Mens en machine. Een onderzoek naar de Oost-Vlaamse machinebouw (1870-1914). (Karel Eeckhout) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
1. Inleiding
De machinebouw is een sector die uitgroeide van een subsidiaire bedrijvigheid in de verschillende industriële centra zoals Luik, Verviers, Brussel en Gent tot een autonome nijverheid die al snel aan de spits stond van het Belgische industriële landschap.[1] Ik streef er in dit onderzoek naar om deze sector in kaart te brengen voor de provincie Oost-Vlaanderen en na te gaan wat de oorzaken zijn van de belangrijkste evoluties die kunnen opgemerkt worden in de periode 1870-1914.
De machinebouwindustrie is één van de belangrijkste van de moderne industrieën en tegelijkertijd één van de moeilijkste om te definiëren. Machinebouw is die tak van de industrie die zich bezig houdt met het verwerken van metalen, in het bijzonder met het transformeren van metaal in machinerie.[2] Bij die transformatie van metaal tot machine komen een heleboel productieprocessen kijken. De productieprocédés die in de machinebouwindustrie worden gebruikt zijn reinigen, beitsen, thermische behandelingen, verspanende en niet-verspanende metaalbewerkingen, het aan elkaar verbinden van metalen delen, gieten en oppervlaktebehandelingen.[3] U vindt een korte beschrijving van al deze processen in het hoofdstuk over het productieproces binnen de machinebouw.
In de machineconstructie worden alle mogelijke soorten machines vervaardigd. In de kroniek van Fabrimetal wordt opgesomd welke industrietakken vandaag onder machinebouw vallen.[4] Erbij horen de producenten van drijfkrachtmachines en het pneumatisch, hydraulisch, koel- en luchttechnisch materieel, van gereedschapsmachines, houtbewerkingmachines, gereedschap, robots, materieel voor land- en tuinbouw en veeteelt. Verder nog de constructeurs van textielmachines, diverse mechaniekconstructies; hijs-, transport- en weegtoestellen, materieel voor burgerlijke bouwkunde, bijzondere uitrustingsgoederen en bedrijfsinstallaties. Minder voor de hand liggen zijn controle-instellingen, projectaannemers, adviesbureaus en constructeurs van wapens en munitie.[5] Het spreekt voor zich dat deze opsomming niet zomaar kan worden overgenomen om de situatie in de door mij gekozen periode weer te geven. Ik heb ervoor gekozen om wat Scholliers ‘de zware machinebouw’ noemt, te bespreken. Deze zogenaamde zware machineconstructie werd in de Gentse ateliers werd bedreven. De specialismen van deze tak in Gent waren de bouw van motoren en getouwen.[6] In dit onderzoek worden vooral deze takken van de machinebouw besproken. In het laatste kwart van de negentiende eeuw ontstaan er een hele reeks nieuwe activiteiten binnen de machineconstructie. De bouw van automobielen, fietsen, schepen en dergelijke.[7] Deze takken worden binnen dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Als geografisch kader voor mijn onderzoek koos ik voor de provincie Oost-Vlaanderen. Zoals ik al eerder aanhaalde, was de sector van de zware machineconstructie op verschillende plaatsen in België terug te vinden. Scholliers duidt vooral Henegouwen en Luik als belangrijke centra aan.[8] Het ganse Belgische grondgebied is echter een te grote geografische omschrijving voor mijn scriptieonderzoek, daarom heb ik als ruimtelijk kader de provincie Oost-Vlaanderen gekozen.
Bij de start van dit scriptieonderzoek in het begin van de eerste licentie, was het de bedoeling de gehele metaalsector in Oost-Vlaanderen onder de loep te nemen, maar dan wel zonder de stad Gent. Dit omdat deze stad door een medestudent, Sven Van Melkebeke, zou worden bestudeerd. Dit plan ging niet door omdat Sven zijn onderzoek op het einde van de eerste licentie stopzette. Dit heeft ervoor gezorgd dat in deze scriptie nu de ganse provincie, inclusief de stad Gent, belicht wordt. Eerder werd al duidelijk dat het onderzoeksveld vernauwd werd van de gehele metaalindustrie tot enkel de tak van de machinebouw. Het belangrijkste gevolg van deze evolutie in de geografische omschrijving is dat de stad Gent, die eerst volledig buiten beschouwing werd gelaten, nu het zwaartepunt van het onderzoek vormt.
Aangezien de machineconstructie in andere provincies misschien wel belangrijker was dan in Oost-Vlaanderen vraagt u zich misschien af waarom ik niet een van die provincies uitkoos als onderzoeksterrein. Ik koos voor de provincie Oost-Vlaanderen in de eerste plaats omdat ik er woon en er dus het dichtste bij sta. De studie van steden, gemeenten en gehuchten die ik ken, spreekt me meer aan dan die van Luikse of Henegouwse plaatsen.
