzelfsprekend hadden de katholieken – die de voorbije 44 jaar de macht in handen hadden gehad - wel reeds hun nieuwe kandidaat voor het burgemeesterschap, de 45-jarige Cyriel Neefs, naar voren geschoven.

 

Schepen Neefs was, samen met collega Van de Werf, in het college blijven zetelen gedurende de Tweede Wereldoorlog, wat aanleiding gaf tot een golf van kritiek en anti-propaganda bij de socialisten. Ter verdediging pleitte de Katholieke Vlaamsche Volkspartij het volgende:

Alle commandoposten dienden in handen gehouden worden zoolang mogelijk; dat men het den vijand en zijn helpers op geen enkel terrein gemakkelijker diende te maken en zeker niet door de plaats te ruimen; dat men beter IN dan buiten het bestuur is om toezicht te houden en maatregelen te kunnen treffen voor alle onheil in de mate van het mogelijke te voorkomen of te beperken…’[28]

 

Op 4 september werd Neefs door gouverneur Holvoet geschorst, aangezien er een onderzoek was ingelast naar het optreden van Neefs tijdens de bezetting, op vraag van de arrondissementscommissaris. Na tien dagen werd de schorsing evenwel opgeheven en nam Neefs zijn functie terug waar. De socialistische schepenen Verbert en Bouchery zegden echter hun medewerking aan een drieledig college prompt op. Zij waren van mening dat de epuratie van het stadspersoneel niet rechtmatig kon worden doorgevoerd, indien er nog mensen in het stadsbestuur aanwezig waren die tijdens de bezetting zelf hadden meegewerkt aan de benoemingen.[29] Toen Neefs toch waarnemend burgemeester werd, eisten de socialisten andermaal zijn schorsing bij de gouverneur. Op 1 juni 1945 haalden ze hun slag thuis: Neefs werd voor een tweede maal als lid van het schepencollege geschorst. Het katholieke gemeenteraadslid De Marré volgde Neefs in juni 1945 op als waarnemend burgemeester, in afwachting van een nieuwe benoeming.[30] Deze gebeurde op 21 augustus 1945: tot grote ontsteltenis van de katholieken werd de 38-jarige socialist Antoon Spinoy benoemd tot burgemeester van Mechelen. De arbeiderszoon Antoon Spinoy was sinds 1936 provincieraadslid, maar was in 1938 slechts als vierde socialistisch opvolger voor de gemeenteraad uit de bus gekomen. In november 1944 had hij zijn pas overleden partijgenoot Désiré Bouchery opgevolgd in de Kamer. Pas op 28 juni 1945 was Spinoy in de Mechelse gemeenteraad gekomen door enkele sterfgevallen en spontane ontslagen van gemeenteraadsleden en meteen schepen geworden. Zijn aanstelling tot burgemeester gebeurde met de goedkeuring van de liberalen, maar ging samen met het vertrek van de katholieken uit het college. Spinoy zou de burgemeestersjerp in handen houden tot aan zijn dood in 1967.[31]

 

In december 1947 werd het gerechtelijk onderzoek naar Cyriel Neefs zonder gevolg geklasseerd, maar de zaak had het politieke klimaat in Mechelen zodanig verziekt, dat de katholieke partij pas begin 1959 een einde kon maken aan haar oppositiekuur en een coalitie kon aangaan met de socialisten.[32]

 

 

§3 VERNIEUWING EN VERKIEZINGSSTRIJD

 

De bevrijding kende niet alleen de wrange nasmaak van de repressie, maar ook de geest van vernieuwing die de partijen begeesterde bij de heropbouw van het land. De katholieke partij werd omgevormd tot de Christelijke Volkspartij en wilde zich zo bij verkiezingen van een volstrekte meerderheid verzekeren. Hoewel de partij haar unitaire gevoelens benadrukte, leek zij tevens de bestrijdster van al te ver gaande repressiemaatregelen tegen Vlaams-nationalisten. De Vlaamsgezinden, al dan niet gerechtelijk getroffen door de repressie, sloten zich aan bij de ideologie van de CVP. Weinigen droomden toen al van een vernieuwde politieke partij, waarin ze, zonder toegevingen, hun Vlaamse eisen, waaronder de eis tot amnestie, konden kanaliseren.

 

Vernieuwde CVP als enige ‘Vlaamsgezinde’ partij

 

Eind december 1944 gaf Alfons Verbist, voorzitter van het Nationaal Directorium van het Katholiek Blok, aan een aantal vertrouwensmannen binnen de katholieke partij de opdracht om de arrondissementele partijafdelingen weer op te richten en te verjongen.[33] Als toelichting werd gegeven dat de hervormde katholieke partij nog geen nieuwe naam had, maar ‘unitair’ zou zijn. Hiermee bedoelde men dat de katholieke partij niet langer uit standsgroeperingen, maar uit individuele leden zou samengesteld zijn. Een jaar later, op 25 december 1945, tekende nationaal voorzitter van de Christelijke Volkspartij August De Schryver het definitieve manifest van de vernieuwde katholieke partij, vandaar de naam ‘Kerstprogramma’.[34] Op 9 januari 1946 werd het CVP-partijbestuur van Mechelen-stad gekozen. Heel wat nieuwelingen zetelden in het bestuur; de bekendste was accountant Jos De Saeger, naar voren geschoven door Alfons Verbist.[35] Voorzitter van de Mechelse CVP werd Jozef Smedts, die ook arrondissementeel voorzitter was. Arrondissementeel secretaris bleef de 54-jarige Vlaamsgezinde Edward Clottens. Aangezien Clottens al onmiddellijk na de bevrijding van Mechelen op 4 september 1944 het plaatselijk partijleven mee in de richting van de vernieuwing had gestuurd, kunnen we vermoeden dat Clottens tijdens de bezetting in nauw contact stond met Verbist. Samen hebben zij de hervorming van de katholieke partij, alsook van de christelijke arbeidersbeweging, op lokaal vlak voorbereid. Als arrondissementeel ACW-secretaris –een tijdlang als voorzitter- verzamelde hij de militanten. De Vlaamsgezinde gevoelens van Edward Clottens blijken uit zijn voorzitterschap van het Nieuw Verbond der Vlaamse Oudstrijders (NVVOS). Na de dynamitering van de IJzertoren in de nacht van 15 op 16 maart 1947 zou hij zich jarenlang bezighouden met een onderzoek naar de daders, dewelke nooit gestraft werden.

Als partijsecretaris van de katholieke partij richtte Clottens mee de arrondissementele en plaatselijke Christelijke Volkspartij (CVP) op, en verzorgde de redactie van de statuten.[36] In het Mechelse arrondissement werd de CVP klaargestoomd om als vernieuwde partij naar de eerste parlementsverkiezingen te trekken.

 

Op 17 februari 1946 werden de eerste nationale verkiezingen na de beëindiging van de oorlog ingericht.[37] Er stonden explosieve strijdpunten op het programma en de verkiezingsstrijd verliep bijzonder bitsig. De opgehitste publieke opinie, met de verhalen over de gruwelen in de concentratiekampen nog vers in het geheugen, was meer dan ooit in twee vijandige kampen verdeeld: voor of tegen de terugkeer van Koning Leopold III, die zich door zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens sommigen had gecompromitteerd. Voeg hierbij nog de verdeelde meningen over de repressie, de ellendige sociaal-economische toestand van het land en de opkomende schoolstrijd, en men heeft voldoende ingrediënten voor een gespannen verkiezingsstrijd.

