Het politiek leven te Lokeren tijdens het interbellum (1918-1940). (Vicky T'Jampens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Algemeen Besluit.
Het interbellum zorgde voor een aantal politiek-maatschappelijke veranderingen, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op lokaal gebied. Vóór de Eerste Wereldoorlog werd het politiek leven in België gekenmerkt door het burgerlijk parlementarisme, maar na 1918 brak de massademocratie zoals we die nu kennen door en kwam ze tot ontwikkeling. Hiervoor was de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen een essentieel gegeven. Verder kwamen er betere afspraken en reguleringen tussen werkgevers en werknemers en werd er gewerkt aan een sociale wetgeving. Deze tussenoorlogse periode werd verder ook getekend door de emancipatiestrijd van Vlaanderen onder meer inzake bestuur, onderwijs en gerecht.
Tot het einde van de jaren 1920 kon men in België spreken van een bloeiperiode: de economie herleefde, de sociale wetgeving werd uitgebreid en er kwamen belastingsverminderingen. In het begin van de jaren 1930 sloeg het tij echter om en werd de economische crisis ook in België voelbaar. In de periode 1932-1936 werd het nationaal beleid voornamelijk gekenmerkt door een hele reeks sociaal-economische maatregelen. In 1936 was er even sprake van een economisch herstel, maar er volgde opnieuw een woelige periode, die in 1937 beëindigd werd door hervormingsplannen met sociale maatregelen, een scherpere controle op economisch-financieel gebied en een stabilisatie op politiek gebied. De uitwerking hiervan kwam echter nooit ten volle tot stand door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
Bij de parlementsverkiezingen van 16 november 1919 verloor de katholieke partij voor de eerste keer sinds 1884 haar absolute meerderheid in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De socialisten waren de grote overwinnaars en zaten de katholieken op de hielen. In de daaropvolgende jaren zien we dat de katholieke partij zich opnieuw herstelde en dat de BWP haar positie van 1919 kon behouden. De liberalen verloren, wat het aantal parlementszetels betrof, meer en meer het contact met de katholieke partij en de BWP. Dit bleef zo tot de parlementsverkiezingen van 26 mei 1929, waarbij de socialisten de grote verliezers waren. Ze verloren 8 zetels. Ook de katholieken verloren er 2. Winst was er voor de liberalen en de Vlaams-nationalisten, die beide 5 zetels wonnen. Bij de wetgevende verkiezingen van 27 november 1932 stelden we bij de katholieke partij een opmerkelijke koerswijziging vast. In een tijd van economische crisis en communautaire strijd, voerden zij een kiescampagne rond het onderwijs en voor de ‘ziel van het kind’. Deze tactiek wierp zijn vruchten af, want de katholieken wonnen 3 zetels. De winnaars van 1929, de liberalen en de Vlaams-nationalisten, waren de verliezers van 1932.
De uitslag van de parlementsverkiezingen van 24 mei 1936, waarbij de katholieken de grote verliezers waren, had verschillende gevolgen. Ten eerste was er nu een sterke aanwezigheid van extremistische groeperingen in het parlement. Ten tweede was de katholieke partij voor het eerst sinds 1884 niet meer de grootste partij: de socialisten hadden 7 zetels meer. Bovendien beschikten de katholieken en liberalen samen niet meer over een nationale bestuursmeerderheid. De laatste wetgevende verkiezingen vóór de Tweede Wereldoorlog betekenden grotendeels een terugkeer naar de situatie van de periode 1919-1936. De drie traditionele partijen – katholieken, liberalen en socialisten – zaten in de regeringsmeerderheid en de Vlaams-nationalisten vormden de belangrijkste oppositiepartij.
Wat de parlementsverkiezingen tijdens het interbellum betreft, hebben we kunnen vaststellen dat de grote tendensen op nationaal vlak, ook in het arrondissement Sint-Niklaas en in het kanton Lokeren terug te vinden zijn, maar dan wel in mindere mate. We moeten wel wijzen op de van oudsher sterke positie van de liberale partij in het kanton Lokeren. Deze positie konden de liberalen gedurende de tussenoorlogse periode vasthouden. Verder zagen we ook dat de katholieke partij in dit Wase kanton minder sterk vertegenwoordigd was dan op nationaal gebied. Lokeren behield tot aan diens overlijden in 1939 wel steeds zijn katholieke volksvertegenwoordiger August Raemdonck.
