Het Belgische Korea-bataljon. (David Le Roy) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK 4:
ENKELE ASPECTEN BETREFFENDE DE BELEVING VAN DE OORLOG DOOR DE SOLDATEN
In dit gedeelte is het onze bedoeling om enkele aspecten over de soldaten in Korea te behandelen die vaak niet sterk belicht worden. Zaken die militaire geschiedschrijvers onbelangrijk vinden. Het gaat vaak om bepaalde zaken die soms taboe waren en waar over gezwegen werd.
1. OMGAAN MET ANGST AAN HET FRONT
Als je een militaire studie leest krijg je een opeenvolging van gevechten, tactische besluiten, enz… Voor de man aan het front is het echter allemaal veel minder steriel. Zij zijn degene die hun leven wagen. Ze zijn geen stukken op een schaakbord, maar mensen van vlees en bloed met hun gevoelens en angsten. Het is niet evident om die angsten te baas te blijven.
De oud-strijders stelden het zo:
“De eerste keer dat je stelling beschoten wordt ben je geweldig bang. Maar na drie maand was dat al veel minder, je werd dat gewoon. Je werd daar harder in”[111].
“De eerste minuten stop je je zo diep als je kan in uw put… Wie zegt dat hij geen angst had is een leugenaar”[112].
Dat de meeste soldaten hun angsten overwonnen of in bedwang hielden bewijst alleen al de indrukwekkende lijst van eervolle vermeldingen. Veel Belgen gaven blijk van grote moed tijdens de strijd.
Toch waren er enkele die er niet in slaagden om die angst te overwinnen.
“Je had mensen die zo bang waren dat ze niet meer wisten wat ze deden, die moesten dan weg”[113]. Een goede illustratie daar van is wat er gebeurde nadat er bij een patrouille van enkele nieuwelingen een soldaat gedood werd door een mijn. “We waren er nog maar enkele dagen en er waren er die de volgende dag hun tent niet uit durfden en onmiddellijk naar België gestuurd werden”[114]. Ook Dhr. Lavent herinnert zich dat: “De volgende dag durfde één zijn tent niet meer uit. Was weer een zwakkere schakel die we kwijt waren voor het serieus werd”[115].
Naast echte gevallen van ‘combat shock’ waren er ook enkelingen die deden alsof om van het front weg te raken. De heer Lavent herinnerde zich het voorval van een soldaat “die begon zeep te eten en vroeg voor een tram naar de Sterre…die werden dan naar België terug gestuurd”[116]. Er waren ook gevallen waarin soldaten zich zelf wonden toebrachten om van het front weg te raken. Dit werd ons door verschillende oud-strijders, nadat de bandopname stopte, bevestigd. Het zou gegaan hebben om soldaten die ‘per ongeluk’ in hun hand, voet of dij schoten. Over dergelijke zaken wordt natuurlijk niet vlug openlijk gesproken. We willen nog eens duidelijk benadrukken dat dit heel uitzonderlijke gevallen waren.
De ontspanning achter het front was beperkt. Soms waren er shows of filmvoorstellingen. Ook werd er veel aan sport gedaan. In verschillende kampen werden er ook kantines opgericht.
Als de Belgen zich voor een langere tijd achter het front bevonden werden er wel dagpassen verstrekt zodat de soldaten eens naar Seoel konden gaan.
Daarnaast bestond ook nog het systeem van ‘Rest and Recuperation’(R&R). In principe had elke soldaat na enkele maanden recht op een verlof van 5 dagen te Tokio[117]. Vaak was het door de krijgsomstandigheden en door het gebrek aan frontsoldaten niet mogelijk om iedereen zijn verlof te verlenen.
De soldaten waren over het algemeen jong en ongetrouwd en het is dan ook niet verwonderlijk dat velen vrouwelijk gezelschap opzochten. Door de ellende van de oorlog en de vele soldaten was er in de steden geen gebrek aan prostituées.
Heel deze situatie had echter één nadeel, namelijk het probleem van de geslachtsziektes. Dit probleem stelde zich natuurlijk in periodes dat het bataljon zich achter het front bevond.
Zo blijkt uit de dagorders dat het bataljon reeds in februari 1951 te kampen had met het probleem. Dus reeds in de maand na de aankomst. “De dokter heeft mij medegedeeld dat een dertigtal manschappen van het bataljon door venerische ziektes zijn aangetast. Ik waarschuw alle militairen voor de noodlottige gevolgen welke deze ziekten met zich brengt. Het Belgisch bataljon, waarvan de getalsterkte reeds gering is, moet zijn goede faam kunnen behouden, en het is zeker nu het ogenblik niet zich van gezonde en sterke mannen te beroven. Dat elkeen op zijn gezondheid wake. Denkt aan de beloften, aan ouders, echtgenoten en verloofden, welke in België bleven, afgelegd. Ik reken op Uw gezond verstand en Uwe correcte houding”[118].
