De verreikendende kijk van Manu Ruys op Congo over de periode 1958-2000. (Lore Bertrem)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlage: Recht van antwoord: kritiek van Manu Ruys op deze thesis

 

De volgende nota kreeg ik van Manu Ruys, nadat hij mijn thesis doorgenomen had.  Hoewel misschien ongebruikelijk, wou ik toch deze nota opnemen in mijn thesis.  Dit, enerzijds omdat ik zijn kritiek gedeeltelijk kan onderschrijven en anderzijds omdat het naar mijn gevoel een meerwaarde geeft aan mijn scriptie.

 

 

19 juli 2004

 

Van Manu Ruys aan Lore Bertrem

De scriptie getuigt van vlijt, motivering en bekendheid met de vakliteratuur.  De ontleding en de beoordeling van mijn kijk op de dekolonisatie en op het postkoloniale drama roepen echter bedenkingen op.  De benadering lijkt uit te gaan van een vooropgestelde mening, wat een vermoeden wekt van vooringenomenheid.  Betwistbare interpretaties leiden tot tendentieuze gevolgtrekkingen.  Bevreemdend is de neiging om mij “racistische” reflexen toe te schrijven.  Beweren dat ik mij bij voorrang liet leiden door bezorgdhed om de Belgische belangen of dat ik de Congolezen als primitief, zelfs minderwaardig beschouwde, is een niet-onderbouwde en onjuiste veronderstelling.  De scriptie gaat eraan voorbij dat in de loop van 40 jaar, wegens het bekend geraken van eerder toegedekte of verzwegen feiten, standpunten kunnen evolueren of worden herzien.  De objectiviteit van het onderzoek wordt gehypothekeerd door een tendens tot persoonlijk engagement en onvoldoende nuancering.

 

Ter verduidelijking vat ik de algemene gedachten samen die mijn kijk op Congo inspireerden.

Deze visie die ook op terreinkennis steunde, werd gedragen door een continue en prioritaire bezorgdheid om de Congolese mens en door een even continue en kritische benadering van het Belgische beleid.

Hier volgen een aantal concrete opmerkingen bij de scriptie.

Pag. 55/56/57.  Het citaat (tussen aanhalingstekens!) is een amalgaan van uit hun verband gerukte zinnen uit verschillende artikelen. De passus betreffende Tippo Tip heb ikzelf niet geschreven.

Pag. 58. Het koloniale tijdperk als referentiepunt nemen vertekent geenszins het beeld van de Congolese geschiedenis.  De dekolonisatie vloeide immers rechtstreeks voort uit de koloniale periode die dan ook uiterst belangrijk is om de ontvoogdingsstrijd te begrijpen.  Met verwijzingen naar Ndaywel é Nziem moet behoedzaam worden omgegaan.  De (inderdaad voortreffelijke) beroepshistoricus was in de jaren ’60 geen participerend waarnemer en beleefde de toenmalige gebeurtenisssen niet persoonlijk mee.

Pag 61.  Stellen dat Congo bezig was een “modelkolonie” te worden, betekent niet dat ik gewonnen was voor de instandhouding van het koloniale regime.  De scriptie negeert het progressisme, zoals dat reeds in 1958 tot uiting kwam in de artikelen “Vrije vaart voor het zwarte schip?” en “Ontvoogding zonder avonturen.”

Pag. 61.  Betreffende de voetnoot: Talloze keren is in diverse artikelen verwezen naar Bandoeng, de “wind” van de dekolonisatie, de gebeurtenissen in de Franse kolonies (De Gaulle in Brazzaville).

Pag. 65.  Wijzen op de verschillen tussen het Westen en Afrika inzake cultuur, mentaliteit, arbeidsethiek, religie enz. is geen “racistische” uitspraak.  De scriptie ontleedt het begrip “racisme” wel vanuit een wetenschappelijk oogpunt, maar het woord is zo gevoelig dat grote zorgvuldigheid inzake de terminoligie geboden is.

Pag. 66.  De artikelen van okt.-nov. 1958 werden niet geschreven in het licht van de gebeurtenissen van 1959!  Na de onlusten van januari 1959 kreeg het Congo-dossier een andere dimensie en eindelijk meer belangstelling.

Pag. 69.  De impact van de Wereldtentoonstelling op de Congolese ontvoogdingsbeweging werd niet onmiddellijk erkend.  Het was slechts enkele maanden later dat een verband werd gelegd tussen de contacten, die de Congolezen in Brussel met elkaar hadden, en de politieke gebeurtenissen in 1959.  (Laatste zin: Wat wordt bedoeld met “schipperen”?)

Pag. 76.  Volgens de scriptie zou de krantencompilatie geen informatie bevatten over de rondetafelconferenties.  Over die conferenties werd uitvoerig verslag uitgebracht in de gewone berichtgeving.  Wat op de conferenties voorviel, werd verwerkt in achtergrond-duiding en commentaar.

Pag. 78.  Ndaywel werd niet gebruikt voor “Waarom Lumumba moest sterven”.  Het is niet juist dat de politie in de incidenten van januari 1959 een even belangrijke rol heeft gespeeld als de Force Publique.  Het leger heeft snel ingegrepen, toen bleek dat de blanke wijk bedreigd werd, en stond verantwoordelijk voor de bloedige onderdrukking van de rellen.

Pag. 81.  Verwijzen naar de razernij die onlusten soms kenmerkt, is geen racisme maar realisme.  (Is verwijzen naar de Rwandese genocide racisme?)

Pag. 84.  Lumumba is nooit het “troetelkind” van de koloniale overheid geweest, wel van sommige liberale politici in België.  Het is juist dat Kasa Vubu aanvankelijk meer gevreesd werd dan Lumumba.  Kasa was immers een “separatist” die droomde van een onafhankelijk Bakongo-koninkrijk.  Lumumba stond bekend als een unitarist, maar werd alsmaar meer gewantrouwd en tegengewerkt, toen hij overhelde in “linkse” richting.

Pag. 85.  Ik handhaaf de bewering dat Lumumba opkeek naar N’Krumah als naar een afgod.  Lumumba was een schizofrene natuur.  Hij was een boeiend, maar geen sympathiek mens.  Men kon met hem een open gesprek voeren.  Hij ontspoorde geleidelijk, fysisch en pshychisch, mentaal en politiek.  Ik vond dat hij door de Belgische overheden verkeerd werd opgevangen.

Pag. 91.  Vaststellen dat de federalistische gedacht na de machtsgreep van Mobutu verdween, betekent nog niet dat ik met die verdwijning instemde.

Pag. 93.  De uitspraak betreffende het vergiftigen van ongewenste leders ontleende ik aan een privé-gesprek met een Congoleze intellectueel die vertrouwd was met dergelijke gebruiken.

Pag. 100.  “De ware Ruys”.  Het was evident dat de pers op 30 juni 1960 in een periode van groeiende onzekerheid en angst de rede van de koning niet kon afkraken.  Iedereen liep toen over eieren.

Pag. 105.  “De eens positief onthaalde zairinisering”.  Ik heb die operatie nooit verdedigd of als positief ervarn.

Pag. 107.  Mijn visie op “de chef in Afrika” is oppervlakkig weergegeven.

Pag. 110.  Het Belgische koloniale beleid werd wel degelijk (meestal tijschriftartikelen) beschreven en ontleed, vooral in de aanloop naar de onafhankelijkheid (o.m. met verwijzingen naar de politiek van Ryckmans, Jungers en Petillon.)

Pag. 123.  De toelichting bij mijn visie op unitarisme en federalisme is onjuist.  Ik was steeds een voorstander van een federale staatsstructuur, zoals ook Van Bilsen ze bepleitte.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende