De Zusters van Liefde van Jezus en Maria en het eerste Belgische asiel voor zwakzinnige meisjes: Sint-Benedictus te Lokeren (1887-1921). (Katrien Boone)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. Inleiding

 

Een boeiend onderwerp voor een licentiaatsverhandeling werd ons eerder toevallig aangeboden. Een paar jaar geleden werd in de Sint-Bavohumaniora te Gent, de school waar ik als leerkracht werkzaam ben, in het kader van ‘Open Monumentendag 1997’ een project rond kinderarbeid opgestart. Naar aanleiding hiervan gingen we (samen met de leerlingen) in het archief van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria in de Molenaarsstraat te Gent op zoek naar informatie over de 19de-eeuwse textielfabriek Lousbergs, waar nu de gebouwen van onze school gevestigd zijn. De archivaris van de Zusters van Liefde maakte ons attent op een nog niet geïnventariseerd en onontgonnen archief van een instelling van de zusters die ons heel interessant leek: Sint-Benedictus te Lokeren. Onze interesse werd vooral gewekt toen we hoorden dat deze instelling werd opgericht als een asiel voor krankzinnige meisjes. Een beeld schetsen van deze groep kinderen die op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw aan de rand van de maatschappij stonden, sprak ons enorm aan. Het leek ons boeiend na te gaan wat de situatie was van deze groep meisjes die wegens hun verstandelijke handicap en/of psychische stoornis volledig aan de zorg van anderen waren overgeleverd. In de toenmalige ‘harde’ maatschappij stonden deze kinderen niet alleen wegens hun leeftijd, maar vooral wegens hun handicap immers in een heel zwakke, want zorgbehoevende positie. Daarom willen we in deze verhandeling schetsen hoe de maatschappij deze kinderen opving en welke rol mentaal gehandicapte kinderen in de maatschappij toebedeeld kregen.

Toen we nagingen wat er reeds op het terrein van de geschiedenis van zwakzinnige kinderen onderzocht werd, merkten we dat dit voor historici nog een vrij braakliggend terrein is. Er werd wel al onderzoek verricht, maar vooral door pedagogen die de opvoedingsmethodes in historisch perspectief brachten. Anderzijds komt de geschiedenis van verstandelijk gehandicapten soms aan bod in werken over de geschiedenis van de psychiatrie. Dit is logisch aangezien er pas naar het einde van de 19de eeuw toe geleidelijk een onderscheid tussen krankzinnigen en zwakzinnigen werd gemaakt. Tot de wet van 14 juni 1920 vielen zwakzinnigen in België trouwens onder de krankzinnigenwetgeving. Deze wet van 1920 bracht een eerste wettelijke erkenning dat opvoeding en opleiding van verstandelijk gehandicapten mogelijk waren. Vóór 1920 moesten verstandelijk gehandicapten net als krankzinnigen, vóór hun opname in een instelling, gecolloqueerd worden.

Deze studie zal specifiek handelen over de instelling Sint-Benedictus te Lokeren, in de periode van haar ontstaan en groei als eerste asiel voor ‘krankzinnige’ meisjes in België, namelijk van 1887 tot 1921. Na deze periode wordt Sint-Benedictus, naar aanleiding van de wet van 1920, immers een medisch-pedagogisch instituut. De zwaarst mentaal gehandicapte meisjes werden trouwens in 1921 naar een andere instelling overgebracht. Ons onderzoek is hoofdzakelijk gebaseerd op archiefmateriaal en uitgegeven bronnen betreffende Sint-Benedictus en de congregatie van de Zusters van Liefde die deze instelling ‘uitbaatte’. Het archief van de Zusters van Liefde was hierbij voor ons een onuitputtelijke bron van informatie. Over de politieke situatie van Lokeren in de desbetreffende periode en over de politieke carrière van de Lokerse notabele én hoofdgestichtsarts in Sint-Benedictus, Dr. Van Neste, vonden we interessante informatie in het stadsarchief van Lokeren.

Deze verhandeling is tweedelig opgevat. In een eerste deel, dat eerder beschrijvend van aard is, wordt een meer algemeen beeld van de situatie van de mentaal gehandicapte geschetst.
Hoe stond de Westerse maatschappij tegenover mentaal gehandicapten? Waren er al pedagogische initiatieven op het vlak van de opvang en onderricht van mentaal gehandicapte kinderen? Hoe was de situatie in België in vergelijking met de haar omringende landen?
Welke richtlijnen gaf de Belgische overheid in verband met zwakzinnigenzorg en binnen welk wettelijk kader werd een verstandelijk gehandicapte minderjarige in een asiel opgenomen en verder behandeld? Was de internering van mentaal gehandicapte kinderen een onderdeel van een daadwerkelijk sociaal beleid of moeten we de hulp aan deze groep mensen kaderen in een beleid van sociale controle, disciplinering, normalisering en repressie? Was de oprichting van krankzinnigengestichten voor minderjarigen een onderdeel van de grootscheepse opsluiting, waar de theorie van de postmodernistische Franse filosoof M.Foucault
[1] naar verwijst of gaat het om een andere manier van verzorging waar E.Shorter[2] eerder al op wees?
Waarom nam een religieuze congregatie als de Zusters van Liefde van Jezus en Maria het initiatief om een instelling als Sint-Benedictus op te richten en een maatschappelijk zwakke groep van verstandelijke gehandicapte meisjes op te vangen? Was deze stichting van een (eerste) Belgische instelling voor de opvang van ‘krankzinnige’minderjarige meisjes misschien een onderdeel van het inhaalmanoeuvre van de katholieke kerk om via deze vorm van liefdadigheid nog meer katholieke ‘zielen’ voor de katholieke zaak te winnen en zo tegen de vooral socialistische impact op de arbeidersklasse in te gaan? Of speelde de congregatie in op een sociale nood uit praktische of humanitaire overwegingen?

In het tweede en omvangrijkste deel wordt de situatie van de patiënten en hun verzorgers in Sint-Benedictus onder de loep genomen.
Een eerste hoofdstuk behandelt de medische dienst in Sint-Benedictus. Hoe was de medische dienst in het asiel georganiseerd? Welke rol speelde de gestichtsarts bij de opname, behandeling en eventueel ontslag of transfer van de patiënten? Was de gestichtsarts de spil van de instelling? Werden op medisch vlak de richtlijnen van de overheid gevolgd?
In een tweede hoofdstuk wordt de relatie van de religieuzen tegenover de patiënten verder uitgediept. Welke was de rol van de generale en plaatselijke overste van de religieuze congregatie in de instelling? Hoe gingen de zusters vanuit hun strikte levenshouding volgens de ‘Regel’met deze patiënten om? Welke vorm van onderricht, opvoeding en verzorging gaven ze aan de patiënten? Wat waren de resultaten van deze behandeling? Hoe financierde de congregatie de materiële opvang en verzorging van de patiënten? Werd het asiel door de overheid gesubsidieerd? Hoe vaak en streng waren de controles van de inspecteurs door de diverse overheden gestuurd? Hield de instelling zich aan de krankzinnigenwetgeving en de richtlijnen van de overheid? Waren de zusters en andere personeelsleden in Sint-Benedictus voldoende opgeleid voor de specifieke taak van onderricht en behandeling van deze categorie patiënten? Om de mentaliteit van de kloosterlingen te achterhalen, baseerden we ons grotendeels op de Regel van de religieuze congregatie.
In het derde hoofdstuk staan de patiënten zelf centraal. Ons oorspronkelijk enthousiasme om de patiënten in deze verhandeling centraal te stellen werd enigszins getemperd toen we constateerden dat, ondanks het rijke archiefmateriaal, de patiënten en hun sociale achtergrond, op een paar uitzonderingen na, vrij anoniem bleven. Toch zullen we, via concrete gegevens uit de vertrouwelijke patiëntendossiers, proberen een levendiger beeld van de sociale en individuele situatie van een aantal patiënten te schetsen. We zijn er ons wel degelijk van bewust dat het in dat geval om individuele dossiers gaat, die we niet kunnen veralgemenen. De patiëntendossiers en de jaarverslagen aan de overheid vormden wel een belangrijke bron van statistisch materiaal voor het populatieonderzoek. We onderzochten de evolutie van het aantal patiënten, de leeftijd en reden van opname en vertrek. Ook het socio-geografisch profiel van de patiënten wordt in dit hoofdstuk besproken. Wie vroeg de opname aan? Waar kwamen de patiënten geografisch gezien vandaan? Wat was hun sociale achtergrond? Verder wordt ook de gestelde diagnose en prognose onder de loep genomen. Werden er vooral zwaar of ook lichter mentaal gehandicapte meisjes opgenomen? Was er een evolutie in diagnose en prognose merkbaar? In welke categorieën werden de patiënten verder ingedeeld? Wat waren de vermeende oorzaken van de mentale aandoening? Evolueerde de mentale aandoening in positieve of negatieve zin? Tenslotte proberen we het dagelijkse leven en de materiële omstandigheden van de patiënten te reconstrueren.
In een vierde hoofdstuk gaan we na hoe de instelling bij de overheid en andere instanties stond aangeschreven. Welke kritiek had de inspectie op de instelling? Legde het asiel deze kritiek naast zich neer? Welke reputatie had Sint-Benedictus binnen de beroepsvereniging van gestichtsartsen? Was er belangstelling vanuit het buitenland voor de instelling? We proberen ook weer te geven hoe de ouders van de patiënten over de opname en behandeling van hun kind in het asiel dachten. Deze informatie haalden we uit brieven van ouders aan de directrice van het asiel, die we sporadisch in de patiëntendossiers vonden. Tot slot laten we Zuster Vera aan het woord, een religieuze die weliswaar pas in 1950 in Sint-Benedictus in dienst trad, maar door haar getuigenis proberen we meer klaarheid te krijgen in een aantal concrete zaken in verband met het reilen en zeilen van Sint-Benedictus als asiel.

