Een onderzoek naar de vele facetten van het beroep van de Leuvense landmeter tijdens de Oostenrijkse Nederlanden. (Dirk Van Nijverseel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemene Inleiding.

 

Het historisch onderzoek naar de landmeter heeft steeds in de marge van de geschiedenis gestaan en was meestal heel gefragmenteerd. Sinds het Algemeen rijksarchiefeind op het einde van de jaren negentig begon met zijn reeks ‘Cartografische en iconografische bronnen voor de geschiedenis van het landschap in België’ is het onderzoek echter in een stroomversnelling terechtgekomen. In deze reeks werden verschillende oude kaartboeken gepubliceerd, zoals dat van de Augustijnenabdij te Leuven, de abdij van Averbode, Grimbergen, Affligem, Park en niet te vergeten de prachtige wandkaarten van het hertogdom Aarschot. In deze werken werden de kaarten in handschrift, die deel uitmaakten van deze kaartboeken in al hun glorie aan het grote publiek ten toon gesteld en er was inderdaad grote belangstelling voor. Toch verkreeg men maar sporadisch gedetailleerde informatie over het beroep van de landmeter zelf en omdat deze publicaties zich meestal baseerden op één bron kon er van globale beeldvorming geen sprake zijn.

 

In deze verhandeling wordt een poging ondernomen om dieper in te gaan op de verschillende facetten van het landmeterberoep en wordt een reconstructie ondernomen van de activiteit der landmeters voor een grotere regio. Omwille van de beperkte omvang van een licentiaatverhandeling moet er een afbakening van het onderzoeksterrein gebeuren. In overleg met Prof. Dr. Van Ermen heb ik besloten om mij toe te spitsen op de activiteiten van de landmeters die actief waren in de regio Leuven tijdens de Oostenrijkse Nederlanden (1714 – 1795). In deze inleiding zullen nu de gebruikte bronnen, de verschillende vragen die aan de hand van deze bronnen worden gesteld en de mannier waarop deze bronnen werden gebruikt, verder worden toegelicht.

In het eerste hoofdstuk wordt de institutionele inrichting van het landmeterberoep tijdens de achttiende eeuw onderzocht. De nadruk ligt hier op de manier waarop zowel de centrale overheid als ook het lokale stadsbestuur het beroep de van landmeter hebben gereglementeerd. Er wordt gekeken aan welke criteria iemand moest voldoen eer hij de titel van landmeter mocht aannemen, voor welke zaken een landmeter bevoegd was en hoe hij zich, in de praktijk, van zijn taakmoest kwijten.

 

Aangezien aan dit onderwerp nog maar weinig historische literatuur is gewijd vormen de ordonnanties van de centrale overheid en de lokale “costuymen” of “statuyten”, de basis van dit hoofdstuk. Zowel in het beging van de zeventiende als in het begin van de achttiende eeuw vaardigde de centrale overheid een ordonnantie uit waarin bepaalde aspecten van het beroep werden bepaald. Deze bronnen werden volledig uitgegeven door het Algemeen Rijksarchief. Het tabularium van de centrale bibliotheek te Leuven heeft deze ook in haar bezit. Deze ordonnanties werden teruggevonden in de reeks ‘Recueil des ordonnances’:

 

BRANDTS, V. Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne de Albert et Isabelle, 1597-1621. Deel II. Brussel, 1909-1912.

GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860.

 

In het “statuyt” uit 1730, dat werd uitgevaardigd door het stadsbestuur van Leuven, en handelde over de problematiek inzake buurschap, werd ook het beroep van de landmeter gereglementeerd en werd er vastgelegd in welke zaken hij, voor de regio Leuven bevoegd, was.

Dit statuut werd uitgegeven in:

 

CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884.

 

In het tweede hoofdstuk dat opgedeeld is in twee delen wordt een poging ondernomen om een reconstructie te doen van de activiteiten, verricht door landmeters, tijdens de Oostenrijkse Nederlanden. In het eerste deel van het hoofdstuk wordt van iedere landmeter nagegaan wanneer hij zijn carrière begon, hoeveel kaarten hij heeft opgetekend van de regio Leuven, wie de opdrachtgever was en met welk doel de kaart werd vervaardigd. Dit is natuurlijk niet voor iedere landmeter of kaart mogelijk geweest.

 

De informatie over de benoeming van de landmeter bevindt zich in zijn patentbrief. Een deel van deze brieven bevindt zich te Brussel in het Algemeen Rijksarchief in het fonds van de Geheime raad, Oostenrijkse Nederlanden. Dit fonds is geïnventariseerd, maar bevat geen patentbrieven van landmeters uit de regio Leuven. De patentbrieven die hier onderzocht moesten worden bevonden zich in het Algemeen Rijksarchief (afdeling anderlecht) fonds Raad van Brabant, Admissie brieven. De patentbrieven van de hier onderzochte landmeters bevonden zich temidden van dit omvangrijke fonds. De Admissie brieven van de Raad van Brabant zijn nog niet geïnventariseerd. En het was onbegonnen werk om hierin op zoek te gaan naar informatie over de Leuvense landmeter. Dit probleem kon echter worden omzeild door een onderzoek van de medianaatregisters van de griffier van Brabant. In deze registers, die deel uitmaken van het fonds ‘Raad van Brabant’, werd de benoemingsdatum van iedere advocaat, notaris, griffier, landmeter enz. die beëdigd werd door de Raad van Brabant genoteerd. Op deze manier kon voor sommige landmeters toch wat persoonlijke informatie worden achterhaald.

 

Op uitzondering van de kaarten in handschrift die werden gepubliceerd in de reeks ‘Cartografische en iconografische bronnen voor de geschiedenis van het landschap in België’, is dit hoofdstuk bijna volledig gebaseerd op bronnenmateriaal.

 

De verschillende kaarten in handschrift bevonden zich niet in één fonds of één archief, waardoor een zoektocht in de archieven noodzakelijk werd, om alle kaarten terug te vinden. Het Algemeen Rijksarchief bezit het grootste aantal kaarten in handschrift. De kaarten zijn ondergebracht in twee fondsen. Het eerste fonds ‘Kaarten en plattegronden in handschrift, eerste reeks’ werd geïnventariseerd door Rijksarchivaris Gachard en later aangevuld met de inventaris van Charles Piot. Het fonds ‘Kaarten en plattegronden in handschrift, Tweede reeks’ dat pas recentelijk werd geïnventariseerd door Luc Janssens, is de grootste informatiebron die in dit hoofdstuk werd gebruikt. Spijtig genoeg zijn deze kaarten in handschrift enkel en alleen te bezichtigen via microfilm in de leeszaal van het Algemeen Rijksarchief; Om deze heb ik hen niet kunnen fotograferen waardoor ze niet in bijlage konden worden opgenomen.

 

Naast de kaarten in handschrift, die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief, bezit ook het Stadsarchief te Leuven een mooie collectie kaarten en plattegronden. Deze worden ontsloten in de inventaris Cuvellier in het fonds ‘kaarten en plattegronden’. Toch bleken niet alle kaarten te zijn opgenomen in het hierboven genoemde fonds en af en toe konden kaarten worden ontdekt in andere dossiers, meestal ging het dan om een bijgevoegd plan opgesteld ter verduidelijking. Van het Stadsarchief werd wel de toelating verkregen om de kaarten te fotograferen waardoor u ze terugvindt in bijlage 2.

 

Ook onze eigen Alma Mater, de Katholiek Universiteit van Leuven, bezit in het omvangrijke universiteitsarchief, dat wordt bewaard op het tabularium van de centrale bibliotheek, een mooie verzameling kaarten. Er is echter geen apart fonds ‘Kaarten en plannen’ en de kaarten zitten verspreid in de verschillende fondsen die het archief rijk is. Er werden kaarten teruggevonden die van toepassing waren voor deze verhandeling in het fonds ‘Archief oude universiteit Leuven’en het fonds ‘Arenberg’. Danzij de steun van Guido Cloet zijn ook deze kaarten opgenomen in bijlage 2.

 

Al deze kaarten werden opgesteld met een bepaalde reden, het is dan ook steeds mijn betrachting geweest om dat doel te achterhalen. In de meeste gevallen werd in de inzet van de kaart de opdrachtgever vermeld en soms werd er ook aangehaald waarom de kaart in kwestie werd vervaardigd, maar meestal volstond dit niet. Vele kaarten werden opgesteld omwille van een proces waarin landmeters als deskundige optraden. In het Algemeen Rijksarchief, Afdeling Anderlecht, kunnen vele van deze processen worden teruggevonden in het fonds ‘Raad van Brabant, Processen der gemeenten’. Al deze kaarten waren door verloop van tijd uit hun dossier gelicht en spijtig genoeg was in vele gevallen de referentie naar het desbetreffende proces verloren gegaan. Om deze reden heeft dit deel van mijn onderzoek slechts in enkele gevallen bijkomende informatie opgeleverd.

 

Het tweede deel van dit hoofdstuk heeft zich toegespitst op de onteigening van gronden tussen 1750 en 1756 voor de aanleg van de Leuvense vaart. Het Stadsarchief van Leuven heeft twee dozen in zijn bezit namelijk nr. 3919 en 3920 waarin alle opmetingen, die werden verricht in het kader van de onteigeningen voor de aanleg van de Leuvense vaart, werden gebundeld. Op basis van deze gegevens was het mogelijk om een overzicht te geven, voor de gemeenten binnen de regio Leuven, van de opmeting van zowel de eerste als de tweede onteigening.

 

In het derde hoofdstuk wordt nagegaan op basis van drie landmeterhandschriften uit de zeventiende en achttiende eeuw hoe de landmeter in de praktijk te werk ging om van een opmeting tot een verluchte kaart te komen. Twee van deze landmeterhandschriften werden reeds uitgegeven en van bijkomende commentaar voorzien. Het oudste is echter een origineel, dat dateert van rond het midden van de zeventiende eeuw en bevind zich in het tabularium van de centrale bibliotheek te Leuven.

 

a. VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. Hasselt, 1984.

b. HARMSEN, T. W. De beknopte Lant – Meet – Konst. Beschrijving van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. Delft, 1978.

c. Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens: leerende alle rechte ende kromzydige landen, bosschen boomgaerden, ende andere velden meten, soo wel met behulp des quadrants, als sonder het selve. Amsterdam, 1650 ?.

 

In dit derde hoofdstuk wordt de vraag gesteld hoe een landmeter een opmeting volbracht, welk instrumentarium hij daarvoor gebruikte en hoe hij de verzamelde gegevens overbracht op kaart.

 

In hoofdstuk vier wordt na een kort overzicht van de gebruikte lengte- en oppervlaktematen tijdens het Ancien Régime, het gebruik van de oppervlaktemaat op basis van de Leuvense voet onderzocht. Het vertrekpunt hier is een studie verricht door J.J. Hoebanx in 1993 onder de titel ‘La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques’. Deze gegevens zijn niet volledig, voor het hertogdom Brabant en zeker niet voor de regio Leuven. Ze zullen worden aangevuld met informatie uit een werkje[1] opgesteld in 1821, door G.A.M. Wirix, en informatie die werd teruggevonden in de vele kaarten in handschrift. Het doel van dit hoofdstuk was om een antwoord te vinden op de vraag, waar de verschillende Leuvense roedes gebruikt werden. In bijlage 4 vindt men een overzicht van deze maten, visueel weergegeven.

 

 

Hoofdstuk 1: De institutionele inrichting van het beroep van de “landtmeter”.

 

1. Inleiding

 

Het optreden van Landmeters in onroerende goederen is zeer oud, zowel op het gebied van afpaling, grensbepaling of schatting van goederen. In onze streken worden landmeters vermeld vanaf de twaalfde eeuw. Hoe zij ook genoemd worden, zij zijn sinds de Middeleeuwen betrokken bij alle gevallen van buurt twisten, van stedelijke en landelijke erfdienstbaarheden, zoals de oude wetten en costumen van ons land het getuigen”.[2]

 

Zo begonnen Jean Mosselmans, landmeter – expert, en Philippe Godding, professor emeritus aan de UCL, hun inleiding voor de uitgave van het ‘Statuyt vanden meerers van de stadt Brussel’ ter gelegenheid van het 125 – jarige bestaan van de ULEB/UGEB.

 

In 1190 wordt voor het eerst melding gemaakt van landmeters in Vlaanderen. Vanaf de dertiende eeuw vindt men regelmatiger verwijzingen naar landmeters, iets wat erop wijst dat het beroep vroeger al uitgeoefend werd. [3]

 

De stad Brussel bezit voor zover bekend de oudste codificatie die het beroep van landmeters en haar voorrechten regelt, namelijk het “Statuyt vanden meerers van de stadt Brussel” van 2 december 1451. Deze verordening van de stadsmagistraat omvat 53 artikelen waarvan er negen zijn gewijd aan de “meerers” of “afpalers” (erfscheiders).

De ordonnantie werd in 2001 uitgeven en voorzien van commentaar door de Brusselse vereniging van Landmeters – Experten om hun 125 jarig bestaan te vieren. De verordening uit 1451 bleef van kracht tot ze vervangen werd door de ordonnantie van 19 april 1657, die voor het laatst werd uitgegeven door de Union des Géomètres de Bruxelles in 1882.

 

Het beroep van landmeter werd, voor het hertogdom Brabant, gereglementeerd door de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1618. Een kleine eeuw later zou Philippe V een verdere specificatie van het beroep doorvoeren, in zijn ordonnantie van 16 januari 1705. Wanneer in 1754, een halve eeuw na de ordonnantie van Phillipe V, de “meerers” van de stad Gent een aanvraag doen om hun beroep te reglementeren vaardigt Maria Theresia op 15 mei de ordonnantie uit met als titel: ‘Instructie ofte Reglement naer het welcke alle geswoorne Land – ende – Edificie – Meters van de provincie Vlaenderen, hun sullen hebben te reguleren in ’t fait van metinge’. Dit reglement was een tekstuele kopie van de ordonnantie uit 1705 en eindigt met dezelfde voorschriften inzake de aflevering van diploma’s van Land-en Edificiemeters.[4]

 

Hierdoor kan ik besluiten dat de ordonnantie van de aartshertogen Albrecht en Issabella uit 1618 alsook degene die door Philippe V in 1705 werd uitgevaardigd, van kracht bleven gedurende de periode van de Oostenrijkse Nederlanden en ze als voorbeeld dienden voor andere steden en provincies.

 

Op 10 juni 1730 verschijnt in Leuven een statuut over de erfdienstbaarheden in de stad en de vrijheid Leuven. De ordonnantie is voor een groot deel gebaseerd op die uit 1451 voor de stad Brussel, maar kent minder rechten toe aan de Leuvense “meester paelders” dan de Brusselse.

 

 

2. De inrichting van het beroep van de “Geswoorne Landt-ende Edificiemeters”.

 

a. Ordonnantie van de aartshertogen Albrecht en Isabella gegeven te Brussel op 2 juni 1618 geldig voor het Hertogdom Brabant en het land over de Maas.

 

De verordening die de Aartshertogen Albrecht en Isabella op 2 juni 1618 uitvaardigen, reglementeert voor een eerste maal het beroep van landmeter voor het gehele hertogdom Brabant. Hoewel landmeters erkend moesten worden en zich onderwerpen aan de eed, was er geen officieel examen volgens een vooropgesteld programma, waardoor hun bekwaamheid werd getest, alvorens zij hun commissie kregen. Er waren, vooral in Vlaanderen, maar ook in Brabant, diverse richtlijnen voor de toekenning van de titel van “gewoorne landtmeter”, toch waren deze verschillend voor iedere gemeente. Dit zorgde voor vele disputen en rechtszaken, die zoals we in de inleiding van de ordonnantie kunnen lezen, voornamelijk werden veroorzaakt door personen die zich de titel van landmeter hadden toegeëigend zonder daarvoor over de nodige technische en theoretische bagage te beschikken.[5]

 

De ordonnantie van 1618 was van kracht voor het gehele hertogdom Brabant en probeerde zo een einde te maken aan de grote diversiteit die er in de praktijk heerste. Er werd beslist dat vanaf dat moment een examen werd ingesteld voor het beroep van “Landtmeter”. Het examen bestond uit een praktisch en een theoretisch deel en gebeurde voor een commissie van een “Meester-landtmeter” en oudere mathematici. Wanneer men voor dit examen slaagde, mocht men in handen van de schepenen, afkomstig uit de hoofdstad van het kwartier waar hij zich wenst te vestigen en zijn beroep uitoefenen, de eed afleggen.[6]

 

De opmetingen van personen, die zonder de hierboven vermelde procedure, zich toch de titel van “landt-meter” hadden toegeëigend worden niet erkend en worden beboet met 25 Rijnsguldens, die in drie werd verdeeld. Het eerste deel ten behoeve van de Aartshertogen, een tweede voor de Officier die de zaak behandelt en een derde voor de aanbrenger.[7] Dit was de eerste ordonnantie die het beroep van de landmeter een stevige basis verleent en de benoemingformule uniform maakt voor het gehele grondgebied. Latere edicten hebben de tekst meestal overgenomen mits aanpassingen en verspreid over de provincies gedurende de 17e en de 18e eeuw met uitzondering van het prinsbisdom Luik.[8] Het rijksarchief bezit een groot gedeelte van deze certificaten en van de examens afgelegd gedurende de periode. We vinden er eveneens de niet geslaagde examens.

 

b. Ordonnantie uitgevaardigd door Philips V op 16 januari 1705 betreffende het opmeten van zowel “landen” als “edificien”.

 

Deze ordonnantie, die zeer belangrijk was voor de verdere uitbouw en reglementering van het beroep van de landmeter, werd opgesteld in het Nederlands. De titel luidt voluit “Instructie ofte Reglement naer ’t welck alle gesworen Landt – ende Edificie – Meters deser Provincie ende Hertogdomme van brabant hun sullen te hebben te reguleren in’t feyt van metinge”.[9]

 

De uitvaardiging van deze ordonnantie, 87 jaar na deze van de aartshertogen Albrecht en Isabella, was opnieuw het gevolg van een toenemende stijging van de disputen betreffende het meten van land en goederen. Vele oude gebruiken, voorschiften en regels waren, al dan niet opzettelijk, in de vergetelheid geraakt en zorgden voor heel wat onenigheid. Philips V was hierdoor genoodzaakt een nieuwe codificatie van het beroep van de “land-ende edeficiemeter” door te voeren.

 

Uit de aanvraag van de “Gezworen Landt Meters” van de stad Brussel om een nieuwe meetmethode voor het opmeten van gebouwen, in 1702, blijkt dat ook zij niet gediend waren met de toenmalige wetgeving en de nood aan een vaste uniforme reglementering onderschreven.[10]

 

 

In zowel de inleiding van de ordonnantie als in de aanvraag van de landmeters van de stad Brussel wordt een meetmethode uit 1574 vermeld. Over dit document is echter geen bijkomende informatie te vinden. De ordonnantie uitgevaardigd door de Artshertogen wordt niet vermeld als voorbeeld, maar haar invloed is wel merkbaar, alle grote lijnen worden in de ordonnantie van 1705 hernomen en uitgewerkt.

 

Het waren echter niet alleen de in onbruik geraakte regelgeving en de onbekwaamheid van sommige landmeters, die de disputen en processen veroorzaakten. In de ordonnantie wordt ook opgemerkt dat door verloop van tijd de goederen of “edificien” zelf getransformeerd zijn. De materialen, de prijs van het materiaal, zijn geen vaste gegevens maar zijn ook mee geëvolueerd. De landmeters vragen dan ook een nieuwe, meer gepreciseerde reglementering, rechtsgeldig voor het hele hertogdom, waar ieder van hen zich aan moeten houden tijdens het meten. Er werd groot belang gehecht aan de reglementering voor het opmeten van de “edificiën” of goederen. De ordonnantie is als volgt onderverdeeld:

 

Stiele ende usantie hoe dat men voortaen sal meten alle metselryen.

Fondamenten, Opgaende mueren, Cruys-vensters, poorten deuren ende andere ydele gaten, Gaelderyen, Welfsels, Cruys-welfsels, Schouwen , Schouwpijpen, Heerden van schouwen, Leepen mueren, Slechte gevels, Getuymelde gevels, Canteele-gevels ofte avenckels, Gevels van Architecture, Dack-vensters, Steenen-trappen, Noch steenen-trappen, Steenen-wentel-trappen, Steenen-thorens ende borreputten, Back-ovens, Cappen van heym-mueren, Mueren bedeckt met block-laegen, Het hangen van brouw-ketels, Onderslaegen ende zyde-mueren, Plaesteringe ofte besetselen van binnen mueren, Plaveysel van witten steen, Plaveysel van rode tichelen, Vensters daer harnassen ofte harnassuren ingevrocht zijn, Payen,Water-steenen, Fornaysen, Houte trappen die in de mueren comen, Balck- felier -ende tuymel-noten, Stelle gaeten, Blinde vensteren ende massier-gaten, Mueren die dosseren, Afbreken van mueren, Wercken gemaeckt van tiras, Van beken ende gotieren,Van conduyten ende water-loopen.

 

Stiele ende usantie in meetinge van steen-houwerye ofte wit ende blauwen steen-werck.

Stiele ende usantie in metinge van timmeragie.

Stiele ende usantie hoe dat men meten sal schaelie-dacken.

Stiele ende Usantie hoe men sal meten alle tichel-dacken.

Stiele ende usantie hoe men sal meten alle plackerye.

Stiele van meten van gelaese-vensters.

Stiele ende usantie hoe dat men sal meten allerhande steen-wegen van casseyen.

 

Het laatste hoofdstuk van de ordonnantie is een “Instructie voor de Landt-meters”. Ze telt een inleiding en 3 paragrafen met 12 artikelen waarin de richtlijnen voor het opmeten van land werden bepaald. Eerst waren er de algemene voorwaarden. Vooraleer een landmeter een stuk grond mocht opmeten moest hij bij alle eigenaars of tenminste de huurders van de aangrenzende stukken grond informatie inwinnen over de gemeenschappelijke grenzen en hiermee rekening houden bij de opmeting. Hij moest eveneens vertrouwd zijn met de landmaten die ter plaatse gebruikt werden en deze in zijn bijhorende relaas vermelden. Als hij een opmeting wou verrichten van een stuk grond dat verkocht of opgedeeld moest worden, kon hij dit enkel mits aanwezigheid van de eigenaars of tenminste hun toestemming. [11]

 

Na deze algemene richtlijnen komen in volgende artikels enkele meer specifieke regels aan bod. Het kapittel “Van paelen, limieten ende scheydingen.”, stelt dat wanneer de landmeter bij het afgrenzen van een stuk land, geconfronteerd wordt met het feit dat deze grens een gracht, een ophoging of iets van die aard is, hij steeds informatie moet inwinnen over wie de rechtmatige eigenaar is en hiermee rekening houden. Hij zal ook steeds rekening houden met de verschillende ordonnanties die over deze grenzen zijn uitgevaardigd.[12]

 

In het volgende artikel “Landen gelegen tegens straeten, gemeynten, opstallen, rivieren, beken ofte water – loopen.”, werden specifieke problemen in verband met het afgrenzen van een bepaald stuk grond behandeld. Van waar moest de landmeter meten als de grens een rivier een weg of een ander erf was.[13] Meestal was, zoals later nog aan bod zal komen, de breedte van de wegen door iedere stad bij plakkaat vastgesteld. Landmeters moesten hiermee rekening houden wanneer een op te meten stuk grond aan een weg grensde. Voor een heerbaan was deze 40 voeten, een gewone straat die van de ene parochie naar de andere loopt 24 voeten. Wanneer een stuk grond aan een rivier grensde, moest men zich houden aan de plaatselijke gebruiken.[14]

 

Het laatste artikel “Paelen ende het stellen der selve” gaat over het eigenlijke plaatsen van de grenspalen. De landmeter mocht op eigen initiatief geen grenspalen plaatsen, dit mocht hij alleen mits de toestemming van de partijen die hem hierom verzoeken en in de aanwezigheid van de schepen, waarbij men de plaatselijke “costuymen” eerbiedigde. Wanneer een landmeter tijdens zijn activiteiten reeds oudere palen vindt, zal hij daar akte van nemen en deze in zijn kaarten en relaas opnemen.[15]

 

In dit laatste artikel wordt eveneens de werkduur van de landmeter bepaald. Omdat zijn beroep als lastig en arbeidsintensief wordt beschouwd zal hij, wanneer hij per dag wordt betaald, niet langer dan zes uren per dag mogen werken, inclusief verplaatsing.[16]

 

Het opstellen van deze ordonnantie gebeurde door J. Laboreur, G. Van Waeyenbergh, G. De Bruyn, Tant, V. Vander Linden, Merckaert, G-V. Eynde, De Mesmaker, M. De Sageher en werd neergelegd op negentien januari 1702. De ordonnantie werd ook voorgelegd aan Martin Van Velden, hoogleraar in de mathesis aan de Universiteit van Leuven die op twintig januari 1702 de richtlijnen voor het beroep van de landmeter goedkeurde, na ze zeer grondig te hebben doorgenomen en te hebben bestudeerd.[17]

 

Wanneer deze ordonnantie wordt uitgevaardigd op 16 januari 1705 wordt in de bijgevoegde tekst nog melding gemaakt van de boete die “Landt-ende edifciemeters”, die zich niet aan deze ordonnantie houden. De boete bedraagt 100 guldens waarvan de helft voor zijne majesteit en de andere helft voor de aanbrenger.[18]

 

De belangrijkste doelstelling van deze ordonnantie was het vermijden van de vele geschillen die voortkwamen uit de onduidelijkheid omtrent het opmeten van goederen en land. Vanaf nu wordt er een onderscheid gemaakt tussen “Landt-ende Edificiemeters”, die zowel land als goederen mogen opmeten, en de “Landtmeters”, die enkel gronden mogen opmeten. Op het einde schrijft deze ordonnantie, de nieuwe vereisten voor, noodzakelijk om aanvaard te worden als Landmeter. Eerst moet men slagen voor een examen afgenomen door drie deskundige, “gezworen meerders” of “landt-ende edificiemeters”. Daarna moet de eed afgelegd worden.