 

In het propagandamateriaal van de CVP te Mechelen kunnen we duidelijk hun visie terugvinden met betrekking tot de repressiepolitiek van de toenmalige regering:

De regering Van Acker, Grégoire en Van Glabbeke heeft gezuiverd op zulke schaal dat ons land het zwartste geworden is van heel Europa. De zuivering is ontaard in een partijpolitieke exploitatie van het verraad en de repressie is geworden een nationale ramp.’[38]

 

Terwijl de katholieken de socialistisch-liberale regering beschuldigden van de uitwassen van de repressie, werd de CVP te Mechelen andere zaken verweten. Het samenwerkingsakkoord dat de katholieke partij had gesloten met het VNV en Rex in 1936 en 1938 zorgde voor zure oprispingen. De socialistische en liberale verkiezingspropaganda vermeldde volgende zaken:

De katholieke partij heeft altijd de bevolking tegen het marxistisch gevaar opgehitst. Uit zuiver kiesbelang, niet uit lage berekening. Om diezelfde reden werd met de VNV-ers een akkoord afgesloten in 1936. Nog om diezelfde reden werd in 1938, bij de gemeenteraadsverkiezingen, Concentratie gemaakt met VNV en Rex, de grootste verraderspartijen die het land ooit heeft gekend! Wie draagt dan de verantwoordelijkheid voor het incivisme van 1940 – 1945? De katholieken![39] CVP kraait victorie. Wat is echter haar aanwinst? Bijna alleen in de stemmen van de zwarten en hun familie die daardoor hopen er bovenop te komen. Uit dankbaarheid wordt maandag overal in de CVP uitgepakt met de leeuwenvlag die in den bangen oorlogstijd het symbool der zwarten was.’[40]

 

Vooral Alfons Verbist, lijstaanvoerder voor de Kamer moest het ontgelden. Reden hiervoor was zijn ijver in 1936 voor het samenwerkingsakkoord tussen de katholieke partij en het VNV. Bovendien had Verbist reeds op kerstdag 1944 gewaarschuwd voor de uitwassen van de repressie in een spreekbeurt over ‘Gerechtigheid’, gehouden in de Brusselse zaal ‘Patria’, het nationaal forum van de katholieke partijleiders. Dat de collaborateurs “voor misdaden die de nationale zelfstandigheid en onafhankelijkheid in gevaar zouden brengen een strenge straf verdienden”, vond Verbist vanzelfsprekend.[41] Maar tegelijk onthield hij het verzet niet van kritiek: “In de geschiedenis der weerstandsgroepen zal een zwarte bladzijde geschreven worden over misbruik, willekeur en ontaarding (…) de kanker van het nationaal-socialisme, dit was zich hier aan het vormen in sommige weerstandsgroepen.”[42] Tegenstanders wonden zich meer dan eens fel op over de uitspraken van Verbist.

 

Ondanks de grootschalige anti-propaganda behaalde de CVP een overwinning. De Christelijke Volkspartij verhoogde haar vertegenwoordigers in de Kamer van 73 tot 92 en in de Senaat behaalde zij op één zetel na de volstrekte meerderheid. In Mechelen behaalde zij 55 % van de stemmen, een winst van meer dan 14 % tegenover 1939. Meest verrassend was dat voor de Senaat in Mechelen-Turnhout vijf van de zes te begeven zetels toekwamen aan de CVP.[43] Bovendien werd gewezen burgemeester Cyriel Neefs provinciaal senator.

De socialisten behielden hun beide Kamerzetels voor het arrondissement Mechelen, net zoals de liberalen hun ene Mechelse zetel behielden. De communisten zagen hun aantal volksvertegenwoordigers in België spectaculair toenemen van 9 naar 23. Hun stemmenpercentage bleef in het arrondissement Mechelen echter beperkt tot 3,27 %. Na de verkiezingen kwam de socialistisch-liberaal-communistische regering-Huysmans tot stand, tegenover een sterke CVP-oppositie.

 

Het Vlaams-nationalisme had in het kader van de kiesstrijd een negatieve connotatie, zo ook te Mechelen. Socialisten en liberalen waren Belgicistischer dan ooit, terwijl de katholieken zich in alle bochten wrongen om wél de uitwassen van de repressie aan de kaak te slaan, maar niet zelf het etiket van ‘incivieken’ te krijgen.

Intussen bleef de verkiezingskoorts aanhouden, want op 24 november 1946 moest de bevolking opnieuw naar de stembus om een nieuwe gemeenteraad aan te duiden.

Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat 1,55 % van de Mechelse kiezers niet mocht gaan stemmen, als gevolg van repressie en epuratie. 469 mensen hadden hun stemrecht verloren voor de duur van hun leven. 32 anderen konden voor de komende twintig jaar niet meer naar de stembus gaan, en tot 31 december 1946 waren nog 184 Mechelaars uitgesloten van de verkiezingen.[44]

 

De CVP-oppositie poogde aan de gemeenteraadsverkiezingen zo sterk mogelijk een nationaal karakter te geven. Dat is trouwens een fenomeen dat we regelmatig kunnen constateren. De partijen, die op het nationale plan in de oppositie zitten, zullen aan de gemeenteraadsverkiezingen dikwijls een nationaal belang toekennen, om zo de regerende partijen onder druk te zetten. In de voorbereidende periode voor de verkiezingen bestond er in zekere CVP-middens de hoop op de volstrekte meerderheid.[45] In Mechelen behaalden de katholieken echter niet deze absolute meerderheid. Verschillende scheurlijsten over het hele land toonden aan dat de eenheid binnen de christen-democraten ver te zoeken was. De anti-CVP propaganda, steeds teruggrijpend naar het oorlogsverleden, was in Mechelen hevig:

De katholieken Neefs en Van de Werf bleven te Mechelen in ’t zwart college heel den duur van den oorlog. Zij deden in alles met ’t zwart College mee. En zij hadden daartoe de goedkeuring van hun partij en van Verbist. Vandaag kozen de zwarten voor de katholieken. Morgen komen de zwarten op de katholieke kandidatenlijsten![46]

 

Hoewel de CVP na de verkiezingen de grootste partij in Mechelen werd met 44,8 % van de stemmen (17 581 stemmen) en 14 van de 29 verkozenen, toch bleef ze in de oppositie. De socialisten – met 16 787 stemmen en 13 zetels - zwoeren trouw aan hun coalitie met de twee liberalen (3 881 stemmen of 9,89 %) en Antoon Spinoy bleef burgemeester van Mechelen.[47]

 

Oorzaken van het falen van de CVP zocht de partij zelf bij een aantal factoren.