De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 zorgden in Lokeren voor de grootste vernieuwingen van het interbellum. De socialisten, die vóór de Eerste Wereldoorlog niet vertegenwoordigd waren in de gemeenteraad, deden nu met 4 gekozenen hun intrede in de raad. Een tweede primeur was de komst van een eerste vrouwelijk gemeenteraadslid, met name Irma De Vuyst, die de belangen van de katholieke partij verdedigde. De katholieken behielden gedurende het hele interbellum hun meerderheid (9 zetels op 17) in de Lokerse gemeenteraad. Dit betekende dus dat de katholieke partij steeds de burgemeester en de 4 schepenen leverde. August Raemdonck werd keer op keer als burgemeester voorgedragen en zonder problemen benoemd. Pas op 8 december 1939 werd een andere burgemeester, Gaston Van der Poorten, voorgedragen en benoemd, ten gevolge van het overlijden van Raemdonck op 15 oktober 1939. Gedurende de periode 1921-1939 dienden liberalen en socialisten overigens steeds een telkens weer afgewezen vraag in voor evenredige vertegenwoordiging in het schepencollege. Vanaf 5 april 1925 waren alle politieke partijen wel op evenredige basis vertegenwoordigd in de onderbesturen en commissies van het stadsbestuur.
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1932 verloor de katholieke partij haar absolute meerderheid in Lokeren, althans in stemmenaantal. Ze kreeg nog 49,50 % van de stemmen, maar de oppositie van liberalen en socialisten behaalde 150 stemmen meer dan de katholieke partij. De katholieke partij behield echter wel haar meerderheid in zetels (9 op 17). Het belangrijkste gegeven bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 was de gemeenschappelijke lijst van de KVV en het VNV te Lokeren: het Concentratieblok. Deze concentratielijst was er gekomen na de resultaten van 1932 en in het kader van wat zich ook elders in Vlaanderen voordeed en waarbij Lokeraar Prosper Thuysbaert een niet onbelangrijke rol speelde. Het was vooral de bedoeling om de katholieke meerderheid in de Lokerse gemeenteraad te behouden. Het resultaat was een status-quo: 9 zetels voor het Concentratieblok, 5 zetels voor de socialisten en 3 zetels voor de liberalen. Het gevolg was wel dat een VNV-er, Stan De Bruyn, zijn intrede deed in het schepencollege.
Lokeren bleef tijdens de tussenoorlogse periode een provinciale en proletarische industriestad, die hoofdzakelijk steunde op twee nijverheden: de haarsnijderij of vellenbewerking en de textielsector. Daarnaast had men in de wijken buiten het stadscentrum een belangrijke landbouwnijverheid. Het interbellum was verder een periode van economische stagnatie en een beperkte demografische groei[255]. Het beleid van de stad Lokeren werd in de eerste naoorlogse jaren voornamelijk gekenmerkt door een herstel van de stadsfinanciën en de heropbouw van het maatschappelijk leven, met aandacht voor openbare werken zoals de herneming van de buurtspoorweg Gent-Lochristi-Lokeren en de aanleg van een elektriciteitsnetwerk in de stad. In Lokeren concentreerde de crisis zich, zoals in geheel België, rondom de woningnood en de werklozenproblematiek. We zagen dat er in deze Wase stad een lokale afdeling van de “Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen” gesticht werd en dat de gemeenteraad op die manier de woningnood probeerde te bestrijden. Voor de werklozenproblematiek deed de stad een beroep op het “Nationaal Crisisfonds”, met een maandelijkse extra bijdrage van de stad.
Op weg naar de Tweede Wereldoorlog waren er een aantal incidenten in de gemeenteraad. Deze kwamen er onder andere naar aanleiding van het optreden van de Dinasogroeperingen, de Mariaverschijningen op het Naastveld en rellen omtrent een onzedige filmvoorstelling. Bij al deze voorvallen wees de oppositie de politie steeds aan als de hoofdschuldige. Ook het gedrag van VNV-er De Bruyn zorgde voor onrust. Verder kwam er in 1938 een waterleiding te Lokeren, onder andere na sterk aandringen van de socialisten.
Op provinciaal niveau stonden twee thema’s centraal gedurende het interbellum. In de eerste plaats was er het probleem in verband met de verbinding van de beide Scheldeoevers. Dit werd in 1933 uiteindelijk gerealiseerd, mede dankzij het vele lobbywerk van de Wase volksvertegenwoordigers, onder andere Lokeraar August Raemdonck. In de jaren 1930 kregen Lokeren en omgeving met een tweede groot probleem te maken: de verzanding van de Durme. Hiervoor werd de Durmevallei stroomopwaarts in vijf stukken verdeeld en wilde men de rivier rechttrekken. Het gevolg was dat het Waasland in de periode 1936-1937 regelmatig af te rekenen had met overstromingen.
Tenslotte wil ik hier nog nagaan of de casus Lokeren al dan niet een typisch voorbeeld is van een Belgische provinciestad in het interbellum. Daarom heb ik Lokeren vergeleken met twee andere steden: Geel en Herentals. Ik heb deze twee steden niet gekozen omwille van hun geografische ligging, maar wel omdat ze beide, net als Lokeren provinciesteden zijn, met een minimum aan industriële activiteiten en een overwicht van de agrarische sector. Ook wat oppervlakte en inwonersaantal betreft, zijn zij te vergelijken met Lokeren.
Ten eerste kunnen we vaststellen dat er bij de eerste gemeenteraadsverkiezingen na Wereldoorlog I in deze drie steden grondige wijzigingen plaatsvonden in de samenstelling van de gemeenteraad. In Geel was de personeelsvernieuwing het meest uitgesproken: “Slechts één oudgediende kwam nog terug”[256]. De eerste doelstelling na Wereldoorlog I in deze drie steden was het afrekenen met de desastreuze gevolgen van de oorlog en daaraan gekoppeld het herstel van hun moeilijke financiële situatie. De gemeenten begonnen geleidelijk aan opnieuw aandacht te besteden aan openbare werken, wegenbouw en openbaar vervoer. Andere uitgaven werden tot een minimum beperkt. Een ander probleem waarmee deze drie stadsbesturen in de naoorlogse periode voortdurend worstelden, was de woningnood. Daarnaast werden Geel, Herentals en Lokeren in de jaren 1920 ook aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.
Ten tweede kan men vaststellen dat de economische crisis zich in de jaren 1930 overal in België deed gevoelen, dus ook in deze drie steden. De stadsfinanciën werden met veel voorzichtigheid behandeld en de meeste uitgaven werden besteed aan openbare werken, de ondersteuning van de werklozen en het onderwijs. De openbare gezondheid kwam meestal slechts op de tweede plaats. Wel werden de huizen ontsmet en werd de bevolking verwittigd voor allerlei epidemieën. Verder was er van een echt cultuurbeleid in de drie steden geen sprake. Wel werd er geld vrijgemaakt voor bepaalde manifestaties, waaronder de feesten voor de 100-jarige onafhankelijkheid van België.
Terwijl in Herentals “de suprematie van de katholieke partij onaangetast bleef van scheurlijsten of enige andere uiting van onenigheid”[257], kregen Geel en Lokeren wel af te rekenen met zulke onenigheden. Voor Lokeren heb ik de samenvoeging van de KVV en het VNV tot een ‘Concentratieblok’ voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 reeds voldoende beschreven. In Geel had de katholieke partij reeds in 1926 af te rekenen met dissidenten. Maar bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 moest de katholieke partij in Geel niet alleen rekening houden met de liberale partij en de BWP, maar ook met de Vlaams-nationalisten, die in die jaren van Geel één van haar stevigste vestigingen had gemaakt[258]. De verkiezingsuitslag betekende daar een mokerslag voor de katholieken en de liberalen. Voor het eerst sinds 1872 verloren de katholieken hun meerderheid. De grote winnaar waren de Vlaams-nationalisten[259].
Terwijl in Herentals en Lokeren de katholieke partij, mits een concentratielijst met het VNV, steeds hun meerderheid in de gemeenteraad behield tijdens het interbellum, was dit niet het geval in Geel. Dit is meteen ook het grootste verschil tussen de drie steden. Men kan besluiten dat in Geel, Herentals en Lokeren de grote politieke gebeurtenissen van op een afstand werden gevolgd. De nationale invloed drong wel door, maar de lokale situatie primeerde.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[255] 23 645 inwoners in 1918, 25 684 inwoners in 1940
MEGANCK (L.), POULAIN (N.) en VAN CAMPENHOUT (N.). Tussen traditie en vernieuwing. Interbellumarchitectuur in Lokeren. Lokeren, 1999, p. 2
[256] VANDERCRUYS (G.). Het politiek leven in Geel (1918-1940). Onuitgegeven licentiaatverhandeling, KUL, Leuven, 1984, p. 89
[257] MEGENS (C.). Het politiek leven te Herentals (1918-1840). Onuitgegeven licentiaatverhandeling, KUL, Leuven, 1987, p.162
[258] VANDERCRUYS (G.). Op. Cit. p. 149
[259] Ibid., p. 156