Het Belgische Korea-bataljon. (David Le Roy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 2:

DE MILITAIRE ACTIES VAN DE BELGEN IN KOREA

 

1. INLEIDING

 

Het is zeker niet de bedoeling om hier tot in het kleinste detail een overzicht te geven van alle acties die de Belgen in Korea hebben uitgevoerd. Zo zijn er honderden patrouilles geweest. We zullen dus niet tot op de minuut de acties van de verschillende compagnies, pelotons of secties volgen. Andere auteurs hebben reeds eerder deze materie uitgediept.

 

Het belangrijkste werk dat reeds verschenen is over de militaire operaties van de Belgen is van de hand van Albert Crahay[17] en is gepubliceerd in 1966. Crahay was de eerste commandant van het bataljon en zijn boek heeft een grote impact. Ten eerste is het werk gekend door de meeste oudstrijders en ten tweede baseren alle andere auteurs die rond het thema werken zich in meerdere of mindere mate op wat hij schrijft. Het was dan ook noodzakelijk om het werk kritisch onder de loep te nemen. Crahay vermeldt zelf waar hij zijn informatie haalde: “Het eerste deel, tot aan het vertrek van het eerste contingent uit Korea einde augustus 1951, hebben we onmiddellijk op schrift kunnen stellen. We hebben ons vervolgens gesteund op de rapporten en geschriften van Luitenant-kolonel (nu Generaal) Vivario voor de operaties die zich hebben afgerold onder zijn bevel tot in februari 1953. Het velddagboek, de bevelen en de rapporten van het bataljon werden geraadpleegd. Verschillende verhalen geschreven door strijders van de voorste lijnen werden ingevoegd ten einde de tekst levendiger te maken. De periode van het bevelhebberschap van luitenant-kolonel Gathy (thans overleden) van 13 februari tot 12 juli 1953 werd verteld in ‘De glorierijke bladzijden in Korea’ dat hij heeft laten publiceren in het Tijdschrift voor militaire Documentatie (Nrs 74 en 80). Ten slotte werden de periodes van het bevelhebberschap van wijlen Luitenant-kolonel Bodart (tot 27 februari 1954) en van Luitenant-kolonel Pirlot geschreven volgens de officiële documenten”[18].

Onze eerste taak bestond er dus in om te controleren of het boek accuraat is en overeenkomt met de officiële documenten. Om dit te achterhalen hebben we het werk vergeleken met het velddagboek[19] en met de dagorders en taktische documenten[20]. Een grondige vergelijking leert ons dat hetgeen dat in het boek over de militaire acties staat overeenkomt (op enkele details na) met wat uit de archiefstukken blijkt. Wel valt op dat sommige zaken niet vermeld worden[21].  

 

Het boek van Crahay heeft dus als voordeel dat zijn werk is geschreven door de bevelhebbers van het bataljon en dat zij dus een goede kijk hebben op de hele situatie. Het nadeel is wel dat ze soms ver stonden van de gewone soldaat en niet tot in het detail konden weten wat er zich op het terrein afspeelde. Maar ook die kant is reeds belicht. Meer bepaald in het boek ‘Operatie in Korea’[22] die handelt over het B-peloton van de C-compagnie vanaf de opleiding tot de aflossing van het eerste contingent. Het werk (dat recent uitkwam terwijl deze verhandeling reeds gedeeltelijk was uitgewerkt) leverde ons enkele extra mondelinge bronnen op, namelijk getuigenissen van Korea-vrijwilligers. Het werk was op dat vlak een hulp waarvoor we de auteurs van het werk heel dankbaar zijn. Een ander werk is van de hand van André Tobback[23]. Die beschrijft zijn belevenissen in de periode ’52-’53.

 

Het is van belang dat we mondelinge bronnen echter kritisch behandelen. Het voordeel van deze werken is dat ze geschreven zijn door of met de hulp van Koreastrijders. Zo kunnen we de geschiedenis ‘van onderuit’ schrijven. De mondelinge bronnen stellen ons in staat om bepaalde facetten rond de soldaten in oorlogsomstandigheden te behandelen die in de geschiedenis ‘van bovenaf’ vaak niet aan bod komen of zelfs worden doodgezwegen.

Dat is echter tegelijkertijd een nadeel. Het geheugen is namelijk geen statisch gegeven. Het is in de eerste plaats selectief. Slechts een fractie van wat we meemaken onthouden we ook. Maar het grootste probleem is dat het geheugen ook een creatieve zaak is. “Dat wil zeggen dat de herinnering zich wijzigt onder invloed van allerlei omstandigheden, o.m. door de gebeurtenissen tussen het moment van de feiten en het moment van de herinnering. Het geheugen zal ook steeds schematiseren en bij de verwerking van het verleden vertoont het individu, net als de gemeenschap, de behoefte tot mythevorming”[24]. Het is dus belangrijk om getuigenissen te proberen controleren aan de hand van documenten[25].

 

Voor het schrijven van dit hoofdstuk zullen wij vaak steunen op het werk van Crahay. De reden dat wij dit werk verkiezen boven b.v. het velddagboek is van tweeërlei aard. De eerste reden bestaat erin dat het werk van Crahay in het Nederlands beschikbaar is,  terwijl het velddagboek louter in het Frans is opgesteld. Door rechtstreeks een Nederlandstalig werk te gebruiken vermijden we dat bepaalde termen onnauwkeurig zouden worden vertaald. De tweede en belangrijkste reden is de Crahay hoofd- en bijzaak reeds enigszins scheidt terwijl het velddagboek alle bewegingen, gebeurtenissen, contacten, enz… vermeld. Het velddagboek en andere documenten leveren ons dus meer gegevens en details op dan nodig zijn voor het maken van dit hoofdstuk. We konden zo te werk gaan omdat qua betrouwbaarheid het boek op ongeveer gelijke hoogte staat met de archiefdocumenten. Hierbij wil ik wel reeds opmerken dat veel van de documenten uit die tijd natuurlijk zijn opgesteld door de bevelhebber en zijn staf. Dit houdt dus in dat we ook deze bron kritisch moeten benaderen omdat wat in het verslag van het bataljon staat soms (gewild of ongewild) kan afwijken van wat er echt gebeurd is.

Naast het werk van Crahay zullen we ons ook baseren op archiefstukken. In de voetnoten zal ik verwijzen naar de betreffende stukken. Dat archiefmateriaal stelde ons in staat om een beter beeld te krijgen van bepaalde gebeurtenissen.  

 

Een derde bron van informatie zijn de twee reeds eerder vermelde werken van Gunst en Tobback. Het tweede werk zal echter met extra omzichtigheid worden benaderd om verschillende redenen. Zo is het, in tegenstelling tot het andere werk, geschreven zonder inbreng van een geschoolde en kritische historicus. Dit hoeft natuurlijk op zich nog geen belemmering te vormen. Maar bij het lezen van het werk konden we ons niet van de indruk ontdoen dat de auteur de (menselijke) neiging had om zichzelf sterk in het middelpunt van de gebeurtenissen te plaatsen. Ook dit vormt niet noodzakelijk een probleem, het werk is nu eenmaal een egodocument die de belevenissen vanuit het oogpunt van de auteur verhaalt. Veel oud-strijders verklaarden los van elkaar dat het werk van Tobback niet altijd accuraat was, vaak overdreven was, dat de auteur zichzelf te sterk in de bloemetjes zet en de waarheid geweld aan doet. Ik laat de uitspraken volledig voor rekening van de personen in kwestie[26], maar het is duidelijk dat een werk waar zoveel commotie, onduidelijkheid en kritiek rond is met uiterste voorzichtigheid moet worden benaderd.

Als laatste werk willen we ook nog de studie van Jean-Pierre Gahide vermelden[27]. In deze studie behandelt hij o.a. de politieke kant van het conflict. Namelijk de houding die de Belgische regering t.o.v. het sturen van vrijwilligers aannam en de consequenties die daaruit voort vloeiden. Dit onderzoekt hij o. a. aan de hand van documenten uit het archief van Buitenlandse Zaken. Ook veel militaire facetten worden in dit werk behandeld.

 

Het is onze bedoeling een accuraat overzicht te geven van de militaire gebeurtenissen en een kritische evaluatie te geven van de acties die toen plaats hebben gevonden. De nadruk zal wel liggen op de drie belangrijkste gevechten die de Belgen hebben  meegemaakt, namelijk Imjin, Haktang-Ni en Chatkol. Hoewel we dus reeds bedenkingen en conclusies zullen formuleren doorheen de uiteenzetting zullen bepaalde zaken in een volgend hoofdstuk worden behandeld.

 

 

2. DE OPRICHTING EN DE OPLEIDING VAN HET BATALJON

 

De Belgische beslissing

 

In antwoord op de VN resolutie van 27 juni die de leden opriep om alle nodige steun te geven aan Zuid-Korea verklaarde de  toenmalige minster van Buitenlandse Zaken Van Zeeland, op 29 juni dat de regering bereid was om bijstand te verlenen. De minister gaf verschillende redenen voor dit standpunt[28]. Deze redenen geven goed de motieven weer die ervoor zorgden dat de Belgische regering tot dit standpunt overging. Zo is er de gehechtheid aan vrijheid en democratie en het willen bijdragen aan de geloofwaardigheid en het prestige van de Verenigde Naties. Ook is het een steun aan een systeem van ‘collectieve veiligheid’, waarin democratische landen zich te weer wilden stellen tegenover de druk van het Stalinistisch communisme.  Hier zitten we zonder twijfel bij de belangrijkste reden. Namelijk bij het idee dat de veiligheid van België onrechtstreeks afhangt van wat er 20.000 kilometer van onze grenzen afspeelt. De gedachte dat er ergens een lijn moest getrokken worden t.o.v. het communisme[29]. Hier ging ook een morele verplichting mee samen, namelijk dat we de Amerikanen moesten helpen. Zij waren de bevrijders in de Tweede Wereldoorlog en het was onze plicht om op onze beurt hun bij te staan. Dit alles kaderde in een periode waarin het idee van ‘het rode gevaar’ heel sterk was. Het ‘IJzeren Gordijn’ was over Europa neergedaald. We hadden o.a. de blokkade van West-Berlijn en een algemeen intreden van de Koude Oorlog meegemaakt. België maakte, o.a. via de NATO, deel uit van het Westerse blok.

 

Het steunen van de VN-resolutie is natuurlijk nog niet hetzelfde als het effectief sturen van soldaten. De VN en vooral de VS verzochten hun partners herhaaldelijk om een concrete steun. Op 22 juli beloofde België om deel te nemen aan de ‘Pacific Airlift’. De Amerikanen wilden bij de start van het conflict zo snel nodig het nodige materiaal en manschappen transporteren vanuit de VS. Door een gebrek aan transportvliegtuigen deed de Amerikaanse overheid beroep op burgerluchtvaartmaatschappijen. Zich aansluitend bij die actie, zorgde de Belgische regering ervoor dat één en uiteindelijk drie sabena-vliegtuigen aan de transporten meewerkten.

Deze, eerder symbolische, geste was voor de Amerikanen niet echt voldoende. Op dat moment rustte het gehele gewicht van de militaire interventie op hun schouders. De Amerikanen bleven  hun Europese bondgenoten om een krachtdadigere militaire steun vragen. Niet louter en alleen omwille van de versterking van de militaire slagkracht maar evenzeer omwille van diplomatieke redenen. Dit was een VN-campagne en de VS wou duidelijk dat de legermacht niet een louter Amerikaanse samenstelling had.