Ondanks deze oproep bleef het probleem zich stellen.
Het aantal soldaten met geslachtsziektes nam zelfs toe na de wapenstilstand. Dit doordat de periodes aan het front nu minder lang waren. Zo vermeldt het medisch rapport van april 1955 dat “Les malades veneriennes ont atteint ce mois un niveau jamais encore vu; ceci est en concordance avec les nombreuses punitions infligees pour absence illegale”[119]. Het aantal mannen in behandeling voor gonorroe, gemeenzaam ‘druiper’ genoemd was die maand gestegen tot 43. Uit de medische rapporten blijkt dat het cijfer in een ‘normale’ maand rond de 20 schommelde. Dat was natuurlijk in de periodes achter het front.
We kunnen ons de vraag stellen waarom de medische dienst van het bataljon geen condooms verstrekte. Ze waren bij die dienst nochtans zeer goed op de hoogte van het probleem, want ze werden er regelmatig mee geconfronteerd. Een mogelijke verklaring was dat het Belgisch leger daar in die tijd nog te conservatief voor was. Ze keken liever de andere kant uit dan voorbehoedsmiddelen te moeten verschaffen. Het geven van condooms zou namelijk aanzien kunnen worden als een aanmoediging. Deze opvatting werd ook door verschillende oud-strijders naar voor geschoven. Het was in elk geval kortzichtig om blind te blijven voor het feit dat de jonge mannen toch naar de prostituées gingen, of je ze nu vermaande of niet. Het niet versteken van condooms zorgde alleen maar voor meer zieken en dat terwijl er toch al zo weinig manschappen waren.
3. CONTACT MET KOREAANSE BEVOLKING
Het contact met de plaatselijke bevolking is beperkt in die periodes dat het bataljon zich aan het front bevond. De dorpen in de buurt het front werden namelijk ontruimd. De bedoeling daarvan was om zo te vermijden dat de tegenstander zich kon verschuilen tussen de lokale bevolking. Het contact beperkte zich dan ook tot de Koreaanse soldaten en werkploegen.
Tijdens de periodes achter het front waren er meer contacten mogelijk. Natuurlijk had je de contacten met prostituées en alle daaraan verbonden risico’s. Daarnaast zijn er Belgen die een vaste relatie begonnen met een Koreaanse of Japanse en wilden trouwen. Ook hier speelde de wapenstilstand een opvallende rol. Voor de wapenstilstand treffen we maar één huwelijk aan terwijl erna iets meer dan tien soldaten huwden[120].
De reden daarvoor is dat de Belgen nu gedurende een lange periode op dezelfde plaats gelegerd waren. Dit maakte het makkelijker om een relatie te ontwikkelen. Huwelijken werden door de militaire top zeker niet aangemoedigd. Integendeel, de militaire overheid maakte men de procedure om te kunnen trouwen zo moeilijk en ingewikkeld mogelijk. Zo wou men kandidaten die niet vast beraden waren ontmoedigen. Vergeten we niet dat de kijk op het huwelijk in die tijd nog veel strikter en preutser was. Het leger wou ‘hun jongens’ beschermen tegen vergissingen. Een van de vragen die het leger bezig hield was hoe die vrouwen te integreren in een maatschappij die sterk verschilde van die waarin ze waren opgegroeid. Het meeste van de mannen hadden hun vrouw leren kennen op R&R. Ze waren in de ogen van militaire overheden dan ook niet van onbesproken gedrag. Het leger vreesde dat bij de verder carrière van de soldaat voor schandalen zou zorgen.
De vele voorwaarden en belemmeringen zorgden ervoor dat verschillende soldaten er voor kozen om in het geheim voor de Koreaanse burgerlijke stand te trouwen. Het leger dreigde met sancties tegen deze huwelijken maar merkte dat dat volgens de regels niet mogelijk was.
De Belgen werden ook getroffen door de armoede die er heerste door de oorlog. Het teveel aan rantsoenen werd door de soldaten opgespaard en verzameld om aan kinderen te geven.
