Het Belgische Korea-bataljon. (David Le Roy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 3:

ENKELE MILITAIRE ASPECTEN: DE STERKTES EN ZWAKTES VAN HET BATALJON

 

1. DE OPLEIDING

 

De opleiding vond plaats  op drie verschillende locaties. Het eerste contingent werd gedurende 3 maanden te Leopoldsburggetraind. De opleiding bestond uit de gebruikelijke zaken als wapentraining, dril en veel fysieke oefeningen. Er werden ook gevechtsoefeningen gedaan met echte munitie. Dit alles gebeurde onder leiding van instructeurs van de commando’s. Een van de onderdelen van de opleiding was een bivak van acht dagen te Elsenborn. Dit hield dus in dat de soldaten leerden hoe ze in open lucht een kamp moesten inrichten. De opleiding werd afgerond in de artillerieschool van Brasschaat. Daar werden de vrijwilligers vertrouwd gemaakt met artillerievuur.

 

De volgende groep vrijwilligers werden te Kaulille getraind. Over Kaulille schrijft Crahay het volgende: “Het opleidingscentrum Korea was in België gevestigd in een verloren hoek van de Kempen te Kaulille, en het minste dat men hierover kan verklaren is dat het niet het opleidingscentrum van de commando’s evenaarde”[97]. Het is een feit dat de opleiding in Kaulille niet van hetzelfde niveau was als die in Leopoldsburg. Dat had verschillende redenen. Het centrum was niet goed georganiseerd. En het miste de nodige omkadering voor de opleiding. Zo meldde een officier, na een bezoek aan het centrum in mei, aan het ministerie van defensie dat de omkadering onvoldoende was. Zo bestonden de drie officieren die belast waren met de opleiding enkel op papier[98].

 

Dit probleem werd eind 1951 opgelost toen het opleidingscentrum werd verplaatst naar Marche-les-Dames, alwaar zich het opleidingscentrum van de paracommando’s bevond. Daar beschikten ze over de nodige infrastructuur en instructeurs. Naast commando’s waren er ook reeds Korea-veteranen die hun ervaringen overbrachten tijdens de opleiding.

 

Om het gebrek aan vrijwilligers op te vangen konden vanaf 1952 ook burgers en miliciens die nog geen legerdienst hadden gedaan dienst nemen. Zij kregen eerst 2 maand vooropleiding. Voor de Nederlandstaligen gebeurde dat in Turnhout en voor de Franstaligen in Namen. Die training bevatte verschillende zaken. Het voornaamste was de fysieke training die ongeveer een kwart van de tijd in beslag nam. Verder kregen ze nog elementaire tactiek, bestaande uit zaken als dag- of nachtverplaatsingen, kiezen van vuurposities, enz… De opleiding bevatte verder kaartlezen, wapentraining, omgaan met mijnen, eerste zorg en het herkennen van vliegtuigen en voertuigen. De opleiding voorzag ook nog collectieve training in zowel offensieve als defensieve gevechten[99].

De eigenlijke opleiding, die voor alle vrijwilligers was,  bevatte dezelfde elementen, maar besteedde meer de nadruk aan gevechtstraining. De nadruk lag daar vooral op de samenwerking binnen secties en pelotons. Het gaat dan concreet om het oefenen in gevechtspatrouilles, het organiseren van een defensieve stelling, enz…[100]  

 

De opleidingen werden gegeven door commando-instructeurs. Dit alleen al is een indicatie van de hardheid van de opleiding.

Voor beroepsmilitairen met ervaring in de infanterie viel de opleiding wel mee. Voor de anderen was het echter zwaar.

Dit blijkt ook uit het feit dat in de periode van 3 november 1951 tot 1 oktober 1954 van de 3021 kandidaten er maar 2247 de training vervolmaakten[101] en hun bruine muts[102] kregen. Om die bruine muts te halen moesten de leden van het eerste contingent b.v. als afsluiting in 2 uur 16 kilometer afleggen en dat met de complete uitrusting en wapens.

 

Of de opleiding voldeed als voorbereiding is een moeilijke kwestie. We mogen daarbij niet vergeten dat er in Korea ook nog aan training werd gedaan. Zeker voor de niet militairen. Ten tijde van Chatkol hadden de Belgen zelf een opleidingskamp in tweede lijn om indien nodig de soldaten nog verder te trainen. Zo werden de soldaten gewoon gemaakt aan het bergachtige landschap en kregen ze ook nog een verdere wapentraining. Als het bataljon zich in de reserve bevond ging de training gewoon door. Sommige oud-strijders vonden zelf dat ze door de vele oefeningen te zwaar werden belast.

 

We kunnen ons trouwens afvragen in welke mate welke training dan ook voorbereid op echte oorlogsomstandigheden. De opleiding was misschien niet zo lang maar wel intens en zwaar. De opleiding zorgde ervoor dat de mannen met de wapens leerden omgaan en de nodige algemene training kregen. Maar even belangrijk is dat het ervoor zorgde dat mannen met een verschillende voorgeschiedenis en opleiding tot een homogene groep werden omgevormd.

 

2. DE EFFECTIEVEN

 

Het gebrek aan manschappen is een belangrijke constante tot aan het begin van 1953. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien welke risico’s dat met zich mee brachten, wat betreft de verschillende acties waar de Belgen bij betrokken waren.

 

We kunnen ons de vraag stellen of het wel verantwoord was om het bataljon aan de strijd te laten deelnemen. Zo was er vaak een compagnie te weinig of waren de compagnies niet op volle sterkte. Dit had als resultaat dat de stellingen zwakker bezet waren. De risico’s die dit met zich meebracht hebben we zowel bij de strijd aan de Imjin als op Haktang-Ni vastgesteld. Bepaalde posities werden niet verdedigd omdatdat de nodige manschappen ontbraken. Bij de Imjin ging het om de uitloper naar de vlakte, die de C-compagnie niet kon bezetten. En bij Haktang-Ni om de positie tussen de zuidtop en de rest van het bataljon.

De Belgen hebben een goede staat van dienst opgebouwd tijdens de Koreaanse oorlog en hun optreden was dus verantwoord. Toch willen we erop wijzen dat het gebrek aan manschappen de kans op zware verliezen sterk verhoogde. Dit had niet alleen gevolgen voor het bataljon zelf maar ook voor aangrenzende eenheden. Indien er bij de Belgen een doorbrak werd geforceerd, werden ook zij bedreigd.

 

De risico’s werden voor een deel ongedaan gemaakt door het feit dat de superieure vuurkracht van de VN-troepen, en van de Belgen in het bijzonder, er over het algemeen in slaagde om een aanval te stoppen. De Chinese soldaten legden het af tegen een goed verdedigde en bewapende tegenstander.

 

Het gebrek aan manschappen had verschillende oorzaken. Ten eerste had je de politieke kant. De Belgische overheid heeft nooit veel enthousiasme getoond voor het sturen van troepen.

Daar kwam nog bij dat ze in België hoopten op een spoedig einde van de oorlog. Dit was zeker het geval tijdens de herfst van 1950. De opmars naar de Yalu gaf het idee dat het eerste bataljon tevens het laatste zou zijn. En dan nog in de rol van bezettingsmacht en niet als fronteenheid. Ook de start van de onderhandelingen in de zomer van ’51 wekte de hoop dat verdere aanwervingen niet nodig waren. Er werd dan ook niet veel inspanningen gedaan om nieuwe troepen te werven. Defensie had trouwens andere kopzorgen naast de troepen in Korea. De uitbreiding en modernisering van het leger werd als belangrijker beschouwd. 

 

De tweede reden was dat er bij de Belgische bevolking weinig interesse bestond voor het Koreaanse conflict. Het gevolg was dat het aantal kandidaten niet overweldigend groot was.

Het aantal kandidaten werd ook mee bepaald door de toelatingsvoorwaarden. Vooral de voorwaarde dat vrijwilligers reeds hun legerdienst moesten hebben verricht, zorgde ervoor dat veel kandidaten afvielen.

 

De getalsterkte werd ook verlaagd door ziekte en gekwetsten. Zeker na gevechten of een lange periode aan het front.

Om over 750 man in lijn te beschikken moet men op zijn minst over 850 man beschikken. Want er waren altijd wel rond de 100 man in het ziekenhuis door ziekte of verwondingen[103].

 

De staf van het bataljon uitte herhaaldelijk zijn bezorgdheid over deze toestand. Vooral toen halfweg 1951  het eerste contingent moest vervangen worden. Het grootste probleem was dat 75 % van de soldaten niet bijtekende.

De redenen waarom de eerste vrijwilligers niet bijtekenden waren divers. Toch is er één reden die we eruit willen lichten. Namelijk dat van het statuut. Tijdens het verblijf in Korea van het eerste bataljon, bestond daar namelijk noch onduidelijkheid over. Wat waren de rechten bij terugkeer? Wat als men zwaar gekwetst werd. Ook Vivario klaagde over deze onduidelijkheid. “…le bataillon a l’impression très vive d’ être totalement sorti des préoccupations du Ministère de la Défense nationale. Cette impression est justifiée par la lenteur mise à régulariser la situation du personnel et des ayant-droits…il est indispensable au maintien du moral que le bataillon soit tenu au courant…”[104]

Om het aantal mannen die bijtekende te verhogen, werd de premie die ze daar voor kregen verdubbeld. Deze maatregel kwam wel te laat voor het eerste bataljon.

 

Het was duidelijk dat het bataljon te weinig manschappen had om een volwaardig bataljon te vormen.

Er werden dan ook verschillende denkpistes ontwikkeld om het probleem op te lossen. Zo kwamen de Fransen met het voorstel om een brigade te vormen die bestond uit de Belgen Fransen, Nederlanders en Luxemburgers (die een peloton vormden bij de Belgen). De reden was dat er bij alle drie de bataljons een gebrek aan manschappen heerste. Brussel weigerde dit echter resoluut. Ze voelden er niets voor om het nationale karakter van het bataljon te laten verwateren en het onder bevel van een Fransman te plaatsen. Ze vreesden trouwens ook dat zo’n fusie de taalproblemen zou verhogen.