 

Het enthousiasme om troepen zo ver buiten de eigen grenzen in te zetten was niet zo groot bij de Europese bondgenoten. Enkel de Britten en de Turken hadden eind juli al troepen toegezegd, namelijk elk één brigade.  

Ook de Belgische regering voelde er weinig voor. De Belgen moesten in de eerste plaats hun NATO verplichtingen nakomen en het leger herorganiseren om in die samenwerking te passen. Dit alles was reeds een zware belasting voor het leger. Met het oog op de dreiging die uitging van het Oostblok voelde de Belgische overheid er weinig voor om een deel van de troepen naar Korea te sturen. Zeker voor een eenheid die aan gevechten zou deelnemen lag het sturen van de hoogst getrainde eenheden zoals para’s of commando’s voor de hand. Dit zou echter tot gevolg hebben dat een deel van de beste Belgische soldaten en officieren zouden worden uitgestuurd. Daarnaast zou het sturen van troepen een zware financiële inspanning vragen. De logistieke ondersteuning van troepen die zich duizenden kilometers van het moederland bevinden zou op zich al een zware uitdaging vormen.  

Het probleem waarvoor dat de Belgische regering zich geplaatst zag was dus niet eenvoudig. Enerzijds had je de verzoeken van de VS en anderzijds had je een leger dat in het kader van de NATO moest worden uitgebreid en versterkt.

 

De oprichting en opleiding

 

Uiteindelijk, besliste de regering op 26 augustus toch troepen te sturen. Zo werd het Vrijwilligerskorps voor Korea opgericht. Zoals de naam van de eenheid reeds vermeld werd er geopteerd voor vrijwilligers. Op die manier kon men beletten dat de reorganisatie van het leger er sterk onder leed. Ook werd de militaire kracht van het leger (bijvoorbeeld in Duitsland) er niet door aangetast. Tot slot werd op die manier ook de vraag vermeden of België juridisch gezien zomaar beroepsmilitairen naar Korea kon sturen.

 

De VS eiste dat grondeenheden minimum de grootte van een bataljon hadden. Dat was een logische eis, omdat kleinere eenheden weinig waarde zouden gehad hebben en omdat die moeilijk aan bestaande eenheden konden worden gehecht. De VS stelde dat zulke bataljons over 1000 man zouden moeten beschikken. De Belgen beloofden zich aan die voorwaarden te houden. Toenmalige bataljons van het Britse type, zoals het Belgisch leger toen kende, telden 900 man. Op dat vlak was het dus nog aanvaardbaar dat het nieuwe bataljon 900 man zou tellen.

Het probleem was nu natuurlijk wel dat er voldoende geschikte kandidaten moesten gevonden worden. Er melden zich ongeveer 2000 kandidaten. Wie zich allemaal kandidaat stelde en wat de selectievoorwaarden waren zullen we later behandelen. Wel is het reeds belangrijk om te weten dat men voor een jaar tekende. Dat hield dus in dat de mannen na een jaar zouden moeten vervangen worden door nieuwe vrijwilligers. Dat jaar startte vanaf het ogenblik dat men de opleiding begon, dus bevatte niet alleen de periode in Korea. Na selectie en nadat verschillende vrijwilligers zich hadden bedacht bleven er nog 700 vrijwilligers over. Dus zeker niet de 1000 soldaten die vooropgesteld waren. De rekrutering bleef trouwens heel de campagne door een heikel punt.

 

Het gebrek aan manschappen zorgde ervoor dat het bataljon maar drie fuselierscompagnies had in plaats van de gebruikelijke vier. 

Het bataljon beschikte dus over drie fuselierscompagnies die  elk drie pelotons telden[30]. De A- (waaronder het peloton Luxemburgers) en B-compagnie hadden Frans als voertaal en de C-compagnie het Nederlands. De bewapening was Brits: Lee-Enfieldgeweren, Sten-mitrailletten, Bren-gunmitrailleuse en een 2 duim mortier. Daarnaast had je nog een Zware wapenscompagnie. Die beschikte over een peloton met 3 duim mortieren, en peloton uitgerust met bazooka’s, een verkenningspeloton die beschikten over jeeps en een peloton pioniers die zaken als bunkers enz… konden aanleggen.    Verder had je nog een compagnie bevestigd aan de staf die allerlei soorten ondersteunende functies vervulde, zoals administratie, medische diensten, militaire politie, bevoorrading enz…

Op 18 september verzamelden de officieren en onderofficieren van het nieuwe infanteriebataljon zich te Marche-les-Dames. Dit was het opleidingscentrum van de commando’s. En dus de ideale plek om hen een eerste intensieve training te geven. Slechts 12 van de 40 officieren behoorde tot het actieve kader. Hetzelfde gold voor de helft van de onderofficieren. Er waren nochtans meer dan genoeg vrijwilligers uit actieve dienst maar het ministerie van defensie wou de slagkracht en efficiëntie van het leger niet aantasten. Op 2 oktober arriveerden de soldaten in Leopoldsburg samen met hun officieren. Gedurende twee maand en een half zouden ze aldaar hun opleiding krijgen. Op die opleiding gaan we later dieper op in.