 

Deze opmeetmethode bleef tijdens de gehele Oostenrijkse periode gehandhaafd. Toen de landmeters van Gent in 1754, Maria – Theresia om een nieuwe reglementering van hun beroep vroegen, vaardigde de Aartshertogin, voor het gehele graafschap Vlaanderen, een bijna tekstuele kopie uit van de ordonnantie van 1705[19]. De code, die hier wordt voorgeschreven, bleef zelfs in voege tot de Unie van Meetkundige Schatters van Brussel een nieuwe opstelde in 1878, dit om rekening te houden met nieuwe elementen en gezien de evolutie van de meetmethodes sedertdien.[20]

 

c. “Statuyt ofte ordonnantie in der stadt ende vryheydt van Loven.” Uitgevaardigd door de schepenen van Leuven op 20 juni 1730.

 

De fysionomie van een stad uit de 18e eeuw was zeer verschillend van onze huidige steden. Iedere stad legde andere regels op om zoveel mogelijk problemen inzake buurschap te vermijden. Het was de stad Brussel die als eerste in 1451 een ordonnantie uitvaardigde, met de titel “Statuyt vanden meerers van de stadt Brussel”.[21] Deze verordening regelde voor het eerst de verhouding tussen buren. De Brusselse verordening heeft ook model gestaan voor enkele beschikkingen in de Mechelse verordening van 24 maart 1466, die overgenomen werden in de artikels 515-608 van de “ontwerp-coutume” van Mechelen in 1527.[22] Het is best mogelijk dat de verordening uit 1451 ook de “coutume” van Lier uit 1570, waarvan enkele beschikkingen een vergelijkbare inhoud hebben, heeft beïnvloed, al dan niet rechtstreeks.[23]

 

Merkwaardig genoeg heeft ze bijna drie eeuwen later nog steeds een grote invloed wanneer de stad Leuven haar “Statuyt ofte ordonnantie van servituyten in der stadt ende vryheit van Loven” uitvaardigt.[24] Deze verordening van 10 juni 1730 is een echte codificatie van de regels die de verhouding tussen buren regelt voor de stad en de vrijheid Leuven. Ze werd ontworpen op initiatief van de “meier, de borgemeesteren, schepenen en na deliberatie in de stadsraad”.

 

De ordonnantie uit 1730 stelt dat de oude paalrechten onduidelijk en incorrect zijn en anderzijds vele oude regels in onbruik zijn geraakt of zijn vergeten. Om de vele processen en disputen die hiervan het gevolg waren te vermijden, vaardigde de stad Leuven deze ordonnantie uit.[25] Het archief van de stad Leuven bevat geen vroegere verordeningen in verband met de paalrechten of de landmeters. In een zestiende-eeuws handschrift wordt er wel een vergelijking gemaakt tussen de beschikkingen uit de ordonnantie van 1451 en die van Leuven en velen worden vermeld als gelijkaardig.[26]

 

Vele beschikkingen uit de ordonnantie van 1730 zijn letterlijk overgenomen van de Brusselse uit 1451. De artikels 10,14, 17, 18, 20, 28, 29, 30, 32, 34, 35, 36, 40, 41, 44, 45, 48 en 49 uit de verordening van 1451 worden respectievelijk overgenomen door de volgende artikels van de Leuvense ordonnantie: 14 (gedeeltelijk), 15 (gedeeltelijk), 20, 27-28, 52, 46, 42, 61, 69 (gedeeltelijk), 26, 75 (gedeeltelijk), 84, 43,44, 59 (gedeeltelijk), 95, 87-88, 7. Daarenboven is er analogie tussen de artikels 1, 2, 5, 9, 15 ( de vier eerste regels), 16, 23 en 24 uit 1451 en de artikels 1, 4, 12, 32, 13, 17, 37, 38-39 van 1730.[27]

 

Het plan van de verordening uit is vrij gedetailleerd, en de onderwerpen worden logisch gegroepeerd en uitgewerkt in de verschillende kapittels. Het “Statuyt ofte ordonnantie van servituyten in der stadt ende vryheit van Loven” is opgedeeld in 11 Kapittels en bevat 103 artikels. Het eerste kapittel handelt over “Van Paelen ende meeren” en omvat 8 artikels. Wanneer een dispuut, in verband met het afpalen, opmeten en opdelen van gronden, tussen verschillende partijen niet in der minne kan worden geregeld waren zij verplicht om de schepenen, vergezeld van een landmeter, uit te nodigen. Nadat ze de verschillende documenten van de partijen en de situatie ter plaatse hadden onderzocht stelde de landmeter(s) zijn/hun oordeel op en gaven dit door aan de schepenen. Dit eerste artikel is van zeer groot belang omdat hier de rol van scheidsrechter in zaken van afpalingen en opdeling van gronden wordt toegekend aan de landmeter.[28]

 

In het tweede artikel wordt de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen de uitspraak geregeld. Wanneer iemand zich benadeeld voelt door het oordeel heeft hij vierentwintig uur om zijn klacht bekend te maken.[29]

 

Het derde artikel regelde de betaling van de afpaling of opmeting. Wanneer beide partijen om de afpaling vroegen zal de kost van het verrichte werk gedragen worden door de verliezer van het proces. Wanneer er slechts een van beide partijen om de afpaling vroeg, zal zij ongeacht de uitkomst van het proces de kosten van de afpaling dragen, tenzij hierover reeds anders beslist was.[30]

 

De artikels 4 t.e.m. 8 regelen de afpaling en het scheiden van gronden. Wanneer er tijdens het afpalen getekende stenen of palen gevonden worden, zullen deze erkend worden als officiële grensstenen, tenzij één van de partijen kon bewijzen dat de grenspalen vervalst waren, een document had ter weerlegging of dat de grenspalen daar nog geen dertig jaar stonden.[31] Wanneer er geen grenspalen werden gevonden tussen de erven van de beide partijen, zal de landmeter de erven scheiden volgens de bestaande begroeiing tussen de twee erven, volgens oude muren en gebouwen of naar de getuigenis van personen met een goede reputatie die daar sinds lange tijd verbleven hebben en nieuwe grenspalen plaatsen. Wanneer er binnen de dertig jaar echter een oudere grenspaal zou gevonden worden, diende men de nieuwe grenspaal te verwijderen en de deling te herdoen volgens de oude grenspaal.[32]

 

In het zesde artikel wordt benadrukt dat elke opdeling van een erf in twee of meerdere delen moet gebeuren door een erkende beëdigde landmeter.[33] Wanneer er tussen verschillende partijen onenigheid ontstaat, in verband met het overschrijden van de buurgrenzen en men er geen palen vindt die de grens tussen de twee eigendommen aanduid, dan zal de wet samen met een landmeter de grens bepalen aan de hand van oudere bouwwerken, struiken en getuigenissen van personen met een goede reputatie, die daar sinds lange tijd verbleven. Ook hier wordt opnieuw de garantie ingebouwd dat wanneer men binnen de dertig jaar oude grensstenen vond, men de nieuwe paalstenen moest uitdoen en de grens opnieuw bepalen aan de hand van de oude grensstenen. Pas wanneer de nieuwe grensstenen er 30 jaar ongestoord hadden gestaan werden zij de officiële grens tussen de twee eigendommen. In dit artikel komt de landmeter nadrukkelijk naar voren als de bepalende factor bij geschillen van grensbepaling.[34]

 

Het laatste artikel van dit eerste kapittel bevestigd de macht van de landmeter en stelt dat hij de enige is die grenspalen mag plaatsen als vertegenwoordiger van het gezag. Hij mag dit echter enkel doen in de aanwezigheid van de aan elkaar grenzende eigenaars.

 

Het tweede kapittel (artikels 9-29) “Van edificien, gemeyne ofte andere mueren ofte wanden” regelt het optrekken, afbreken en herstellen van gemeenschappelijke en andere muren waardoor burengeschillen zouden kunnen ontstaan.[35]

 

Kapittel drie (artikels 30-46) “Van goten, ozydruppen, water-loopen, born-putten, ende diergelycke.” Dit kapittel handelt over het aanbrengen, wegnemen of het onderhoud van gemeenschappelijke afwateringsgoten, waterlopen en waterputten tussen naast elkaar liggende gebouwen.[36]

 

Kapitel vier (artikels 47-51) “Van licht te scheppen ter erve – waerts van syne geburen” handelt over de burenhinder die kan ontstaan door het optrekken van metselwerk of schrijnwerkerij.[37] In de kapittels 2, 3, en 4 vinden we weinig directe informatie over de landmeters uit die periode. Toch was deze ordonnantie zeer belangrijk voor de landmeter zelf, ze was voor hem een leidraad wanneer hij moest optreden bij burengeschillen en regelde vrij gedetailleerd de meeste problemen die zich op dat vlak voordeden.

 

In kapittel vijf (artikels 52-60) “Van schouwen, ovens, forneysen ende dangereuse wercken.” wordt de landmeter expliciet vermeld in artikel 59. Vuur was in de 18e eeuw nog steeds een grote vijand van een stad en landmeters kregen op dit vlak een controle functie toebedeeld. Het bouwen van ovens, fornuizen en schouwen was aan enkele strenge regels onderworpen. Wanneer landmeters of werklieden van de stad ergens een gebrek vaststelden in verband met het maken van vuur of instortingsgevaar waren zij verplicht dit te rapporteren aan de magistraat, zelfs als er geen klacht over geformuleerd was. [38]

 

Kapittel 6 (artikels 61-67) “Van privaeten ofte heymelyckheden” regelt het bouwen, de afbraak, gemeenschappelijk gebruik van mesthopen, toiletten en aalputten alsook de overlast die zij kunnen veroorzaken.[39]

 

In kapittel 7 (artikels 68-74) wordt het kweken en houden van ganzen, varkens geiten, koeien en andere beesten binnen en buiten de stad Leuven gereguleerd. Ook de overlast en de schade die deze dieren kunnen veroorzaken komen aan bod in de artikels.[40]

 

Kapittel 8 (artikels 75-86) regelt de opbouw, het onderhoud en de afbraak van scheidingen die tussen buren zijn aangebracht, zoals daar zijn muren, hagen, bomen, wanden of grachten zijn.[41]

 

Kappittel 9 (artikel 87-93) “Van wegen, ende breede der selve” beschrijft de breedte van die de verschillende soorten wegen in artikel 93. En zoals we in het artikel “Landen gelegen tegens straeten, gemeynten, opstallen, rivieren, beken ofte water-loopen” van de ordonnatie uit 1705 kunnen lezen, was dit van groot belang voor de landmeter. Wanneer hij een stuk grond moest afbakenen dat aan een weg grensde, moest hij immers rekening houden met de officiële breedte van diezelfde weg, die in de praktijk soms wel eens kon verschillen.

 

Item eenen mans- pat moet wesen . . . 4voeten. Eenen Kerckweg . . . . . . 6 voeten

Eenen molen-wegh, daer men door gelaeden gaet . 6 voeten

Eenen molen-wegh met sacken te peert . . . 8 voeten

Eenen mole- wegh met karren . . . . 12 voeten

Een cauter- gat . . . . . 12 voeten

Eenen leyd- wegh van d'een dorp tot aan het ander . . 16 voeten

Eenen dryff-wegh van d'een dorp tot d' ander . . 24 voeten

Eenen bruydt-wegh . . . . . . 8 voeten

Eenen her-wegh oft herbaene . . . . 40 voeten

Eenen keyserlycken wegh . . . . . 80 voeten

De Roye is tot Loven . . . . . 18 voet en half. [42]

 

De ordonnantie van 1705 voert de benaming “Landt- ende Edificiemeter” in, deze titel wordt gegeven aan hen die naast het examen van landmeter ook slagen in dit van edificiemeter. Het op opmeten van stukgoederen was geen gemakkelijke opdracht en vergde daarom ook een zeer degelijke theoretische kennis. “Landt-ende Edificiemeters” mochten naast alle taken die een landmeter uitvoerde ook gebouwen schatten.

 

Kapittel 10 (artikels 94-97) “Hoe men de goeden ende erven moet schatten, deylen ende scheyden.” Reguleert net de manier waarop er geschat moest worden door de “Land-ende Edificiemeter”.[43] In kapittel 11 (artikels 98-103) wordt de wijze waarop men een verbod kan verkrijgen voor het verder zetten van de werkzaamheden aan één van de in de ordonnantie vermelde werken. [44]

 

 

3. Besluit.

 

Onder invloed van de veelvuldige disputen die ontstonden na vele opmetingen en op uitdrukkelijke vraag van de landmeters zelf begint de centrale overheid in 1618 met de uniformsering van het landmeterberoep. Het was een schuchter begin, maar toch een eerste stap in de goede richting. De meest in het oog springende innovatie was de invoering van een examen, om de bekwaamheid van de toekomstige landmeter te testen. Met deze maatregel deed men een poging om het aanzien van het beroep te herstellen. Landmeters werden verplicht een zeer degelijke theoretische basis te verwerven die ze daarna in de praktijk konden demonstreren.

 

Ondertussen ondernamen ook verschillende steden pogingen om het ambt te reguleren. De stad Brussel nam hierin het initiatief en vele andere steden volgden. In 1705 ondernam de centrale overheid een tweede poging om het statuut van de landmeter verder te reglementeren. Het examen voor landmeters werd behouden en er werd een nieuwe terminologie ingevoerd. Het examen werd immers uitgebreid met de inhoudsberekening van verschillende goederen zoals steen hout, enz. die landmeters in staat moest stellen om gebouwen beter te schatten. Landmeters die slaagden in het examen mochten zich vanaf dat moment “landt-ende edificiemeter” noemen.

 

Naast een strikte reglementering van de schatting van de verschillende “edificiën” werd ook het opmeten en afpalen van percelen door deze ordonnantie, voor het gehele hertogdom Brabant geherdefinieerd, al werden sommige specifieke bepalingen overgelaten aan de verschillende stadsbesturen. Verder werd ook het loon en de maximale werkduur bepaald waardoor het beroep een zekere bescherming genoot van hogerhand. Door deze maatregelen werd een uniformiteit gecreëerd voor het gehele hertogdom, waardoor een einde werd gemaakt aan de vele klachten die voortkwamen uit de grote diversiteit die er in de praktijk heerste, en werd de landmeter door de overheid beter beschermd. Deze regulering en de daarbij horende opmeetmethode zouden in 1754 ook model staan voor het graafschap Vlaanderen en bleef van kracht tot ze in 1878 werd aangepast door de Unie van Meetkundige schatters.

 

De stad Leuven volgde pas vrij laat met het reglementeren van het landmeterberoep. Ze deed dit in 1730, wanneer ze een einde trachtte te maken aan de groeiende problemen inzake buurschap. De reglementering van het landmeterambt, dat in dit “statuyt” was opgenomen, was gebaseerd op het “statuyt” van de stad Brussel uit 1451 en de ordonnantie uit 1705. Door deze ordonnantie verkreeg het beroep van de Leuvense landmeter zijn definitieve inrichting en rechtsgrond, die tot het einde van de Franse overheersing intact zou blijven.

 

 

Hoofdstuk 2: Een reconstructie van de activiteiten der landmeters tijdens de Oostenrijkse Nederlanden in de regio Leuven.

 

Deel 1: Een overzicht van de landmeters die actief waren in de regio Leuven.

 

1. Inleiding.

 

Met de reeks ‘Cartografische bronnen voor de geschiedenis van het Vlaamse landschap’ sloeg het Algemeen Rijksarchief een nieuwe weg in. In deze reeks verschenen al de wandkaarten van het Hertogdom Aarschot, de kaartboeken van de abdij van Park, Ter Kameren, Averbode, Affligem en Grimbergen. Deze kaartboeken toonden aan dat landmeters gedurende de Moderne Tijd enkele groots opgezette projecten in dienst van de adel en de clerus hadden afgewerkt.

 

Onderzoekers vonden er vele aanknopingspunten om de geschiedenis van het landschap, het landbezit, de sociaal-economische verhoudingen en nog vele andere thema’s van nabij te bestuderen. Dankzij de publicatie van deze kaartboeken werden enkele unieke bronnen ontsloten. Maar waren dit de enige bronnen die landmeters hadden nagelaten? Natuurlijk niet. Zijn dit de enige cartografische bronnen die historisch onderzoek waard zijn? Natuurlijk niet. Deze kaartboeken wekten mijn interesse om dieper te graven.

 In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt een poging gedaan om, voor de verschillende landmeters die actief waren in de regio Leuven, tijdens de Oostenrijkse Nederlanden, een overzicht te geven van de opmetingen die zij verrichtten. Voor dit deel van het onderzoek vormden de vele kaarten in handschrift, die dikwijls maar enkele percelen omvatten, maar ook de grotere projecten, het uitgangspunt. Er wordt een onderscheidt gemaakt tussen de landmeters die in Leuven resideerden en de zogenaamde occasionele landmeters.

 

Per landmeter werd van iedere kaart werd nagegaan wie de opdrachtgever was, wie de opdracht had uitgevoerd, en voor welk doel zij was vervaardigd. Dit was vanzelfsprekend niet voor iedere kaart mogelijk. Naast de door de landmeter vervaardigde kaarten, worden ook nevenactiviteiten en, indien mogelijk, ook enkele persoonlijke gegevens weergegeven

 

Dit overzicht[45] heeft zeker niet de pretentie van allesomvattend te zijn, waarschijnlijk bevinden er zich in de verschillende archieven van ons land, nog vele onontdekte kaarten en informatie over degenen die hen vervaardigd hebben. Een dergelijk overzicht per landmeter is echter nog nooit voor deze regio verwezenlijkt. Hopelijk kan het een bijdrage leveren aan het lopende onderzoek naar de activiteiten van de landmeter.

 

 

2. De Leuvense landmeter.

 

a. Corthout, Natalis Josephus.

 

Op zes februari 1756 ontving de griffier of ontvanger van de Raad van Brabant 30 gulden als medianaat[46] van Natalis Josephus Corthout voor zijn ambt als landmeter.[47] Hij was reeds geslaagd voor het examen, hij had al de officiële eed afgelegd voor de raad van Brabant, maar het was pas na de betaling van dit medianaat, dat hij zich officieel een landmeter mocht noemen. Natalis Josephus Corthout had zich gevestigd in Leuven en toch zijn er van hem, voor de regio Leuven, maar enkele kaarten terug te vinden. Zijn allereerste kaart dateert uit 1756[48], het is een figuratieve voorstelling van de opmeting van 6 percelen gelegen onder Kerkum en Butsel[49], die eigendom waren van het ‘Willibrord of Boscollege’.[50]

Op 10 november 1758 leverde hij een kaart af in opdracht van de J. Metdepenninghen, rentmeester van het Groot College van Leuven. Hierin karteerde hij 6 aan elkaar grenzende percelen land gelegen ten oosten van de poststraat in de gemeente Winksele, die toebehoorden aan het Groot College.[51] Uit 1766 dateert zijn derde kaart, een plattegrond, die hij optekende in opdracht van het klooster van de Karmelieten te Leuven en waarop twee percelen worden weergegeven, alsook de weg die daar doorheen loopt naar hun kerk.[52] De volgende kaart die van Natalis Corthout is terug te vinden voor de regio Leuven, is een optekening van enkele percelen bos te Lovenjoel uit 1772, van deze kaart zijn nog de opdrachtgever, noch het doel bekent.[53]

 

De vijfde kaart die van Natalis Corthout bewaard is gebleven voor de regio Leuven, was er een waaraan hij samenwerkte met de landmeter J.D. Bogaerts. Deze kaart kwam tot stand in 1777 toen beide landmeters samenwerkten om de goederen, die werden geïncorporeerd in het kanaal Leuven-Mechelen, ook de Leuvense vaart genoemd, in de gemeente Battel op te meten.[54] De opmetingen verricht in het kader van de onteigening van gronden in de Leuvense schipvaart komen later nog aan bod.

 

Zijn laatste kaart voor de regio Leuven karteerde hij in opdracht van het hospitaal Sint-Elisabeth, te Diest. Het was de plattegrond van een perceel weide, dat net buiten de Beverse poort van de stad was gelegen.[55] Het is misschien vrij verwonderlijk dat een landmeter die binnen de stad Leuven resideerde slechts een klein aantal kaarten nalaat, maar dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat Natalis Corthout naast een landmeter ook een architect was. Zijn tussenkomst in de afbraak van de Sint-Michielskerk te Leuven is echter het enige geboekstaafde spoor van zijn carrière als architect.

 

In het midden van de achttiende eeuw bevond de oude Sint-Michielskerk te Leuven in zich in zeer slechte staat. Op 15 februari 1776 werd het gebouw onderzocht op verzoek van curé P. Bettens, door de architecten N-J Corthout, M. Ghenne, P. Muls en P. De Groot. Deze heren vonden “les maçonneries disloquées, la charpente pourrie et les toitures profondément délabrées”.[56] Volgens hun advies kon het gebouw niet meer hersteld worden en zij raadden de stad Leuven dan ook aan om het gebouw af te breken, als voorzorgsmaatregel, om ongelukken in de toekomst te vermijden. De kerk werd gesloten in 1777 maar wordt al na enkele maanden opnieuw in gebruik genomen. De kerk wordt in 1781 publiekelijk verkocht door notaris Fusco en later dat jaar afgebroken.

 

b. Gens, Alexander.

 

Alexander Gens was waarschijnlijk één van de meest productieve landmeters van de achttiende eeuw in het arrondissement Leuven. De carrière van Alexander Gens begon op 27 januari 1754, die dag legde hij zijn eed af voor de raad van Brabant en betaalde hij 30 Gulden als medianaat aan de ontvanger van de Raad van Brabant en mocht hij zich een beëdigde landmeter noemen.[57]

 

In de archieven bevinden er zich kaarten van zijn hand voor de regio Leuven die teruggaan tot het jaar 1760. In dat jaar voltooide hij de opmeting van de percelen en de daarbij horende loswegen in de gemeente Holsbeek.[58] Gens werd tijdens de opmeting bijgestaan door de wethouders van Holsbeek, die hem informatie verstrekten. Deze kaart was niet gedateerd, maar in 1780 vervaardigde Gens een dubbel van deze kaart voor de wethouders van Holsbeek, waarop hij de datum van de oorspronkelijke opmeting wel vermelde waardoor deze kaart wel gedateerd kan worden.[59]

 

Op 24 juli1762, leverde hij een kaart af voor de Baron van Schore. Gens had in opdracht van de baron enkele moerassige stukken land opgemeten. Door deze percelen zou een nieuwe dreef naar het “kasteel van Bleijeberch”, gelegen net buiten de Mechelse poort van Leuven worden aangelegd.[60]

 

Elf jaar later in 1773 zal Gens nog twee kaarten opstellen in opdracht van de Baron. De eerste kaart is een plattegrond van een stuk land gelegen naast het kasteel, gedateerd 17 maart 1773.[61] De tweede is de weergave van de opmeting van een erf afhankelijk van het kasteel en is van dezelfde datum.[62] In de inzet van beide kaarten wordt de opdrachtgever niet bekendgemaakt, maar aangezien het ging om een opmeting van goederen die behoorden tot het landgoed “Bleijeberch” of Blijdenberg is het hoogst waarschijnlijk dat de baron de opdrachtgever was.