Ten eerste meende zij dat haar propaganda ‘niet volks genoeg’ was geweest. Sommige wijken waren onvoldoende bewerkt en er was te weinig rekening gehouden met de eisen van de werklieden, aldus de katholieke partij. Ten tweede vond zij haar kandidatenlijst niet representatief genoeg. Voortbouwend op het eerste argument, oordeelde de CVP dat de lijst niet in verhouding was met de demografische realiteit in de stad. Er stonden met andere woorden niet genoeg kandidaten op de lijst die de werklieden hadden kunnen aanspreken. Ten derde bekritiseerde de CVP de beperkingen van haar programma en het feit dat mandatarissen te weinig contact hadden met hun kiezers.[48]

Hieruit blijkt opnieuw dat de katholieken hun strijd tegen de socialisten verbeten voortzetten. Wat haar kiezerspubliek betrof, wilde de CVP arbeiders afsnoepen van de socialistische partij. Enige Vlaamsgezindheid werd in het programma van de CVP nog niet vermeld. Werden de flamingantische Mechelse kiezers niet belangrijk genoeg geacht of leek een verruimingsoperatie naar Vlaams-nationalisten nog niet gunstig?

 

De levensstrijd van het Vlaams-nationalisme en de parlementsverkiezingen van 1949

 

Met VNV-oorlogsburgemeester Baeck was Mechelen Vlaamsgezinder dan ooit geweest, maar aan die oorlogsjaren werd geen Mechelaar graag herinnerd. In de stad overheerste immers de gedachte dat al wie in een Vlaamsgezinde vereniging zat, wel een ‘zwarte’ moest zijn. Elke uiting van Vlaamsgezindheid werd beschouwd als verdacht. De Vlaamse Beweging was na de oorlog in Mechelen, net zoals elders in Vlaanderen, op sterven na dood.

 

Het vooroorlogse Vlaams-nationalisme, met als politieke vertolkers de Frontpartij en het VNV was in het Mechelse nooit verder gekomen dan 12 % van de stemmen. De nabijheid van Brussel heeft hierbij geen onbelangrijke rol gespeeld. In die tijd was tot ver voorbij Mechelen ‘het Frans kennen’ belangrijk om te slagen in het leven.

 

Toch werden kort na de Tweede Wereldoorlog de eerste pogingen ondernomen om een Vlaams-nationalistische partij uit de grond te stappen. Bij de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 1949 ontstonden er twee strekkingen binnen het politieke Vlaams-nationalisme. De eerste strekking was pro-CVP: door mee te doen, zouden de Vlaams-nationalisten vervolgens van binnenuit de macht kunnen veroveren binnen de CVP. De tweede strekking was eerder tegen de CVP gekant. Hier wilde men een eigen partij oprichten.[49] In 1949 werd uiteindelijk de ‘Vlaamse Concentratie’ opgericht. Deze nieuwe Vlaams-nationalistische partij onder leiding van oud-Dinaso Alex Donckerwolcke, had van bij het begin echter reeds te kampen met problemen, zoals de hinderende ‘verruimingspolitiek van de CVP’, de revanchegevoelens van velen en het schrijnende gebrek aan eensgezindheid.[50] In de ‘Programmabeginselen’ bleek duidelijk de hoofdbekommernis van de Vlaamse Concentratie, namelijk het bekomen van een mildering van repressie en epuratie. Zo werden figuren als Irma Laplasse, Gerard Romsée en Hendrik de Man vurig verdedigd in het weekblad Opstanding.[51] Eveneens kwamen in het programma korte paragrafen voor met betrekking tot gelijkheid in het onderwijs, de strijd tegen de werkloosheid, de decentralisatie van de Belgische instellingen; er waren nauwelijks verschilpunten met het toenmalige programma van de CVP. Merkwaardig genoeg had de Vlaamse Concentratie in 1949 geen uitgebreid Vlaams programma.[52]

 

Op 26 juni 1949 vonden de tweede naoorlogse parlementsverkiezingen plaats. De CVP voerde een sterke propaganda, die voornamelijk tegen de socialisten en liberalen gericht was, maar in de tweede plaats ook tegen de Vlaamse Concentratie. Stemmen voor dergelijke lijsten betekende niet enkel zijn stem verloren werpen, maar eveneens de macht van de linksen versterken, aldus de CVP.[53] De CVP was wel te vinden voor een verruiming naar Vlaams-nationalisten toe, maar niet voor de oprichting voor een aparte ‘Vlaamse’ partij, die beschouwd werd als een scheurlijst van de CVP.[54]

 

De Vlaamse Concentratie behaalde nationaal toch 2,06 % of 103 789 stemmen. In Mechelen was hoofdbestuurslid Frans Beirens[55] opgekomen voor de Vlaamse Concentratie. Beirens werd tot provincieraadslid gekozen, wat hij bleef tot 1950. Zijn partij had in de stad Mechelen 1 447 stemmen voor de Kamer veroverd en 990 voor de Senaat. De katholieke Gazet van Mechelen, die voor de verkiezingen weinig aandacht aan het fenomeen van de Vlaamse Concentratie had geschonken, had dit niet verwacht:

Wat de scheurlijsten aangaat, is het zeker de Vlaamse Concentratie die het sterkst naar voren komt. In sommige kantons heeft zij wel meer stemmen behaald dan misschien verwacht.”[56] Behalve twee provincieraadsleden in Antwerpen, waaronder Beirens, haalde de Vlaamse Concentratie echter geen enkele verkozene in het Belgische parlement. Dit kan onder meer verklaard worden door het feit dat gedurende deze periode de koningskwestie centraal stond, en de bevolking bij de verkiezingen haar keuze maakte uit de traditionele partijen. Een andere verklarende factor is de ‘verruimingsoperatie’ van de CVP. Deze partij had immers met succes gewerkt aan haar toenadering naar de Vlaams-nationalisten toe. Niet alleen het programma, ook de kandidatenlijsten van de CVP hadden hiervan de invloed ondergaan. Nog een verklaring voor het bedroevende stemmenaantal was de slechte organisatie van de Vlaamse Concentratie en de beperktheid van het programma; de amnestie-eis bleef steeds centraal staan.[57]

 

Vier christen-democratische volksvertegenwoordigers, onder andere Jos De Saeger, werden in Mechelen verkozen. De nieuwe regering, bestaande uit christen-democraten en liberalen, onder leiding van Gaston Eyskens, kondigde een referendum aan over de terugkeer van de Koning.

 

1950, het jaar van de Koningskwestie

 

Na de bevrijding was reeds gebleken dat de terugkeer van Leopold III omstreden was.[58] Zo groeide de polarisatie voor of tegen de Koning. De CVP speelde met de gedachte van een referendum, waardoor de Belgische bevolking kon beslissen over de terugkeer van de Koning; ook Leopold III schaarde zich daarachter. Dat referendum ging door op 12 maart 1950.

 

Op de dag van de volksraadpleging moest het kiezerkorps antwoorden op de vraag of ‘Koning Leopold III de uitoefening van zijn grondwettelijke machten mag hernemen’. De Koning behaalde weliswaar een meerderheid (57,68 %), maar belangrijker was de regionale spreiding: in Vlaanderen 72 %, in Brussel 48 % en in Wallonië slechts 42 % ja-stemmen.