 

 

3. DE REIS OP DE KAMINA

 

Op 18 december vertrokken de mannen aan boord van de ‘Kamina’ naar Korea. In een overzicht van de gebeurtenissen van het eerste contingent mag het vermelden van de reis op de Kamina zeker niet ontbreken. Doordat de reis meer dan een maand duurde maakt het voor de soldaat een belangrijk deel uit van zijn herinneringen aan Korea. De Kamina was een inderhaast omgebouwd schip. België beschikte namelijk niet over een schip die in staat was om een zo’n grote groep te vervoeren. Het werd een lange tocht door de Middellandse Zee, via het Suez-kanaal naar de Indische Oceaan en zo via de Filippijnen en Japan naar Korea. De mannen leefden als haringen in een ton met op elkaar gestapelde britsen en een eetzaal waar quasi altijd soldaten aan het eten waren. Ook de mogelijkheden tot ontspanning waren beperkt: naast de traditionele zaken als kaarten, deed men ook turnoefeningen en kom men taallessen volgen. Het frustreerde de mannen dan ook dat ze niet van boord mochten bij het aandoen van een haven. Het schip zelf was ook geen technisch hoogstandje, regelmatig trad er een of ander defect op. De snelle en provisorische veranderingen zorgden er ook voor dat bv de elektriciteit nog niet voor het volle honderd procent in orde was. Verder was de verwarming stuk en was ook het sanitair niet optimaal: er waren veel te weinig douches en toiletten[31].

 

Hoewel later nog soms grote contingenten per schip werden getransporteerd verkoos men toch om de meeste troepen per vliegtuig te transporteren[32]. De voornaamste reden daarvoor was dat men de transporttijd wou verkleinen. Aangezien de vrijwilligers voor één jaar tekende wou men overbodig tijdverlies bij het transport vermijden.

 

 

4. DE AANKOMST IN KOREA

 

Na een reis van maar liefst 44 dagen, arriveerde het contingent op 31 januari ’51 eindelijk in Pusan. Na de lange tocht op het kleine schip met zijn vele gebreken waren de mannen blij eindelijk voet aan wal te kunnen zetten. Ze werden opgewacht door een orkest en enkele leden van de Koreaanse regering. Na de ontvangstceremonie werden de Belgen met Amerikaanse vrachtwagens (de eigen voertuigen waren nog niet gearriveerd) naar het transit-kamp Tongnae-Dong, op 10 kilometer van Pusan, gebracht. De uniformen van de Belgen waren niet voorzien op de winterse omstandigheden. En de volgende dag werd de Amerikaanse winteruitrusting verstrekt. Dit tot opluchting van de Belgen, wiens Belgische kledij voor de rest van de campagne in de achterhoede bleef. Dit is een van de vele voorbeelden waarbij het Amerikaanse (of Britse) leger moest voorzien in de noden van het bataljon. Het voorzien van voldoende en juist materiaal was eigenlijk de taak van de Belgische overheid.

 

In dit kamp werd ook de training hervat. Dit was nodig om de fysieke conditie weer op peil te brengen of te verbeteren. Zeker na meer dan een maand op zee te hebben gezetten. Ook maakte het vele gemarcheer de soldaten vertrouwd met bergachtig gebied en het koude winterklimaat.

 

 

5. TE WAEGWAN

 

Op 9 februari kreeg het bataljon bevel op zich naar Waegwan  te verplaatsen[33]. Hun taak bestond erin om er de regio tegen guerilla’s te beschermen. Ze moesten ook patrouilles uitsturen om de geurilla’s op te sporen en uit te schakelen. Op 11 februari vertrokken ze met Amerikaanse vrachtwagens naar hun bestemming. Volgens de Amerikaanse legertop had de landing in Inchon en de daaruit volgende omsingeling van de Noord-Koreanen ervoor gezorgd dat velen zich terug trokken in de bergen. Zo zouden er tot 70000 soldaten overgegaan zijn tot het voeren van een guerrillastrijd. Crahay vermeldt dat het hoofd van de politie zeer tevreden was met de komst van de Belgen[34]. Hij besefte maar al te goed dat de geurilla’s zijn sector zouden vermijden Dit ten kostte van zijn buren natuurlijk.

Het bataljon werd dus niet onmiddellijk aan het front ingezet. Daar waren twee goede redenen voor. Ten eerste waren de meeste mannen nog ‘groen’ en was wat extra tijd om zich aan te passen geen luxe. Ten tweede waren de voertuigen nog altijd niet ter plaatse (ze werden eind februari verwacht).

Crahay besliste de B en C compagnies elk apart een kamp te laten opslaan. Zijn bedoeling hiermee was om ze te leren om zichzelf uit de slag te trekken. Rond elk kamp werden verdedigingsvoorzieningen getroffen. Loopgraven werden aangelegd en ieder kende zijn positie in geval van een alarm. Zo was men goed beschermd tegen eventuele guerrilla-aanvallen. Ook werd de training hervat. Men oefende in het patrouilleren en deed ook aan alarmoefeningen om de reactiesnelheid van de Belgen te verhogen.

 