 

Op 18 februari 1763 voltooide hij in opdracht van E.H. Van Ongevalle, pastoor van de Sint – Kwintenparochie te Leuven, een kaart van de kerk, de pastorij en de daarbij horende gronden. In deze kaart was ook de grootte van de gebouwen opgenomen. Eén van de opmerkelijkste zaken aan deze kaart is de titelversiering in de vorm van een doodshoofd.[63]

 

Op 2 juni van datzelfde jaar karteerde hij voor de Peter Vanbiesen en Guiliam Huybrechts, schepenen van Herent, een kaart waarop de scheiding van Leuven, Herent en Winksele wordt afgebeeld. Op deze grens lag de eigendom van de abdij van Vlierbeek die op het ogenblik van de scheiding werd gehuurd door de Weduwe Vander Maelen.[64]

Op 23 juni 1764 vervaardigde Gens in opdracht van Lambertus Goffaert een kaart, die werd voorgelegd op het proces tussen de erfgenamen Panhuysen en de superior van het Ostarium[65] te Leuven. Beide partijen hadden een geschil over de opdeling van de erfenis van de familie Panhuysen. De kaart was een figuratieve weergave van een opmeting van vier percelen bos, gelegen te Nieuwrode.[66] Toen er onenigheid was ontstaan over de opdeling van dit bos tussen de erfgenamen en het Ostarium, werd er een proces aangespannen door de erfgenamen. Hierop gelaste de procureur Goffaert Alexander Gens met de opmeting en de opdeling van het bos.[67] Een jaar later in 1765 verzorgde hij de opmeting van een perceel te Sint-Agatha- Rode in opdracht van het Willibrord- of Boscollege. In de inventaris ‘Repertorium van handschriftelijke kaarten en plattegronden tot omstreeks 1855, bewaard op het universiteitsarchief aan de K.U. Leuven’, opgesteld door Luc Janssens wordt deze kaart vermeld als niet gedateerd. Uit de inzet van de kaart valt echter duidelijk af te lezen dat ze afkomstig is uit het jaar 1765.[68]

 

Over de familie PanhuysenLeuven,r de raad van Brabantegio Leuven, deze kaart was een dubbel van de kaartp 19 juni 1766 voltooide hij een plattegrond van twee hoeven en al hun aangrenzende eigendommen, gelegen te “Cleerwijck”, een gehucht onder Sint-Pieters-Rode en Houwaart. Gens deed dit op verzoek van Jonkheer Guilliam François Devroeij, heer van Linde en eerste raadpensionaris van de stad Leuven. Op 5 april 1770 werd de kaart voorgelegd op het proces tussen De Plaines en Anna Vuerincx, weduwe van Jan Wolfs betreffende het vruchtgebruik van de hoeven.[69]

 

Tussen 1767 en 1772 voltooide hij drie kaarten voor het Wilibrord- of Boscollege. De eerste was het product van een opmeting van drie percelen akkergrond, gelegen te Tildonk, die eigendom waren van het college.[70] Voor diezelfde opmeting vervaardigde Gens nog een tweede kaart van twee percelen land, gelegen in het “Tildonckveldt”.[71] In de derde kaart werd een bos weergegeven dat gelegen was onder de gemeente Attenrode, genaamd het “Strijbosch”.[72] In 1771 karteerde Gens enkele percelen land, in opdracht van de inwoners van Wezemaal. Deze kaart werd door de opdrachtgevers voorgelegd op hun proces tegen de wethouders van Rotselaar.[73]

 

Op 23 september 1772 karteerde Gens op verzoek van de weduwe Dehertogh nog enkele percelen land gelegen op het “billenkesveldt” te Ottenburg.[74] Datzelfde jaar vervaardigde hij ook nog een kaart van een perceel gelegen in Oud-Heverlee, toebehorend aan de priorij van Terbank.[75]

 

Een jaar later, op 4 november 1773, werd er een beroep gedaan op Alexander Gens om een plattegrond te vervaardigen van de wegen en straten te Herent en Wijgmaal die door de Leuvense vaart werden onderbroken. Hij vervaardigde deze kaart in opdracht van de wethouders van Herent, zodat het door hun kon worden voorgelegd in hun proces tegen Philippus de Bruyn, één der rentmeesters van de Leuvense vaart.[76]

 

Op 14 juni 1774 werd deze kaart voorgelegd op een proces voor de raad van Brabant, mede hierdoor konden de wethouders hun eis tot hogere vergoedingen in verband met de onteigeningen doordrukken.[77] Op 24 mei 1774 werd er nog een kaart van Alexander Gens voorgelegd op een proces voor de Raad van Brabant. Het ging om een dispuut tussen de hertog van Arenberg en de bewoners van “ het Zandeken”. De kaart bevatte een weergave van “dese nevenstaende heijde gelegen onder Ste.-Maria-Maghdalena-Vaalbeeck geseijdt het Zandeken”.[78] De kaart was uit het procesdossier gehaald en bevatte geen verdere verwijzingen wie de opdrachtgever was of waarover het dispuut exact ging. Het universiteitsarchief van de katholieke universiteit van Leuven is echter in het bezit van een dubbel, geen kopie, van deze kaart. De kaart vermeld in de inzet eveneens dat ze werd gebruikt in een proces tussen de hertog van Arenberg en de ingezetenen van “Sinte-Maria-Maghdelena- Vaelbeek” betreffende het “Zandeken”.[79] Deze laatste kaart werd teruggevonden in het Arenbergarchief waaruit af te leiden valt dat beide partijen aan Alexander Gens de opdracht hadden gegeven om dit gebied te karteren en dat deze laatste kaart bestemd was voor de Hertog van Arenberg.

 

Op 28 juni van het jaar 1774 voltooide Gens nog de opmeting van enkele percelen bos en weide te Sint-Marghete-Houtem. Alle verdere informatie betreffende de opdrachtgever of het doel van deze kaart ontbreekt.[80] In het stadsarchief van Leuven bevindt zich een kaart, gedateerd 22 augustus 1774, van “eenighe parceelen landt ende bempt met deuyt weghen geleghen tot Molenstede onder Caggevinne” in deze kaart wordt de opmeting van het “bogaertsveld”, dat doorkruist wordt door de “swerte beeke” weergeven.[81] Ook van deze kaart bestaat er een dubbel, maar ditmaal werd de kaart opgesteld door een uit Diest afkomstige landmeter, F.J. Guyaux, hij vervaardigde ze na zijn opmeting van “Bogaertsveld”.[82]

 

Op de achterzijde van beide kaarten vinden we het opschrift dat deze kaarten uit een “proces civil” uit 1774 komen. Er mag worden aangenomen dat de verschillende partijen van het proces ervoor kozen om hun eigen landmeter het gebied te laten opmeten, maar spijtig genoeg ontbreekt verdere informatie. Hierdoor kunnen noch de opdrachtgevers, noch het dispuut waarvoor deze kaarten werden vervaardigd worden achterhaald.

 

In 1775 verzorgde Alexander Gens de opmeting van “Dit nevenstaende parceel landts geleghen binnen dese stadt Loven achter het clooster van Sinte Niclaes”. Eigendom van de Parochiekerk van Sint-Michiels.[83] Op 1 april 1777 voltooide hij op verzoek van de E.H. Streignard, de president van het Sint-Michiels college te Leuven, de opmeting van vier percelen bos, die grensden aan de toenmalige Groen-en de Rotstraat in de gemeente Lubbeek.[84]

 

Alexander Gens zou zich ook verschillende malen ten dienste stellen van de priorij van Sint-Maartensdal-Ten Troon, uit Leuven.[85] Dit gebeurde een eerste maal op 2 januari 1764 toen hij voor de E.H. De Wilde, procurator van de priorij, een stuk bos gelegen in de gemeente Lubbeek karteerde. Gens moest het bos opmeten en zeven dagmalen aflijnen waarop men groeten wou verbouwen .[86]

 

Negen jaar na zijn eerste opdracht in dienst van de priorij van Sint-Maartensdal-Ten Troon, deed Bernardus de Wilde, in 1773, nogmaals een beroep op Alexander Gens om een stuk land gelegen aan de Diestsepoort, op te meten en te af te palen.[87]

Twee jaar later in 1775 aanvaarde hij een opdracht van de priorij om enkele percelen land in het gehucht genaamd “Drie Linden”, eigendom van de priorij te Rotselaar, op te meten en te karteren.[88] Datzelfde jaar, leverde hij ook nog een kaart af van de Sint-Geertrujden hoeve gelegen te Lubbeek die hij had gemaakt na een opmeting op verzoek van de priorij.[89] In december van 1777 verzorgde Gens de opmeting van het “Dorenveldt”, te Lubbeek, het “Schubeeckveldt” en het “Beckerveldt”, te Sint-Pieters-Rode. Deze opmetingen werden samengevoegd in één kaart.[90]

 

In oktober 1780 keerde Gens opnieuw terug naar Sint-Pieters-Rode en Lubbeek om er vijf percelen bos en akkergrond op te meten. In de inzet van de kaart wordt nog steeds de E.H. De Wilde als opdrachtgever vermeld.[91] Een jaar later, tijdens de maand juli, karteerde hij, in opdracht van de wethouders van Betekom, nog een deel van de dorpskom van Betekom.[92]

 

In 1782 leverde Gens een kaart af van enkele percelen bos gelegen te Lubbeek. Deze kaart was echter het product van een opmeting die dateerde van 1779. Tijdens de opmeting van dit stuk grond werd Alexander Gens bijgestaan door de procurator van de priorij, de weduwe Philips en de heer Van Nerum, koster van Lubbeek. Dit perceel was in 1721 een onderdeel geweest van een grotere opmeting door Gerardus Beckers, in dienst van de priorij.[93] De priorij bezat van deze opmeting een kaart, wat waarschijnlijk de aanwezigheid van de procurator van de priorij verklaart. Gens baseerde zich naar alle waarschijnlijkheid op deze kaart en vond één van de oorspronkelijke paalstenen terug. De overige drie waren verdwenen en deze verving hij met nieuwe waarin de initialen S.M. werden gegraveerd.[94] Tijdens de laatste jaren van zijn carrière ging de productiviteit van Gens enigszins achteruit. Tussen 1784 en 1790 zou Gens nog vijf kaarten, van door hem verrichte opmetingen, vervaardigen. Op 12 juni 1784 karteerde Gens 38 percelen heide waardoor de grens tussen de gemeente Tremelo, Werchter en Baal werd weergegeven.[95] Deze kaart werd voorgelegd op het proces tussen de inwoners van Tremelo en de regeerders van Werchter, die een dispuut hadden over de grens tussen beide gemeenten. Er werd een beroep gedaan op Alexander Gens om deze definitief vast te leggen.[96] Tijdens de maand augustus van datzelfde jaar karteerde Gens nog enkele stukken akkerland op het “billekensveldt”, in Ottenburg. De percelen waren gelegen aan de baan van Waver op Terlanen en Mechelen.[97]

 

Twee jaar later in 1786 verzorgde hij de opmeting van het de gewezen celestijnenabdij en het daarbij horende domein te Heverlee, spijtig genoeg is de legger niet bewaard gebleven. Toch geeft deze kaart een mooie weergave van de kerk, het klooster, de boomgaard, enz. en is zij een waardevolle bron voor de geschiedenis van de abdij.[98]

In 1788 werd de stadspomp in de Brusselsestraat verplaatst. Gens verzorgde in opdracht van het stadsbestuur het opmetingsplan met daarin de ligging van de oude pomp, de ligging van de nieuwe en de voorziene onteigening die hiervoor nodig was.[99] In 1790 vervaardigde hij zijn laatste kaart voor de regio Leuven. Deze kaart was een dubbel van de kaart uit augustus 1784, van enkele percelen land op het “billekensveldt” te Ottenburg.[100] Hiermee sloot hij, 36 jaar na zijn eedaflegging voor de Raad van Brabant, een rijk gevulde carrière als landmeter af. Er blijft echter nog één kaart over die hier ook moet worden opgenomen. Deze plattegrond van acht percelen land, die gelegen waren in het “billekensveldt” onder Ottenburg is echter niet gedateerd waardoor ze hier als laatste toch wordt opgenomen. Over de opdrachtgever of het doel van deze kaart is geen verdere informatie bekend.[101]

 

Tussen 25 november 1661 en 29 maart 1667 werd de eerste bepaling van de grenzen van het grondgebied Leuven verricht, maar een eeuw later waren deze grenzen verdwenen, vergeten en betwist.[102] Om de definitieve grens van de “Komme of Kuip” van Leuven, de term “vryheid” dateert uit de 17e eeuw, vast te stellen en een einde te maken aan de vele discussies over dit onderwerp werd door de Leuvense magistraat op 25 februari 1779 een vergadering bijeengeroepen om deze zaak te bespreken en een plan op te stellen om de grenzen te verkennen en vast te leggen. De opdracht werd toevertrouwd aan Alexander Gens, hij kreeg de opdracht om het project te velde, in goede banen te leiden. Op 30 september 1780 ging het project van start, maar het zou door allerlei omstandigheden pas worden afgewerkt op 27 april 1789. In het stadsarchief bevindt zich de rekening die Gens overmaakte aan het stadsbestuur. Wirix spendeerde tussen 1780 en 1789 twaalf en een halve dag aan het ometen van de grenzen in het bijzijn van een vertegenwoordiger van het stadsbestuur. Gens rekende hiervoor een bedrag van 550 florijnen aan.[103] In 1796 heeft R. Wirix, op basis van de opmetingen van Alexander Gens, deze grenzen weergegeven op kaart.[104]

 

c. Heeren, Guillielmus.

 

De eerste Kaart in handschrift van deze Leuvense landmeter dateert uit september 1728.[105] Op verzoek van juffer Van Liborch, de meesteres van het Groot Begijnhof van Leuven verrichtte hij de opmeting van een hoeve en de daarbij horende landerijen te Meldert. [106] In 1733 vervaardigde hij in opdracht van E.H. Mariot, priester en president van het Sint-Michielscollege, twee kaarten. De eerste kaart, gedateerd 22 januari 1733, was het resultaat van de opmeting van een bos gelegen aan de rand van de gemeente Lubbeek, dat toebehoorde aan de “fondatie Pauli Testelman”.[107] De tweede kaart van het “Hertbos”, ook gelegen te Lubbeek, dat toebehoorde aan het College vervaardigde hij op 21 april 1733.[108] In de volgende vier jaar vinden we van hem geen kaart over Leuven meer terug.

 

Op 3 augustus 1737 vervaardigde hij een plattegrond van een perceel land en een weide in Bierbeek[109], op verzoek van Dr. Prof. Streithagen, de president van het College Trilingue te Leuven.[110] Na deze kaart is het opnieuw een jaar wachten, eer voor de regio Leuven, enige cartografische activiteit van hem terug te vinden is. Op 29 april 1738 voltooide hij op verzoek van E.H. Henricus Barré, kanunnik van Sint-Pieters te Leuven en kapelaan van Winksele, een kaartboek van percelen land, bos en weiden te Winksele, Veltem, Herent, Wilsele en Everberg. Ieder perceel werd in het kaartboek afzonderlijk weergegeven en beschreven.[111]

 

Tussen 5 juli 1740 en 27 september 1741 voltooide Heeren drie kaarten in opdracht van E.H. Natalis du Bois, de president van het Groot College. De eerste kaart is een plattegrond van drie percelen grond te Haacht, eigendom van het Groot College.[112] De tweede kaart van 9 maart 1741 was de weergave van de opmeting van enkele percelen grond gelegen aan de Kortenbergstraat te Pellenberg.[113] In de laatste kaart gaf hij een figuratieve voorstelling van vier percelen grond gelegen in drie verschillende gemeenten. Twee percelen te Bierbeek, één aan de Perkweg en één aan de baan Leuven-Namen. Een perceel aan de Voortstraat te Heverlee en één onder Korbeek – Lo.[114] De reden waarom deze gronden werden opgemeten was niet te achterhalen.

 

Na deze drie kaarten in opdracht van Natalis du Bois volgt een periode van acht jaar waarvoor er geen kaarten van Guillielmus Heeren, voor de regio Leuven, zijn terug te vinden. In april 1749 leverde hij opnieuw een kaart af voor Dr. Prof. Streithagen. Het was een weide gelegen te Korbeek – Lo die eigendom was van het Groot Gasthuis van Leuven, maar door Streithaegen werd gepacht. Dr. Prof. Streithagen wou in deze weide een vijver aanleggen maar liet ze eerst afpalen door Heeren.[115]

 

Op 31 december 1749 vervaardigde hij een kaart van een perceel grond gelegen achter de kapel van de Vlamingenstraat op verzoek van Natalis du Bois, de president van het Groot College, waarvoor hij in het verleden al enkele kaarten had vervaardigd.[116] Dat jaar vervaardigde hij nog een derde kaart, in opdracht van de priorij van Terbank. De kaart bevatte de weergave van een opmeting van twee percelen akkergrond, te Heverlee, die eigendom waren van de priorij.[117]

 

Tussen deze kaart en zijn volgende uit 1751 ligt een periode van meer dan een jaar waarvoor er geen kaarten van G. Heeren zijn terug te vinden. Dit kan verklaard worden door zijn werkzaamheden voor de rentmeesters van de Leuvense schipvaart, het huidige kanaal Mechelen-Leuven. Guillielmus Heeren stond namelijk in voor de opmeting van de gronden die zouden onteigend worden als gevolg van het graven van het kanaal. Op dit onderdeel van zijn activiteiten als landmeter zal later dieper worden ingegaan.

 

In 1751, nadat hij zijn medewerking had verleend aan de totstandkoming van de Leuvense vaart, vervaardigde hij opnieuw een kaart, van twee percelen land gelegen te Bertem, in opdracht van de priorij van Terbank.[118] Op 31 januari 1752 vervaardigde voltooide Heeren, een plattegrond van drie percelen weidegrond. De opdrachtgever noch de gemeente waar deze percelen lagen werd vermeld.[119]

 

Datzelfde jaar zou Heeren nog twee andere kaarten vervaardigen. De eerste was op verzoek van Baron Louis-François-Joseph van Schorre. Het was de plattegrond van zijn domein, dat zich buiten de Mechelse poort bevond en de Bleijdenberg werd genoemd. De Baron wou het laten beplanten met bomen en Heeren vervaardigde een aanplantingplan.[120] De tweede was een plattegrond van een stuk grond onder Korbeek-Lo en een weide in Wilsele, in opdracht van Natalis du Bois. De weide was eigendom van het Divaeuscollege,[121] het is echter onduidelijk waarom Natalis du Bois ook dit stuk grond liet opmeten.[122]

 

De laatste kaart die Heeren voor de regio Leuven vervaardigde dateert van 25 en 28 september 1752. Ze werd gemaakt voor E.H. Jacobus Bosmans en Bernardus de Wilde, de respectievelijke prior en procurator van de priorij van Sint-Maartensdal-Ten troon. Het is de plattegrond van twee percelen land gelegen in het “Sterveldt” in de omgeving van de stad Leuven, die eigendom waren van de priorij. Een opmerkelijk detail van nauwkeurigheid is dat de verschillende teelten worden weergeven per stuk grond: Wortels, klaver, en rapen.[123]

 

d. Hustin, Antoine.

 

Voor een landmeter die zijn beroep uitoefende van 1737 tot 1771 een gevestigd was te Leuven laat Hustin, in vergelijking met Alexander Gens en Guillielmus Heeren, maar weinig cartografisch materiaal na. In 1737 vervaardigde hij twee kaarten die werden voorgelegd aan de Raad van Brabant. De eerste kaart was een plattegrond van een deel van de weg van Brussel naar Leuven, net buiten de Brusselse poort van de laatstgenoemde stad.[124] De tweede was een soortgelijke plattegrond een deel van de weg van Leuven naar Tienen, net buiten de Tiense poort.[125]

 

Op vijf april 1739 voltooide hij één van zijn belangrijkste opdrachten, het kaartboek van de goederen van Baron Louis-François-Joseph van Schorre, die gelegen waren buiten de Mechelse poort van de stad Leuven en die men “Bleijdenberg” noemde. Het kaartboek bestond oorspronkelijk uit vierentwintig kaarten, later zijn er vijf nieuwe aan toegevoegd.[126]

 

Het is misschien opmerkelijk voor een landmeter, die resideerde te Leuven, om zo weinig kaarten na te laten zeker in vergelijking met andere landmeters uit deze periode. In het geval van Hustin kan dit verklaard worden door zijn opdrachten als architect. Tussen 1751 en 1755 liet de president van het Viglius college, Guillaume van Linthoudt, curé van Sint-Kwinten het college herbouwen volgens Hustin’s plannen. [127]

 

Ondertussen vervaardigde hij in 1752 nog een kaart op verzoek van Charles Leonard Frantzen, rentmeester van de hertog van Arenberg. De kaart is de weergave van een opmeting van enkele percelen grond rond het kasteel en het klooster, met het oog op het maken van een nieuwe dreef van het kasteel naar het bos van Heverlee.[128]

Datzelfde jaar vond er een ruilverkaveling plaats van enkele percelen grond gelegen op een plaats genaamd de “Filosofenfontein” te Heverlee.[129] De gronden waren eigendom van het celestijnenklooster, de hertog van Arenberg en de gemeente Heverlee. Hustin was belast met het opmeten van de percelen en het doorvoeren van de ruil der percelen, hij maakte van deze opmeting verschillende kaarten voor de afzonderlijke partijen. Twee van deze exemplaren zijn terug te vinden in het universiteitsarchief.[130]

 

Na deze opdracht zou Hustin zich nog éénmaal ten dienste stellen van de Hertog van Arenberg. Op verzoek van Charles Leonard Frantzen, de rentmeester van de hertog, vervaardigde hij een plan van de dreef die begon aan de “Huttestraet” die ook de “drève des maronnies” werd genoemd en die door Heverleebos liep.[131] In 1753 vervaardigde hij twee kaarten van twee percelen weidegrond in Haacht, die toebehoorden aan “la pédagogie du château”. Op deze kaarten vinden we indicaties voor een project om de doorsteek te maken voor de Leuvense vaart in de Dijle in de omgeving van deze weide.[132]

 

Op twee november 1754 werd Hustin’s plattegrond van het bos van Loonbeek te Neerijse in de buurt van het kasteel van Loonbeek, door procureur Aguilar voorgelegd op een proces tussen de heren Overschie en Vandervorst. Verdere informatie over de opdrachtgever of het proces is echter niet terug te vinden.[133]

 

Een jaar later in 1755 voltooide Hustin nog een figuratieve kaart van land en- waterwegen en te Messelbroeck en Testelt. Deze kaart was een kopie van een kaart vervaardigd door een prelaat van de abdij van Averbode en niet het product van een opmeting.[134]

 

Datzelfde jaar herbouwde Jean Robert Ghislain Caimo de leslokalen van het College van Sint – Anne, ook het Naamse College[135], genoemd en deed dit naar de plannen opgesteld door de architect A. Hustin. Ook de plannen van een gevangenis te Tienen, die door Hustin werden opgesteld in opdracht van de regeerders van de stad, dateren uit 1755.[136]

 

In 1756 voltooit hij twee plans met vogelperspectief van het kasteel van Leuven die bewaard zijn gebleven en terug te vinden zijn in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Door deze twee kaarten kennen we de verschillende posities van de gebouwen van het afgebroken kasteel.[137]

 

Het jaar daarop, in 1757 verbouwde het Paridaens, een school gelegen binnen de stad Leuven haar kapel. De kapel die vanaf dan de tuin van de school moest opfleuren werd opgetrokken naar een ontwerp van Hustin.[138]

 

Op verzoek van de executeur testamentair Prof. Dr. Streithaegen, doctor in de beide rechten, voltooide hij tussen 11 en 18 mei 1762 een opmeting en een plattegrond, in vogelperspectief, van een hoeve in het gehucht Dalem onder Korbeek-Lo. Deze hoeve was eigendom van de kinderen van de overleden Hieron De Zangere en moest worden opgedeeld onder de erfgenamen. De hoeve werd op dat ogenblik in vruchtgebruik gehouden door Jeanne Mart. Streithagen, die familie was van de executeur van het testament.[139]

 

In 1771 karteerde Hustin een kaart van een weide, die toebehoorde aan de pastorij van Lovenjoeel.[140] Hierna zijn er geen kaarten meer te vinden van opmetingen binnen de regio Leuven van Hustin’s hand, toch bleef hij nog actief als architect.

 

Het College van Sint Ivo dat werd gesticht door Robert vanden Poele op 26 juni 1483, werd in 1775 en 1776 wel nog gerestaureerd en heropgebouwd naar de plannen van de landmeter en architect Antoine Hustin.[141]

 

e. Joris, Jan-Baptist.

 

Op 25 oktober 1748 ontving de griffier van de raad van Brabant 30 gulden van J.B. Joris als medianaat voor zijn ambt van gezworen landmeter in het Hertogdom Brabant.[142]

De vroegst bekende landmeetkundige activiteit van Jan Baptist Joris, residerende te Leuven dateert uit 1750. Dat jaar vervaardigde hij het officiële opmetinsgsplan voor de aanleg van de vaart van Leuven naar Mechelen. Dit plan werd bij het keizerlijke octrooi voor de aanleg van de vaart gevoegd.[143]

 

Het eerste plan, gedateerd 6 februari 1752, dat hij naliet voor de regio Leuven had eveneens te maken met de Leuvense vaart. Ze werd gemaakt in opdracht van de Leuvense “borgemeester” Vranckx, die tevens rentmeester was van de vaartkas. Het was de plattegrond van een stukje dijk van de Dijle, aan de Groenstraat in de omgeving van de Diana tempel binnen de stad Leuven. Joris kreeg voor de opmeting aanwijzingen door N. Staes, wat erop wees dat dit de eerste maal was dat dit stuk grond werd afgepaald of dat al de oude paalstenen ontbraken.[144] Deze kaart kadert waarschijnlijk in het kader van de tweede incorporatie voor de vaart, maar alle verdere informatie ontbrak, daarom heb ik ervoor gekozen deze kaart hier aan bod te laten komen.

 

In februari 1753 voltooide hij de opmeting en de figuratieve kaart van “Landen onder Loven op het Diestersch veldt” in opdracht van E.H. Bernardus de Wilde, procurator van de abdij van Sint-Maartensdal-Ten troon, te Leuven.[145] Een jaar later, in 1754 kopieerde hij en kaart van Houwaart, die een eeuw vroeger gemaakt was in opdracht van de abdij van Park.[146]

 

Zijn belangrijkste opdracht, de wandkaarten van het hertogdom Brabant, vervaardigde hij op verzoek van Hertog Karel-Maria-Raymond van Arenberg. Deze wandkaarten werden in 1998 uitgegeven in een publicatie door prof. Eduard van Ermen ‘De wandkaarten van Het Hertogdom Aarschot 1759-1775’.

 

Op 7 september 1755 werd voor notaris Josselet te Leuven het contract afgesloten tussen Charles Leonard Frantzen, ontvanger van de Hertog van Arenberg en Jan Baptist Joris.[147] In dit contract werd overeengekomen dat Joris zou instaan voor het verzorgen van de figuratieve kaarten van de landen en rechtsgebieden, die tot de vier baronieën van het hertogdom Aarschot en tot de baronie van Perwez behoren. Deze kaarten moesten alle gehuchten en dorpen binnen de vier baronieën omvatten alsook alle landen en rechtsgebieden toebehorend aan de hertog en gelegen tussen de steden Brussel, Mechelen, Diest, Zoutleeuw en Namen.[148]

 

In het contract werd tevens gestipuleerd hoe de landmeter zijn opdracht moest uitvoeren. Het Hertogdom zou verdeeld worden in vier deelkaarten van elk ongeveer acht vierkante voeten en elke deelkaart zou een baronie omvatten. Op een vijfde kaart zou de baronie Perwez worden afgebeeld.[149] De kaart van de baronie Perwez kwam uiteindelijk in 1788 tot stand, ze was echter niet het werk van Joris, maar werd voltooid door Piere Joseph Mathieu.[150] Joris kreeg vijf jaar de tijd voor het volbrengen van zijn opdracht, tenzij er belemmeringen optraden door oorlogsomstandigheden, hij zou hiervoor 4400 gulden courant ontvangen die zouden worden uitbetaald naarmate het werk vorderde.[151] Joris zou er in plaats van de voorziene vijf jaar, echter twintig jaar over doen om zijn opdracht te voleinden.

 

Alvorens hij in 1757 met de inspectie van de grenzen van de heerlijkheden Heverlee, Korbeek-Dijle en Leefdaal begon, vervaardigde hij in 1756 een kaart van “Erven ghelegen onder Boortmeerbeeck” in opdracht van een Mechelse koopman genaamd Cornelis Jozef Poullet. Deze kaart van akkers en beemden te Boortmeerbeek werd opgesteld omwille van het feit dat de loop van de Leuvense vaart doorheen deze landen zou worden getrokken, en er dus een onteigening van verschillende percelen zou plaatsvinden.[152]

 

In het algemeen Rijksarchief vinden we nog twee andere kaarten in opdracht van Cornelis Poulet. De eerste kaart is een plattegrond van de tuin van Cornelis Jozef Poulet te Boortmeerbeek opgesteld door zijn hovenier G. Rosseels, die echter niet gedateerd is.[153] De tweede kaart is een ‘plan pour le jardin à la campagne de Monsieur Poullet’ deze kaart vermeldt noch de auteur noch het jaartal waarin ze vervaardigd werd. [154]

 

Voor de verdere activiteiten van Joris in verband met het afwerken van de wandkaarten van het hertogdom Aarschot baseer ik mij op het onderzoek verricht door prof. E. Van Ermen.[155]

 

Op 8 januari 1759 en 24 februari 1759 voltooide Joris twee kaarten van de baronie van Heverlee, waarvan de eerste werd voorgelegd op een proces tussen de hertog en de Stad Leuven.[156] Een jaar later in 1760 was ook de kaart van Bierbeek afgewerkt.[157] Vanaf 1761 begon hij met het opmeten van de noordelijke heerlijkheden. Hij kreeg assistentie bij het optekenen van de grenzen van Haacht en ontving 300 gulden voor zijn werk. In 1762 ondertekende hij vier kwijtingen voor een totaal bedrag van 1271 gulden en acht stuivers.[158]

 

Tussen 16 april 1761 en 5 november 1762 maakte hij de opmetingen van de “plans, coupes, profils, vacations et autres devoirs parlui faites pour le susdit nouveau batiments”, aan het kasteel van Heverlee. Het leverde hem 372 gulden en 17 stuivers op. Voor de wandkaarten ontving hij nog eens 105 gulden.[159] Naast de plans voor de verschillende nieuwe gebouwen aan het kasteel, liet de hertog via Charles Leonard Frantzen, Joris een plattegrond optekenen van het traject van de nieuwe “Steenberghstraat” die door de eigendom liep van het Baiuscollege in het Heverleebos onder Oud Heverlee. Het Baius college werd door de hertog gecompenseerd met een ander stuk grond. De opmeting van de verschillende percelen, door Joris vonden plaats op 18 augustus 1761 en 24 april 1762.[160] In 1768 zou Joris enkele percelen bos, weide en land, die eigendom waren van het Heilige- Geest-College en de gemeente Sint-Joris-Weert, opmeten. Dit gebeurde in het kader van de uitbreiding van de dreef, vanaf de kapel van de steenbergstraat in de richting van het Meerdaalbos[161].

 

In 1763 verzorgde hij de opmeting van de grenzen van de heerlijkheid Rotselaar en was hij ook in Werchter actief. In de loop van 1764 vervaardigde hij voor de hertog van Arenberg een kaart van een reeks percelen, waarover een proces met de heer van Korbeek-Dijle hangende was. In datzelfde jaar ontving hij nog eens 500 gulden voor de wandkaarten en begon hij aan zijn opmeting van de noordelijke heerlijkheden. De vorsers van Werchter lichtten hem in over de grenzen van de heerlijkheid Werchter. In 1765 en 1766 was hij te Betekom aan het werk. Daarop volgden Baal en Begijnendijk, waarvoor Joris nog eens 500 gulden.[162]

 

Naast zijn opdracht voor de hertog van Arenberg aanvaardde Joris nog andere opdrachten, zo vervaardigde hij op 9 juni 1766 een kaart op verzoek van de regeerders van Bertem voor een proces tegen de inwoners van Bertem, in verband met de onteigening van enkele percelen land voor de aanleg van een nieuwe dreef. De kaart werd voorgelegd op 1 mei 1769 in de Raad van Brabant, waar de regeerders van Bertem de goedkeuring kregen voor de onteigening.[163]

In de loop van 1767 werden de afgewerkte kaarten voor de hertog van Arenberg op linnen gelijmd en leverde hij de kaart van Rotseaar af. In 1769 werkte hij een kaart af van het Meerdaalbos, het Millendaalbos en Heverleebos, die eigendom van de hertog waren. [164] In de loop van 1771 was hij te Langdorp aan het werk.

 

Voor de volgende jaren ontbreken de rekeningen of bieden zij ons geen verdere informatie over Joris’ activiteiten, maar gezien zijn systematische werkwijze wordt er vanuit gegaan dat hij gedurende de laatste jaren van het project te Rillaar Messelbroeck en Testelt actief was.

 

Vanaf 1760 tekende hij voor de hertog nog een reeks plattegronden met het oog op de afpaling van bepaalde percelen en goederen of de ruil ervan. In 1779 zou Joris voor de hertog nog een cijnskaart vervaardigen van Sint-Joris-Weert.[165] Als laatste moet ook nog een kaart van 2 percelen akkergrond te Wezemaal worden vermeld. Deze kaart was niet gedateerd waardoor ze niet in het relaas kon worden opgenomen.[166]

 

f. Wirix, Romuldus.

 

Romuldus Wirix mogen we beschouwen als een overgangsfiguur, enkel de beginjaren van zijn carrière als landmeter vallen hier binnen de betreffende onderzoeksperiode. Hij werd gedoopt in de Sint-Pietersparochie te Leuven op 11 januari 1742 als zoon van Petrus Martinus Wirix en Anna Catherina van Reuseghem, en stierf in 1811.[167]

 

In januari 1772 verkreeg hij de toelating van de Raad van Brabant om het beroep van landmeter uit te voeren. De belangrijkste opdracht uit zijn beginjaren is de samenstelling van het kaartboek van de Augustijnenabdij te Leuven. Hij ging van start in 1781 en het kostte hem 11 jaar om het te werk voltooien. In 1792 overhandigde hij het aan zijn opdrachtgevers, Pater Vanderhaert en Diffinitor Haens, de respectievelijke prior en procurator van de abdij.[168]

 

Het kaartboek omvat 197 percelen die in 140 kaarten worden weergegeven. Alle percelen lagen binnen een actieradius van 20 km rond de stad Leuven. Het gehele kaartboek, verzorgd met bijhorende commentaar werd uitgegeven in de reeks: ‘Cartografische en iconografische bronnen voor de geschiedenis van het landschap in België, deel 6.’ De Redactie van ‘Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777’ werd verzorgd door Oosterbosch, M., Persoons, E. en Staes, Jan.[169]

 

Wirix zou na dit kaartboek nog een grote carrière uitbouwen als landmeter, maar deze valt na de onderzoeksperiode van dit werk. Toch moet hier ook het kaartboek van de stad Leuven, het ‘Receuil des cartes figuratives appartenant à la ville de Louvain par R. Wirix’ vermeld worden. Dit kaartboek voltooide Wirix op 18 augustus 1805.[170]

 

 

3. Occasionele landmeters.

 

a. Beckers, Gerardus

 

De patentbrief van Gerardus Beckers, afkomstig uit Sint-Truiden, waardoor hij de toelating verkreeg om het beroep van landmeter uit te oefenen werd niet teruggevonden, hij werd ook niet vermeld in de medianaatregisters. Hierdoor is het niet mogelijk om exact te bepalen wanneer hij met zijn activiteiten als landmeter begon.

 

Een kaart van een opmeting uit 1717 was zijn eerste traceerbare wapenfeit als landmeter.[171] Gerardus Beckers was drie maal actief in de regio Leuven, tweemaal in dienst van de priorij van Sint – Maartensdal – Ten Troon en éénmaal in opdracht van Alexander Menten de rentmeester van de Markies de Pancalier.

 

De eerste kaart werd vervaardigd op 4 mei 1719 in opdracht van de Priorij van Sint-Maartensdal-Ten Troon en is een het product van een opmeting der eigendommen van de priorij te Laar, Wezemaal, Lange, Raatshoven en Neerwinden.[172] Het was een gebruikelijke techniek van landmeters om de verschillende opmetingen in diverse gemeenten, op één kaart weer te geven.

 

Twee jaar later, in oktober 1721, vervaardigde Beckers een nieuwe kaart voor de priorij van enkele percelen land onder de gemeente Lubbeek. Deze kaart bevindt zich op dit moment in zeer slechte staat in het stadsarchief van Leuven.[173] In 1779 zou Alexander Gens enkele van deze percelen opnieuw opmeten en afpalen (zie supra), het is zeer aannemelijk dat Gens de gegevens uit deze kaart van Gerardus Beckers gebruikt heeft voor opmeting. De afmetingen van de verschillende percelen die Gens opmeet zijn identiek aan de kaart van Beckers.[174]

 

In mei 1724 karteerde Gerardus Beckers in opdracht van de Markies de Pancalier een stuk van diens eigendom, enkele percelen land, weide en bos, gelegen tussen de gemeenten Hoeleden en Bunsbeek die werden bewerkt door de pachter Panhuyse.[175] Op de achterzijde wordt vermeld dat deze kaart afkomstig is uit een proces, een zoektocht naar dit proces heeft echter op niets opgeleverd waardoor er dus geen bijkomende informatie over deze kaart is.

 

b. Bodumont, Joannes.

 

Op 22 mei 1749 betaalde van J. Bodumont 30 Gulden aan de ontvanger van de raad van Brabant als medianaat voor zijn benoeming van landmeter. Hij vestigde zich te Brussel waar hij zijn ambt van landmeter uitoefende, het zou nog een kleine dertig jaar duren voor hij actief was in de regio Leuven.[176]

 

Tussen 7 en 14 mei 1774 vervaardigde Bodumont twee kopieën van een kaart uit 1662-1666, opgesteld door de J. Subil, afkomstig uit Tienen. Subil vervaardigde deze kaart in opdracht van Joannes Sinnig en Andreas Laurent, de opeenvolgende presidenten van het Groot College te Leuven.[177]

 

In deze kaart werd een plattegrond van enkele gronden te Leefdaal, eigendom van het Groot College, figuratief weergegeven. Joannes Bodumont vervaardigde beide kopieën in opdracht van de E.H. Metdepenninghen, rentmeester van het Groot College. Op de achterzijde van de kaart vinden we een verwijzing naar het proces van 31 augustus 1779, waarin de kaart werd voorgelegd en die werd ondertekend door J.F. Dumont en J. Warnot, secretaris. [178]

 

In oktober 1736 verrichtte de landmeter Josephus Vander Heyden op verzoek van Charles Henri Joseph Boot, heer van Veltem, een opmeting en afpaling van enkele percelen gelegen in de gemeente Veltem, die zowel landbouwgrond, bossen en weiden omvatten. Deze gronden waren eigendom van de heer van Veltem en waren vermengd geraakt met de aangrenzende percelen. Het was echter Joannes Bodumont die op 12 november 1763, een kleine dertig jaar later, deze opmeting optekende en de kaart afleverde.[179]

 

c. De Becker, Joannes Baptiste.

 

Van Johannes Baptiste De Becker zijn twee kaarten bekend voor de regio Leuven. Gegevens omtrent zijn aanstelling zijn echter niet terug te vinden. Op 8 juni 1718 leverde deze landmeter uit Wezembeek een kaart af in opdracht van de E.H. Vinck, president van het Dritiuscollege. Op deze kaart werd een deel van het Dritiuscollege, gelegen tussen de Schrijnstraat (noorden), de Koestraat (oosten) en de Jodenstraat (westen) voorgesteld.[180]

 

Op 30 december 1722 voltooide De Becker zijn tweede kaart, die hij had gemaakt op het verzoek van Nicolaus Huens een pachter uit Boutersem. In deze kaart werd een stuk land weergegeven gelegen binnen de gemeente Boutersem, gezien van op de Weerberg.[181]

 

d. De Becker, Petrus Carolus.

 

Petrus Carolus De Becker was de zoon van de hierboven vermelde landmeter Joannes Baptiste De Becker en leerde het beroep waarschijnlijk van zijn vader. Dit was niet ongewoon ook elders kwam men landmetergeslachten tegen, De familie de Deken uit Asse is hier een voorbeeld van.[182] Op 24 november 1766 ontving de ontvanger van de Raad van Brabant 30 gulden van Petrus Carolus De Becker voor zijn benoeming als landmeter[183]

 

Petrus De Becker, die zich net zoals zijn vader in Wezembeek had gevestigd, liet echter maar één kaart na van de regio Leuven. Op 30 maart 1784 karteerde hij in opdracht van Joannes Eggerix “twee vague plaatsen gelegen onder de prochie van Duysburg tot Neerduysburgh”. De specifieke ligging van deze stukken land was door het ontbreken van verdere informatie onmogelijk.[184]

 

e. De Roubaix, P.

 

Over de landmeter P. De Roubaix is, buiten de kaart die hij naliet gedateerd 25 oktober 1731, geen verdere informatie bekent. In de inzet van de staat te lezen dat deze kartering het gevolg was van een opmeting van een stuk land toebehorend aan Mevrouw Douglas Dict Schot. De grond was gelegen in de gemeente Meerbeke aan de kasseiweg van Leuven naar Mechelen.[185]

 

f. Josephus Carolus Everaert.

 

Dat vele landmeters ook hun diensten aanboden als architect zal nog een paar keer herhaald worden. De Brusselse landmeter Everaert laat voor de regio Leuven enkel en alleen architectuurplannen achter. Op 31 juli 1784 leverde hij namelijk drie bouwplannen, voor een nieuwe kerk in de gemeente Bierbeek, af. Op de eerste kaart vindt men een afbeelding van de voorgevel, de tweede een afbeelding van de zijgevel en de derde een doorsnede van de kerk.[186] Op 25 april 1785 werden deze plannen voorgelegd op het proces tussen de gemeente Bierbeek en de universiteit van Leuven.[187]

 

g. Mans, Joannes Baptista.

 

Johannes Baptista Mans afkomstig uit Overijse voltooide twee kaarten van de percelen binnen het arrondissement Leuven. Op 18 september 1789 werd zijn kaart gebruikt voor het proces tussen de aannemers Lucas De Waert en Francis Van Pe, beiden afkomstig uit Overijse en Guilliam de Hertogh een inwoner van Sint-Agatha-Rode. Deze kaart die werd voorgelegd op het proces was vervaardigd in 1783 en stelde een plattegrond voor van enkele stukken grond gelegen op het “billekensveld” g aan de Mechelsebaan en de baan van Waver naar Leuven.[188]

In maart 1788 zou hij een tweede kaart afleveren van opnieuw enkele percelen land gelegen op het “billekensveld” onder de parochie Ottenburg en gelegen aan de Mechelse- en de Waversebaan. Over deze kaart is geen verdere informatie bekend noch over de opdrachtgever noch over haar doel.[189]

 

h. Meulemans, Albertus.

 

Albertus Meulemans (Westerlo, 21 februari 1751 – Doornik 21 Juni 1799) was het achtste kind van notaris Hendrik Meulemans en Anna Maria Pauwels. Na zijn Huwelijk met Anna Regina Boulet te Westerlo op 18 mei 1778 vestigde hij zich te Tongerlo.[190]

 

Op 27 mei 1773 werd Albertus Meulemans geadmitteerd door de raad van Brabant om de landmetereed af te leggen, wat hij diezelfde dag ook daadwerkelijk deed.[191]

 

Naar aanleiding van het edict van 29 mei 1786 in verband met de parochiale hervormingen, lieten de burgemeester en schepenen van Diest een plattegrond van de stad vervaardigen door Albertus Meulemans.[192] De kaart werd voltooid op 16 september 1786 en gaf de wegen en straten weer, alsook de voornaamste monumenten die in perspectief werden getekend. We zien de slechte staat van de versterkingen en de grens van de zes parochies, die men dacht te vergroten. Een tweede exemplaar is te bewonderen in het museum te Diest.[193]

 

Deze kaart heeft haar bekendheid te danken aan het feit dat ze in verband wordt gebracht met de aftocht van het Brigandleger uit Diest (nacht van 14 op 15 november 1798).[194]

 

i. Meulemans, Joannes

 

Of er enige familiale band bestaat tussen Albertus Meulemans en de hierboven vermelde Joannes Meulemans is niet duidelijk. Van hem is slechts één kaart bewaard gebleven voor het arrondissement Leuven. Op 8/9 oktober 1774 karteerde hij, na een opmeting in opdracht van de regeerders van Bierbeek, de plattegrond van het gehucht Ruisbroek, het toenmalige gehucht van de gemeente Bierbeek. Op de kaart is ook Moldaalbroek afgebeeld alhoewel dit niet in de inzet is aangegeven.[195]

 

j. Naveau, Joannes Carolus Franciscus.

 

Op verzoek van E.H. Bosmans, prior van Sint-Maartensdal-Ten Troon, te Leuven begon deze landmeter uit Tienen in 1753 aan de opmeting van enkele stukken grond, weide en bos, die toebehoorden aan de priorij gelegen te Kapellen, datzelfde jaar zou hij de afgewerkte kaart afleveren.[196]

 

k. Nihoul, Joannes Carolus.

 

Van deze Tiense landmeter, zijn er twee kaarten ontsloten in de archieven voor de regio Leuven. Tussen 24 en 26 augustus 1771 vervaardigde Nihoul een plattegrond van enkele percelen land te Geebets, die eigendom waren van de Priorij van Sint- Maartensdal-Ten Troon. Hij deed dit in opdracht van Joannes Smeyers.[197]

 

In 1777 volbracht hij een opmeting van de goederen van het Wilibrord- of Boscollege te Tienen en Sint-Margeriete-Houtem.[198] Wie de exacte opdrachtgever was of waarom deze opmeting werd verricht, was niet te achterhalen.

 

l. Van Accoleyen, Joannes.

 

Joannes Van Accoleyen heeft het verloop van twee wegen figuratief weergegeven voor de regio Leuven. De eerste dateert uit 1717, en geeft het verloop weer van “Somerweghe desselfs casseijwegh gelijck hier boven deselve linghde is gedelinieert ende de partijen onder Eppegem geteeckent met de letters uuijt den AB ende die onder Semps met nummeros”. Dit was een uitgebreide opmeting. Er werden vierenvijftig percelen opgemeten die grensden aan de weg. De kaart werd vervaardigd op verzoek van de tresorier en controleur van de stad Mechelen.[199]

 

De tweede kaart was een soortgelijke opdracht maar iets kleiner in omvang. Het was een plattegrond van gronden onder Zemst, Elewijt, Hever, Hofstade en Weerde. “Figuratieve teeckeninghe ofte plan van diversche partijen gelabeurde landen in het Vriesenbroeck onder de prochie van Semps geleghen met de afteeckeninge vanden wegh, loopende vande Sempse brugge door de reviere de Baerebeke door Hoffstade over de Hever heyde tot inde herbane comende van mechelen naar Loven, met noch andere plaetsen” Hoewel voor het vervaardigen van deze kaart opmetingen nodig waren in 4 verschillende gemeenten, ging het maar om 20 percelen. De kaart werd vervaardigd in maart 1722 en werd door procureur van Goethem op 22 april 1722 voorgelegd op een proces.[200]

 

m. Van der Sijpen, Joannes Baptista.

 

Ook van deze landmeter zijn er voor het arrondissement Leuven twee kaarten voorhanden. De kaarten, zijn beide dateren van 8 mei 1781. De eerste geeft enkele stukken land weer langs de steenweg tussen Diest en Leuven.[201] De tweede is een vervolg van de vorige kaart in de richting van de Kuip van Leuven en geeft de eigendom van de heer Wirix weer.[202]

 

Naast deze twee kaarten was Van der Sijpen ook verantwoordelijk voor het opstellen van het kaartboek van de commanderij van Bequevoort. Hij vervaardigde dit kaartboek tussen 1780 en 1782 in opdracht van Baron de Reischach, commandant van de commanderij van Bequevoort. Het omvat 74 kaarten waarop alle eigendommen van de commanderij worden afgebeeld, waaronder ook verschillende percelen in de regio Leuven. Voor iedere kaart is er een legger, waarin de legende van de kaart wordt verklaard, voorzien op de vorige pagina. Op 27 oktober overhandigde hij dit werk aan zijn opdrachtgever.[203]

 

n. Vander Straeten, Franciscus.

 

Franciscus Vander Straeten was de “Assistent van de keizerlijke academie van de fortificaties” onder directeur Perdtmans. Tijdens zijn verblijf in Leuven in 1718 voltooide hij twee kaarten van percelen binnen de stad Leuven. De eerste kaart van 2 mei 1718, die uit drie delen bestond, maakte hij in opdracht van Jonkheer Charles Michael Schotte. Het was een plattegrond, een profiel, en een façade van een huis gelegen aan de toenmalige Kooistraat binnen de stad Leuven.[204] Enkel het grondplan bevond zich nog op de juiste plaats in het Algemeen Rijksarchief, het profiel en de façade konden niet worden opgevraagd.

 

Op 12 augustus schetste hij een plattegrond van enkele huizen in de Schrijnstraat te Leuven in de omgeving van het Dritiuscollege. Verdere informatie over deze kaart is echter niet voorhanden.[205]

 

o. Van Nieuwenhuysen, Joannes Baptista.

 

Johannes Baptista Van Nieuwenhuysen was woonachtig te Grimbergen en heeft slechts één kaart nagelaten van een opdracht die hij uitvoerde binnen het arrondissement Leuven. Van Nieuwenhuysen oefende, volgens het onderzoek, op basis van geproduceerde kaarten, verricht door Schonaerts en Mosselmans zijn beroep als landmeter uit van 1771 tot 1788.[206]

 

Uit het ontvangstregister van de Raad van Brabant blijkt echter dat Van Nieuwenhuysen op 4 maart 1766 dertig gulden betaalde voor de toekenning van zijn ambt als landmeter. Hij was dus reeds vijf jaar actief als landmeter.

 

Op 30 juli 1779 karteerde hij op verzoek van E.H. Guilliemus van Dievoet, provisor van de abdij van Grimbergen voor het proces tussen de abdij en de regeerders van Keerbergen, de goederen van de abdij. Die was gelegen in de gemeente keerbergen, en werden verhuurd aan Adrianus Franciscus Vermeylen. De kaart, waarop de dorpskom van keerbergen, de pastorij incluis, wordt afgebeeld werd voorgelegd op een proces voor de raad van Brabant op 20 augustus 1779.[207]

 

 

Deel 2: De onteigening van gronden voor de Leuvense vaart.