In de loop van de oorlog hadden de Belgen verschillende oorlogswezen geadopteerd die meetrokken met het bataljon. Dit zorgde echter voor de nodige problemen. Zeker als het bataljon zich aan het front bevond. Alle jongens onder de 15 werden dan ook naar een weeshuis gestuurd. Weldra trokken de Belgen zich het lot aan van twee weeshuizen. “Vroeger werden de overgebleven blikjes zo maar aan de uitgehongerde bevolking uitgedeeld, maar nu we ons in een onbevolkte vlakte bevonden, ver van elke bewoonde stad, gingen alle overgebleven blikjes naar ‘De Spaarkas’ om verzonden te worden naar de weesjes”[121]
De bevolking van die weeshuizen bleef trouwens heel de oorlog toenemen doordat de Belgen zich regelmatig het lot van nieuwe kinderen aantrokken. Zo slaagden de Belgen erin om tijdens de gruwel van een oorlog toch op bescheiden wijze te helpen.
De tucht in het bataljon was losser dan in Belgische kazernes. Daarmee bedoelen we dat er minder waarde werd gehecht aan formaliteiten. Toch werd er op veel vlakken een strikte tucht van de soldaten geëist, zeker aan het front. Dhr. Lavent, die toen sergeant was, formuleert het zo: “De tucht was anders dan anders. Ze was zelfs erger dan in de kazernes. Maar kleinigheden werden door de vingers gezien”[122].
Omdat het bataljon bestond uit een heel scala van heel uiteenlopende personen was het niet verwonderlijk dat er zich mistoestanden voordeden. In elke groep van mensen kan je ‘rotte appels’ aantreffen. Dit werd in het bataljon echter versterkt door twee factoren. In de eerste plaats hadden sommige vrijwilligers reeds een (licht) gerechtelijk verleden. Zo ging het b.v. om soldaten die door dienst te nemen de krijgsraad konden ontlopen en om mensen die via hun engagement hoopten het respect van de maatschappij te herwinnen. Ook werden er bij de selectie van de vrijwilligers fouten gemaakt. Ook Crahay merkte dit op in zijn rapporten naar België: “Je me permets de vous signaler que la sélection des renforts à été faite d’une manière beauoup moins sévère que pour le 1er contingent tant au point de vue physique qu’au point de vue antécédents judicaires”[123]
Er werden dus minder zware toelatingseisen gesteld in vergelijking met het eerste contingent. Zo raakten er vrijwilligers door de mazen van het net die niet geschikt waren voor de dienst. Denken we in dit geval alleen al aan het feit dat er 4 soldaten besloten om te deserteren.
Het is opvallend dat het aantal delicten sterk steeg in die periodes dat de mannen niet aan het front waren. Aan het front
zorgde de vijandelijke druk en de tucht die daar uit voortvloeide ervoor dat de mannen veel meer discipline aan de dag legden. Eenmaal achter het front bestond de neiging om stoom af te laten.
Kleine problemen werden vaak op het niveau van de compagnie bestraft. Men verkoos een bestraffing in de eigen groep boven de officiële kanalen van het bataljon. Dat zou er alleen maar voor gezorgd hebben dat er nog minder soldaten beschikbaar waren. Het was dus een directe bestraffing die heel goed paste bij de noden van de oorlog. Want ik welke mate is enkele dagen ‘cachot’ een zware bestraffing voor een soldaat die zich aan het front bevindt.
Gezien het feit dat het bataljon de enige Belgische eenheid in Korea was, beschikte het bataljon over een eigen krijgsauditoraat. De reden daarvoor lag voor de hand. De soldaten waren onderworpen aan de Belgische wetten en reglementen en moesten bij overtreding voor een Belgische militaire rechtbank verschijnen. Om de beschuldigden in kwestie daarvoor te laten terug keren naar België was niet realistisch.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[111] Uit interview met L. Raedonck, opname in eigen bezit
[112] Uit interview met A. Verhamme, opname in eigen bezit
[113] Uit interview met L. Raedonck, opname in eigen bezit
[114] Uit interview met W. Vercruysse, opname in eigen bezit
[115] Uit interview met A. Lavent, opname in eigen bezit
[116] uit interview met A. Lavent, opname in eigen bezit
[117] CHDK, Fonds Korea, B66. Mémoire. Groupe de liaison Belgo-Luxembourgeois à Tokyo p. 35-35.
[118] CHDK, Fonds Korea,B9, 1. Ordres journaliers 1/10/1950 au 30/6/1951, order nr. 46.
[119] CHDK, Fonds Korea, B 73, Rapports medicaux: periode 1-30 april 1954.
[120] CHDK, Fonds Korea, B 66, 3. Mariage du personnel du corps volontaire de Corée.
[121] Padre Arkens in A. TOBBACK, op. cit., p. 366.
[122] Uit interview met A. Lavent, opname in eigen bezit.
[123] CHDK, Fonds Korea, B 3 Effectifs, rapport sur les opérations 02.09.51.