Het grootste deel van ons onderzoek over Sint-Benedictus is gebaseerd op het rijke archief van de instelling zelf en van dat van de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria. In het memoriaal van de Sint-Benedictus beschrijft de zuster-dagboekschrijfster de belangrijkste gebeurtenissen in het asiel van 1890 tot 1925. De jaarverslagen aan de overheid (bewaard van 1887 tot 1921) bevatten uitgebreide informatie over de administratieve dienst, geneeskundige dienst, materiële inrichting, bewakingsdienst en huishoudelijke dienst van het asiel. Bovendien bevatten ze een schat aan statistische gegevens. Ook de stamboeken en medische registers zijn voor de periode 1887 tot 1921 integraal bewaard. Het archief bevat ook twee registers over de gebruikte dwangmiddelen van 1890 tot 1921. Voor het financiële aspect baseerden we ons op de jaarlijkse balans (voor de jaren 1889 tot 1922) die de directrice van het asiel aan de Algemene overste overmaakte. Daarnaast konden we voor ons onderzoek gebruik maken van brieven (originele én kopieën) zowel uitgaande van de overheid als van de directrice of arts van het asiel. Ook de briefwisseling uitgaande van de Algemene overste van de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria bevatte sporadisch informatie over Sint-Benedictus. Dit rijke bronnenmateriaal, bijvoorbeeld de jaarverslagen aan de overheid, houdt grotendeels op vanaf het jaar 1921. We realiseren ons wel terdege dat praktisch al dit archiefmateriaal voornamelijk werd geschreven, gekopieerd en bewaard door de congregatie van de Zusters van Liefde, dus de instantie die het asiel uitbaatte. Dat de zusters niet de meest objectieve beschrijvers van het reilen en zeilen in Sint-Benedictus zijn, spreekt voor zich. Daarom zochten we als tegengewicht naar meer neutrale informatie over Sint-Benedictus uit een andere hoek, zoals de verslagen van de zittingen van de Société de Médecine Mentale, de beroepsvereniging van gestichtsartsen van zowel staats- als privé-gestichten voor ‘geesteszieken’.

Voor de afbakening van ons onderzoek over Sint-Benedictus kozen we de periode 1887-1921. Hiervoor zijn twee redenen. Er veranderde iets aan de regelgeving (de wet van 14 juni 1920) waardoor Sint-Benedictus in 1921 een medisch-pedagogisch instituut voor opvoedbare mentaal gehandicapte kinderen in plaats van een asiel voor krankzinnige meisjes werd. Bovendien vertoont het archiefmateriaal over Sint-Benedictus na 1921 een grote leemte en breuklijn in het soort materiaal, zodat we ook uit praktische overweging voor deze afbakening kozen.

Tot slot willen we nog eens benadrukken dat we het onderzoek in deze verhandeling vooral richten op Sint-Benedictus en zijn voornaamste actoren met name de zusters en de patiënten. We gaan op dit vlak eveneens proberen na te gaan welke waarden de zusters in hun relatie met de patiënten hanteerden en waarom. Hierbij maken we eerder gebruik van het ‘verstehende’ verklaringsmodel.
De institutionele en de psychiatrisch-medische invalshoek kunnen we in dit onderzoek maar in mindere mate benadrukken. Het institutionele kader werd al in andere verhandelingen
[3] meermaals onderzocht en was voor ons onderzoek een belangrijk uitgangspunt, terwijl we ons op het psychiatrisch-medische aspect niet durven toeleggen omwille van onze incompetentie op dit terrein. Dit laatste laten we liever over aan specialisten in de kinder- en jeugdpsychiatrie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] M. Foucault, Geschiedenis van de waanzin in de 17 en 18de eeuw. Meppel, Boom, 1989.

[2] E. Shorter, Een geschiedenis van de psychiatrie. Van gesticht tot Prozac.Amsterdam, Ambo, 1998, 432 p.

[3] V. Descheerder, Geschiedenis van de zwakzinnigenzorg: theoretische, juridische en organisatorische aspecten casus Gent (1807-1950). Gent, U.G, 1998.