 

1. De voorgeschiedenis van het kanaal Leuven – Mechelen, of de “Leuvense vaart”.

 

In 1740 stierf Karel VI zonder een mannelijke erfgenaam na te laten, Karel had echter na het overlijden van zijn zoon kroonprins Leopold, de Pragmatieke Sanctie uitgevaardigd waardoor het mogelijk werd dat zijn dochter Maria-Theresia, hem zou opvolgen. Haar regeringsperiode zou er een van vrede worden, het enige belangrijke wapengeweld dat tijdens haar lange regering te vermelden valt is de strijd die ze net na haar troonsbestijging voerde om haar erfenis veilig te stellen. Met de vrede van Aken uit 1748, en de daaropvolgende terugtrekking van de Franse troepen uit onze gewesten, brak er een periode van vrede aan onder Oostenrijks gezag.[208]

 

Vanaf dat moment voerde Maria-Theresia via haar schoonbroer Karel van Lorreinen, die ze tot landvoogd had benoemd, een stimulerend economisch beleid. Ze profiteerden natuurlijk gebruik gemaakt van de economische heropleving van de economie na de langdurige oorlogsellende van de 17e eeuw. De aanleg van de vele kanalen en steenwegen getuigen vooral van de goede wil en de ondernemingszin van de Provinciale Staten. [209]

 

In feite werd er onder het Oostenrijkse bewind enkel uitgevoerd wat vroeger al gepland was. In 1668 had Jan van Bouchoven, graaf van Bergeyck, al een plan opgesteld voor de economische hervormingen van de handel en nijverheid binnen de Lage Landen, door het kanaliseren van rivieren zoals de Demer, De Dijle en de Zenne. Door oorlogsomstandigheden werden deze plannen opgeschort, pas na de troonsbestijging van Maria-Theresia kwam er schot in de zaak. Op 29 januari 1750 verkreeg Leuven een octrooi om 600 000 gulden wisselgeld te lenen voor de aanleg van de vaart, naar een plan van de landmeter J.B. Joris uit Leuven.[210] In feite werden er 664 543 gulden courant ingezameld. Dit bedrag volstond echter niet omdat de veranderingen, in 1751 aangebracht aan het originele vaartplan, bijkomende uitgaven vergden. Door de tussenkomst van de gevolmachtigde minister Botto-Adorno verkreeg de stad nog een bijkomende lening van 369 000 gulden courant via de bemiddeling van de bank van burggravin de Nettine, bij bankiers uit Rotterdam.[211]

 

Ook in Leuven werden door middel van rentebrieven aan 4% per jaar bijkomende kapitalen gevonden, ten bedrage van 50 000 Brabantse guldens.[212] Er bleek dus een ruime belangstelling voor de kanaalleningen te bestaan zowel bij kloostergemeenschappen, de abdijen en de universitaire instellingen als bij de adel, de renteniers en de gewone poorters van de stad Leuven. Doch dit alles volstond niet om de vaartwerken te voltooien, zodat in maart 1754 door een bijkomende octrooi het oorspronkelijke leningsplafond van 600 000 guldens wisselgeld op 1000 000 gulden werd gebracht. Bovendien hadden de vaartcommissarissen geleend op hun eigen bezittingen om de werken te kunnen bekostigen en beëindigen. De problemen die daaruit voortvloeiden zouden Leuven financieel op de rand van het bankroet brengen, te meer daar de sluizen het begaven en de dijken doorbraken, zodat uiteindelijk alle scheepvaart op het kanaal Leuven-Mechelen stilviel.[213]

 

Al deze tegenslagen waren een ramp voor het economische beleid, dat door het Oostenrijkse regime werd gevoerd. Het was opnieuw Karel van Lorreinen die via zijn contacten een oplossing trachtte te zoeken voor zowel de financiële als de technische problemen. Nadat de Rotterdamse bankiers Johan Osy in 1758 zijnsteun had toegezegd kom men beginnen met de belangrijke herstellingen die Kolonel De Laign, hoofd van het ingenieurskorps van de Oostenrijkse Nederlanden, nodig achtte. De sluis te Mechelen diende te worden vervangen door twee nieuwe, één te Boortmeerbeek en één te Battel, omdat ze door haar ligging en grootte verval geen oplossing bood. Er moest nog een derde sluis te Tildonk worden gebouwd om het probleem helemaal op te lossen. Op 18 juni 1760 vingen de aanpassingswerken aan en drie jaar later in 1763 waren ze voltooid zodat de Leuvense vaart voor een tweede maal kon worden ingehuldigd.[214]

 

In dit deel wordt enkel gekeken naar welke landmeter, welke onteigening heeft opgemeten, er zal niet dieper worden ingegaan op randonderwerpen zoals de vergoeding die de eigenaars kregen en de rechtszaken die zijn voortgekomen uit de onteigeningen. Het was enkel de bedoeling om een overzicht te geven van activiteiten der landmeters die hebben meegewerkt aan de verwezenlijking van dit unieke infrastructuurproject. Misschien dat dit in de toekomst een geschikt onderwerp zou kunnen zijn van een verhandeling die dieper op deze materie ingaat.

 

2. De incorporatie van gronden in de Leuvense vaart.

 

a. De eerste onteigening in het kader van de Leuvense vaart.

 

In opdracht van de commissarissen van de Leuvense vaart volbracht Guillielmus Heeren tijdens de maand juni en juli van 1750 de eerste opmeting van de gronden en erven in de baronie van Herent waardoor de Leuvense vaart zou lopen.[215]

 

“Den onderschreven gesworen Landt ende Edificiemeter bij haere Majesteijts Souvereijnen Raede ende finantien beijde geordonneert in desen Lande ende Hertogdomme van Brabant geadmitteert tot Loven residerende verclaert bij desen ter instantie van die heeren Commissarissen desen voors. Stadt Loven gedeputeert tot het doen maeken van de nieuwe schipvaert in de maendt junij en julij seventhien hondert vijftigh te hebben gemeten die gronden van Erffven door de welcke die voorschreven vaert Moet passeren onder de Barronnie van Herent, aen diversche gegoijde aldaer competerende met de roede van negenthien en een derde voeten Lonvens sijnde de maete der selve plaetse ende groot bevonden als volght ingevolge d’ aenwijsinghe mij ter plaetse gedaen.”[216]

 

Voor deze opmeting gebruikte hij, op aanwijzingen die hem ter plaatse werden gedaan, de maat van 19 en 1/3 Leuvense voeten.[217]

 

Ook in de gemeente Tildonk werd de opmeting van 53 gronden, die werden onteigend voor de aanleg van de Leuvense vaart, verricht in de maand juli van 1750, door Guillielmus Heeren.[218]

 

“Den onderschreven gesworen landt ende edificiemeter bij haere Majesteijts souvereijnen Raede ende finantien beijde geordonneert in desen Lande ende hertoghdommen van Brabant geadmitteert tot Loven residerende, verclaert bij dese ter instantie van die heeren commissarissen deser voors. Stadt Loven gedeputeert tot het doen maeken van eene nieuwe schipvaert, in de Maent juli seventhien hondert vijftigh, te hebben gemeten die gronden van Erfsten door de welcke die voors. Vaert moet passeren onder het graefschap van Tildock. Aen diversche gegoijde aldaer competerende op de breede van acht roeden Lovens, met de roede van achttien voeten een derde Lovens ende sijn de parceelen groot bevonden als volgt”.[219]

 

Op basis van de leggers van beide opmeting werden de eigenaars van deze percelen vergoed door rentmeester De Bruyn van de Leuvense vaartkas.[220] Naast deze opdracht voor de commissarissen van vaart verzorgde Heeren ook een opmeting, in het kader van onteigeningen, op privé initiatief. Het ging om de opmeting van een stuk land van 53 roeden en ¼ roede groot. Dit perceel was eigendom van klooster van de zwarte zusters uit Leuven en zou worden onteigend voor de aanleg van de vaart. Waarom de eigenaar dit perceel in 1752 liet opmeten werd niet vermeld.[221]

 

b. De Tweede onteigening in het kader van de Leuvense vaart.

 

In 1754 werd J.B. Joris door de rentmeesters van de Leuvense vaart gecontacteerd om in Tildonk de gronden, die moesten onteigend worden voor de uitbreiding van de dijken van de vaart, op te meten.[222] Deze uitbreiding was noodzakelijk geworden nadat de overstromingen in 1754, duidelijk hadden gemaakt dat de originele dijken niet aan de eisen voldeden.[223] Joris zou de officiële legger op 4 oktober 1754.[224]

 

“Ick onderschreven, gesworen landt ende edificiemeter bij haere Majesteijts Souvereijnen Raede van Brabant geadmitteert tot Loven Residerende verclaere bij desen instantien van de Heeren commissarissen van den Lovense schipvaert in de maendt juli en augusti van het jaer 1754 gemeten te hebben de incorporatie van de landen, boschen, bempden en gedaen ter oorsaecke van de verbreedinge ende verhooghinge der dijcken op het allignement van Tildonck tot Campenhout.” [225]

 

Deze opmeting omvatte 11 percelen aan de zuidelijke zijde en 12 percelen aan de noordelijke zijde van de vaart die in de gemeente Tildonk waren gelegen. De onteigening beperkte zich echter niet alleen tot deze gemeente. In de huidige gemeente Wespelaar werden 9 percelen aan de zuidelijke zijde en 8 percelen aan de noordelijke zijde te Neder – Assent opgemeten. In het gehucht Hoog Assent werden zowel 9 percelen aan de zuidelijke als 9 percelen aan de noordelijke zijde onteigend. Te Kampenhout werd aan beide zijden één perceel opgemeten, het ging om twee stukken bos die beiden eigendom waren van de weduwe van Kiel uit Mechelen.

Te Tildonk en Wespelaar werd als oppervlaktemaat de roede op basis van 18 en 1/3 Leuvense voeten gebruikt. Voor de percelen te Kampenhout gebruikte Joris de roede op basis van 18 en 1/3 Brusselse voeten.[226]

 

De reparatie en uitbreiding van de Leuvense vaart, die Kolonel De Laign nodig achtte, voorzag de bouw van een derde sluis te Tildonk en een verdere verbreding van het kanaal.[227] Door deze verbreding van het kanaal moesten er opnieuw gronden worden onteigend. Ook deze tweede onteigening zou te Tildonk worden opgemeten door J.B. Joris.[228]

 

“Ick onderschreven gesworen landt ende edificiemeter bij haere Majesteijtts souvereijnen Raede in Brabant geadmitteert tot Loven residerende verclaere bij desen ter instantie van die Heeren Commissarissen der Lovensche Schipvaert gemeten hebben in de maendt januari van het jaere 1756 de tweede incorporatie van de gronden en erftven gedaen ter oorsaecke van de verbreeinge ende verhooghinge der Dijcker onder een deel van het graefschap van Tildonck. Beginnende tegens herent met het parceel in de hier medegaende caerte geteeckent B.³ ende eindigend e met de letters X incluis Sijnde het restant gefigureert ende aengewesen op de caerte van het nieuw Allignement passerende op Tildonck. Neer en Hoogh Assent gebruijckt hebbende tot het aenwijsen der parceelen de selve letters de welcke gedient hebben voor de eerste incorporatie alles volgens de maete van 18 1/3 voeten Lovens.”[229]

 

De opmeting begon tegen de grens in Herent en omvatte voor de noordelijke zijde of de zijde van de Dijle zoals Joris haar noemde, 13 percelen. Aan de zuidelijke zijde of de zijde waaraan de kerk van Tildonck was gelegen, werden 12 percelen opgemeten door Joris. Deze opmetingen vonden plaats in de maand januari van het jaar 1756.[230]

 

In siezelfde maand verzorgde Joris ook de opmeting van de te onteigenen percelen in de gemeente Herent.[231]

 

“Ick onderschreven, gesworen landt ende edificiemeter bij haere Majesteijts Souvereijnen Raede van Brabant geadmitteert tot Loven Residerende verclaere bij desen instantien van de Heeren commissarissen van den Lovense schipvaert gemeten te hebben in den maendt januari 1756 de tweede incorporatie van de landen, boschen, bempden en gedaen ter oorsaecke van de verbreedinge ende verhooghinge der dijcken onder de heerelijckheijdt van Herent.”[232]

 

Deze opmetingen voltooide Joris in opdracht van de rentmeesters van de Leuvense vaart, zodat zij op basis van deze leggers de waarde van de verschillende onteigende percelen konden bepalen. Wanneer dit was vastgesteld werden de eigenaars het verschuldigde bedrag uitbetaald.[233] Aan de opmeting te Tildonk werd door Joris nog een vervolg gebreid.

 

“Nu volgt de metinge van de verbreeding ofte tweede incorporatie gemeten door mij onderges. in het jaar 1756 . Dus is men breeder in gecomen in de voors. Parceelen als volgt eerst naer de ofte naer de sijde van de kercke van Tildonck.

Drie stukken land van de heer Cantor F. Sestigh.Voorders volght de verbreedinge van de vaerte naer de oostzijde ofte naer sijde van de Dijle.

Drie stukken land van de Heer Cantor sestigh en een boomgaard.

Soo datter geïncorporeert is de vaerte vanden grondt van den Heere Cantor F. Sestigh de qualitijt van 3 Bunders en 3 Daghmaelen en 41 Roeden en 1/10 Tildonckse mate à 18 1/3 voeten lovens in de roede. Dese is accorderende met het origineel.”[234]

 

Op 12 maart 1756, verzorgde hij nog een opmeting van 6 percelen land en een boomgaard te Tildonk van de heer Cantor F. Sestigh.[235] De reden waarom Cantot F. Sestigh deze laatste opmeting liet uitvoeren, kon niet worden achterhaald.

 

Op 28 april 1770 zou Alexander Gens, in opdracht van Jan Baptist Michiels, de opmeting van de percelen, waarop het sashuis van Tildonck zou worden gebouwd, afwerken. Het ging over een perceel van 45 Roeden en een half.[236] Dit was de laatste opmeting die werd verricht in het kader van de onteigening van de gronden van de Leuvense vaart.

 

 

Deel 3: Besluit.

 

We kunnen verbaasd staan van de enorme activiteit die landmeters hebben ontplooid tijdens de achttiende eeuw in de regio Leuven, van het Hertogdom Brabant en de vele kaarten die zij als bewijs hiervan hebben nagelaten. Vroegere studies wijten dit aan het plakkaat van 26 juli 1683, waarin de Soevereine Raad van Brabant de opdracht gaf tot de algemene opmeting van het Hertogdom door beëdigde landmeters. Deze veronderstelling is in die mate juist dat de landmeteractiviteit sindsdien toenam, maar ze kan deze tendens niet volledig verklaren.

 

Voor de regio Leuven moeten we verwijzen naar de ordonnantie van 1730, die het probleem inzake buurschap regelde. In deze ordonnantie werd niet alleen het beroep van de landmeter bepaald, maar werd ook vastgelegd in welke geschillen de landmeter moest optreden.

 

Uit de verschillende kaarten kunnen we opmaken dat het in private zaken meestal ging om het afpalen van percelen, wanneer er onenigheid ontstond omtrent de juiste ligging van de grenzen alsook het opdelen van eigendommen in erfeniszaken.

 

Ook grootgrondbezitters zoals de adel en verschillende kerkelijke instellingen, die grote domeinen beheerden blijken dikwijls beroep te hebben gedaan op landmeters. Om de verschillende verpachte percelen op te tekenen werd in vroegere tijden wel eens een beroep op leken gedaan, in dit geval ging het om gewone paters of personen die geen gezworen landmeter waren. Maar tijdens de achttiende eeuw lijkt de tendens, dat ook deze grootgrondbezitters meer gediend zijn met een officiële kaart en de hulp inroepen van een gezworen landmeter, zich door te zetten. Deze Leuvense grootgrondbezitters gebruiken meestal dezelfde Leuvense landmeter voor hun opmetingen. We kunnen zelfs spreken van een zeker Leuvens chauvinisme er werd zelden beroep gedaan op landmeters uit andere steden. Het karteren van opmetingen liet natuurlijk het grootste aantal bronnen na, maar dit was zeker niet de enige activiteit waarmee landmeters zich bezighielden. Omdat hij beroepshalve bijna dagelijks bezig was met onroerende goederen, was hij zeer vertrouwd met de waarde grond. Hierdoor werd door de overheid en later ook door privé personen voor belastingsdoeleinden, betwistingen bij erfenissen een beroep op hem gedaan schatter.

 

Landmeters kregen hiervoor geen speciale opleiding maar werden door de praktijk gevormd. Deze traditie bestond reeds voor de achttiende eeuw, maar tijdens de Oostenrijkse Nederlanden kreeg ze vaste vorm en is blijven bestaan tot de dag van vandaag. Van deze activiteiten zijn bijna geen bronnen overgebleven, waardoor ze slecht zelden in het onderzoek voorkomen.

 

Door zijn degelijke kennis van de wiskunde die gericht was op toepassing in de praktijk werd ook door bouwheren vaak een beroep op hen gedaan. In sommige gevallen stelden zij zich ook ten dienste als architect of bouwheer. Door de grote toename van infrastructuurwerken, zoals de aanleg van wegen of het graven van een kanaal, tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw ten gevolge van de economische heropbloei, deden ook de stadsbesturen en zelfs de rechterlijke macht een beroep op een deskundige beëdigde landmeter, omdat deze in de materie bevoegd was. Dit bewijst de grote status die landmeters genoten tijdens deze periode en dat hun aanzien door de centrale overheden werd onderschreven.

 

De handschriftelijke kaarten, die toch de basis vormen van dit onderzoek, waren vaak echte kunstwerkjes, maar geven anderzijds blijk van een grote nauwkeurigheid. Zij vormen een belangrijk onderdeel van ons archivalisch erfgoed en zijn een uiterst betrouwbare bron. De meeste van hen waren voorzien van een windroos voor de oriëntatie, een schaal waarop de gebruikte oppervlaktemaat werd weergegeven en in de meeste gevallen werden de namen van de eigenaars en de afmetingen van de verschillende percelen vermeld.

 

Deze plattegronden kunnen we vergelijken meer met onze hedendaagse luchtfoto’s, ze vermelden meestal de namen van akkers, weiden, vijvers en gebouwen. Vele kaarten zijn verlucht met afbeeldingen van kerken kapellen, kastelen en hoeven en zijn op die manier zeer waardevolle bronnen voor de landschapsgeschiedenis.

 

 

Hoofdstuk 3. De Landmeetkunst, van opmeting tot kaart.

 

1. Inleiding.

 

In het vorige hoofdstuk werd een overzicht gegeven van de verschillende activiteiten, binnen de regio Leuven, waaraan landmeters hebben meegewerkt. De vraag die zich nu, na dit overzicht, stelt is, hoe zij in staat waren deze kaarten, opmeting, enz. met zulke nauwkeurigheid te voltooien. Om achter het geheim van het landmeterberoep te komen is het bestuderen van contemporaine leerboeken noodzakelijk. De handschriften die hier onder de loep worden genomen zijn twee uitgegeven werken en één origineel.

 

a. VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. Hasselt, 1984.

b. HARMSEN, T. W. De beknopte Lant – Meet – Konst. Beschrijving van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. Delft, 1978.

c. Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens: leerende alle rechte ende kromzydige landen, bosschen boomgaerden, ende andere velden meten, soo wel met behulp des quadrants, als sonder het selve. Amsterdam, 1620.

 

De handschriften die in dit hoofdstuk worden aangehaald zijn tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw verspreid doorheen de Nederlanden en werden verschillende malen herdrukt.

De rol van de landmeter als vernieuwer van wiskundige theorieën is in de achttiende eeuw uitgespeeld. De vooruitgang die wiskundigen op theoretisch vlak brachten, drong nog nauwelijks tot hem door en was voor de landmeter meestal van beperkte waarde. Het landmeterschap was doorweven met allerlei tradities en voorschriften, zodat de meesten van hen, na hun opleiding in de praktijk, zich niet meer aan innovaties waagden. Toch waren zij verplicht een stevige wiskundige basis te hebben, hun kennis bleef niet beperkt tot de vier hoofdbewerkingen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, maar omvatte eveneens machtsverheffing, het trekken van tweede en derde machtswortels. Daarbij komt nog een voor die tijd ongewone kennis van het tiendelige stelsel.

 

Om een opmeting te kunnen voleinden werd een kennis verwacht die zich beperkte tot het berekenen van de oppervlakte van driehoeken, rechthoeken, cirkels en regelmatige en onregelmatige veelhoeken. Deze basiskennis volstond om zelfs de meest ingewikkelde topografische vraagstukken op te lossen. In feite werden de meeste problemen herleid tot driehoeken en maakten zij gebruik van driehoeksmeting.

 

In de verschillende handboeken wordt meestal een overzicht gegeven van het gereedschap van de landmeter, hoe hij in het veld te werk zou moeten gaan en vele toegepaste meetkundige voorbeelden die men kon omzetten in de praktijk. In deze voorbeelden vind men percelen in alle mogelijke vormen opgemeten om er de oppervlakte van te bepalen of om ze in twee of meerdere delen op te splitsen. Zoals eerder al vermeld, moest men slagen voor een theoretisch examen alvorens men het ambt van landmeter kon uitoefenen. Daarom mag ook worden aangenomen dat deze handschriften voor velen ook handige studieboeken waren.

 

Naast al deze theoretische uitwijdingen, zitten er in deze handschriften ook stukjes praktische informatie met het oog op het construeren van kaarten, zoals het bereiden van de gekleurde inkt, hoe men een schets opgetekend tijdens de opmeting moet omzetten in een kaart, lijsten met de verschillende maten die per gemeente werden gebruikt enz. Deze handschriften vormden voor landmeters de leidraad voor het vervullen van hun ambt, hier zullen ze de leidraad vormen om achter de geheimen van hun ambt te komen.

 

 

2. De theoretische kennis.

 

Net zoals voor de landmeters uit de achttiende eeuw komt de theorie voor de praktijk. Over welke wiskundige basis beschikten zij om de opmeting van een perceel of een groter gebied te volbrengen. Naast de vier basisbewerkingen en de “Thiende deling” was een degelijke meetkundige kennis onontbeerlijk. Naast deze wiskundige kennis vinden we in elk van deze handschriften ook een overzicht van de lengte-en oppervlaktematen, al moet er wel rekening mee gehouden worden dat deze verschilden van streek tot streek.

 

Zoals blijkt uit het handschrift van Sems en Dou, begonnen landmeters hun studie met de “Goniometrie”. Dit hield in dat zij eerst een overzicht kregen van de verschillende geometrische figuren, gaande van driehoeken tot de meest onregelmatige veelhoeken, waarna ze verder gingen met de berekening van de omtrek en oppervlakte van de basisfiguren zoals wij die nog steeds hanteren, zij het dat wij met een decimaal stelsel werken. De basisgedachte blijft echter dezelfde.[237]

 

Volgens het Haspengouws landmeters handschrift van J. G. Buntinx uit 1762 [238] was het gebruik van de vierkantswortel en het gebruik van machtsverheffing voor de landmeter onontbeerlijk als hij oppervlaktes moest berekenen. In zijn handboek geeft hij dan ook een voorbeeld van hoe dit precies moest gebeuren..

 

Radix Quadraet oft viercante wortel is seer nodigh in de lantmeterye, en om die te maken, soo multipliceert eenigh getal in syn selven. Een stuck landt is breedt en lanck 24 roeden. 24 met 24 gemultipliceert comt 576, hier uyt den radix getrocken comt 24.”

 

Hierna gaat Buntinx verder in op hogere machtswortels, irrationele gebroken getallen en werkt hij aan de hand van andere voorbeelden moeilijkere opgaven uit.[239] Ook Sems en Dou onderschreven het belang van de vierkantswortel en de machtsverheffing voor de landmeter, maar geven een minder gedetailleerde uitleg van deze wiskundige bewerkingen weer.[240]

 

 

3. Het Landmetergereedschap.

 

 

Maar de vraag blijft nog steeds, hoe zij in staat waren, gewapend met deze kennis, de vele percelen op te meten en ze op kaart weer te geven.

Het instrumentarium dat de landmeter hiervoor gebruikte kan hier enige klaarheid in brengen. De gebruikte instrumenten bleven vanaf de zeventiende eeuw tot de negentiende eeuw bijna onveranderd.

 

a. Het “Winckel-kruys”.

 

Th. W. Harmsen geeft in zijn bewerking van ‘De beknopte Lant – Meet – Konst’ een opdeling van de landmeetkundige werkzaamheden:

- Situatiemetingen, het opmeten van een gebied, dit zijn metingen waarbij de projectie van het terrein op een horizontaal vlak wordt bepaald.

- Hoogtemetingen, deze metingen dienen om de hoogteligging van het terrein ten opzichte van een horizontaal vlak te bepalen.

- Uitzettingen, tijdens de metingen worden in het terrein maten uitgezet in richting, afstand en hoogte.[241]

 

 

Om de hierboven vermelde situatiemetingen en uitzettingen te volbrengen moest men onder horizontale hoeken kunnen meten, Van Nispen gebruikte hiervoor het “winckel-kruys”. [242] Het meetinstrument werd geconstrueerd door Dou in het begin van de 17e eeuw en werd door landmeters tot de in 19e eeuw gebruikt. [243] Sems en Dou geven een beschrijving van het “winckelkruys” weer. Het is een vierzijdig instrument van ijzer, koper of hout met vier rechte hoeken en zijden. Op deze zijden zijn vier “pinnullen” of pennetjes, met in het midden een opening waar men door kan kijken, gemonteerd. Deze “pinnullen” moeten loodrecht op van het vierkant worden bevestigd en recht tegenover elkaar. Sems en Dou voegen eraan toe dat sommigen verkozen het in acht te verdelen waardoor een achthoek werd gecreëerd. Het instrument werd vastgeschroefd op een “staak” die ongeveer tot op ooghoogte kwam.[244]

 

In het laboratorium voor Geodesie te Delft, wordt onder nr. 44 een model bewaard van een dergelijk “winckelkruys” of Hollandse cirkel. Wanneer het model vervaardigd is, is niet bekend maar naar alle waarschijnlijkheid dateert het uit de achttiende eeuw. Omdat de beschrijving van Sems en Dou nogal vaag blijft, volgt nu een iets diepgaandere beschrijving.

 

Aan een hoekinstrument moet een vaste lijn, de vizierlijn, voorkomen die men met een been van de te meten hoek kan laten samenvallen. Bij een “winckelkruys” spreekt men van viziervlakken, wat Sems en Dou “pinnullen” noemde. Een viziervlak wordt gevormd door een verticale spleet, de oogopening en een diametraal daartegenover geplaatst dun staafje, de voorwerpopening. Het voordeel van een viziervlak is, dat men ook onder geringe hellingen naar boven of naar beneden kan richten. Spleet en staafje zijn gemonteerd op een zogenaamde vizierliniaal of vizier.[245] Het richten op een voorwerp gebeurt met het blote oog .

 

Het “winckelkruys” bestond uit een volle cirkelrand, voorzien van graadverdelingen, en een drietal vizierlinialen. Twee vaste, loodrecht op elkaar staande vizierlinialen (vandaar de naam landmeterkruis) dienden om rechte hoeken te kunnen uitzetten; eventueel in combinatie met één van de vaste linialen. Het instrument wordt bevestigd op een stok, die verticaal staat. Met behulp van een kogelscharnier wordt de rand horizontaal gesteld. De rand moet gedurende de meting en aflezingen aflezing blijven stilstaan, hij wordt vastgezet met een klemschroef. In het midden van het “winckelkruys” is een naar het magnetisch noorden wijzende kompasnaald aangebracht. Met behulp van de magneetnaald kan men, indien men dat wenst, de cirkelrand op het noorden oriënteren. Op de cirkelrand van het “winckelkruys” zijn twee graadverdelingen aangebracht. De buitenste randverdeling (2 maal 180°) diende voor het meten van horizontale hoeken, de binnenste (2 maal 180°) voor de verticale.[246]

 

b. De meetketting.

 

 

Voor de lengtemeting gebruikte de landmeter hoofdzakelijk de meetketting, waar we in Van Nispen’s ‘Beknopte Land-meet-konst’ een uitgebreide en zeer duidelijke

uiteenzetting over kunnen lezen. Ook Sems en Dou geven een beschrijving van een meetketting die bijna identiek is aan die van Van Nispen.[247]

 

De landmeter gebruikte een ketting van 5 roeden lang.[248] Ze was best vervaardigd uit koper, omwille van de roestvrije eigenschappen. De kettingen gemaakt van ijzer begonnen na een tijd roesten en deden het metaal “in-eten” waardoor de ketens breken wanneer men ze uitrolde.[249]

 

De ketting is onderverdeeld in 5 gelijke delen van 1 roede. Deze onderverdelingen waren aangeduid met een grotere ring. Aan de twee uiteinden waren twee afgeplatte ringen bevestigd, zodat de ketting makkelijker kon worden voorgetrokken.[250] Iedere roede van de ketting was op zijn beurt in twee gedeeld door een kleinere ring om de halve roede aan te duiden. De schakels van de ketting waren een halve voet lang, na iedere twee schakels zat een klein ringetje zodat de ketting in 20 voeten was onderverdeeld.[251]

 

Van Nispen verklaart dat sommige landmeters toch kettingen van ijzer gebruikten, of er een andere onderverdeling op na hielden, maar hij stelt dat iedere landmeter hier zijn “gewoonte moest volgen”. Hij verkoos echter de meetketting die werd vervaardigd zoals hierboven beschreven staat.[252]

 

c. De meetlat

 

Over de meetlat, “een roede van goet stijf hout”, schrijft Van Nispen :

 

Sommige gebruycken in’t meten van Landen, gelijck ick wel gesien hebbe, 2 roeden van hout gemaeckt, leggende die door 2 dienaers gestadigh voort, de eene ’t eynde den anderen: maer is te misprijsen, als zijnde ongemackelijck door ’t gestadigh bucken, langhsaem, en niet soo seecker als de keten”.

 

Van Nispen kiest dus duidelijk voor de meetketting in plaats van de meetlat, dit instrument is ook minder nauwkeurig dan de meetketting. Een bijkomende reden waarom het gebruik van de meetketting geleidelijk de meetlat verdrong ligt waarschijnlijk ook in het feit dat opmeten met de meetlat een duurdere onderneming was dan het meten met de ketting. De landmeter heeft voor de opmeting met de meetketting slechts 1 assistent nodig, terwijl hij voor het opmeten met de meetlat een tweede assistent moest betalen. Door het meten met de meetketting kon hij de kostprijs van de opmeting drukken.[253]

 

In het midden van de 19e eeuw maakte de meetketting plaats voor nieuwe meetinstrumenten en werd voor het eerst gebruik gemaakt van de stalen meetband. De lengte van deze band varieerde tussen de 20m en de 50m, de breedte van de band schommelde tussen de 20mm en de 28mm. Hedendaagse landmeters verkiezen de meetveer, die makkelijker te hanteren is, boven de meetband. Het is het meest gebruikte hulpmiddel voor het directe opmeten van afstanden. De meetveer is meestal 10, 20, of 30m lang en 13mm breed.

 

d. Andere meetmethoden:

 

e. Meetpennen.

 

Een landmeter nam tijdens de opmeting meestal een tiental van deze meetpennen met zich mee. Ze werden meestal vervaardigd uit hout of ijzer en hadden een lengte van 1,5 voet. Deze meetpennen hoorden bij de meetketting, om bij het opmeten van de afstanden de uiteinden van de ketting telkens aan te wijzen. Om ze achteraf beter te kunnen terugvinden werden ze rood geverfd.[257]

 

f. Jalons

 

Jalons, of “Baken stocken”, waren van hout vervaardigd en werden gebruikt om terreinpunten op een afstand zichtbaar te maken en te markeren, om de loodlijnen uit te zetten, enz. De landmeters gebruikten ze op de eerste plaats op de hoeken van het perceel om zo het op te meten terrein af te bakenen.[258]

 

g. Het ‘Memory – boeck’

 

Bij het veldwerk gebruikte de landmeter een ‘Memory – boeck’. In dit boek maakte hij tijdens zijn opmeting zijn terreinschets, noteerde hij de meetgegevens, enz.[259] Deze schetsen dienden als basis voor de later te vervaardigen kaarten.

 

 

4. Werkwijze in de praktijk

 

De landmeter werd geholpen door een betrouwbare “dienaer”, die de keten trecken sal”. Lengtemeting, onder lengte-of afstandsmeting moet steeds de horizontale afstand worden verstaan, met een meetketting gebeurd door twee personen: de geroutineerde dienaar is de zogenaamde voorman die de ketting voort trekt, hij werd daarom ook kettingsleper genoemd. De landmeter, de meester, liep achteraan en dirigeerde de voorman. Meestal leerden de toekomstige landmeters het beroep in de praktijk als kettingsleper. De dienaar moest door de landmeter worden beëdigd en moest ten allen tijde onpartijdig zijn. [260]

 

In het negende kapittel van hun ‘Practijck des landmetens’ beschrijven Sems en Dou hoe een landmeter een perceel met jalons moet afbakenen, het afgebakende perceel in zijn “tafel-of memoryboeck” zal schetsen en het vervolgens in driehoeken zal verdelen en opmeten.[261] Ook Buntinx vermeld in zijn handschrift vanaf pagina 18 tot pagina 30 verschillende voorbeelden over hoe men een stuk land moet opdelen en opmeten. Buntinx was echter geen landmeter, maar meer een redacteur. In zijn laatste hoofdstuk verwijst hij duidelijk naar werken op welke hij zich gebaseerd heeft, o.a. op Sems en Dou, Harroy, Van Nispen. Daarom zullen wij ons net als Buntinx, op Sems en Dou baseren.[262]

 

Eerst en vooral moesten landmeters zich vertrouwd maken met de op te meten percelen. Dit kon op geen betere manier gebeuren dan door het terrein af te wandelen, waarna de landmeter het in zijn schetsboek schetste. Er wordt landmeters de raad gegeven om het terrein te schetsen vanuit één van de hoeken, met achter de tegenovergestelde hoek een bouwwerk of een markeerpunt waarnaar hij zich kan richten om een beter perspectief te krijgen en zo mogelijke vervorming van de schets tegen te gaan. Dit markeringspunt moest ook dienen als referentiepunt om vergissingen te voorkomen tijdens het opmeten zelf, zodat de landmeter de opgemeten maat niet bij de verkeerde zijde zou noteren. [263]

 

Wanneer hij zijn schets voltooid had, zou hij het terrein, dat hij diende op te meten, afbakenen met jalons. Wanneer hij dit gedaan had moest de landmeter zich afvragen hoe hij de bekomen figuur het best in driehoeken en vierhoeken kon opdelen en ze vervolgens opmeten.

 

Aan de hand van het volgende voorbeeld probeerden Sems en Dou dit figuurlijk weer te geven. Zij kozen een trapezium ABCD als begin figuur. Nadat de landmeter zich vertrouwd heeft gemaakt met het terrein en het heeft afgebakend met jalons, zal hij het perceel in twee driehoeken verdelen door de “blinde linie”.[264]

 

De blinde linie was een denkbeeldige lijn die liep van hoek B naar hoek D. deze lijn is de “rooilijn” die het gehele terrein in twee delen verdeeld en waarop nu de verschillende loodlijnen AF, CE van uit de hoeken op zullen worden geprojecteerd. Wanneer dit gebeurd is zal de landmeter een tweede imaginaire lijn uitzetten AC, die Sems en Dou de “diameter”noemden, maar in feite kan beschouwd worden als een tweede rooilijn. Zij het dat ze de loodlijnen AH en CG uit hoek A en C op de tegenoverliggende zijde laten vallen en niet op de rooilijn. Wanneer de figuur is opgedeeld in driehoeken worden nog twee rechthoekige driehoeken BAI en CKD uitgezet, waarvan de schuine zijden de twee zijden van de trapezium zijn.[265]

 

Op papier ziet dit er vrij makkelijk uit, maar hoe zou een landmeter een dergelijke blinde linie uitzetten met een “winckelkruys” en ze nadien opmeten met een meetketting? De trapezium ABCD blijft behouden als voorbeeld. Wanneer de landmeter de figuur heeft opgedeeld zoals hierboven vermeld. Dan zal hij beginnen met het opmeten van de linie BD vanuit hoek B. De landmeter legt de meetketting vast in hoek B en laat zijn dienaar ze uittrekken in de richting van hoek D. Wanneer de keten volledig is uitgestrekt, steekt de dienaar een jalons in de grond, de landmeter kijkt nu met het blote oog of de jalon die de dienaar in de grond heeft geplant in de lijn BD staat.[266] Aangezien in de punten B en D ook jalons staan is dit zeer goed doenbaar. Deze techniek wordt de dag van vandaag nog steeds door landmeters toegepast. Wanneer dit was gebeurd, verving de dienaar de jalon door een meetpen en trok hij de meetketting verder in de richting van hoek D, dit ritueel werd herhaald tot de landmeter zich tegenover de hoek A bevond. Hier stak hij zijn “winckelkruys” in de grond zodat hij door het ene been van het “kruys” de hoeken B en D zag en door het andere been de hoek A. Op die plaats was het snijpunt van BD met de loodlijn AF.

 

Dit proces was niet zo makkelijk als het hier staat neergeschreven en de landmeters moesten meestal gedurende enige tijd “winckelen” (zoeken langsheen de keten) alvorens zij dit exacte punt konden bepalen. Wanneer dit punt was bepaald werd het aangeduid door het aanbrengen van een jalon. Hierna ging men verder met de opmeting van de linie BD en wanneer de landmeter zich tegenover hoek C bevond herhaalde hij het hele ritueel opnieuw en ging daarna opnieuw door met het opmeten van BD tot hij uiteindelijk in hoek D aankwam. Het laatste deel van de linie was meestal geen volledige meetketting lang en werd afhankelijk van landmeter tot landmeter met de meetlat of meetketting opgemeten. Eenmaal aangekomen telde hij de gestoken meetpennen vermenigvuldigde deze met de afstand van de meetketen en telde de afstand van het laatste stuk hierbij op en verkreeg hij de lengte van de blinde linie. Wanneer de blinde linie was opgemeten zou hij op dezelfde manier de twee loodlijnen AF en CE opmeten. [267]

 

Hierna moest de landmeter enkel nog de verschillende zijden opmeten en had hij in zijn schetsboek alles opgetekend wat hij nodig had om een kaart te maken van zijn detailmeting. Deze achttiende-eeuwse schetsen zullen zelden of nooit meer worden teruggevonden omdat er na de vervaardiging van de kaart geen noodzaak meer bestond om ze te bewaren.[268] In sommige gevallen was de landmeter contractueel verplicht om zijn notities te vernietigen eens de kaart was vervaardigd.[269]

 

 

5. De kartering.

 

Met behulp van de in het terrein verzamelde gegevens moest het terrein nu in kaart worden gebracht, anders gezegd: er moet van een deel van het aardoppervlak een verkleinde afbeelding worden gemaakt in een plat vlak.

 

Van Nispen wijst in zijn werk op een aantal zaken die van belang zijn bij het vervaardigen van een kaart . Na een amusante inleiding doet hij een duidelijke uitspraak: het doel van landmeetkundige werkzaamheden is veelal het maken van kaarten. De tekenbenodigdheden die hij beschrijft zijn een “liniael” (een liniaal met verdeling), een “transporteur” (een gradenboog), een “passer”, “een pot-lood” en “inckt”. De gradenboog omschrijft hij als volgt:

 

zijnde een half rondt van koper gemaeckt en wel curieus in 2 mael 90° verdeelt, met een center, oft puntje int midden. Om pertinentelijck, de groote der hoecken af te konnen teyckenen, als sulcks op’t papier geschieden moet”.[270]

 

Met deze gradenboog kon hij de hoeken die hij op het terrein had opgemeten op papier uitzetten. Landmeters verkozen, in plaats van via driehoeksmeting tot een resultaat te komen, om met passer, gradenboog en liniaal de schets op de kaart over te brengen.[271]

 

In Buntinx handschrift vinden we eveneens enkele toevoegingen die de landmeter in staat moesten stellen om een kaart in te kleuren. Het gaat hier om een klein aantal recepten voor inkt, verf en vernis die samengebracht werden op de bladzijden 3, 4 en 214. De eerste serie bevat slechts één recept voor inkt en geeft tevens aanwijzingen

 

om letters te schrijven die men met gaut silver of tien koper bestrycken magh…

 

Eén van deze recepten werd trouwens in de beschreven techniek met zilver geschreven. De andere recepten bevatten aanwijzingen om vernis te maken, hout te vergulden, rood, groen, blauw of zwart te verven en om kleefstof te vervaardigen. De tweede serie bevat één recept om inkt te maken, één recept om met goud of zilver te schrijven, één recept om oude vervaagde inkt weer leesbaar te maken en één om inktvlekken te verwijderen, wat zeer handig kon zijn wanneer men een fout maakte en de kaart anders kon weggooien en opnieuw beginnen. [272]

 

De schets werd eerst volledig in potlood op kaart getekend waarna deze vervolgens in inkt gezet. Tot het afwerken en beschrijven van de kaart behoren nog: de namen van de opdrachtgever(s), een schaal, een oriëntatie via een windroos en het inkleuren van de kaart.

 

Behalve het vervaardigen van nieuwe kaarten behoorden ook het kopiëren, het vergroten, het verkleinen, het “beslaen” (op linnen plakken) en het inlijsten van kaarten tot de bezigheden van landmeters.

 

 

6. Besluit.

 

De achttiende-eeuwse landmeter was een intellectueel. Hij bezat een zeer degelijke wiskundige kennis die veel verder ging dan de vier hoofdbewerkingen. Zijn rol als vernieuwer van wiskundige theorieën was hij aan het eind van de zeventiende eeuw definitief kwijtgeraakt, maar dit was vooral te danken aan het strenge keurslijf van tradities en voorschriften uit de praktijk, waarin het landmeterberoep gevangen zat.

 

Vanaf 1618 werd het examen voor landmeters ingevoerd door de centrale overheid om het beroep te uniformeren en om er voor te zorgen dat landmeters op de eerste plaats bekwame personen waren. Landmeters hebben door heen de eeuwen steeds getracht om hun kennis aan de volgende generatie door te geven, maar door dit examensysteem ontstond de noodzaak naar goede handboeken. Verschillende landmeters schreven dan ook hun kennis neer, waardoor wij nu een beter beeld krijgen tot wat zij in de praktijk in staat waren.

 

Wanneer we nu het onderzoek doortrekken naar de praktijk kan dit moeilijk zonder het instrumentarium van de landmeter eens onder de loep te nemen. Tijdens de zeventiende eeuw kregen de hulpmiddelen van de landmeter hun definitieve vorm, die ze gedurende volgende drie eeuwen zou bewaren. Het basisinstrumentarium van de hedendaagse landmeter verschilt enigszins van datgene dat door Van Nispen of Sems wordt beschreven, maar toch is er sprake van een zekere continuïteit. De meetketting werd tijdens de negentiende eeuw vervangen door de handigere meetveer, maar de jalons, de meetpennen, enz. maken nog steeds deel uit van het gereedschap van de hedendaagse landmeter. De verschillende hulpmiddelen zijn natuurlijk aangepast en hebben ook zelf een evolutie doorstaan, maar de basisbenodigdheden voor een landmeter zijn nog steeds dezelfde. Het “winckelkruys” werd in de negentiende eeuw vervangen door makkelijker hanteerbare instrumenten, die volgens hetzelfde principe werkten. De technische evolutie sinds de achttiende eeuw heeft er ook voor gezorgd dat landmeters veel nauwkeurigere instrumenten ter hunner beschikking hebben, maar toch mogen we enige bewondering koesteren voor de nauwkeurigheid waarmee de vele achttiende-eeuwse landmeters hun beroep uitoefenden.

 

Het opmeten van een stuk grond was in de achttiende eeuw geen sinecure, men stelde zich immers niet meer tevreden met goedbedoelde maar onnauwkeurige schetsen. Op basis van de opdeling van een perceel in driehoeken konden landmeters vrij makkelijk de oppervlakte van het stuk grond berekenen. Toch mogen we stellen dat ze minder gebruik maakten van hoekberekening en de zogenaamde driehoeksmeting, dan hun hedendaagse tegenhangers. De achttiende-eeuwse landmeter kon via zijn “winckelkruys” hoeken opmeten, die hij met behulp van een gradenboog overbracht naar zijn kaart. De zijden werden opgemeten met de meetketting en met een liniaal overgetekend op de kaart. Het was de oppervlakte die hij via wiskundige berekening bekwam.

 

Wanneer we kaarten in handschrift uit de achttiende eeuw vergelijken met kaarten vervaardigd door hedendaagse landmeters, stellen we vast dat de esthetisch waarden van de achttiende-eeuwse landmeter iets hoger lagen. Vele kaarten zijn echte pareltjes, meestal werden ze zeer mooi ingekleurd, gebouwen werden soms in perspectief getekend, de inzet werd versierd, wapenschilden van opdrachtgevers werden ingekleurd weergegeven, enz. Deze traditie stamt uit de late Middeleeuwen toen kaarten vooral figuratief voor zich moesten spreken en de nauwkeurigheid veel te wensen overliet. Deze hang naar steeds grotere nauwkeurigheid en uniformsering op cartografisch gebied heeft de esthetische vormgeving en de creativiteit van de landmeter tijdens de twintigste eeuw steeds meer in de verdrukking gebracht. Dat dit een verbetering is staat zelden ter discussie, maar dit mag zeker geen afbreuk doen aan de vele prachtige cartografische verwezenlijkingen van de achttiende eeuwse landmeter.

 

 

Hoofdstuk 4. De Leuvense Maat.

 

1. Inleiding

 

Onze voorouders gebruikten meestal zichzelf, hun dieren en hun werk als basismaat voor het berekenen van hun omgeving. Als lengtemaat vinden we in de archieven: de duim, de palm, de voet, de el, de telgang van een paard, de lengte van een ploegvoor, een boogscheut, een wis, enz. terug. Als oppervlaktemaat ontdekken we het kwadraat van bovenstaande lengtematen, maar ook maten in verhouding met tijd en de bestemming: een morgen ploegen, een dag maaien, een dagwand, een bunder, enz.

 

Alles wat de maten en gewichten betrof was tijdens de achttiende eeuw overgeleverd aan de grootste willekeur. Zo waren er gelijkaardige maten met gelijklopende afmetingen, maar met verschillende benamingen, dit hing voornamelijk af van de provincie, de streek, de stad of zelfs het dorp waar men zich bevond. Dit was trouwens geen uniek gegeven voor de lage landen maar gold voor het gehele Europese continent. Anderzijds verschilde de maatinhoud van een afmeting met dezelfde naam volgens de streek, de betrokken gilde of volgens het gemeten voorwerp, zo had bijvoorbeeld een gallon wijn niet dezelfde inhoud als een gallon bier. En om het allemaal nog ingewikkelder te maken, waren ook de schaal- en onderverdelingen van de verschillende maten niet overal dezelfde.

 

Het bekomen van een gelijke eenheidsmaat, voor alle streken, is steeds de betrachting geweest van wiskundigen alsook van overheidsinstanties. Op verschillende tijdstippen in het verleden hebben vorsten binnen hun rijk getracht de éénvormigheid van maten en gewichten te bewerkstelligen. Eén van de eersten was Karel de Grote, in 789 had hij bij capitularium voor heel zijn rijk het gebruik van identieke maten bevolen. Na zijn dood in 814 liep deze hervorming dood, het zou nog iets meer dan duizend jaar duren eer er eenvormigheid heerste.

 

Het metriek stelsel werd onder de Franse overheersing van onze gebieden ingevoerd door de wet van 18e germinal jaar III. Een besluit van 13e brumaire jaar IX beval het opstellen van vergelijkingstabellen tussen de oude en de metrieke maten. Door de macht van de ingewortelde gebruiken bleven de oude landmaten in menige gewesten nog steeds in gebruik.[273]

Voor “het gemak van de landlieden” had men al bij besluit van 6 november 1800 toegelaten, dat “namen voor het gebruik” of “noms vulgaires” welke geen andere waren dan een aantal oude maatbenamingen, op nieuwe maten werden geplakt. Wat dan weer verplichte tot het gebruik van een nieuwe tabel waarin die “noms vulgaires” werden geplaatst tegenover de “noms systématiques”, zijnde de metrische benamingen.[274]

 

De grootste verwarring ontstond tussen 1815 en 1830, tijdens het Nederlandse bewind wanneer in sommige akten de oude benamingen aan nieuwe (metrieke) maten werden toegekend. Zo werden de hectare: “bunder” en de meter: “elle” enz., meestal werd hier wel de vermelding “nieuwe maat” toegevoegd. Door de wet van 18 juni 1836 werd het gebruik van oude landmaten verboden in officiële akten.[275]

 

Een dergelijke maatregel, als de invoering van het metrieke stelsel vereiste omzettingstabellen, want zowel de eigenaars als de landmeter moesten het verband tussen de oude en de nieuwe lengte – en oppervlaktematen kunnen leggen en bij het schatten van de opbrengst, moest de schatter begrijpen wat bedoeld werd met de oude gewichten, inhoudsmaten en lengte-en oppervlaktematen. Deze tabellen vormen ook hier het vertrekpunt van ons onderzoek naar het gebruik van de oppervlaktemaat op basis van de Leuvense voet.

 

 

2. De verschillende lengte - en oppervlaktematen.

 

a. De Duim.

 

De voet was onderverdeeld in 10,11 of 12 duimen, de afstand van de duim werd bepaald door de breedte van de duim aan de nagelriem. Voor de regio Leuven werd de voet onderverdeeld in 10 duimen van elk 2,85512 cm.[276]

 

b. De voet.

 

De voet was één van de meest gebruikte lengtematen en is nog steeds in gebruik in de Angelsaksische gebieden van de wereld. Op het Europese continent werden de voetmaten gemeten met de oorspronkelijke “bindschoen” of boerenschoen, met een afmeting van ongeveer 28 cm. De huidige Amerikaanse en de Engelse voet bedraagt 30,48 cm. De Canadese is nog groter en meet 32, 48. De lengte van de voet verschilde volgens de verschillende rechtsgebieden van het Hertogdom Brabant, degene die werd gebruikt te Leuven tijdens de 18e eeuw bedroeg 28,5512cm.[277] De voet is een maat die werd afgeleid van het menselijke lichaam en vormde overal de eenheid der lengte – en oppervlakte maten.[278]

 

c. De Roede ( Fr. Verge)

 

Men onderscheidde de lengteroede, wat een lengtemaat was en de vierkante roede, een oppervlaktemaat (lengteroede²). Deze maten, die onlosmakelijk aan elkaar verbonden waren verschilden van gemeente tot gemeente. De verschillende roeden die werden gebruikt in de regio Leuven worden in het volgende deel besproken.[279]

 

d. De Dagwand.

 

Er bestonden verschillende benamingen voor deze oppervlaktemaat tijdens de 18e eeuw, “daghwant”, “daghwandt”, “daghmael”, “dagmand”, enz., in de Franse taal werd ze aangeduid met de termen “journal” of “arpant”. De dagwand had een oppervlakte van 100 roeden of de grootte van ¼ van een bunder. Dit was namelijk de oppervlakte die door één man per dag kon worden omgeploegd. Deze term was tijdens de 18e eeuw verspreid doorheen het hele Hertogdom Brabant. Een variant van de “dagwand” was de “dagmat”, dit was de oppervlakte die door een man op een dag kon worden afgemaaid.[280]

 

e. De Bunder

 

De bunder was een landmaat die door het hele hertogdom Brabant was verspreid, maar de grootte verschilde, net zoals de roede, van gemeente tot gemeente. Voor de regio Leuven bestond de Bunder uit 400 roeden.[281] In het begin van de 19e eeuw toen de hervorming naar het metrische stelsel was doorgevoerd werd de term bunder door sommigen behouden als aanduiding voor de hectare. Aan deze verwarrende praktijk kwam een einde met de invoering van de wet van 18 juni 1836, die het gebruik van oude landmaten verbood in officiële akten.[282]

 

 

3. Een reconstructie van het gebruik der oude landmaten.

 

Zoals al vermeld werd, waren de landmeters verplicht om ieder perceel op te meten volgens de landmaat die in de stad, de gemeente, het dorp of gehucht in voege was. Dit was geen sinecure en de achttiende-eeuwse landmeters zouden zeker en vast geïnteresseerd zijn in een studie naar de verschillende lengtematen, die per gemeente gebruikt werden.

 

De introductie van het metrische stelsel in ons dagelijks leven gebeurde tijdens de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw. De administratie van het kadaster was belast met de omzetting van de oude maten en gewichten naar het nieuwe metrische stelsel. Deze oude maten werden officieel opgetekend, omgerekend en in tabellen vastgelegd.[283]

 

Het waren deze tabellen van het Hertogdom Brabant die de aandacht trokken van J. J. Houbanx, die er in 1993 een studie aan wijde. Hij wou een reconstructie maken van de gebruikte maten per gemeente.[284] Spijtig genoeg hebben niet alle kadastrale dossiers de tand des tijd overleefd, verre van. Voor slechts 212 plaatsen of 59,38% van de gemeenten in 1815, zijn ze bewaard gebleven.[285] In de regio Leuven zijn voor de streek, tussen Brussel en Leuven, zo goed als alle dossiers bewaard, maar wanneer we vanuit Leuven oostwaarts trekken komen we in onbekend gebied.[286]

De officiële omzettingstabellen opgesteld door het kadaster zullen dienen als vertrekpunt en worden aangevuld door de informatie die G.A.M. Wirix leverde in zijn ‘Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Wanneer de gegevens van het kadaster en de informatie die Wirix levert niet overeenkomen zullen we ons wenden tot de kaarten in handschrift om uitsluitsel te brengen. De kaarten in handschrift bevatten meestal, maar niet altijd, een schaal, maar dit is geen garantie dat dan ook de gebruikte roede wordt weergegeven. Daarom is het ook moeilijk om voor iedere gemeente een sluitend antwoord kunnen geven over welke landmaat er gehanteerd werd.

 

a. De roede op basis van 15 en ¾ Leuvense voeten.[287]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 15 en ¾ voeten was 4.497 meter lang.

Deze roede was onderverdeeld in 15 en ¾ voeten.

De vierkante roede van 15 en ¾ voeten is 20,221 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 20 aren 22,13 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 0,8089 hectaren.

Deze landmaat werd gebruikt te Melin.[288]

 

b. De roede op basis van 15,9 Leuvense voeten.[289]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 15,9 voeten en is 4,540 meter lang.

De vierkante roede van 15,9 voeten is 20,608 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 20 aren 60,83 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 0,8243 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Hamme [-Mille].[290]

 

c. De roede op basis van 16 Leuvense voeten.[291]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 16 voeten en is 4,568 meter lang. [292]

De vierkante roede van 16 voeten is 20,8686 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 20 aren 86,86 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 0,8347 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Saint-Remy-Geest.[293] Deze maat werd ook gebruikt te Nodebais en voor het meten van de cijnsgronden te Beauvechain en te Tourinnes-la-Grosse.[294]

 

d. De roede op basis van 16 en ½ Leuvense voeten.[295]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 16 en 1/2 voeten en is 4,711 meter lang.

De vierkante roede van 16 en ½ voeten is 22,1930 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 22 aren 19,30 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 0,8877 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Autre-Église, Bomal, Dion-le-Mont, Énines, Geest-Gérompont, Goetsenhoven, Grand-Rossière, Grez-Doiceau, Huppaye, Incourt, Jauche, Jauchelette, Jodoigne, Jodoigne-Souveraine, Lathuy, Limelette, Linsmeau, Longueville, Malèves, Marilles en Mont-Saint-André.[296]

 

e. De roede op basis van 17 en ½ Leuvense voeten.[297]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 17 en ½ voeten en is 4,9965 meter lang. [298]

De vierkante roede van 17 en ½ voeten is 24,9650m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 24 aren 96,50 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 0,99840 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Jandrain-Jandrainouille en Thorenbais-Saint-Trond. Vader en zoon Subil gebruikten deze maat ook tijdens de opmeting van Meerdaalwoud en Heverleebos voor het kaartboek van de abdij Park.[299]

 

f. De roede op basis van 18 Leuvense voeten.[300]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 18 voeten en is 5,139 meter lang.

De vierkante roede van 18 voeten is 26,4115 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 26 aren 41,15 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 1,0565 hectaren groot.

Deze landmaat enkel werd gebruikt te Hoegaarden.[301]

 

g. De roede op basis van 18 en 1/3 Leuvense voeten.[302]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 18 en 1/3 voeten en is 5,2343 meter lang.[303]

De vierkante roede van 18 voeten is 27,3978 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 27 aren 39,78 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 1,0921 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Boortmeerbeek, Haacht, Hakenover, Heverlee[304], Holsbeek[305], Korbeek-Dijle, L’ Écluse, Loonbeek, Neerrijse, Oorbeek, Opvelp, Ottenburg, Oud-Heverlee[306], Tildonk[307], Vaalbeek, Veltem-Beisem[308], Werchter[309], Wespelaar, Willebringen en Wommersom.[310] Volgens Wirix werd deze roede ook gebruikt te Herent[311], Bertem[312], Tremeloo, Sint-Agatha- Rode, Assent en Honsem.[313]

 

De gegevens voor de gemeenten Herent en Sint-Agatha-Rode, die Wirix verstrekte, komen echter niet overeen met, die uit de kadastrale tabellen. Volgens de tabellen werd in de gemeente Herent de roede van 19 en 1/3 Leuvense voeten gebruikt. Dit lijkt te kloppen, want zowel Guillielmus Heeren, in 1750, als J.B. Jooris, in 1756, gebruikten de roede op basis van 19 en 1/3 Leuvense voeten tijdens hun opmetingen van gronden die moesten onteigend worden voor het graven van de Leuvense vaart.[314] Guillielmus Heeren gebruikte deze roede ook in 1738 tijdens zijn opmetingen, in Herent, voor een kaartboek in opdracht van E. H. Henricus Barré. In dit kaartboek werden gronden, weiden en bos opgemeten te Winksele, Veltem, Herent, Wilsele en Everberg.[315]

 

Toch moeten we opmerken dat Romuldus Wirix tijdens het opmeten van de goederen van de augustijnen uit Leuven te Herent, de oppervlaktemaat van 18 en 1/3 voeten gebruikt.[316] G.A.M. Wirix was een zoon of een neef van Romuldus Wirix en het is hoogst waarschijnlijk dat G.A.M. Wirix zijn gegevens baseerde op de informatie die hem was overgeleverd door Romuldus Wirix. We gaan er toch van uit dat de gebruikte oppervlaktemaat te Herent de roede op basis van 18 en 1/3 voeten was. De problematiek ronde de grote van de gebruikte oppervlaktemaat te Sint-Agatha-Rode komt later aan bod bij de bespreking van de roede op basis van 20 Leuvense voeten.

 

h. De roede op basis van 18 en ½ Leuvense voeten.[317]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 18 en ½ voeten en is 5,2819 meter lang.[318]

De vierkante roede van 18 voeten is 27,8992 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 27 aren 89,92 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 1,11589 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Archennes, Bierges, Biez, Bonlez, Bossut-Gettechain, Bousval, Chapelle-Saint-Lambert, Chastre-Damme-Alerne, Coroy-le-Grand, Cortil-Noirmont, Dion-le-Val, Ezemaal, Meldert, Mellery, Mont-Saint-Guibert, Nethen, Overlaar, Roux- Miroir, Saint-Géry, Walhain-Saint-Paul en Waver.[319] Deze gegevens worden bevestigd door Wirix.[320]

 

i. De roede op basis van 19 en 1/3 Leuvense voeten. [321]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 19 en 1/3 voeten en is 5,3312 meter lang.

De vierkante roede van 18 voeten is 28,4123 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 28 aren 41,23 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 1,1369 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Herent en Winksele. De problematiek rond de gebruikte landmaat te Herent is hierboven al besproken en er mag dus vanuit gegaan worden dat te Herent inderdaad de landmaat op basis van 19 en 1/3 Leuvense voeten werd. [322]

 

j. De roede op basis van 19 en ½ Leuvense voeten.[323]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede van 19 en ½ voeten en is 5,4937 meter lang.[324]

De vierkante roede van 18 voeten is 30,1816 m ² groot.

Een dagwand (100 roeden) is 30 aren 18,16 centiaren groot.

Een bunder (400 roeden) is 1,2072 hectaren groot.

Deze landmaat werd gebruikt te Tienen.[325] Deze maat werd enkel gebruikt voor de gronden binnen de stadswallen. Voor de dorpen en gronden rond Tienen werd de roede op basis van 20 Leuvense voeten gebruikt.

 

k. De grote roede op basis van 20 Leuvense voeten.[326]

 

De oude Leuvense voet was 0, 2855 meter.

De Leuvense roede was 5,710 meter lang.

Deze roede was onderverdeeld in 20 voeten.

De vierkante roede bevatte 400 vierkante voeten.

Een dagwand was 100 roeden groot en een bunder 400.

De omzettingstabel wordt hieronder volledig weergegeven.

 

Roeden²

Aren

Centiaren

Roeden²

Aren

Centiaren

1

 

32,6

30

9

78

2

 

65

31

10

11

3

 

98

32

10

43

4

1

30

33

10

76

5

1

63

34

11

8

6

1

96

35

11

41

7

2

28

36

11

74

8

2

61

37

12

6

9

2

93

38

12

39

10

3

26

39

12

71

11

3

59

40

13

4

12

3

91

41

13

37

13

4

24

42

13

69

14

4

56

43

14

2

15

4

89

44

14

34

16

5

22

45

14

67

17

5

54

46

15

0

18

5

87

47

15

32

19

6

19

48

15

65

20

6

52

49

15

97

21

6

85

50

16

30

22

7

17

60

19

56

23

7

50

70

22

84

24

7

82

80

26

8

25

8

15

90

29

34

26

8

48

100

32

60

27

8

80

200

65

20

28

9

13

300

97

81

29

9

45

400

130

41,6

 

Bunders

Hectaren

Aren

Centiaren

Bunders

Hectaren

Aren

Centiaren

1

1

30

41,6

20

26

8

32

2

2

6

83

30

39

12

48

3

3

91

25

40

52

16

64

4

5

21

66

50

65

20

82

5

6

52

8

60

78

24

96

6

7

82

50

70

91

29

12

7

9

12

91

80

104

33

28

8

10

43

33

90

117

37

46

9

11

73

74

100

130

41

64

10

13

4

16

1000

1304

16

40

 

De roede op basis van 20 Leuvense voeten was de belangrijkste roede die in het grootste aantal gemeenten gebruikt werd. Ze was ook de meest bekende en de makkelijkst hanteerbare roede. Op sommige kaarten vinden we naast de lokale roede ook een weergave van de Leuvense Roede. Dit gebeurde meestal in kaartboeken zoals dat van Park, Affligem, Averbode.[327] In de kadastrale tabellen vinden we terug dat de Leuvense roede van 20 voeten gebruikt werd te Baal, Boutersem, Dongelberg, Korbeek-Lo, Kumtich, Leuven, Linden, Lovenjoel, Neervelp, Oplinter, Pellenberg[328], Rotselaar, Sint-Agatha-Rode[329], Sint-Jori-Weert[330], Sint-Margriete-Houtem,[331] Wezemaal, Wilsele. [332]

Voor de volgende gemeenten zijn de gegevens van het Kadaster verloren gegaan: Aarschot, Attenrode, Begijnendijk, Bekkevoort, Betekom, Bierbeek, Binkom, Blanden, Bunsbeek, Deurne, Diest, Geetbets, Gelrode, Glabeek, Hoeleden, Kapellen, Kersbeek-Miskom, Kessel-Lo, Kiesegem, Kortenaken, Kortrijk-Dutsel[333], Langdorp, Linter, Lubbeek[334], Meerbeek, Menseel, Messelbroek[335], Molenbeek-Wersbeek, Molenstede, Nieuwenrode, Ransberg, Rillaar, Schaffen, Sint-Joris-Winge, Sint-Pieters-Rode[336], Testelt, Tielt, Tienen[337], Zichem. Maar volgens Wirix’ werd ook hier de roede van 20 Leuvense voeten gebruikt.

 

Toch zijn er voor de roede van 20 Leuvense voeten verschillen tussen de informatie uit de kadastrale tabellen en de gegevens uit ‘Tables de réduction des anciennes mesures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes’. [338]

Volgens Wirix werd te Dongelberg de maat van 21 en ½ voeten gebruikt [339] en te Sint-Agatha-Rode, die van 18 en 1/3 Leuvense voeten[340]. Voor de gemeente Dongelberg zijn er geen gegevens beschikbaar, maar in 1765 karteerde Alexander Gens een perceel te Sint- Agatha-Rode waarvoor hij, de roede van 20 Leuvense voeten gebruikte.[341]

Ook vader en zoon Subil gebruikten deze maat te Sint-Agatha-Rode, tijdens hun opmeting voor het kaartboek van de abdij van Park uit 1665.[342] En ook Romuldus Wirix gebruikte deze oppervlaktemaat in zijn kaartboek van de Leuvense Augustijnen.[343] Er mag dus vanuit gegaan worden dat Wirix het hier bij het verkeerde eind had en dat de gebruikte roede te Sint-Agatha-Rode wel degelijk 20 Leuvense voeten groot was.

 

Op basis van de informatie uit de tabellen kunnen we besluiten, dat in en rond de stad Leuven, de roede op basis van 20 Leuvense voeten werd gebruikt. Dit wordt ook door Wirix bevestigd, maar wanneer we het “Statuyt ofte ordonnantie in der stadt ende vryheydt van Loven”, uitgevaardigd door de schepenen van Leuven op 20 juni 1730, erop naslaan lezen we in kapittel negen, Van wegen, ende breede der selve” dat de roede tot Leuven 18 voet en half bedroeg.[344] De kaarten in handschrift geven de kadastrale tabellen en Wirix gelijk.[345] Het blijft dus een raadsel waarom deze vermelding is opgenomen de ordonnantie. Ook de mogelijkheid dat binnen Leuven deze roede werd gebruikt om wegen op te meten wordt door kaarten uit de praktijk ontkracht. De gebruikte roede te Leuven is zeer zeker degene op basis van 20 Leuvense voeten.

 

 

4. Besluit.

 

In het eerste deel van dit hoofdstuk heb ik de verschillende basismaten, die tijdens het Ancien Régime werden gebruikt, besproken. Deze landmaten zijn al meermaals een onderdeel geweest van het historische onderzoek, maar worden hier opgenomen, ter verduidelijking van de besproken kaarten in handschrift. De lezer kan zich op deze manier een beter beeld vormen over welke afstanden of oppervlakten het ging. Let wel op de lengte - en oppervlaktematen die hier worden besproken zijn enkel geldig voor de regio Leuven. Zij komen ook elders voor, maar men moet steeds rekening houden met de grote diversiteit die er inzake landmaten heerste tijdens de achttiende eeuw.

 

In het tweede deel van dit hoofdstuk werd dieper ingegaan op de problematiek van de Leuvense oppervlaktemaat. In het hertogdom Brabant werd naast de Nijvelse en de Brusselse roede ook de Leuvense gehanteerd. We stellen vast dat er elf verschillende oppervlakte roeden werden gebruikt. De regio waarin de vierkante roede op basis van de Leuvense voet werd gebruikt in het oosten en ten zuidoosten van de oude provincie Brabant. Het is merkwaardig dat het gebied waarin een bepaalde oppervlaktemaat werd gebruikt, zoals de roede op basis van 15 en ¾ Leuvense voeten en de roede op basis van 15,9 Leuvense voeten, zich beperkt tot het grondgebied van één gemeente of één gehucht. Daar waar andere roedes, zoals degene van 20 Leuvense voeten, in meer dan vijftig verschillende dorpen en steden worden gebruikt. De bepaling van welke roede waar gebruikt werd is echter niet aan bepaalde regels onderhevig, maar is veeleer doorheen de tijd gegroeid op basis van eeuwenoude tradities.

In verschillende publicaties, werd reeds een aanzet gegeven naar het onderzoek naar de verspreiding van de roedes op basis van de Leuvense voet, maar het was nog nooit voor het gehele Hertogdom Brabant verricht. Om deze reden heb ik heb dit onderwerp opgenomen in mijn verhandeling en deze poging ondernomen.

 

 

Algemeen Besluit.

 

 

De ordonnantie uit 1618, uitgevaardigd door de Aartshertogen Albrecht en Isabella, vormde het uitgangspunt van deze licentiaatverhandeling. Dit was de eerste poging vanuit de centrale overheid om voor het gehele hertogdom Brabant het beroep van landmeter te reglementeren en éénvormig te maken. Dat het centrale bestuur het nodig achtte om deze ordonnantie uit te vaardigen had natuurlijk een gegronde reden. De disputen betreffende onjuiste opmetingen bleef gestaag de hoogte ingaan en het centrale bestuur was genoodzaakt om in te grijpen.

 

De meest innoverende beslissing in deze ordonnantie was de invoering van een examen voor een commissie van experts om de bekwaamheid, van de persoon die het ambt van landmeter wou opnemen, te testen. Er werd vanuit gegaan dat dit een einde zou stellen aan de vele diep ingewortelde plaatselijke tradities die aan de basis lagen van de vele disputen en dat moest indirect het aanzien van de gezworen landmeter opnieuw herstellen.

 

Een kleine honderd jaar later, in 1705, moest er echter opnieuw een ordonnantie worden uitgevaardigd door de centrale overheid. De redenen voor de uitvaardiging van ordonnantie uit 1618 worden opnieuw aangehaald als zijnde de aanleiding voor de uitvaardiging van deze ordonnantie. Toch moet worden opgemerkt dat deze keer ook de landmeters zelf achter een verdere bepaling van hun beroep hadden gevraagd. Het examen bleef behouden en werd zelf verscherpt en er werd een nieuwe titel ingevoerd. Wie vanaf dat moment slaagde voor het examen van landmeter mocht zichzelf na zijn eedaflegging voor de Raad van Brabant, “Landt-ende edificiemeter” noemen. De meetmethode die in deze ordonnantie werd uitgetekend, zou in 1754 model staan voor die van Vlaanderen en ze bleef behouden tot ze in de 1875 door de Unie van Meetkundige Schatters werd vervangen door een nieuwe.

 

Het bepalen van het landmeterberoep bleef echter niet beperkt tot de centrale overheid. De lokale stadsbesturen hadden het beroep reeds vanaf het einde der Middeleeuwen in bepaalde “costuymen” enige inhoud en rechtsbasis verschaft. Leuven volgde echter vrij laat in deze evolutie en vaardigde pas in 1730 een eerste “costuyme” uit waarin het statuut van de landmeter werd bepaald. Steden hadden in deze periode nog zeer veel macht en ook het beroep van de landmeter ontsnapte hier niet aan. Dit statuut was voornamelijk geïnspireerd door het statuut van de stad Brussel uit 1451, en was vooral belangrijk in het vaststellen voor welke zaken een landmeter nu daadwerkelijk bevoegd was, binnen de regio Leuven.

 

Nadat we de institutionele inrichting van het beroep van de achttiende-eeuwse landmeter hebben onderzocht kunnen we beginnen met een blik op de praktijk te werpen. De kaarten in handschrift zijn hier de meest in het oog springende bronnen. Aan de hand van de kaarten die vervaardigd werden, kunnen we opmaken dat tijdens de achttiende eeuw er in de stad Leuven zes landmeters resideerden die een vrij imposant oeuvre hebben nagelaten. Natuurlijk zijn er ook landmeters van buiten de stad werkzaam geweest binnen de regio Leuven. Maar de productie van deze occasionele landmeters bleef meestal beperkt tot een klein aantal kaarten.

 

De opdrachtgevers van deze kaarten kunnen opgedeeld worden in twee groepen, de grootgrondbezitters en rechterlijke of lokale instanties. Kaarten werden immers niet zomaar vervaardigd. De grootgrondbezitters, met name de clerus en de adel, lieten hun domein opmeten met het oog op grondbelasting. De rechterlijke instanties en lokale besturen was het vooral te doen om duidelijkheid te scheppen in gevallen van betwisting omtrent grenzen, erfenisdelingen en de opmeting van gronden met het oog op infrastructuurwerken. Een mooi voorbeeld van deze infrastructuurweken is de casus van de onteigening van gronden voor de aanleg van de Leuvense vaart.

 

In de praktijk bleek het landmeterberoep een vrij zwaar en intensief beroep te zijn. Landmeters waren zeer onderlegd in de wiskunde. Hierdoor werd op hen ook een beroep gedaan als architect of bouwheer. Meer het hoofdbestanddeel van hun arbeid was toch het vervaardigen van kaarten. Meestal hadden landmeters dienaars in dienst die hun hielpen tijdens de opmeting. De opmeting van een stuk grond was gebaseerd op het principe om een perceel op te delen in driehoeken en vierhoeken waarvan de landmeter vrij makkelijk de oppervlakte kon berekenen. De nauwkeurigheid waarmee ze te werk gingen, was voornamelijk te danken aan het “winckelkruys” waardoor zij in staat waren om zowel horizontalen als verticale hoeken op te meten. Het instrumentarium van de hedendaagse landmeter is misschien wel geëvolueerd onder invloed van de moderne technologie, maar de basisprincipes van de opmeting te velde zijn nog steeds dezelfde, als die van de achttiende-eeuwse landmeter. Het overbrengen van de schetsgegevens op een kaart bleek vooral een zaak van overtekenen, maar nauwkeurigheid was in de achttiende eeuw toch een ‘must’ geworden. Opdrachtgevers stelden zich niet meer tevreden met de perspectief tekeningen die in de vorige eeuwen gebruikt werden. Toch bleek de hang naar esthetiek niet volledig verdwenen te zijn. Landmeters zorgden ervoor dat, via inkleuring, detailtekening en de weergave van belangrijke landschapsmonumenten, de kaarten toch enigszins illustratief oogden.

 

Hoofdstuk vier staat vrijwel los van de rest van deze verhandeling en is in feite een bijproduct van het onderzoek naar de kaarten in handschrift. Door de grote verscheidenheid in gewichten, lengte -, oppervlakte - en inhoudsmaten tijdens het Ancien Régime is het onderzoek naar de Leuvense maat nooit in zijn geheel gevoerd. Na de invoering van het van het metrische stelsel genoot deze problematiek zeer veel belangstelling maar nadat het metrische stelsel was ingeburgerd, geraakten deze oppervlaktematen al snel vergeten.

