Waar en vals bewustzijn in het Marxisme: een studie van Das Kapital en de vroege werken van Marx. (Matthias Lievens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
“Op het moment dat de dominante ideologie weer eens de dood van Marx aankondigt,” stelt de Franse filosoof Daniel Bensaid, “of waarin men tevreden is met fast-food van voorgestoomde citaten, vereist het opnieuw vestigen van een marxistische cultuur het lezen van Marx.”[1] Vijfentwintig jaar nadat Althusser daartoe uitnodigde, moet dit werk nog steeds gedaan worden. Van al te veel pretentie zou het getuigen in een licentiaatsverhandeling deze beslissende weg in te slaan. Niettemin is het in deze bewogen tijd van andersglobalisme, de neergang van de sociaal-democratie en het stalinisme, de opgang van verfrissend links (de Italiaanse PRC of de Franse LCR b.v., of wat verderop de experimenten met participatieve democratie in Porto Allegre), van belang opnieuw de naam Marx op te pikken, en dit zonder enigerlei doctrinaire belangen, vooroordelen of vooropgezette dogma’s. In een poging niet in een verwelkte vorm van hagiografie te vervallen: in al zijn diffuusheid en onvolledigheid toont Marx’ oeuvre een man aan het werk, die niet zonder reden in een recentelijk peiling bij ‘opiniemakers’ in het Verenigd Koninkrijk tot knapste kop van het voorbije millennium werd uitgeroepen. Vaak zijn het, zoals bij de stellingen over Feuerbach, niet meer dan een aantal intuïties, uitgedrukt in aforismen die ondertussen tot de algemene cultuur behoren; dat generaties filosofen zich in het werk hebben verdiept, en dat vaak op het randje van wat men meesmuilend ‘marxologie’ is gaan noemen, kan als aanduiding gelden voor de diepgang en draagwijdte van de onderliggende intuïties[2].
Elke Marx-lectuur kan natuurlijk niet ontsnappen aan de hermeneutische cirkel waarin elk interpretator gevangen zit. Gezien met Marx de praktische en theoretische geest niet onderscheiden zijn, kunnen we begrijpen dat een auteur steeds gelezen wordt vanuit de onderscheidingen die de contemporaine theorie en praktijk kenmerken. Daaraan gekoppeld de vermelde diffuusheid van Marx’ geschriften, die nopen tot een reconstructieve interpretatie, waarbij lege vlekken doorheen de lectuur worden ingevuld, betekent dat uiteraard dat ook deze Marx-interpretatie niet gespaard kan zijn van een specifiek perspectief. Intellectuele eerlijkheid moet blijken uit de explicitering daarvan.
In de eerste plaats kunnen we wat volgt een ‘mild-postmoderne’ lezing van Marx noemen. Aansluitend bij het denken van Georg Lukács, Karl Korsch en Antonio Gramsci, die een aantal van de intuïties van het latere postmoderne denken formuleerden, leggen we de nadruk op reflexiviteit, het doorbreken van de subject/object polarisatie, de kritiek op de ‘objectieve waarheid’, en de onlosmakelijke band van het denken met het handelen. Tegelijk echter introduceren we, met de beklemtoning van de praxis, een epistemologie die in principe rekenschap kan afleggen van Marx’ realisme, m.a.w. tegenover het radicaal-postmoderne scepticisme durven we met Marx poneren dat adequate kennis van de werkelijkheid wel mogelijk moet zijn.
In de tweede plaats willen we Marx lezen als denker van het revolutionair proletariaat. Veeleer dan een bureauwetenschappelijkheid ademt zijn werk steeds weer een zeer emancipatorische geest. De reconstructie die volgt, denkt dan ook vanuit de notie van de praxis en de eenheid van theorie en praktijk. Uit de noodzaak van het veranderen van de wereld, die Marx zo treffend formuleerde in zijn befaamde Elfde these over Feuerbach[3], volgt echter niet dat Che Guevara het model van de wereld veranderende filosoof is, noch dat de macht uit de loop van het geweer komt. Wars van alle deformaties en neigingen tot substitutionisme van het historische marxisme, bestaat het belang om opnieuw bij Marx aan te knopen erin, emancipatie als zelfemancipatie te begrijpen: de emancipatie van de onderdrukten kan enkel het werk van de onderdrukten zelf zijn.
Tenslotte menen we dat het vandaag tevens van belang is aansluiting te zoeken bij het radicaal liberalisme en humanisme, dat steeds ook Marx’ denken tekent. Het anti-humanisme van het ‘marxisme-leninisme’ is één van de redenen, naast uiteraard – dat is de hoofdzaak – de evolutie van de klassenstrijd, waarom de postmoderne ‘nomade’, de jonge intellectueel, vandaag zeer moeilijk aansluiting vindt bij het marxisme en het socialisme. Niettemin heeft Marx steeds het concrete individu vooropgesteld, en geijverd voor de ‘deconstructie’ van het abstracte individu.
De keuze voor een lectuur van Marx vanuit de focus van het ‘valse bewustzijn’ (de ideologie, fetisjisme, reïficatie…) is dubbel te verantwoorden. Enerzijds kan praktisch het ganse voorliggende oeuvre gelezen worden als een kritiek op de mystificaties van het bewustzijn in de burgerlijke samenleving. Anderzijds moet in de postmoderniteit meer dan ooit de realiteit van de ideologie bevestigd worden, niet enkel ten aanzien van de brede samenleving, maar ook van een aantal nieuwe strijdbeweging. Het belang van de beklemtoning van het karakter van het kapitaal als verhouding is van het grootste belang in een tijdperk waar men het neigt te vatten als (gefetisjiseerd) ding (‘de multinationals’, de multilaterale instellingen als WTO, IMF, Wereldbank,…) of zelfs als plaats (waarbij de inzet van de strijd verwordt tot het creëren van ‘bevrijde zones’).
We vangen deze verhandeling aan met de klassiek-marxistische conceptie van het bewustzijn, de ‘weerspiegelingstheorie’, en haar (postmoderne) tegenhanger die het belang van de interpretatie benadrukt. Met de marxiaanse notie van de praxis willen we in het tweede hoofdstuk aantonen hoe Marx het euvel waaraan beide concepties leiden, namelijk hun contemplatief karakter, kan opheffen. Steunend op de Economisch-Filosofische manuscripten van 1844 en de Stellingen over Feuerbach willen we aansluiten bij de Marx-interpretatie zoals die van Karl Korsch, die radicaal dialectisch het denken begrijpt als de uitdrukking van de praktijk.
Vervolgens vatten we vanuit dit kader de eigenlijke thematiek van deze verhandeling aan, namelijk – in enigszins eschatologische termen uitgedrukt – de problematiek van het valse bewustzijn. Op basis van de disparate opmerkingen die Marx maakt over het ideologiebegrip willen we een aantal onderscheidingen markeren waarbinnen we dat begrip kunnen kaderen, alvorens we focussen op Marx’ materiële kritiek t.a.v. het idealisme en de politieke economie. In een volgend hoofdstuk stippen we een aantal elementen aan die Marx hanteert in zijn verklaring van de mystificatie van het bewustzijn, zoals de arbeidsdeling, de klassentegenstelling en de vervreemding, om tenslotte – met een ongelukkiglijk opnieuw religieus aandoende term – de problematiek van het ‘ware’ bewustzijn, het klassenbewustzijn, aan te snijden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Bensaid, D., De krisis van het Franse marxisme. In: de internationale, nr. 46, 1993, p. 16.
[2] Een voorbeeldje. In de context van de bespreking van de relatieve waardevorm stelt Marx: “In zekere zin is het bij de mens net als bij de waar gesteld. Aangezien de mens noch met een spiegel ter wereld komt, noch als een filosoof à la Fichte – waardoor hij zou kunnen zeggen: ‘ik ben ik’ -, spiegelt hij zich eerst aan een ander mens. Pas door de betrekking op de mens Paulus als zijns gelijke ziet de mens Petrus zichzelf als mens.” Marx, K., Het Kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, De Haan/Bussum, Unieboek N.V., 1972, p. 15. Zou Jacques Lacan Marx gelezen hebben?
[3] “De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen”. Marx/Engels, De Duitse Ideologie. Deel I: Feuerbach, SUN, Nijmegen, 1974, p. 9.