De koningskwestie bracht ook in Mechelen de gemoederen in beroering. Op een vergadering van de CVP kwamen 2000 mensen opdagen. Tekenend is dat bij deze vergadering in de stadsfeestzaal de grote foto van koning Leopold III werd geflankeerd door de Belgische driekleur en de zwart-gele leeuwenvlag. De Gazet van Mechelen blokletterde: ‘Mechelen spreekt zich onvoorwaardelijk uit’.[59] In het arrondissement Mechelen stemden 106 450 mensen of 69,94 % van de kiezers voor de terugkeer van Leopold III als Koning, ondanks het feit dat in de stad Mechelen socialisten en liberalen de macht in handen hadden.[60]

 

Aangezien de Koning door deze ongelijke verdeling van de stemmen moeilijk kon blijven dienen als symbool voor de eenheid van gans het land bleven de socialisten zonder meer bij hun eis tot troonsafstand. Enkele dagen na het referendum brak beroering uit, vooral in Wallonië. Op 15 april besloot de Koning tot een ‘tijdelijke machtsoverdracht’ aan zijn zoon Boudewijn. De socialisten formuleerden echter een nieuwe eis: Leopold III moest onmiddellijk na de machtsoverdracht het land verlaten.

Tijdens de Algemene Raad van de CVP op 23 april aanvaardde Verbist namens het arrondissement Mechelen weliswaar de verklaringen van de Koning, maar beklemtoonde dat men ‘op geen enkele manier verder mocht gaan dan de boodschap van 15 april’, hetgeen impliceerde voor de CVP dat Leopold III het land niet moest verlaten.

 

De politieke toestand van het land was in een patsituatie gekomen en ten einde raad werd op 4 juni 1950 nogmaals een beroep gedaan op de kiezer.

Aangezien de verkiezingen geheel in het teken stonden van de koningskwestie – een strijd tussen CVP aan de ene kant en socialisten en een deel van de liberalen aan de andere kant – besliste de Vlaamse Concentratie thans geen aparte lijsten in te dienen. De Vlaamse Concentratie – in wezen een anti-repressiepartij – vreesde gedurende deze verkiezingsstrijd geen rol van betekenis te kunnen spelen. De partij, die zich fel Leopoldsgezind had opgesteld, poogde nog met de CVP te onderhandelen, maar werd afgewezen. Dit feit deed nogal wat stof opwaaien en speelde volledig in de kaart van de CVP.

Tijdens de campagne voor deze parlementsverkiezingen van 1950 hamerde de CVP er voortdurend op dat zij de onvoorwaardelijke terugkeer van Leopold III slechts zou kunnen realiseren met een volstrekte meerderheid in Kamer én Senaat.[61] Te Mechelen werd de strijd tegen socialisten en liberalen bikkelhard gevoerd. Het artikel ‘Razernij der wanhoop’ – geschreven naar aanleiding van de CVP-meeting in Mechelen - was een typisch voorbeeld van hoe de verwijten van de socialisten en de liberalen aan het adres van de CVP telkens weer werden weerlegd door tegenbeschuldigingen: zo zouden de socialisten ‘beter fulmineren tegen separatisten in eigen rangen’.[62]

De CVP vroeg en verkreeg de absolute meerderheid: 47,68 %, met 108 op 212 zetels in de Kamer en 90 op 175 in de Senaat. In het arrondissement Mechelen behaalde de CVP ruim 59,27 %, een record sinds 1919. Niet alleen bleven de vier kamerzetels behouden, in Mechelen-Turnhout werd een vijfde Senaatszetel herwonnen.

 

Op 22 juli 1950 kwam de Koning terug naar België. Een stakingsgolf overspoelde onmiddellijk daarna het land, radicale anti-Leopoldisten dreigden openlijk met een Mars op Brussel. Er werd een algemene staking uitgeroepen. In Grâce-Berleur doodden de ordetroepen drie betogers. De socialisten en de meerderheid van de liberalen eisten nu de troonsafstand van Leopold III. De Koning stemde in en op 11 augustus 1950 keurde de Kamer de overdracht van de koninklijke macht aan Boudewijn goed.

 

Het grootste deel van de Vlamingen was geschokt omdat hun numerieke meerderheid niet kon verhinderen dat Leopold onder voornamelijk Waalse druk uiteindelijk toch moest aftreden. Die schok zou opnieuw vaart geven aan de zieltogende Vlaamse Beweging en zelfs aan de federalistische gedachte. De CVP boette na de troonsafstand van Leopold een groot deel van haar geloofwaardigheid in bij haar kiezers. Ook in het Mechelse arrondissement, waar in maart bijna drie vierde van de kiezers voor de terugkeer van de koning had gestemd, verloor de CVP aan krediet.

 

 

§4 GEMATIGD VLAAMSGEZINDE GEVOELENS IN HET MECHELS CULTUREEL EN VERENIGINGSLEVEN (1944 – 1950)

 

Niet alleen het politieke Vlaams-nationalisme had na de bevrijding in Mechelen afgedaan, ook de culturele Vlaamse Beweging was op sterven na dood. Openlijke Vlaams-nationalistische verenigingen waren nog ondenkbaar. Ook diegenen die buiten de collaboratie waren gebleven, dienden zich gedeisd te houden. Als er te Mechelen meteen na de oorlog al Vlaamsgezinde activiteiten plaatsvonden, dan gebeurde dit steeds in het kader van sterk benadrukte Belgische gevoelens. Eén van de weinige, maar ook één van de belangrijkste vertolkers van het gematigde Vlaams cultuurleven direct na de oorlog in Mechelen was het Davidsfonds. Ook het Willemsfonds was actief, maar aangezien het grote aantal voordrachten en het weinige volk dat daar was komen opdagen, had het fonds reeds in 1947 afgezien van “publieke confrontaties”. [63] Aangezien het, net zomin als het Vermeylenfonds, geen rol van betekenis heeft gespeeld in de evolutie van de Vlaamse Beweging in Mechelen – althans na de Tweede Wereldoorlog - besloten we onze aandacht enkel te besteden aan het Davidsfonds.

 

Na de bevrijding moest niet alleen het politieke leven heropgebouwd worden te Mechelen. De Duitse bezetting had immers als het ware gezorgd voor een ‘gat’ in het Mechelse cultuurleven. Voor elke vergadering, feest of lezing moest men de goedkeuring van de bezetter hebben om een zaal of lokaal te gebruiken. Cultureel Mechelen ging pas terug leven na november 1941, toen het Nationaal Cultuurverbond van Mechelen werd opgericht. Dit verbond kreeg van het stadsbestuur het monopolie over alle stedelijke culturele manifestaties. Het cultuurverbond had naar eigen zeggen tot doel het Mechelse culturele leven beter te organiseren en het ‘chauvinisme’ van de verschillende verenigingen weg te werken. Verenigingen die zich niet aansloten bij de gemeentelijke cultuurdienst mochten geen gebruik maken van de stadszalen. De Guldensporenherdenking, de IJzerbedevaart, de meiboomplanting en de week van het Nederlands volkslied konden op financiële toelagen rekenen.[64]

 

Davidsfonds

 