 

In de publicaties uit de reeks, Cartografisch en iconografische bronnen van het landschap in België’, is verscheidene malen op basis van de gepubliceerde kaartboeken een overzicht gegeven van de verschillende oppervlaktematen die in dat kaartboek per gemeente werd gebruikt. Toch is niemand er in geslaagd buiten G.A.M. Wirix, die zoals blijkt het niet altijd bij het rechte eind had, om dit te doen voor een hele regio, laat staan voor het Hertogdom Brabant. Mijn betrachting was om een overzicht te geven van het gebruik van de verschillende vierkante roedes op basis van de Leuvense voet en waar ze werden gebruikt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] WIRIX, G.A.M. ‘Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes’. Leuven, 1821.

[2] MOSELMANS, J. & GODDING, PH. Statuyt vanden Meerers van de stad Brussel. Brussel, 2001. p. 6.

[3] DE SMET, A. Landmetertraditie en oude kaarten van Vlaanderen. In: De Leiegouw, Vereniging voor de studie van de lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse. Jg. 8, nr. 1.

[4] MOSSELMANS, J. & SCHONAERTS, R. De Landt-Meeters, In onze provincien van de 16e tot de 18e eeuw. Brussel, 1976. p. 46.

[5] BRANDTS, V. Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne de Albert et Isabelle, 1597-1621. Deel II. Brussel, 1909-1912. p. 419.

[6] BRANDTS, V. Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne de Albert et Isabelle, 1597-1621. Deel II. Brussel, 1909-1912. p. 419.

[7] BRANDTS, V. Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne de Albert et Isabelle, 1597-1621. Deel II. Brussel, 1909-1912. p. 420.

[8] MOSSELMANS, J. & SCHONAERTS, R. De Landt-Meeters, In onze provincien van de 16e tot de 18e eeuw. Brussel, 1976. p. 111.

[9] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 601.

[10] ARA, Raad van State, nr. 2026.

[11] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 614.

[12] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[13] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[14] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[15] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[16] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[17] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 615.

[18] GACHARD. Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 1700 – 1794. Deel I. Brussel, 1860. p. 616.

[19] DE LE COURT, J.Recueil des ordonnances des Pays – Bas Autrichiens. Troisième série, 16 janvier 1751 – 24 décembre 1755. Brussel, 1891. p. 527-542.

[20] SCHONAERTS, R & MOSSELMANS, J. De Landt-Meeters, In onze provincien van de 16e tot de 18e eeuw. Brussel, 1976. p. 117-118.

[21] CHRISTIJN, J.B. Brabandts Recht, Deel I. s.l., 1682. Brussel, 1875 p. 180. e.v.

[22] MAES, L. TH. Costumen van de stad Mechelen, 2de deel, Ontwerp-costumen van 1527. Brussel, 1960. p. 97-110.

[23] DE LONGE, G. Coutumes du Kiel, de Deurne et de Lierre. Brussel, 1875. p. 524-540.

[24] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 220-280.

[25] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 220

[26] SAL, nr. 1527, f°4.

[27] MOSELMANS, J. & GODDING, PH. Statuyt vanden Meerers van de stad Brussel. Brussel, 2001.

CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 220 -280.

[28] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 220.

[29] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 220-222.

[30] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 222.

[31] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 222.

[32] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 222.

[33] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 222.

[34] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 222-224.

[35] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 224-235.

[36] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 236-243.

[37] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 244- 247.

[38] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 248-253.

[39] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 254-257.

[40] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 258-261

[41] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 262-267.

[42] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 268-271.

[43] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 272-273.

[44] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 274-280.

[45] In de tweede bijlage vindt u een de specifieke gegevens van iedere kaart.

[46] In 1690 werd de Raad van Brabant gedwongen om de regering een som van meer dan 20.000 gulden te lenen. De volledige terugbetaling ervan vond pas plaats in 1786. De uitvoering van diverse maatregelen die met deze lening gepaard gingen, werd toevertrouwd aan een speciale ontvanger (meestal was dit een griffier). Deze betaalde de interesten uit aan de raadsheren en de andere suppoosten die bijgedragen hadden tot de lening. Hij ontving ook de nieuwe belastingen die n.a.v. de lening waren ingevoerd: raadsheren, fiscalen en andere suppoosten van de raad dienden bij indiensttredingen een vast bedrag te betalen, evenals de advocaten, procureurs, notarissen en landmeters die door de raad geadmitteerd werden.

[47] Raad van Brabant, nr. 2047.

[48] Leuven, Universiteitsarchief, archief oude universiteit Leuven, n°410 bis.

Bijlage 1, De kaarten. p. V.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. III - IV.

[49] Sinds januari 1977 is Boutersem samengesteld uit de deelgemeenten Boutersem en Honsem. Door de wet van 2 juli 1964 werd Vertrijk, en door wet van 17 juli 1970 Kerkom en Roosbeek, bij Boutersem gevoegd.

[50] Het Wilibrord of Boscollege was gelegen aan de vroegere houtmarkt, waar zich nu het Ladeuze plein en de centrale bibliotheek te Leuven bevinden, verdere informatie was niet beschibaar.

[51] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 68.

Bijlage 1, De kaarten. p. VI.

[52] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks nr. 3087.

Bijlage 1, De kaarten. p. VI.

[53] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks nr. 3093.

Bijlage 1, De kaarten. p. VI.

[54] SAL, Kaarten en Plattegronden, 1/ 10.

Bijlage 1, De kaarten. p. VII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. V - IX.

[55] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks nr. 3060.

Bijlage 1, De kaarten. p. VII.

[56] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Leuven, 2001. p. 372-373.

[57] Raad van Brabant, nr. 2047.

[58] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2318.

Bijlage 1, De kaarten. p. X.

[59] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2516.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXII.

[60] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. X.

[61] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVI.

[62] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVI.

[63] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8483.

Bijlage 1, De kaarten. p. XI.

[64] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 766.

Bijlage 1, De kaarten. p. XI.

[65] Verdere informatie over het Ostarium ontbreekt.

[66] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 383.

Bijlage 1, De kaarten. p. XII.

[67] Raad van Brabant, Sekwestratie, 14 augustus van 1777.

[68] LEUVEN UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit Leuven, nr. 410 bis.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIV.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXII.

[69] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 635.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIII.

[70] Leuven, Universiteitsarchief, Archief oude universiteit Leuven, nr. 410 bis.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIV.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XI.

[71] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF, Archief oude universiteit Leuven, nr. 410 bis.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIV.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXI.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XI.

Ook deze kaart werd door L. Janssens in de inventaris ‘Repertorium van handschriftelijke kaarten en plattegronden tot omstreeks 1855, bewaard op het universiteitsarchief aan de K.U. Leuven’, aangeduid als niet gedateerd. Maar ook hier is een jaartal terug te vinden, namelijk 1767.

[72] Leuven, universiteitsarchief, Archief oude universiteit Leuven, nr. 410 bis.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XII.

Bijlage 1, De kaarten. p. XV.

[73] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3185.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIV.

[74] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 555/1.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIV.

[75] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3096.

Bijlage 1, De kaarten. p. XV.

[76] SAL, Kaarten en Plannen, 1/11.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVI.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XIII - XVII.

[77] Raad van Brabant. Processen der gemeenten, nr. 765.

[78] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1204.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVII.

[79] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr.2071.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVIII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XX - XXI.

[80] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 229.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVII.

[81] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/23.

Bijlage 1, De kaarten. p. XVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XVIII - XIX.

[82] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/23.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXIII - XXXIV.

[83] LEUVEN UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief van de Sint – Kwintenskerk te Leuven, nr. 321.

Bijlage 1, De kaarten. p. XX.

[84] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 36.

Bijlage 1, De kaarten. p. XX.

[85] Priorij van Sint – Maartensdal - Ten Troon:

Mannenklooster gesticht in 1435 dankzij een legaat van een Leuvense priester Hendrik Willems, door de Broeders van het Gemene leven afkomstig uit Deventer. Deze namen in 1447 de regel van Sint Augustinus aan. In 1461, traden zij toe tot de Congregatie van Windsheim. Vanaf het midden van de 15e eeuw nam de priorij studenten in verblijf op en er bestond een kloosterschool tot het einde van de eeuw. Er werd tevens een rijke bibliotheek opgebouwd. In 1524 werd het klooster geïncorporeerd bij de universiteit Leuven. Maar gezien de materiële toestand slecht geworden was, werd Sint – Maartensdal in 1586 samengevoegd met de priorij OLV ten troon van Grobbendonk, die acht jaar daarvoor verwoest was geweest. Een seminarie voor de jonge rekruten van de Congregatie van Windesheim werd in 1617 te Sint Maartensdal gevestigd. Dit werd onafhankelijk van het klooster in 1659 en verdween in 1759. De priorij werd opgeheven door Jozef II in 1784 en definitief in 1795. De kerk werd verwoest in 1803 en de kloostergebouwen werden omgevormd tot een kazerne.

[86] SAL, Kaarten en Plannen 1/19.

Bijlage 1, De kaarten. p. XII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. X.

[87] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1087.

[88] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1089.

Bijlage 1, De kaarten. p. XV.

[89] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/22.

Bijlage 1, De kaarten. p. XIX.

[90] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/20.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXI.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXIII - XXIV.

[91] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/21.

Bijlage 1, De kaarten. p. XX.

[92] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2246.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXV.

[93] SAL, nr. 4249.

Bijlage 1, De kaarten. p. II.

[94] SAL, nr. 4249.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXVI - XXVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXVI.

[95] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1232.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIII.

[96] Raad van Brabant, Processen van de gemeenten, nr. 801.

[97] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 561.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIV.

[98] LEUVEN UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 2580.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIV.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXVIII - XXIX.

[99] SAL. Kaarten en plattegronden, nr. 3811.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXV.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXX.

[100] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 555/3.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXVI.

[101] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 555/2.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXV.

[102] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. p. 185.

[103] SAL, nr. 4297.

[104] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Brussel, 2001. p. 185.

[105] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4691.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXVIII.

[106] Meldert werd in 1964 bij Honsem en in 1977 bij Hoegaarden gevoegd.

[107] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 73.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIX.

[108] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 443.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIX.

[109] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4594.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXIX.

[110] Het College Trilingue, was opgericht door Erasmus en bevond zich in de oude schrijnstraat te Leuven.

[111] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1398.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXX.

[112] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 593.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXX.

[113] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 27.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXI.

[114] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 55.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXI.

[115] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4593.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXII.

[116] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 78.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXII.

[117] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3094.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIII.

[118] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3097.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIII.

[119] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIII.

[120] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIV.

[121] Over her Divaeuscollege uit Leuven heb ik verder geen informatie gevonden.

[122] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 78/2.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIV.

[123] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1085.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIV.

[124] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2519.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXV.

[125] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2541.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXV.

[126] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8826.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVI.

[127] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Leuven, 2001. p. 594.

[128]LEUVEN UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 2443.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVI.

[129] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 842.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVI.

[130] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 842.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXV - XXXVII.

LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 517.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXVIII

[131]LEUVEN UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 515.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XXXIX - XL.

[132] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3084.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVII.

ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3085.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVII.

[133] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 463.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVIII.

[134] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 1375.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVIII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XLI.

[135] Het college, gelegen in de Naamsestraat, werd gesticht in 15 juni 1551 door Niclas Goblet, afkomstig uit Bovigne. In 1806 werd het verkocht aan Henri Peeters, die het inrichtte als een café. Tussen 1853 en 1862 werd het bewoond door ‘Les petit- soeurs des pauvres’. Nadien kwam het gebouw in handen van de familie d’ Hollander.

[136] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2855.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXVIII.

[137] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Leuven, 2001. p. 252.

Inventaire des plans conservés aux archives du royaume, n° 530, p. 68.

[138] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Leuven, 2001. p. 633.

[139] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4592.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIX.

[140] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3100.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIX.

[141] VAN EVEN, E, HUYBENS, G. Louvain dans le passé et dans le présent: formation de la ville, événements mémorables, territoire, topographie, institutions, monuments, oeuvres d'art. Leuven, 2001. p. 587.

[142] Raad van Brabant, nr. 2047.

[143] SAL, nr. 3877 (29-1-1750).

[144] SAL. Kaarten en plattegronden, 1/6.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXXIX.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XLII.

[145] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1086.

[146] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20.

[147] AR, Notariaat generaal van Brabant, nr.13200.

[148] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 22.

[149] AR, Notariaat generaal van Brabant, nr.13200.

[150] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 22.

[151] AR, Notariaat generaal van Brabant, nr. 13200.

[152] AR, Kaarten en Plattegronden, inventaris in handschrift 527.

[153] AR, Kaarten en Plattegronden, inventaris in handschrift 528.

[154] AR, Kaarten en Plattegronden, inventaris in handschrift 529.

[155] VAN VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998.

[156] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2512.

Bijlage 1, De kaarten. p. XL.

ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr.2513.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLI.

[157] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 2247.

Bijlage 1, De kaarten. p. XL.

[158] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20-22.

[159] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20-22.

[160] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4640.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLII.

[161] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 843.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLII.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XLIII - XLIV.

[162] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20-22.

[162] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20-22.

[163] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1207.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLII.

[164] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998.

[165] VAN ERMEN, E. De wandkaarten van het hertogdom Aarschot 1759-1775, opgesteld in opdracht van de hertog van Arenberg. Brussel, 1998. p. 20-22.

[166] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Eerste reeks, nr. 3188.

[167] SAL, nr. 11844

[168] RIJKSARCHIEF GENT, Augustijnen, archief, nr. 2.17.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLIX.

[169] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777: Gent, Augustijnen, Archief, 2. 17. Het landboek van de augustijnen te Leuven. Brussel, 2002. p. 51 – 60.

[170] SAL, nr. 7096.

[171] SCHONAERTS, R & MOSSELMANS, J. De Landt-Meeters, In onze provincien van de 16e tot de 18e eeuw. Brussel, 1976. p. 128.

[172] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1088.

Bijlage 1, De kaarten. p. II.

[173] SAL. Kaarten en plattegronden, nr. 4249.

Bijlage 1, De kaarten. p. II.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. II

[174] SAL. Kaarten en plattegronden, nr. 4249.

Bijlage 1, De kaarten. p. XXII.

[175] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 361.

Bijlage 1, De kaarten. p. III.

[176] Raad van Brabant 2047.

[177] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 56.

Bijlage 1, De kaarten. p. III.

[178] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 219.

Bijlage 1, De kaarten. p. IV.

[179] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8484.

Bijlage 1, De kaarten. p. IV.

[180] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 957.

Bijlage 1, De kaarten. p. VII.

[181] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 437.

Bijlage 1, De kaarten. p. VIII.

[182] OCKELEY, J. Het kaartboek van de abdij Affligem, 1717-1756. Brussel, 2003. p.22.

[183] Raad van Brabant, nr. 2051-2054

[184] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 4683.

Bijlage 1, De kaarten. p. VIII.

[185] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1441.

Bijlage 1, De kaarten. p. VIII.

[186] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1236 – 1238.

Bijlage 1, De kaarten. p. IX.

[187] Raad van Brabant, Processen der gemeenten, nr. 812.

[188] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 560.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLIV.

[189] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 362.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLIV.

[190] GORIS, J. – M. Een kaartboek van de abdij van Tongerlo, 1655 – 1794.Brussel, 2001. p. 45.

[191] ARA, Raad van Brabant, nr. 3.353.

ARA, Rekenkamer nr. 373, nr. 322-324.

[192] Geheime raad. Oostenrijkse Periode, nr. 809A/B.

[193] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 132.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLV.

[194] VAN DER EYCKEN, M. & JANSSENS, L. Steden in beeld Diest. Brussel, 1994. p. 17.

[195] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 138.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLV.

[196] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1082.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLV.

[197]ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1083.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVI.

[198] UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit van Leuven, nr. 410 bis.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVI.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XLV -XLVI.

[199] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 412.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVI.

[200] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 413.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVII.

[201] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8830.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVII.

[202] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8831.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVIII.

ARA, Rekenkamer Administratieve briefwisseling nr. 1233 (brief 9018/8791)

[203] RIJKSAARCHIEF HASSELT, Landscommanderij van Bekkevoort, nr. 2113.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVIII.

[204] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 432/1.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLVIII.

[205] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 432/2.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLIX.

[206] SCHONAERTS, R & MOSSELMANS, J. De Landt-Meeters, In onze provincien van de 16e tot de 18e eeuw. Brussel, 1976. p. 142.

[207] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1224.

Bijlage 1, De kaarten. p. XLIX.

Voorgelegd op 20 augustus 1779 in de raad van Brabant. Processen van de gemeenten.

[208] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven -Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 9.

[209] PIRENNE, H. Geschiedenis van België. Deel 3, Het Oostenrijks Regime. Brussel, 1900-1933. p. 97-98.

[210] SAL, nr. 3877 (29-1-1750).

[211] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven - Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 10.

[212] VAN BUYTEN, L. De Leuvense stadsfinanciën onder het Oostenrijkse Regiem. In, Arca Lovniensis. Nr. 14, 1985. p. 335-336.

[213] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven - Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 10.

[214] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven - Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 11.

[215] SAL, nr. 3919.

[216] SAL, nr. 3919.

[217] SAL, nr. 3919.

[218] SAL, nr. 3919.

[219] SAL, nr. 3919

[220] SAL, nr. 3919.

[221] SAL, nr. 3920.

[222] SAL, nr. 3920.

[223] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven - Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 10.

[224] SAL, nr. 3920.

[225] SAL, nr. 3920.

[226] SAL, nr. 3920.

[227] VANDEGOOR, G. Het kanaal Leuven - Mechelen, in heden en verleden (1750 – 2000). Haacht, 1998. p. 11.

[228] SAL, nr. 3920.

[229] SAL, nr. 3919.

[230] SAL, nr. 3919.

[231] SAL, nr. 3919.

[232] SAL, nr. 3919.

[233] SAL, nr. 3919 – 3920.

[234] SAL, nr. 3920

[235] SAL, nr. 3920.

[236] SAL, nr. 3920.

[237] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 7 – 45.

[238] VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. Hasselt, 1984.

[239] VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. p.13 – 14.

[240] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 43 – 45.

[241] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Mee-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

[242] Het type instrument komt eveneens voor onder de namen Hollandse cirkel, landmeterkruis, landmeterastrolabium of cirkel van Dou.

[243] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Mee-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 28.

[244] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[245] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Mee-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 28.

[246] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Mee-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 29.

[247] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[248] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[249] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 25 - 26.

[250] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[251] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 25 - 26.

[252] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 25 - 26.

[253] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 26.

[254] SAL, Kaarten en plattegronden, 1/11.

Bijlage 2, Kaarten in handschrift, digitaal. p. XIII - XVII.

[255] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

[256] De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

[257] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 26.

Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[258] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 26.

Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[259] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[260] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 45 – 47.

[261] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[262] VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. p. 212 – 213.

[263] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[264] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[265] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[266] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[267] Sems, J., Dou, J. en Cardinael, S. Practijck des landmetens. p. 47 – 51.

[268] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 27.

[269] VAN NISPEN, M. De beknopte-landmeet-konst. p. 286 – 292.

[270]HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 9.

VAN NISPEN, M. De beknopte-landmeet-konst. p. 286 – 292.

[271] HARMSEN, T.W. De beknopte Lant-Meet-Konst, beschrijving van het leven en werk van de Dordtse landmeter Mattheus van Nispen. p. 9

[272] VAN LAERE, R. Een Haspengouws landmeterhandschrift uit de 18e eeuw. p. XI.

[273] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 4.

[274] VERHELST, J. De documenten uit de onstaansperiode van het moderne kadaster en van de grondbelasting. In, Miscellanea Archivistica XXXI. Brussel, 1982.

[275] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 4.

[276] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 22.

VAN LANTSCHOOT, J. De oude akkermaten van Vlaamsch België herleid in nieuwe en wederkerigheid en vermeerderd met taal en geschiedkundige notas. Dendermonde, 1927. p.11.

[277] VAN ERMEN, E. Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 -20.

[278] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 30.

VAN LANTSCHOOT, J. De oude akkermaten van Vlaamsch België herleid in nieuwe en wederkerigheid en vermeerderd met taal en geschiedkundige notas. Dendermonde, 1927. p. 17.

[279] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 28.

VAN LANTSCHOOT, J. De oude akkermaten van Vlaamsch België herleid in nieuwe en wederkerigheid en vermeerderd met taal en geschiedkundige notas. Dendermonde, 1927. p. 27.

[280] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 22.

VAN LANTSCHOOT, J. De oude akkermaten van Vlaamsch België herleid in nieuwe en wederkerigheid en vermeerderd met taal en geschiedkundige notas. Dendermonde, 1927. p. 10.

[281] VAN LANTSCHOOT, J. De oude akkermaten van Vlaamsch België herleid in nieuwe en wederkerigheid en vermeerderd met taal en geschiedkundige notas. Dendermonde, 1927. p. 9.

DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 9.

[282] DE SCHRIJVER, H. Oude landmaten in Vlaanderen. s.l. 1981. p. 4.

[283] MERTENS, M. L’intoduction du système métrique dans les Pays – Bas. s.l., 1973. p. 1 – 12.

[284] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993.

[285] Omstreeks 1815 telde het Hertogdom Brabant 357 gemeenten.

[286] Bijlage 4, Kaart nr. 1. p. II – III.

[287] Bijlage 4, Kaart nr. 2. p. IV – V.

[288] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 47.

WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 28.

VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[289] Bijlage 4, Kaart nr. 3. p. VI – VII.

[290] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 49.

WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 28.

[291] Bijlage 4, Kaart nr. 4. p. VIII – IX.

[292] VAN ERMEN, E.e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[293] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 49.

[294] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 -20.

[295] Bijlage 4, Kaart nr. 5. p. X – XI.

[296] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 49.

[297] Bijlage 4, Kaart nr. 6. p. XII – XIII.

[298] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[299] VAN ERMEN, E.e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 -20.

[300] Bijlage 4, Kaart nr. 7. p. XIV – XV.

[301] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 50.

WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 21.

[302] Bijlage 4, Kaart nr. 8. p. XVI – XVII.

[303] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[304] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 2285.

LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 842.

LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 517.

LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 515.

[305] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[306] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[307] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

SAL, nr. 3919 - 3920.

[308] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 8484.

ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1398.

OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[309]OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[310] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 50 – 51.

[311] SAL, nr. 3919 - 3920.

[312]OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[313] WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 1 – 49.

[314] SAL, nr. 30919 – 30920.

[315] ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr. 1398.

[316] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[317] Bijlage 4, Kaart nr. 9. p. XVIII – XIX.

[318] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[319] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 51 – 52.

[320] WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 1 – 49.

[321] Bijlage 4, Kaart nr. 10. p. XX – XI.

[322] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 52.

[323] Bijlage 4, Kaart nr. 11. p. XXII – XXIII.

[324] VAN ERMEN, E. e.a. Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Leuven, 1821. p. 19 – 20.

[325] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 53.

[326] Bijlage 4, Kaart nr. 12. p. XXIV – XXV.

[327] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000.

OCKELEY, J. Het kaartboek van de abdij Affligem, 1717-1756. Brussel, 2003.

VAN ERMEN, E. Het kaartboek van Averbode, 1650 – 1680. Brussel, 1997.

[328] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[329] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit leuven, nr. 410 bis.

[330] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 843.

[331] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit van Leuven, nr. 410 bis.

[332] HOEBANX, J. – J. La conversion par le cadastre des mesures brabançonnes anciennes en mesures métriques. s.l., 1993. p. 53.

[333] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[334] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

SAL, Kaarten en plattegronden, nr. 1/19.

SAL, Kaarten en plattegronden, nr. 1/22.

SAL, nr. 4249.

[335] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Arenberg, nr. 1375.

[336] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[337] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit van Leuven, nr. 410 bis.

[338] WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 1 – 49.

[339] WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 12.

[340] WIRIX, G.A.M. Tables de réduction des anciennes mésures agraires et linéaires de tout la province du Brabant méridional en nouvelles, et des nouvelles en anciennes. Leuven, 1821. p. 36.

[341] LEUVEN, UNIVERSITEITSARCHIEF. Archief oude universiteit Leuven, nr. 410 bis.

[342] VAN ERMEN, E. e.a., Het kaartboek van de abdij van Park 1665. Brussel, 2000. p. 19 – 20.

[343] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

[344] CASIER, C. Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartiers de Louvain et de Tierlemont. Brussel, 1884. p. 268-271.

[345] OOSTERBOSCH, M., PERSOONS, E. & STAES, J. Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777. Brussel, 2002. p. 60.

ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr.8483.

SAL, Kaarten en plattegronden, nr. 1/6.

ARA, Kaarten en plattegronden in handschrift. Tweede reeks, nr.1086.

[346] Alle kaarten worden in bijlage 1 weergegeven met hun inventarisnummer.

[347] Alle kaarten worden in bijlage 1 weergegeven met hun inventarisnummer.

[348] Alle kaarten worden in bijlage 1 weergegeven met hun inventarisnummer.

[349] Alle kaarten worden in bijlage 1 weergegeven met hun inventarisnummer.

[350] Alle kaarten worden in bijlage 1 weergegeven met hun inventarisnummer.