 

Een ander voorstel bestond erin om het bataljon om te vormen tot een gemotoriseerd detachement. Het zou bestaan uit enkele tanks en infanterie uitgerust met half-track pantserwagens. Het idee werd echter geweigerd door de opperbevelhebber van het 8ste Leger.  Die wees België nogmaals op haar plichten, namelijk het leveren van een volwaardig bataljon[105].

 

Er werden nog verschillende andere voorstellen gedaan om het tekort op te vangen. Zo wou men de transporten nu vaker per vliegtuig laten gebeuren. Om er zo voor te zorgen dat de soldaten langer in Korea zelf verbleven. Schepen werden enkel nog gebruikt voor grote contingenten.

 

In dit kader stelde Crahay in maart voor om reeds kleine groepjes vrijwilligers te sturen. Ze zouden gemakkelijk in te schakelen zijn in de eenheden. Zelfs indien ze nog niet volledig waren getraind[106]

 

Verder werd de selectie iets minder strikt. Want dezelfde voorwaarden als voor het eerste bataljon hanteren zou betekenen dat 20 % van de gestuurde vrijwilligers zouden zijn afgevallen. Terwijl die 20 % volgens het opleidingscentrum geschikt was voor dienst in Korea[107].

 

Een van de belangrijkste manieren om het gebrek aan manschappen op te vangen was het in dienst nemen van Koreanen.

Tijdens de oorlog gebruikten alle VN-troepen Koreanen in ondersteunende taken. Het ging dan om munitiedragers, chauffeurs, keukenknechten, enz… Maar zowel de Fransen, Nederlanders en Belgen zagen zich uiteindelijk verplicht om ze ook in de frontlijn in te zetten. De Amerikanen deden dit reeds van bij de aanvang van het conflict. Ten tijde van de slag om de Imjin  telde het bataljon zeker 34 Koreanen[108].

Na de gevechten aan de Imjin kreeg het bataljon het aanbod om 200 Koreaanse soldaten als versterking te krijgen. Uit angst dat de kwaliteit laag zou zijn werd het aanbod van de hand gewezen. Wel kreeg het bataljon ondersteuning van twee compagnies Koreaanse dragers en werkkrachten. Vele van die Koreanen waren gewezen soldaten. Uit deze groep begonnen de Belgen Koreanen in dienst te nemen. In 1953 had het bataljon op die manier tussen de 200 en 250 Koreanen in dienst. 2 op 3 bevond zich bij gevechtseenheden. De andere waren verbonden aan eenheden in 2de lijn[109]. Er sneuvelden 9 Koreanen in Begische dienst

 

Een andere manier bestond erin om miliciens naar Korea te laten gaan. Zij kregen, zoals reeds vermeld, in totaal 4 maanden opleiding. Daarna werd van hen verwacht dat ze twaalf maanden dienst deden in Korea. De reis telde bij hen niet mee. Die 12 maanden dienst werden dan gelijkgesteld met 18 maanden legerdienst. Elke maand in Korea werd namelijk gelijkgesteld met 1,5 maand legerdienst. Samen met de opleiding en reis was dat genoeg voor hun volledige legerdienst[110]. Het tweede voordeel voor hen was dat ze betaald werden als een gewoon soldaat.

 

Uiteindelijk slaagde het bataljon erin om tegen 1953 de volledige getalsterkte te bereiken. Dit dus dank zij de miliciens maar vooral dank zij de Koreanen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[97] A. CRAHAY, op. cit., p. 118.

[98] J.-P. GAHIDE, op. cit., p. 56.

[99] CHDK, Fonds Korea, B 165 Instruction du bataillon: généralités, Instruction des volontaires n’ayant pas accompli leur service militaire.

[100] CHDK, Fonds Korea, B 165 Instruction du bataillon: généralités, Instruction des volontaires ayant accompli leur service militaire.

[101] Vivario in A. TOBBACK, op. cit., p.

[102] De bruine muts was het kenmerk van de Korea-vrijwilligers.

[103] CHDK, Fonds Korea, B20 Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Note sur les conditions du maintien du bataillon en Corée. (25/05/51).

[104] CHDK, Fonds Korea, B20 Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Note sur les conditions du maintien du bataillon en Corée. (25/05/51).

[105] A. CRAHAY, op. cit., p. 105.

[106] CHDK, Fonds Korea, B 3, 1. Effectifs brief van 25/03/51

[107] CHDK, Fonds Korea, B 153 constitution du bataillon de volontaires pour la Corée: conditions de recrutement des Volontaires pour la Corée 6/10/’51

[108] CHDK, Fonds Korea, B 151, 1. Personnel Coréén.

[109] CHDK, Fonds Korea, B 151, 1. Personnel Coréén.

[110] CHDK, Fonds Korea, B 160, 1. Miliciens: statut