Eén van de verenigingen die tijdens de bezetting weigerde de opvattingen van de Nieuwe Orde te huldigen was het Davidsfonds. Een brief van de Nationale Cultuurraad aan het Davidsfonds op 6 februari 1941 dreigde uitdrukkelijk met weigering van subsidies. Toch besliste het hoofdbestuur op 6 april niet aan te sluiten en dit ook aan gouw- en gewestbonden en afdelingen te verbieden; evenals samenwerking met politieke organisaties. Op 28 april kwam de brief van de cultuurraad aan, die de uitsluiting bevestigde.[65] De Mechelse afdeling functioneerde gedurende de bezetting nog wel gedeeltelijk, ondanks tegenwerking van het Cultuurverbond.[66] Zo werden in 1941 filmavonden georganiseerd, zoals ‘De laatste ijzerbedevaart’ en ‘Rex. De spookhengst’, en op 27 december 1942 werd een Heilige Mis door het Davidsfonds ingericht, hetgeen voordien niet mogelijk bleek geweest te zijn.[67]

 

Op 26 oktober 1944, bijna twee maanden na de bevrijding van Mechelen, werden de leden van het Davidsfonds aangeschreven. Er werd door het bestuur (G. de Hornois, A. De Rees en E. Dockx) duidelijk stelling ingenomen met betrekking tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Terwijl te Mechelen openlijke Vlaams-nationalistische verenigingen vooralsnog ondenkbaar waren, kon het katholieke fonds met zijn sterke aanhang wel volgende zaken verkondigen:

Nu de vreugderoes van de bevrijding eenigszins geluwd is, moeten allen, die het goed meenen met het Vlaamsche volk, en voornamelijk de Davidsfondsafdelingen, beslister dan ooit aan het werk gaan voor zijn geestelijke vorming en opvoeding, om een schooner toekomst op te bouwen en om een kultureelen opbloei te bevorderen van een zelfbewust Vlaanderen, in een vrij België, loyaal tegenover den staat, die uit de geschiedenis gegroeid is, overtuigd dat onze volksgemeenschap, haar oude adelbrieven waardig, gedijen kan en zal in ons eigen vrije Vaderland. Daarbij weze dan evenwel als dringende verwachting bekend gegeven: dat ’s Lands regeering en openbare besturen het vertrouwen niet beschamen van hen, die op hun rechtvaardigheid en eerlijkheid hebben vertrouwd en dat zij in het herboren vrij België de verworven natuurlijke rechten van het Vlaamse volk erkennen, beschermen en bevorderen.’

 

Pas op 2 oktober 1947 is er sprake van een officiële heroprichting van de plaatselijke afdeling. In datzelfde jaar vond er één algemene vergadering plaats en één feestvergadering en werd er een tournee ingericht.[68] Het heropgerichte Davidsfonds gaf vijf voordrachten, twee toneel- en muziekfeesten, vier filmvoorstellingen en vijf opstelwedstrijden. Tevens nam de vereniging deel aan algemene feesten en herdacht op 11 juli, zonder het officiële Mechelen, plechtig de Guldensporenslag.

 

Inzake vieringen en zuilgebonden huldigingen toonde het Davidsfonds zich uitermate actief.[69] Uitschieter was de herdenking van de 150e verjaardag van de Boerenkrijg te Mechelen. Op 19 september 1948 vond deze landelijke herdenking van de Boerenkrijg plaats. Aan het Boerenkrijgjaar werkten 177 afdelingen van het Davidsfonds mee. Mechelen zou de kroon op het werk zetten.[70]

Honderdvijftig jaar eerder, op 23 oktober 1798, werden 41 Mechelse Brigands aan de voet van de Sint-Romboutstoren gefusilleerd, omdat zij in oktober de stad hadden trachten te heroveren op de Fransen. In 1898 werd door het zogeheten Broederschap ‘Het Boetekruis’ aan de kathedraal het zogenaamd ‘Boetekruis’ opgericht, ter herdenking van deze strijders uit de Boerenkrijg. Pas twee jaren na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, werd het Broederschap ‘Het Boetekruis’ heropgericht.

 

Het programma van 19 september 1948 bestond uit meerdere beiaardspelen, een herdenkingsmis in de Sint-Romboutskathedraal en vervolgens een groet aan het monument, een historische stoet, een bloemenhulde en het ‘Spel der Brigands’.[71] Hiernaast werd nog een Algemene Vergadering van het Davidsfonds ingericht in de zaal ‘Volksbelang’. Op deze vergadering zou algemeen proost van de Belgische Boerenbond Mgr. Cruysberghs tevens een feestrede over de Boerenkrijg houden. Deze vergadering, die in de voormiddag plaatsvond, liep drie kwartier uit, zodat de Boerenkrijgstoet, die daarop volgde, vertraging opliep. De dag, die verder geen foutjes kende, eindigde met een grote samenzang op de Grote Markt. Naast het Belgische volkslied werd ook de Vlaamse Leeuw gezongen.[72]

Naast de herdenkingsdag op 19 september 1948 werd een tentoonstelling ingericht, die liep van 28 augustus tot 26 september 1948 en gaf een illustratie van de Franse revolutie, de volksopstand en de Boerenkrijg in het Mechelse.[73]

Dit alles was ingericht door de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds, met de hulp van het hoofdbestuur van het Davidsfonds. Verder werd aan de organisatie nog steun verleend door de Mechelse afdeling van de Belgische Boerenbond, de VVKS, het VKAJ, de Chiro, de Harmonie St.-Cecilia.

 

Het hele gebeuren stond onder de officiële bescherming van de koning en de kardinaal. Op 19 september was Koning Leopold III vertegenwoordigd door Majoor Rombouts.[74] In een brief aan kardinaal Van Roey had het Centraal Boerenkrijgcomité Mechelen hem zelfs het voorzitterschap aangeboden, maar de kardinaal kon die dag niet aanwezig zijn.[75] Kardinaal Van Roey antwoordde dat hij niet tijdig verwittigd was geweest, en daardoor al andere verplichtingen had aangegaan. Mgr. F. Tessens vertegenwoordigde de kardinaal als hoofd van de kerk.[76]

De afwezigheid van het officiële Mechelen werd betreurd. De plaatselijke belangstelling bleek niet zo groot te zijn, de herdenking was eerder een feest te Mechelen voor alle Davidsfondsafdelingen. Doch verdere schaduwzijden waren niet te vinden: zo schreef E. Amter, algemeen secretaris van het nationale Davidsfonds dat ‘deze dag werkelijk triomfantelijk is geweest én als huldiging van de Brigands én voor onze volkszaak én voor het Davidsfonds zelf’.[77]

 

Hieruit kunnen we concluderen dat de herdenking, ingericht door het katholieke Davidsfonds, misschien te flamingantisch was voor het sociaal-liberaal stadsbestuur dat het fonds aanzag als een instrument van de katholieke oppositie. De aanwezigheid van officiële steun van de katholieke zuil en de Koning toonde wel aan dat dergelijke vieringen, zoals in heel het Vlaamse land, steeds kaderden in een Belgisch-nationaal perspectief.

 

Na het topjaar 1948 verminderde de activiteit van het Mechelse Davidsfonds niet, integendeel. Zo werd op 7 december 1949 het 50-jarige overlijden van Guido Gezelle op grootse wijze herdacht. De feestrede werd gehouden door Frank Baur, professor aan de Gentse universiteit en CVP-senator.[78] De leerlingen van de hoogste klassen van het vrije secundair onderwijs brachten een ‘hulde aan Guido Gezelle’ en er werd een film vertoond over zijn leven.[79] Over andere belangrijke figuren, zoals Ernest Claes, Anton Van de Velde, Emiel Van Hemeldonck en Stijn Streuvels, werden in het jaar 1949 eveneens lezingen georganiseerd. Opmerkelijk is dat de Mechelse afdeling de eerste was om de van collaboratie beschuldigde Ernest Claes als voordrachtgever uit te nodigen. Dit toont duidelijk de Vlaamsgezindheid aan van het Mechelse Davidsfonds. Voorts werden toneelvertoningen, korte reisjes en eucharistievieringen ingericht. Het Davidsfonds nam ook jaarlijks deel aan de 11-julivieringen en de bedevaart naar de IJzer.

 

11-julivieringen

 

Terwijl onder VNV-oorlogsburgemeester Baeck de officiële 11-julivieringen wel erg uitgebreid waren geweest, schrompelden de naoorlogse officiële Guldensporenherdenkingen terug tot een minimum.[80] Het feestprogramma van 11 juli 1945 werd te Mechelen op het laatste ogenblik ingekrompen, “wellicht door de huidigen drang der omstandigheden”. Zo bleef alleen de bloemenhulde aan het monument van de Boerenkrijg op het Sint-Romboutskerkhof over, samen met het beiaardspel en klokkengelui, en het volksfeest in de stadsschouwburg.[81] Katholiek schepen en organisator Jan Schaepherders moest wegens de vele bedreigingen tot ordeverstoring de Guldensporenstoet afschaffen. De avondviering in de stadsschouwburg kon eveneens niet doorgaan, aangezien de gecontracteerde artiesten het de dag voor de voorstelling lieten afweten en vervangers niet snel genoeg konden gevonden worden.[82]

 

Op 11 juli 1946 werd de Guldensporenslag op een meer openlijke manier herdacht in Vlaanderen; zo organiseerde het NIR een groots concert in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten.[83] In Mechelen zelf vonden geen noemenswaardige festiviteiten plaats. Bij de vieringen werd het accent gelegd op het feit dat trouw aan eigen land, eigen grond, eigen aard en zeden betekent dat men in 1946 als Belgen trouw is aan 1302. Er was geen sprake van stoeten of leeuwenvlaggen; hoogstens vond hier en daar een vergadering plaats. De Vlaamse Beweging werd immers nog steeds ‘als staatsverraad beschouwd’.[84] De Gazet van Mechelen liet duidelijk haar afkeur ten aanzien van het socialistisch-liberaal stadsbestuur blijken: “het mollenverhaal dat reeds verleden jaar was ingezet, heeft dit jaar ook zijn sporen nagelaten”[85] Buiten een paar vlaggen op de Grote Markt was er in de stad immers geen spoor van 11 juli te vinden.

 

Het jaar daarop werd opnieuw de nadruk gelegd op ‘de noodzaak van een sterk België als voorwaarde voor een gezond en welvarend Vlaanderen’. De liefde voor het kleine Vaderland was volkomen gewettigd en gezond, maar deze fierheid mocht niet beletten dat men dezelfde gevoelens kon hebben ten opzichte van het grote Vaderland België. Mechelen vierde het 11 julifeest op intieme wijze. Het Davidsfonds – vertegenwoordigd door de Hornois, Peeters, Doms - verzorgde de Heilige Mis in de Sint-Romboutskerk en legde een bloemstuk neer aan het Boerenkrijgmonument. In de stadsschouwburg gaf de directeur van de gemeentescholen, Stas, aan de leerlingen een voordracht over de betekenis van 11 juli 1302. Steeds bleef het belang van het ‘grote Vaderland’ prioritair: de nationale driekleur wapperde op het stadhuis, de Sint-Romboutstoren en ook op het lokaal van de CVP en andere gebouwen.[86]

 

In 1948 groeide weer het vertrouwen in de kracht van de Vlaamse Beweging. Een artikel in de Gazet van Mechelen maakte duidelijk dat “de Vlamingen hun minderwaardigheidsgevoel wensten af te leggen”.[87] Te Mechelen werd de officiële herdenking opgeluisterd door een beiaardconcert van Jan Brouns uit Deurne. Verschillende Vlaamse liederen, waaronder ook de Vlaamse Leeuw niet ontbrak, klonken vanaf 11.30u vanuit de Sint-Romboutstoren. Een officiële 11-juliviering werd echter nog niet ingericht door het schepencollege. De herdenking van het volgende jaar werd gekenmerkt door hetzelfde scenario. In de Metropolitaankerk werd in de ochtend van 11 juli 1949 een Heilige Mis ingericht. Verder werd de Guldensporenslag enkel herdacht door klokkengelui en beiaardspel, wegens gebrek aan initiatief bij het stadsbestuur, wat bij de katholieke, vlaamsgezinde oppositie weer niet door de beugel kon.[88]

 

In 1950 klaagden de katholieken opnieuw over het gebrek aan initiatief van het socialistisch-liberale stadsbestuur. De burgemeester noch de Schepen van Onderwijs vonden een herdenking de moeite, meenden de katholieken. Klokkengelui, gevolgd door een beiaardspel, vonden zij onvoldoende. Nochtans was een mogelijke viering in het vooruitzicht gesteld, na een interpellatie hierover door de CVP in de gemeenteraad.[89] Een officiële viering zou echter pas in 1952, met de 650e verjaardag van de Guldensporenslag ingericht worden.

 

Jeugdbewegingen

 

Ondanks het feit dat Mechelen talrijke Vlaamsgezinde jeugdbewegingen kende in de periode 1945-1970, zullen wij in deze verhandeling slechts twee verenigingen behandelen: het Vlaams Nationaal Jeugdverbond Mechelen (VNJ) en de Katholieke Studentenactie (KSA) van Sint-Jan-Berchmans , verbonden aan het Sint-Romboutscollege.[90] De KSA was in Mechelen al vroeger de meest Vlaamsgezinde jeugdvereniging gebleken. Stichter van de afdeling Herman Schaltin, eveneens lid van de VTB, getuigde in een interview in het ledenblaadje Pal van de sterke Vlaamsgezindheid in de beginjaren van de KSA:

In het college kreeg de KSA vooral aanhangers bij de Vlaamse club, wat een sterk flamingantische stroming in onze bond bracht. We deden in grote getale mee aan 11-julioptochten enzovoorts. Trouwens, die geest van volksgemeenschapszin gaf toen de hoofdtoon aan: het strijdend Vlaamse element. Onder invloed van de bisschoppelijke overheid werd er echter ook gestudeerd in de KSA: katholieke actie, enz.” [91]

 

De Vlaams-nationalistische jeugdbeweging was als resultaat van de bevrijding en de repressie met de grond gelijk gemaakt en het zou nog tot 1961 duren voor er een goed georganiseerde Vlaams-nationalistische jeugdvereniging in Mechelen werd opgericht. Leidinggevende figuren uit de nationalistische jeugdbewegingen werden na de oorlog gevangen gezet of verbannen. Velen waren actief geweest in het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ) dat in 1934 toetrad tot het VNV.

Ook gematigde jeugdbewegingen zoals de KSA hadden te lijden onder de hele mentaliteit ten opzichte van het marcheren en het ordelijk naar buiten treden. Iedere uiting van traditionele Vlaamsgezindheid speelden hen na de oorlog parten. De katholieke Vlaamse jeugdbewegingen in het algemeen waren kort na de oorlog zeer voorzichtig, uit angst voor repressiemaatregelen. De KSA was net zoals het VVKS wel van oordeel dat de ‘zwarte jeugd’ niet aan haar lot mocht worden overgelaten, maar in de katholieke jeugdbewegingen moest opgenomen worden.[92] Desondanks bleven deze verenigingen zeer gereserveerd ten opzichte van manifestaties van de Vlaamse Beweging. Ook op andere gebieden getuigden zij van een gematigde Vlaamsgezinde houding: tot 1959 waren zij tegen amnestie, trouw aan België en betoonden zij bitter weinig sympathie voor de Volksunie.

 

De jaren onmiddellijk na de oorlog stonden bij de KSA in het teken van het herstel, alhoewel het ledenaantal geen hoge toppen scheerde. De bond was van in het begin door en door katholiek, maar de oorlog had ertoe geleid dat de tweede pijler van de KSA, de Vlaamsgezindheid, op een laag pitje was gaan branden. Na de Tweede Wereldoorlog werd België beroerd door de repressie, waaraan ook de jeugdbewegingen niet ontsnapten. In de Vlaamse pers van linkse strekking trachtte men de KSA in een slecht daglicht te stellen.[93] De Mechelse KSA-bond had weinig of geen problemen op dit vlak. Dit was grotendeels te verklaren doordat de werking geschiedde binnen de muren van het Sint-Romboutscollege en de bond als dusdanig bijna niet naar buiten trad. De leiding had trouwens altijd het neutraliteitsprincipe gehuldigd met als gevolg dat men zonder al te veel moeilijkheden kon beginnen aan de naoorlogse werking. [94]

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[2] Voor dit hoofdstuk hebben we gebruik gemaakt van volgende werken:

GERARD, E. Politieke geschiedenis van België, Leuven, 2001, pp. 112-118; LUYKX, T.– PLATEL, M. Politieke geschiedenis van België. Van 1944 tot 1985, Antwerpen, 1985, pp. 441-457

[3] Voor dit kort overzicht werd gebruik gemaakt van volgende overzichtswerken:

DEBOOSERE, S. Mechelen in de Tweede Wereldoorlog. Het leven in een stad om en rond de Tweede Wereldoorlog, Tielt, 1990; VANDEWEYER, L. Antwerpen (provincie), in: NEVB, p. 322; VAN UYTVEN, R. De geschiedenis van Mechelen. Van heerlijkheid tot stadsgewest, Tielt, 1991; VERMOORTEL, F. Mechelen. Kroniek van een stad 1830 – 1952, Brugge, 1990

[4] In 1835 verbond de eerste spoorlijn op het Europese vasteland de steden Mechelen en Brussel

[5] Dossinkazerne = verzamelkamp voor de deportatie van de joden en politieke gevangenen in België. Van daaruit verdwenen 25 629 Joden uit België. Na de oorlog zou deze kazerne tijdelijk dienen voor de internering van collaborateurs.

[6] Interview Gaston Franckx; MAES, J. Helpt scouting te ‘dienen’ (1939-1945), s.l., 1995, p. p. 248

[7] Voor een nationaal overzicht van de repressie werd gebruik gemaakt van: HUYSE, L. – HOFLACK, K. Repressie na de Tweede Wereldoorlog, in: NEVB, pp. 2588-2602; HUYSE, L. – DHONDT, S. Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942 – 1952, Leuven, 1991; LUYKX, T. – PLATEL, M. op.cit., pp. 452-457

[8] GvM, 12 oktober 1944, p.2; GvM 15-16 oktober 1944, p. 4

[9] Na de dood van burgemeester Dessain op 5 september 1944 werd schepen Neefs als waarnemend burgemeester naar voren geschoven. Maar wegens diens schorsing van 4 tot 14 september 1944 nam Boon het burgemeesterschap waar voor 10 dagen

[10] GvM, 23 februari 1946, p. 4; GvM, 8 juli 1947, p. 5

[11] Het fort van Breendonk was Duits van augustus 1940 tot september 1944. Half september 1940 kwamen de eerste gevangenen. Breendonk was een onthaalkamp (Auffanglager) voor gevangenen die later naar Duitsland zouden worden gedeporteerd : naar Auschwitz, Buchenwald, Dachau, Neuengamme. Weldra was het fort een Gestapo-bolwerk in bezet Belgie. Het kamp van Breendonk was ook een reserve van gijzelaars. Gijzelaars die werden doodgeschoten om de daden van de weerstand te straffen : 450 gevangenen werden doodgeschoten, 14 opgehangen. Het personeel op het fort bestond uit leden van de SS, de officieren waren Duitsers. Belgen, Roemenen en Hongaren deden als ondergeschikte SS-mannen dienst in het kamp. Op enkele uitzonderingen na, hebben ook zij zich schuldig gemaakt aan gruweldaden tegenover de gevangenen. Een compagnie van de Wehrmacht van het garnizoen van Mechelen verzekerde de wacht en het toezicht.

[12] PVG, 22 februari 1945; ‘t Begijnhof – CVP Mechelen, nr. 3, p. 3

[13] De Waarheid – communistisch weekblad Mechelen - nr. 24 (12 mei 1945), p.1

[14] De Waarheid, nr. 32 (7 juni 1945), p. 2

[15] PVG, 13 juli 1945 ; Interview met Guido Thijs

[16] Clerckx verving vanaf september 1945 gouverneur Holvoet

[17] PVG, 13 juli 1945

[18] DEBOOSERE, S. op.cit., pp. 123-124

[19] VAN ROY, L. Brieven aan een kardinaal. Bijdrage tot de studie van de naoorlogse periode, Wielsbeke, 1990

[20] Brief van Frans D.P. aan kardinaal Van Roey, 3 november 1945

[21] Brief van Frans D.P. aan kardinaal Van Roey, 20 juni 1946

[22] VAN ROY, L. op.cit., p. 167

[23] VAN ROY, L. op.cit., pp. 180-181

[24] DEBOOSERE, S. op.cit., p. 113

[25] De plunderingen hadden voornamelijk plaatsgevonden op de Zandpoortvest, waar de inwoners van Mechelen meteen de magazijnen met Duitse voorraden hadden leeggehaald.

[26] GvM, 6 september 1944, p. 1

[27] GvM, 6 september 1944, p. 1

[28] Pamflet Katholieke Vlaamsche Volkspartij – Mechelen, s.d.

[29] Verslag der Stadszaken 1945; CROL, H. – DE LANNOY, H. Verleden en heden van de Mechelse CVP. De christelijke democratie in het arrondissement Mechelen 1830-1988, Lier, 1988, pp. 66-69

[30] PVG, 1 juni 1945

[31] VERBRUGGEN, P. Spinoy, Antoon, in: NEVB, pp. 2807-2808

[32] DEBOOSERE, S. op.cit., pp. 31-50 en pp. 109-135

[33] GERARD, E. Verbist, Alfons, in: NEVB, pp. 3184-3185

[34] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., pp. 70-72

[35] VAN UYTVEN, R. op.cit., p. 274

[36] DE LANNOY, H. Edward Clottens (1891 – 1961). Vlaamsgezind christen-democraat en pacifist, in: Wetenschappelijke Tijdingen, 56e jg. (1997), nr. 2, p. 85; HEMMERECHTS, K. – DE LANNOY, H. Clottens, Edward, in: NEVB, p. 751

[37] GERARD, E. op.cit., pp. 109-111

[38] Verkiezingspropaganda van de CVP: CVP - arrondissement Mechelen, p. 2

[39] Nieuwe tijden. Gelegenheidsblad der BSP voor de algemeene verkiezingen van 1946, nr. 1, p. 3

[40] Pamflet Liberale Partij - Mechelen

[41] Feestbundel Prof. Dr. A. Verbist, 1949, p. 143

[42] Feestbundel Prof. Dr. A. Verbist, 1949, p. 140

[43] Sinds de grondwetswijziging van 1899 zijn de kieskantons Mechelen en Turnhout samengevoegd voor de verkiezingen van de Senaat

[44] Verslag stadszaken 1945; X, Inlichtingen betreffende de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 in verhouding met deze van 1938, 1946, p. 1

[45] X, Verslag gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946 – arrondissement Mechelen, 1946, p. 34

[46] Verkiezingspropaganda van de BSP: Aan de bevolking!

[47] KESTELOOT, C. – MARES, A. – MARISSAL, C. Gemeenteraadsverkiezingen 1890-1970. Databestand, Brussel, 1996, p. 61

[48] Verslag gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946 – arrondissement Mechelen, 1946, p. 35

[49] Opstanding – weekblad Vlaamse Concentratie - 1e jg., nr. 3 (18 juni 1949)

[50] DE WEVER, Ba. Vlaamse Concentratie, in: NEVB, pp. 3441-3442

[51] Opstanding, 1e jg., nr. 1 (4 juni 1949), pp.2-4

[52] VAN DER ELST, F. Twintig jaar VU (1954 - 1974). Een beknopt overzicht van de wording, de stichting en de geschiedenis van de Vlaams-nationale partij, Brussel, 1974, p. 24; DE WEVER, Ba., Vlaams-nationalisme na WO II, in: BEG, nr. 3 (1997), p. 281

[53] GvM, 24 juni 1949, p.1

[54] CROL, H. – DE LANNOY, H. op.cit., p. 71; SM, Vak 37, nr. 1

[55] DE WEVER, Ba. Beirens, Frans, in: NEVB, p. 428 en Opstanding, 1e jg., nr. 2 (11 juni 1949)

[56] GvM, 27 juni 1949, p. 1

[57] DE WEVER, Ba., op.cit., p. 282

[58] GERARD, E. op.cit., pp. 116-118; VELAERS, J. – VAN GOETHEM, H. Koningskwestie, in: NEVB, pp. 1745-1748

[59] GvM, 12 maart 1950, p.4

[60] SM, Vak 37, nr. 3

[61] GvM 31 mei 1950, p.1

[62] GvM, 2 juli 1950, p.4

[63] Verslag van de stadszaken 1947

[64] DEBOOSERE, S. op.cit., pp. 80-81

[65] WILS, L. Honderd jaar Vlaamse Beweging. III.Geschiedenis van het Davidsfonds in en rond WO II, Leuven, 1989

[66] Brief van het Davidsfonds– Mechelen, 26 oktober 1944 in: Archief-Neefs

 

[67] Map Davidsfonds in: Archief-Neefs

[68] Verslag over de Algemene Vergadering van het Davidsfonds te Mechelen op 19 september 1948, Gent, 1948, Bijlagen XII

[69] LEEMANS, G. e.a. Vlamingen komt in massa: de Vlaamse beweging als massabeweging, in: Museum van de Vlaamse sociale strijd. Bijdragen, nr. 17, Gent, 2000, p. 333

[70] Verslag over de Algemene Vergadering van het Davidsfonds te Mechelen op 19 september 1948, Gent, 1948; De Belleman, 17e jg., nr. 3 (juli 1948), p. 75; KEERSMAEKERS, A. – GUNST, P. Boerenkrijg, in: NEVB, pp. 526-529

[71] Brief van het Uitvoerend Comité aan Cyriel Neefs, van 9 september 1948

[72] GvM, 20 september 1948, pp. 1-3

[73] De Belleman, 17e jg., nr. 1 (januari 1948), p. 15

[74] Uitvoerig programma van de algemene landelijke herdenking van de Boerenkrijg te Mechelen, 1948

[75] Brief van Gerard de Hornois aan kardinaal Van Roey, 7 september 1948 – Bisschoppelijk Archief

[76] Brief van kardinaal Van Roey aan Gerard de Hornois, 8 september 1948 – Bisschoppelijk Archief

[77] Brief van E. Amter naar H. Priem, 27 september 1948

[78] WILS, L. Baur, Frank, in: NEVB, pp. 396-397

[79] GvM, 7 december 1949, p. 4; GvM, 9 december 1949, p. 4

[80] PVG 24 februari 1939; PVG 18 december 1939; GvM, 20 juni 1939, p. 4

[81] GvM, 11 juli 1945, p.2

[82] PVG, 13 juli 1945

[83] NIR = Nationaal Instituut voor de Radio, voorloper van de BRT

[84] GvM, 11 juli 1946, p. 1

[85] GvM, 12 juli 1946, p. 3

[86] GvM, 12 juli 1947, p.4

[87] GvM, 11 juli 1948, p.4

[88] GvM, 9-10 juli 1949, p.4 en 11 juli 1949, p.1

[89] GvM, 12 juli 1950, p.4; PVG, 18 juli 1950

[90] Wat de Vlaamse bewustmaking binnen de Mechelse jeugd betreft, zijn behalve KSA en VNJ volgende verenigingen zeker het vermelden waard: Die Pioene (de jeugdafdeling van de VAB-VTB), de Chirojeugd, de Katholieke Meisjesgidsen, de VVKS, de ABN-kernen, het Renaat de Rudderkoor, de Vrouwelijke Katholieke Studerende Jeugd, Jong-Davidsfonds, CVP-Jongeren

[91] X, Interview met Herman Schaltin, in: Pal, 20e jg., nr. 2 (pasen 1967), p. 20

[92] SCHOKKAERT, L. Vlaamse problematiek bij de naoorlogse jeugdbewegingen 1944-1960, Leuven, 1984, p. 163

[93] VOS, L. Katholieke studentenactie - Jong Vlaanderen, in: NEVB, pp. 1636-1638; VOS, L. Jeugdbeweging, in: NEVB, pp. 1560-1568

[94] GYS, G. – FOUQUAET, R. – VANDERHOEVEN, J.L. Tussen idealisme en werkelijkheid. Geschiedenis van 50 jaar KSA Sint-Jan Berchmansbond Mechelen (1938-1988), Leuven, 1988, p. 158