Tenslotte vraagt u zich misschien ook af waarom ik ervoor koos om, bij de ommekeer in mijn onderzoek op het einde van de eerste licentie, het aantal industriële takken te beperken en niet gewoon met mijn toen bestaande geografische omschrijving verder te werken. Ik was er toen al zeker van dat de metaalsector in Oost-Vlaanderen bespreken zonder Gent een onverantwoorde leemte zou nalaten. Op dat moment kon ik er natuurlijk voor gekozen hebben alleen de stad Gent te bestuderen. Ik deed dit niet omdat de nadruk in andere studies, zoals die van Scholliers, steeds op Gent lag. Dit is gezien zijn economische belang natuurlijk terecht, maar ik vroeg me af wat er in de rest van de provincie gebeurde. Daarom heb ik ervoor gekozen om een specifieke tak uit de metaalsector te belichten en de situatie ervan voor de ganse provincie onder de loep te nemen.
Wat betreft de afbakening in de tijd heb ik mij grotendeels laten leiden door de suggestie van mijn promotor Prof. Dr. Eric Vanhaute. Hij stelde 1870 voor als begindatum en 1914 als einddatum. Deze afbakening valt te verdedigen, qua begindatum, omdat dan de industriële veranderingen, die op gang werden gebracht door de industriële revolutie, verspreid zijn geraakt vanuit enkele beperkte kernen over de rest van het land. Qua einddatum markeert het begin van de eerste wereldoorlog een belangrijke cesuur in alle aspecten van de geschiedenis, dus ook in het door mij onderzochte economische facet. Waarom koos ik nu precies dit onderwerp voor mijn scriptie? In de eerste plaats omdat ik altijd al geïnteresseerd was in de economische aspecten van de geschiedenis. Deze interesse stamt uit mijn middelbare schooltijd, waar ik een economische opleiding genoot en uit het feit dat in die opleiding economie tijdens de geschiedenislessen nooit veel aandacht kreeg. Meestal waren het enkel de grote politieke gebeurtenissen die aan bod kwamen. Wanneer je deze interesse optelt bij mijn fascinatie voor de nieuwste tijden, kan je al snel begrijpen waarom ik een thesis schrijf over de economische situatie van mijn provincie op het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw. Ik koos de machinebouwsector als onderwerp omdat het één van de belangrijkste groeisectoren was tijdens en na de eerste industriële revolutie en ik het de moeite vond deze sector te onderzoeken.
Aangezien het Waalse staalbekken bij eender welke studie over de metaalsector steeds op de voorgrond treedt, is een studie over een andere regio, Oost-Vlaanderen, ook relevant. Op vlak van machinebouw zijn er nog geen specifieke studies gebeurd voor deze provincie. Scholliers wijdt er wel een hoofdstuk aan in zijn werk over de Gentse metaalbewerkers, maar zoals de titel het zegt, gaat het enkel over de stad Gent. Ik hoop met mijn thesisonderzoek een beter licht te kunnen werpen op de situatie van de machinebouwers in Oost-Vlaanderen, ook buiten de grenzen van de provinciehoofdstad.
In dit scriptieonderzoek wordt een antwoord gezocht op de vraag wat de oorzaken zijn van de voornaamste evoluties in de machineconstructie van Oost-Vlaanderen. De evoluties worden onderzocht op drie terreinen: de geografische spreiding, de tewerkstelling en de technologie. De ganse provincie zal worden belicht, dus niet enkel de stad Gent, dit gebeurt slechts zelden in de bestaande literatuur.
Om tot de oorzaken van de evoluties in de machineconstructie te komen moet eerst de algemene toestand van deze sector en de evoluties daarbinnen worden vastgesteld. Als achtergrond zal ik eerst de economische situatie van België beschrijven van 1830 tot aan de eerste wereldoorlog. Een apart hoofdstuk handelt over de toestand van de machinebouw. Daarna analyseer ik de situatie in Oost-Vlaanderen. Daarvoor wordt eerst een opsomming gegeven van de bedrijven die door mij werden teruggevonden, gevolgd door een analyse op drie vlakken. Het eerste vlak is de geografische spreiding van de constructeurs, het tweede is de tewerkstelling en het derde de technologie. Door de analyse zal ik achterhalen hoe de sector evolueert op deze drie vlakken in de periode van 1870 tot 1914. Tenslotte zal ik de oorzaken van die evoluties blootleggen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] P. SCHOLLIERS, De Gentse Metaalbewerkers in de 19e eeuw: de enquête van L. Varlez, Brussel, 1985, p. 14.
[2] R. FLOUD, The British Machine Tool Industry, 1850-1914, Cambridge, 1976, p. 4.
[3] J. NIEUWKOOP, Bodemverontreiniging op voormalige bedrijfsterreinen. De erfenis van anderhalve eeuw industriële ontwikkeling in Noord-Brabant, Eindhoven, 1993, p. 436.
[4] R. BRION, J. MOREAU, B. PERGUY, Fabrimetal: Vijftig jaar in het hart van de industrie: kroniek van een federatie, Tielt, 1996, p. 212.
[5] Ibidem.
[6] P. SCHOLLIERS, loc.cit.
[7] Ibidem.
[8] Ibidem, p. 15.