Mens en machine. Een onderzoek naar de Oost-Vlaamse machinebouw (1870-1914). (Karel Eeckhout) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
7. Conclusie
De Oost-Vlaamse machineconstructie was in de periode 1870-1914 een industriële sector waarin vele bedrijven hun geluk beproefden, maar slecht enkelen slaagden. Meer dan vijftig verschillende constructeurs waren op één of ander moment in deze periode actief als machinebouwer.
Enkelen onder hen waren vast occasionele constructeurs die misschien slechts één enkele machine afwerkten, anderen waren grote bedrijven met klanten over de hele wereld.
Drie grote bedrijven bleven gedurende de ganse periode dominant in de sector: Carels, Phoenix en Van De Kerckhove. Zij stelden de grootste aantallen arbeiders te werk en hadden het grootste aantal paardenkracht in hun ateliers opgesteld.
Naast deze grote ondernemingen slaagden verscheidene middelgrote constructeurs erin te overleven. Zij deden dit door in te spelen op die markten die door de groten niet werden verzadigd. Installaties voor brouwerijen, stokerijen, maalderijen en olieslagerijen waren onder deze machinebouwers geliefkoosde producten.
De textielindustrie, die tot het ontstaan van de sector had geleid was aan de vooravond van het uitbreken van de eerste wereldoorlog niet meer de belangrijkste afnemer van de producten van de constructeurs. Dit valt af te leiden uit het productieaanbod van de machinebouwers.
De provinciehoofdstad had gedurende de ganse periode het grootste aantal constructeurs op haar grondgebied. De Gentse bedrijven hadden het grootste aantal werknemers in de provincie en beschikten over de meeste mechanische kracht.
Twee van de huidige deelgemeenten van Gent, Ledeberg en Gentbrugge, slaagden er door hun ligging naast de provinciehoofdstad in constructeurs aan te trekken. Naast deze regio Gent waren er ook machinebouwers te vinden in het Waasland. Aalst, Dendermonde, Geraardsbergen, Ronse en enkele kleinere gemeenten herbergden, in het zog van hun industrialisatie, op diverse momenten constructeurs op hun grondgebied.
Na de eeuwwisseling liep de voorsprong van Gent terug en kwamen er belangrijkere spelers op de markt van de machineconstructie te voorschijn in de rest van de provincie.
Op vlak van tewerkstelling was de sector zeer conjunctuurgevoelig. Tijdens de crisis van 1874 tot 1895 vonden slechts weinig mensen een betrekking in de machinebouw. Eens de conjunctuur aantrok, herleefde ook de tewerkstelling. Hierdoor lag de tewerkstellingspiek, op basis van de industrietellingen, in 1896. Na de eeuwwisseling kreeg vooral Gent het moeilijk door de crisis die begon in 1908. De ateliers in de rest van de provincie konden het verlies onvoldoende inperken en de tewerkstelling daalde in 1910 tot net boven het niveau van 1880.
De technologische evoluties in deze industrietak waren veelvuldig. Het merendeel werd ingegeven door de structurele omschakeling van een arbeidsintensieve naar een kapitaalsintensieve sector. Die nood aan kapitaal betekende onder meer de omschakeling naar naamloze vennootschappen.
Het productieproces in de machinebouw onderging gedurende de periode 1870-1914 een ware revolutie. De traditionele productiewijze moest plaats ruimen voor het moderne productieproces. Dit betekende een stijging van de kracht van de motoren, de invoering van gereedschapsmachines, de rationelere benadering van het arbeidsproces en de standaardisering van de producten.
De traditionele stoommachine werd verdrongen door nieuwe types: compound-, Corliss-, Sulzer- en andere machines. Allen hadden zij tot doel op een zuinigere manier meer kracht op te wekken.
Op het einde van de negentiende eeuw werden deze nieuwe types stoommachines op hun beurt stilaan verdrongen door diesel-, benzine-, elektrische en gasmotoren.
Op vlak van geproduceerde machines was de stoommachine lange tijd de onbetwiste nummer één, maar eens de ontdekkingen van nieuwe krachtbronnen een nieuwe vraag genereerden, werd ook deze door de Oost-Vlaamse constructeurs beantwoord. Textielmachines werden gedurende deze periode nog steeds in Oost-Vlaanderen geconstrueerd, maar zij moesten meer en meer plaats ruimen voor andere machinerie. Persen, pompen, transmissies, gereedschapsmachines, elektrische machines en volledige installaties van brouwerijen, stokerijen, olieslagerijen en maalderijen behoorden allen tot de producten van de machineconstructie in Oost-Vlaanderen.
De evoluties in de sector werden grotendeels veroorzaakt door twee factoren: conjuncturele en structurele veranderingen.
De economische conjunctuur deed door het spel van vraag- en aanbod het aantal constructeurs en de tewerkstelling fluctueren.
De structurele omschakeling van arbeidsintensieve naar kapitaalsintensieve sector zorgde voor de grootste veranderingen. Het moderne productieproces, de nieuwe geproduceerde goederen en de technologische vernieuwingen waren er het gevolg van.
Tot slot zou ik graag nog even stilstaan bij de beperkingen van dit onderzoek. Ik wil hier ook vermelden dat het nooit mijn bedoeling was de sociale kant van de sector te belichten en dat ik het ontbreken van dat facet dus niet als een beperking ervaar.
De eerste beperking zijn de problemen met de vergunningsdossiers, die ervoor zorgen dat ik niet alle constructeurs en niet alle evoluties tot in hetzelfde detail kon vastleggen.
De tweede beperking is het gebrek aan productiecijfers die mij onder meer noodzaakten om via omwegen het belang van een onderneming vast te leggen. Daarenboven heb ik slechts een beperkt beeld van de markt voor dewelke de constructeurs produceerden.
Ten derde kon ik niet afdoend vaststellen gedurende welke tijdspanne een bepaald bedrijf actief was. Dit had onder meer tot gevolg dat het moeilijk in te schatten was of een constructeur met slechts enkele vergunningsdossiers daadwerkelijk slechts gedurende een korte periode actief was.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |