De Koninklijke Marine ten tijde van de oprichtingsjaren van de NAVO. (Paul Karsmakers) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
In het derde hoofdstuk wordt de (totstandkoming van de) NAVO-visie op de Nederlandse marine behandeld. Deze wordt gekoppeld aan de NAVO-plannen op Europees niveau.
De Verenigde Staten waren een sterk voorstander van taakspecialisatie bij de opbouw van de NAVO-strijdkrachten. Voor Nederland betekende dit concreet dat het zich met name zou moeten toeleggen op de land- en luchtmacht, omdat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de maritieme taken grotendeels over zouden nemen. Moorman en Van Foreest wisten de positie van de Koninklijke Marine goed te verdedigen, waardoor de marine met de luchtmacht samen uiteindelijk het meest geprofiteerd hebben van de Amerikaanse hulp bij de wederopbouw. Er werd zelfs op bescheiden schaal een Atlantische taak voor de Koninklijke Marine geformuleerd.
Via de militaire hulp probeerden de Verenigde Staten bovendien invulling te geven aan het begrip harmonisch opgebouwde gezamenlijke strijdkrachten (‘balanced collective forces’). Dit zijn gecombineerde land-, lucht- en zeestrijdkrachten onder supranationaal commando, die op Europees niveau op elkaar zijn afgestemd. Voorkomen wordt in dit geval, dat verschillende landen zich toeleggen op hetzelfde type wapens. Er zijn een aantal problemen bij het idee van balanced collective forces. Allereerst zagen de Verenigde Staten de NAVO-verplichtingen niet als allesomvattend, maar als een onderdeel van hun mondiale verantwoordelijkheid. De Verenigde Staten waren het er tegelijkertijd niet mee eens, dat de Europese landen hun soevereine beschikkingsrecht over hun strijdkrachten benadrukten en ook keken naar militaire belangen buiten de NAVO. Er waren daarnaast politiek-strategische meningsverschillen binnen de NAVO, met name over de herbewapening van Duitsland. De verschillende organen van de NAVO waren bovendien niet supranationaal, eerder intergouvernementeel. Er is hier een interessante link te leggen met de Europese Unie, waar supranationaliteit ook slechts bij een aantal organen voorkomt. Samenwerking op Europees niveau blijkt in de praktijk erg moeilijk te zijn; op sommige gebieden is samenwerking al ver gevorderd (denk hierbij bijvoorbeeld aan het monetaire beleid), terwijl het op andere gebieden, en hier valt defensie ook onder, erg moeilijk is. Landen willen niet van hun bondgenoten afhankelijk zijn, en handhaven alle krijgsmachtonderdelen. Zoals door verschillende auteurs in het taakspecialisatiedebat wordt aangegeven, wordt bij taakspecialisatie (een onderdeel van het streven naar balanced collective forces) nog teveel gedacht aan bezuiniging en verlaging van de gevechtssterkte van het eigen leger. Het is een feit dat taakspecialisatie kostentechnisch gezien problemen kan opleveren: bij taakspecialisatie moet er een evenredige verdeling van de kosten over de deelnemende landen tot stand komen. De Verenigde Staten stonden eigenlijk tweeslachtig tegenover de NAVO: aan de ene kant probeerden ze de NAVO-lichamen aan te sporen tot actie, maar ze belemmerden aan de andere kant de werking van deze zelfde organen door geen of niet voldoende informatie beschikbaar te stellen. Bovendien werkten de Verenigde Staten in een aantal gevallen liever met bilateraal overleg in plaats van multilateraal.[86]
Op 12 februari 1950 werden de verplichtingen voor de Koninklijke Marine in het kader van de NAVO in het Medium Term Defense Plan beschreven. In dit plan ging men uit van een troepenopbouw die de Sovjetaanval zou kunnen afremmen tot de Verenigde Staten hun conventionele en nucleaire wapens in konden zetten. De West-Europese landen wisten dat een groot deel van Europa al in handen van de Sovjetunie gevallen zou zijn op het moment dat de Verenigde Staten in actie zouden kunnen komen. Het Medium Term Defense Plan werd dan ook gezien als een manier om de Sovjetunie af te schrikken, om haar te ontmoedigen een aanval te beginnen. Het idee was de Sovjetunie te doen inzien dat een aanval wellicht succesvol zou zijn (het was namelijk volgens de strategen niet mogelijk genoeg troepen bijeen te brengen om een aanval succesvol af te slaan), maar dat dit een Pyrrusoverwinning zou zijn. Het was de bedoeling dat de Koninklijke Marine op 1 juli 1954 over 1 licht vliegkampschip, 1 lichte kruiser, 6 onderzeebootjagers, 4 escorteschepen, 3 kustescorteurs, 4 grote mijnenvegers, 12 mijnenvegers, 2 kustmijnenvegers, 4 onderzeeboten en enkele kleinere vaartuigen zou beschikken.[87] Het zich houden aan het Medium Term Defense Plan werd herzien in de zomer van 1950, na het uitbreken van de Korea-oorlog; er werd een grotere defensie-inspanning van de Europese landen geëist, en het economisch herstel werd meer als daarvoor ondergeschikt gemaakt aan het militaire. De West-Europese landen verhoogden hun defensie-uitgaven dan ook sterk: Groot-Brittannië gaf aan zijn budget van 8 tot 10% van het nationaal inkomen te gaan verhogen over een periode van 3 jaar, Frankrijk met ongeveer 18% en België gaf aan de defensie-uitgaven over 1951 met 55% te verhogen.[88] Maar zelfs met dit hernieuwde enthousiasme kwam West-Europa maar tot 30 divisies. Dit was een teleurstelling voor de Verenigde Staten, omdat dit niet voldoende zou zijn als tegenwicht tegen de op ‘educated guess’ gebaseerde sterkte van de Sovjetunie bij een aanval. Naast het Medium Term Defense Plan werden ook een Short Term Defense Plan en een Long Term Defense Plan geformuleerd. Het Short Term Defense Plan was gericht op het voorkomen van paniek en het vermijden van een herhaling van het drama van Duinkerken van 1940. Er werden evacuatieroutes aangewezen voor de troepen, en schepen van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zouden worden ingezet om zoveel mogelijk troepen veilig te stellen. In het Long Term Defense Plan, dat eigenlijk meer een prognose was van de aantallen troepen die in de toekomst nodig zouden zijn bij een Sovjetaanval, werd een streven naar 160 divisies vastgelegd.
In februari 1952 werden in Lissabon de doelen vastgesteld voor de land- en luchtmacht, de ‘Lisbon Force Goals’. De NAVO zou eind 1952 50 divisies moeten hebben, 4000 vliegtuigen en 704 grote oorlogsschepen. Het uiteindelijke doel voor 1954 was 30 tot 35 divisies, 9000 vliegtuigen en in totaal 96 divisies één maand na mobilisatie. Deze streefgetallen bleken echter onrealistisch te zijn. Naast de financiële onhaalbaarheid van de plannen werd door de West-Europese landen sterk vertrouwd op de nucleaire afschrikking van de Verenigde Staten. Eind 1953 werden deze doelen door de NAVO dan ook losgelaten, terwijl Nederland bleef streven naar het halen (en zelfs overtreffen) van de doelen. Hieruit blijkt dat Nederland ook na toetreding tot de NAVO zijn eigen koers bleef varen. Waar de door de NAVO voorgestelde plannen overeenkwamen met de Nederlandse plannen, werden ze nauwkeurig uitgevoerd.[89] Deze opstelling had ook voor het budget van de marine gedurende de jaren ’50 belangrijke gevolgen. De verschillende krijgsmachtonderdelen voerden, soms terecht, meestal onterecht aan dat zij voldeden aan ‘de verplichtingen’ die de NAVO hen oplegde. Op cruciale momenten hebben de verschillende organen van de NAVO de plannen van de strijdkrachten goedgekeurd en aanbevolen, waardoor de minister van Defensie en de regering een legitimatie hadden voor hun plannen. In de Defensienota 1950 wordt aangegeven dat ‘in het huidige tijdsgewricht het Nederlandse defensiebeleid, de doelstelling en samenstelling der Nederlandse krijgsmacht niet meer worden bepaald door overwegingen van zuiver Nederlandse aard, doch bezien moeten worden in het licht der groeiende internationale samenwerking.’[90] Hierdoor werd aan de Nederlandse bevolking sterk het idee gegeven dat Nederland een ‘gevangene’ was van de NAVO-besluitvorming.
Conclusie
De NAVO formuleerde een korte, middellange en lange termijnvisie op de defensie van Europa. De korte termijnvisie ging uit van ordelijk terugtrekken en het voorkomen van paniek. In de middellange visie werd gestreefd naar zodanige defensie dat de Sovjetunie af zou zien van een aanval. Als een aanval toch zou plaatsvinden, zou er voldoende tijd gecreëerd moeten worden om de Verenigde Staten de mogelijkheid te geven Europa te hulp te komen. Eigenlijk was er nog geen planning voor de lange termijn. Het Long Term Defense Plan was een voorspelling van het aantal divisies dat nodig zou zijn om een Sovjetaanval succesvol te kunnen afslaan.
Nederland heeft zijn best gedaan de gevraagde sterkte die was vastgelegd in het Medium Term Defense Plan te realiseren, zelfs nadat de NAVO in 1953 dit plan had verlaten. Door de regering en de minister van Defensie werd het defensiebeleid verdedigd door te wijzen op ‘de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van de NAVO’.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[86] Brouwer en Megens, ‘Het succesvolle verzet van de Koninklijke Marine tegen taakspecialisatie in de NAVO, 1949-1951.’ 71-73
[87] Nooteboom, Deugdelijke schepen. 32
[88] Kaplan, A community of interests: NATO and the Military Assistance Program, 1948-1951. 120
[89] Jan Willem Honig, Defence policy in the North Atlantic alliance: the case of the Netherlands. (Westport 1993) 138
[90] Collectie Instituut Militaire Geschiedenis, Uittreksel Defensienota 1950 504