Over de acties tegen de guerilla’s kunnen we vrij kort zijn. Ze bleken gewoon onvindbaar. Herhaaldelijk werden grote groepen gemeld maar de inlichtingen waren vaak vaag en het kwam nooit tot gevechtscontacten. In het beste geval zag men in de verte een groep lopen, hoewel het in dat geval evengoed om een groep ROK’s[35] kon gaan. De Koreanen, met lichte bepakking en licht schoeisel, raakten veel sneller vooruit in het bergachtig gebied waar de Belgen de paden niet kenden. Ook bleek de Koreaanse politie niet zo happig op confrontaties als ze die konden vermijden. Zo werd een actie tegen het dorp Taeyul-Dong afgeblazen. Het dorp was volgens de inlichtingen een bolwerk van guerrillatroepen en er werd dan ook  een actie op touw gezet om het te zuiveren. De zaak liep met een sisser af omdat de Koreaanse politie geen interesse had voor iets wat zich in een andere sector bevond en dus strikt gezien hun probleem niet was. De groep van kapitein Dourlet, bestaande uit 4 Belgen en 50 Koreanen was echter niet op de hoogte van het afblazen van de operatie. Ondanks een weigering van het bataljon stuurde het C-compagnie luitenant Verhaegen er met zijn peloton erop uit om  contact te leggen met Dourlet. De C-compagnie verbrak zelf het radiocontact met het bataljon om eventuele (tegen)bevelen te vermijden. Ondanks het invallen van de duisternis slaagden ze erin om Dourlet te bereiken. Dourlet, de inlichtingenofficier van het bataljon, had geen guerrilla’s ontmoet. Toch stelt men in ‘Operatie Korea’ dat Verhaegen door het negeren van bevelen de inlichtingengroep van het bataljon gered had[36]. Crahay vermeldt in zijn publicatie echter niets over het feit dat de C compagnie bevelen in de wind sloeg en stelt gewoon dat Dourlet, die niet verwittigd was over het afblazen van de opdracht, het doel onbezet aantrof[37]. Opvallend hier is dus dat Crahay het eigen gereide optreden van de C-compagnie niet vermeldt. Het is echter wel juist dat Dourlet geen contact met de vijand maakte. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat het dorp niet bezet was. Of Dourlet en zijn mannen het leven zouden gelaten hebben indien ze tot het dorp waren opgerukt is dus niet met zekerheid te zeggen. Alles hangt af van de vraag op het dorp bezet was en hoe sterk de guerrillagroep was. Een kleine groep zou het niet noodzakelijk tot een treffen laten komen, maar zich eerder terugtrekken. Beweren dat Verhaegens’ optreden Dourlet gered had, is eigenlijk pure speculatie.

Besluitend kan men stellen dat de vele patrouilles niets opleverden. Of zoals Verhaegen het stelde “Onze compagnie doorzocht de meest ontoegankelijke bergen, dorpen die bekend stonden als schuiloorden voor guerrilla’s, ‘veroordeelde’ gebieden die niemand de communisten betwistte, maar we zagen nooit een vijand van dichtbij. Geen enkel schot werd gelost en we vonden niemand die ons kon zeggen waar de tegenstander zich bevond”[38]. Ook Crahay kwam tot dezelfde conclusie: “We beginnen er ons bewust van te worden dat men zich moet in acht nemen voor de Koreaanse berichtgeving, en dat de fameuze guerrilla’s die onvindbaar zijn, niet zo talrijk en zo agressief zijn als men beweert”[39].

Het is duidelijk dat de aanwezige Noord-Koreanen, die gebrek aan bevoorrading hadden (en dus ook aan munitie), een grote gewapende groep zoveel mogelijk uit de weg gingen. Daar komt nog bij dat de cijfers van de Amerikaanse inlichtingendienst sterk overtrokken waren. Het is een typisch fenomeen dat de sterkte van een vijand overdreven wordt. Dit kan omwille van propagandareden zijn, om zo de eigen daden t.o.v. de ‘sterkere’ vijand groter te doen ogen. Of kan het gevolg zijn van een op hol geslagen fantasie waarin één overval op een jeep uitgroeit tot de aanwezigheid van een sterke guerrillagroep.

Ondertussen had Crahay het gevoel dat zijn bataljon er klaar voor was en vroeg hij herhaaldelijk een inzet langs het front. Een toevoeging aan de divisie van het Franse en Nederlandse bataljon ging niet door. Dit doordat de Belgen Britse bewapening gebruikten en dit zou een te groot probleem voor de ravitaillering vormen. Er werd dan ook beslist om de Belgen toe te voegen bij de Britse brigade die zich te Suwon bevond en deel uitmaakte van de 3de US divisie.

 

Ondertussen was aan het front het Chinese offensief in de loop van januari vastgelopen. Ze hadden tijdens hun opmars naar het Zuiden de nodige verliezen geleden en hadden te kampen met lange bevoorradingslijnen die de bevoorrading belemmerde. De Chinezen trokken zich daarom terug achter de Han. De VN-troepen zetten verschillende offensieven in om het verloren gegaan terrein te heroveren.

 

 

6. IN LIJN OP DE HAN

 

Toen de voorpost van het bataljon op 5 maart te Suwon aankwam vernamen ze dat ze tijdelijk zouden worden verbonden aan het 15de regiment omdat de Britten op dat ogenblik dienst deden als korpsreserve en zich dus achter het front bevonden. Het Amerikaanse leger was bereid om de Belgen een 20-tal jeeps en een tiental vrachtwagens te lenen zolang het eigen transport uit België niet ter plaatse was. 

Vanaf 9 maart ging het bataljon in eerste lijn aan de Han. Het bataljon vormde een defensieve stelling in het dorp Yokch’on Dong op iets meer dan 4 kilometer van de rivier. Op heuvels langs de rivier werden 4 observatieposten opgesteld die artillerieleiding moesten geven en mogelijke Chinese acties moesten melden. Overdag waren die posities, die bezet waren door een sectie[40], betrekkelijk veilig omdat elke tegenstander die zich bloot gaf direct te maken kreeg met de sterke artillerie. ‘s Nachts daarentegen waren het vrij geïsoleerde posities met een groot stuk onbezet gebied tussen hun en de rest van het bataljon. Daarom werd beslist om ‘s nachts een compagnie ter ondersteuning op te stellen op 2 à 3 kilometer van de rivier. In het geval van een algemene aanval zouden alle eenheden zich dus ingraven in de gebruikelijke ‘allround defence’[41]. In deze ‘egelstellingen’ zouden ze dan standhouden tot de tegenaanval van de VN-troepen. Ondertussen zou de artillerie en de luchtmacht de vijand bestoken[42]. Het is zonder twijfel zo dat, indien dit scenario zich had voorgedaan, de overmacht van artillerie een zware tol zou hebben geëist van de tegenstander. De situatie van de observatieposten was dan wel penibel en hun kansen niet rooskleurig.

De eerste dagen kenmerkten zich door Amerikaanse beschietingen van de Chinese stellingen aan de overkant van de rivier en sporadisch tegenvuur van de Chinezen. ‘s Nachts werden er vijandelijke patrouilles vastgesteld in het niemandsland tussen bataljon en voorposten. Omdat gevreesd werd dat er zich mogelijk vijanden schuilhielden in de Koreaanse dorpjes in de sector van de Belgen, werden die gedwongen om te vertrekken. Dit was iets dat de soldaten met veel tegenzin uitvoerden. Of het ook nut had was twijfelachtig. Er was niets dat aantoonde dat de dorpen betrokken waren bij wat voor vijandelijke actie ook. De angst voor partizanen en spionnen onder de plaatselijke bevolking en de reactie daarop roept in ieder geval beelden op van wat later in Vietnam gebeurde, namelijk de gedwongen verhuis van hele dorpen.

Vanaf 11 maart was er een complete rust ingetreden aan het Han-front. Gezien het gebrek aan Chinese activiteit kregen de Belgen de opdracht om patrouilles over de Han te sturen om de situatie te polsen. In de nacht van 13 op 14 maart stak een eerste patrouille de stroom over[43]. De stellingen van de tegenstander waren duidelijk onbezet. Dit was geen grote verrassing gezien de kalmte aan het front. En ook gezien het feit dat er reeds divisies ten oosten van de Belgische posities waren die zonder veel tegenstand de rivier hadden overschreden. Een volgende patrouille in de nacht van 14 op 15 maart bevestigde de informatie en alles wees erop dat de tegenstander zich minstens 1,5 km had teruggetrokken. Het gevaar bij deze patrouilles beperkte zich dus tot landmijnen, naast mogelijk achtergebleven sluipschutters. Op 15 maart volgde dan een patrouille overdag. Die nacht bleven er ook troepen aan de overzijde van de Han. De volgende dag kregen de troepen echter het bevel om terug naar de eigen zijde van de rivier te gaan omdat men vreesde voor een tegenaanval. Dit bevel was veroorzaakt door de vrees van de Amerikanen dat de Chinese terugtocht een valstrik was. Dit was het gevolg van het debâcle aan de Yalu waar het Chinese offensief hen volkomen verraste. De Amerikanen overschatten de Chinese sterkte en bevoorradingsmogelijkheden. Ze dachten dat indien ze de Han overstaken, ze de Chinezen in de kaart zouden spelen en te maken zouden krijgen met een aanval terwijl ze met de rug naar de rivier moesten vechten. De Amerikanen konden dus niet begrijpen dat de Chinezen Seoel zo gemakkelijk prijsgaven. 

Op 18 maart vergezelde luitenant Beauprez en Verhaegen een Amerikaanse gevechtsgroep over de Han. Daar sneuvelde de eerste Belg door een mijn. Ook een Amerikaanse kapitein kwam om het leven. Verhaegen en verschillende Amerikanen raakten gewond.

 

 

7. DE OPMARS NAAR DE IMJIN

 

Op 21 maart rukte het bataljon 10 km op over de Han naar het dorp Nung-Ni. Langs heel het front was er sprake van een opmars. Zo was Seoel reeds op 14 maart heroverd.

Die nacht stootten 2 mannen van de B-compagnie op een Chinese patrouille. Eén werd gekwetst en de ander gevangen genomen[44]

Gesteund door een peloton Shermans ging de opmars de volgende dag verder. Het bataljon vormde de rechteras van de opmars van het 15de regiment. De linkeras rukte op over de weg naar Uijogbu terwijl de Belgen door de rechtervallei oprukten. De Belgen hadden moeite met de beslissing van het regiment. Die hield in dat ze maar tot een bepaalde lijn mochten oprukken zonder verdere bevelen van de regimentscommandant. Die wou op die manier een breuk in de frontlinie vermijden. Sommigen beklaagden zich erover dat de Amerikanen voor het minste artillerie en/of vliegtuigondersteuning vroegen[45]. Al bij al werd de opmars nauwelijks gehinderd. Enkele sluipschutters en kleine groepen niet te na gesproken. Na tijdens de nacht halt te hebben gehouden in Toksong-Ni, ging de opmars de volgende dag door. De opmars werd nu vertraagd door toenemende tegenstand maar ook doordat het bergachtige landschap het moeilijk maakte voor de voertuigen om vooruit te raken. De opmars van het bataljon liep namelijk door een vallei zonder wegen. Zonder veel problemen bereikte het bataljon het dorpje Ch’Udong.

Die nacht vond er een gevecht plaats bij de C-compagnie. Crahay schrijft er het volgende over:“Rond 23u30 horen de mannen, die de top van de heuvel bezetten, een hijgende ademhaling op enkele meters van hen af. Ze werpen granaten en onmiddellijk verschijnen de Chinezen. Een lijf-aan-lijfgevecht ontstaat gedurende hetwelke een Chinees met de bajonet wordt gedood. Tenslotte wordt de vijand teruggedreven, acht lijken achterlatend; wij betreuren één dode en vier gekwetsten[46]”. Hoewel dit relaas van feiten min of meer accuraat is, laat Crahay toch enkele dingen onvermeld. Zo stelt een getuige in ‘Operatie in Korea’[47] dat rond 23u00 het bericht kwam dat de kitbags[48] waren gearriveerd. De commandant van de C-compagnie liet een derde van het effectief toe om die aan de voet van de heuvel bij de vrachtwagens te halen. Dit deed hij vooral omdat zich bij de kitbags ook de slaapzakken bevonden en de nachten nog koud waren. Philips echter zag een 20-tal mannen van het C-peloton, waaronder de pelotonscommandant Meyus, afdalen naar de vrachtwagens. Toen het C-peloton enkele minuten later werd aangevallen bleven er dus maar tien man over om de positie te verdedigen. Was Crahay niet op de hoogte van deze situatie of achtte hij het niet nodig om die te vermelden? In elk geval is het een aanwijzing dat de documenten en velddagboeken opgesteld door het commando van het bataljon niet altijd even accuraat en vooral niet even altijd uitgebreid zijn. Dit houdt echter niet in dat we kunnen stellen dat er flagrante fouten in de verslagen staan. Het toont louter aan dat er een verschil kan zijn tussen wat er juist in het veld gebeurd en wat het hoofd van het bataljon ervan hoort[49].  

 

Op 24 maart werden de Belgen bij het 7de US regiment gevoegd. Hun taak bestond erin om de rechterflank van de opmars te dekken. Dit deden ze door ‘Blocking positions[50]’ in te nemen. Zo werd op 25 maart heuvel 337 bezet waarbij een aantal Chinezen werden gevangen genomen of gedood. Zowel op 26 als op 28 maart werden er ter noorden van de opmars parachutisten gedropt om de opmars te versnellen en zo een deel van de Chinezen af te snijden. Het tweede objectief werd zeker niet bereikt doordat het bergachtig gebied te veel mazen in het net mogelijk maakte. Vooral de gevechten om heuvel 519, de ‘paraberg’ waren hevig. De para’s leden daar op 28 maart zware verliezen. De volgende dag werden ze door de Belgen vervangen. 

 

Op 31 maart was langs heel het front de 38ste breedtegraad bereikt. En rond 19 april stabiliseerde het front zich op zo’n 20 km ten noorden van de oude demarcatielijn. 

 

Op 1 april ging het bataljon in blocking position te Yon-Dong. Dezelfde dag werd het bataljon aangehecht bij de 29ste Britse Brigade die ook tot de 3de US divisie behoorde. Het grote voordeel was dat er zich nu geen problemen meer konden voordoen met de munitiebevoorrading omdat ze nu bij een eenheid aangesloten waren die, net als het bataljon, een Britse bewapening had.

 

 

8. AAN DE IMJIN

 

De Brigade bestond uit het bataljon van Gloucestershire (Glosters), de Northumberland Fuseliers (N. F.), de Royal Ulsters Rifles (Ulsters) en de Belgen. De brigade beschikte verder nog over veldartillerie, genietroepen[51] en drie eskadrons Centurion-tanks. De Belgen vervingen het Filippijnse bataljon. Gezien het gebrek aan mankracht werd beslist om het bataljon als brigadereserve te gebruiken. Daarom werden ze te Kwang Suwon gelegerd. Het was hun taak om zo een blocking position in te nemen die een mogelijke doorbraak moest stoppen of om een tegenaanval uit te voeren.

Op 9 april kregen ze bevel om een patrouille over de Imjin te zenden om na te gaan of de vijandelijke posities nog bezet waren. Het leek erop dat de Chinezen zich naar het noorden hadden terug getrokken. Om te achterhalen hoe ver de tegenstander zich had terug getrokken en wat hun bedoelingen waren, werden er de volgende dagen verschillende ‘sweeps’[52] over de Imjin uitgevoerd. Zo voerde het bataljon, gesteund door tanks, op 14 april een sweep uit tot zeven kilometer over de rivier. Deze en andere sweeps bereikten echter niet hun doel. Namelijk achterhalen waar de tegenstander zich precies bevond en wat zijn bedoelingen waren.

Toch bestond reeds vanaf 15 april het vermoeden dat er een Chinees offensief op stapel stond.

 

 

9. DE STRIJD AAN DE IMJIN

 

Op 20 april namen de Belgen de posities over van de Ulsters. Het bataljon bevond zich als enige van de brigade aan de overzijde van de Imjin. De B- en C-compagnie bezetten de heuvels vooraan. Het gebrek aan manschappen verplichte de C-compagnie wel om een uitloper die afdaalde naar de vallei   onbezet te laten. De commandant van de compagnie vroeg wel versterking om deze zwakke plek in de zuidzijde van zijn stellingen te bezetten maar kreeg die niet[53]. Er waren gewoon geen manschappen over. Een kilometer daarachter bezette de A-compagnie een tweede rots. De commandopost zorgde samen met elementen van de Zware-wapenscompagnie voor een perimeter aan de rivier waar zich ook het grootste deel van materieel, munitie en wapens bevond. De Belgen hadden 4 extra mortiers gekregen en er bevonden zich ook waarnemers van de veldartillerie bij het bataljon. De verschillende compagnies lagen te ver uit elkaar om elkaar te kunnen bijstaan.

De verbinding met de achterhoede liep over twee bruggen, één over de Imjin en de ander over de Hantangang. Zoals je op de kaart ziet, bevond het bataljon zich geïsoleerd van de rest van de brigade. Het nam dan ook een ‘allround’ verdediging  in, om zo beter stand te kunnen houden in geval van omsingeling. Op 2 kilometer links van de Belgen bevond zich het N.F. bataljon. Uiterst links lagen de Glosters. De Ulsters vormden de reserve en waren met de beveiliging van de bruggen belast. De brigade bezette zo een lang front, dat alle bataljons zich in een egelstelling moesten opstellen omdat ze zich te ver van elkaar bevonden om elkaar te steunen.  

 

Op de ochtend van 22 april merkte een patrouille van de N. F. Chinezen op. Ook een Belgische patrouille kwam in contact met de vijand in de loop van de dag. Het werd duidelijk dat dit het verwachtte offensief kon zijn. Om niet verrast te worden, werd er een luisterpost opgesteld voor de Belgische stellingen. Deze melde verschillende Chinese troepen. Onmiddellijk kwam de Engelse artillerie in actie. Op een bepaald ogenblik werd echter de telefoonverbinding verbroken. De mannen van de Belgische luisterpost waren echter niet gedood en slaagden erin om bij dageraad terug te raken naar de eigen linies.

Omstreeks het ogenblik dat men de verbinding verloor met de voorpost, waren er infiltratiepogingen bij de B-compagnie. Een uur later, het is dan reeds 22u30, meldde de brigade dat er een detachement Ulsters was gestuurd om de brug te bewaken.

De Chinese druk nam steeds maar toe. Ook de rest van de brigade was in gevechten verwikkeld. Ondertussen was ook bij de C-compagnie de strijd begonnen. Na een eerste infiltratie poging rond 21 uur nam vanaf 22 uur de druk toe bij de C-compagnie. In de daarop volgende uren werd er zwaar gevochten rond de stellingen van de compagnie. De Chinezen slaagden erin om een mitrailleur te plaatsen op de uitloper die niet bezet werd en namen van daaruit de stellingen onder vuur. Ondertussen bleef de Engelse artillerie steun verlenen. Ook bij de B-compagnie werd er duchtig gevochten. Maar het was duidelijk dat de Chinezen de meeste druk plaatsten tegen de C-compagnie.

Die was quasi omsingeld en werd soms langs drie zijden tegelijk aangevallen. Door een grote mankracht in te zetten en zware verliezen te incasseren slaagden de Chinezen er steeds meer in om de compagnie in het nauw te drijven. Vooral dan de posities van het B-peloton, die zich iets zuidelijker dan de rest van de compagnie bevond, werden bedreigd. Zij waren de mannen die te kampen hadden met de Chinezen die  ten zuiden van hun posities de uitloper in handen hadden. Doordat verschillende mannen ten noorden van de uitloper gewond of gedood waren, werd de positie van het peloton tegen de morgen onhoudbaar. Er werd dan ook besloten om het B-peloton terug te trekken tot aan de commandopost van de compagnie. Door de verwarring en paniek waren bepaalde schuttersputten van dit bevel tot terugtocht niet op de hoogte. Deze mannen trokken dan, individueel of in kleine groepjes, op eigen initiatief terug nadat hun duidelijk werd dat een groot deel van de mannen niet meer in positie waren of omdat ze door hun munitie heen raakten[54]. Omdat er onduidelijkheid bestond omtrent het lot van delen van het B-peloton, besliste de commandant van de compagnie om een tegenaanval te doen. Met een heterogene groep bestaande uit zowel mannen van de A-, B-, C- en  Zwarewapenscompagnie. Onder vijandelijk vuur rukte men op. 5 soldaten bereikten posities die de Chinezen in de sector van het B-peloton hadden ingenomen. Met granaten en de bajonet wisten ze enkele vijanden uit te schakelen. “Ver zijn we evenwel niet geraakt. De stelling hebben we niet heroverd zoals de Amerikanen in een eervolle vermelding stellen. Slechts enkele schutterskuilen hebben we kunnen innemen, misschien een derde van de positie”[55].

 

Ondertussen was het, op het niveau van het bataljon, onduidelijk geworden wie de bruggen beheerste. De Chinezen waren erin geslaagd om het kleine detachement Ulsters te verdrijven. Maar het Belgisch bataljon werd daar bizar genoeg niet van op de hoogte gesteld. Het bataljon, die rond 1u30 de gevechten aan de bruggen had waargenomen, besloot om bij dageraad twee patrouilles naar de bruggen te sturen. Daar aangekomen troffen ze sporen aan van honderden Chinezen zonder ze echter waar te nemen. Een van de secties die bij deze actie betrokken was, viel in een hinderlaag en 6 man werden gevangen genomen en later in gevangenschap gedood. De rest van het peloton slaagde erin om onder vuur de brug over de Imjin weer over te steken naar de posities van de Belgen.

Crahay vroeg steun aan de brigade om de bruggen te ontzetten. Die kon daar echter niet op in gaan omdat de gehele brigade in gevechten verwikkeld was. De Chinezen waren zowel tussen de Glosters en de N. F. geïnfiltreerd als tussen de N. F. en de Belgen[56]. De Ulsters waren reeds ingezet om de N. F. te helpen bij het stoppen van de geïnfiltreerde Chinezen.

Uiteindelijk werden er tanks uit de reserve van de divisie beschikbaar gesteld. Ondertussen werden de gewonden door helikopters naar veldhospitalen gebracht. De tanks slaagden erin om de vijand uit de onmiddellijke omgeving van de bruggen te verdrijven. Maar ze bezaten toch verschillende posities van waaruit ze de bruggen nog onder vuur konden nemen. Er werd beslist om het bataljon over de rivier terug te trekken. De verschillende compagnies slaagden erin hun heuvels te ontruimen en zich terug te trekken tot aan de perimeter van de commandopost van het bataljon. Zo verliet de C-compagnie zijn positie en stelde zich links van de A-compagnie. Er werd beslist om de voertuigen te proberen redden. Dit was echter niet zonder risico want indien een voertuig op de brug stil kwam te staan, zat heel de colonne vast. En dat terwijl men onder vijandelijk vuur lag. De actie slaagde wonderwel en eiste geen slachtoffers. Terwijl de wagens via de bruggen naar achter trokken, doorwaadden de soldaten rond 18u00 de Imjinrivier. Er was wel mortiervuur, maar de schoten waren niet zuiver gericht. Er vielen dan ook geen gewonden en rond 18u30 maakten ze contact met een bataljon van het 7de US regiment dat daar geplaatst was om hen op te vangen. De Belgen werden naar de tweede lijn gebracht.

 

Die nacht ging de strijd voor de rest van de brigade verder. Vooral de Glosters kregen het zwaar te verduren. Als het gevolg van zware aanvallen moesten de Glosters hun posities prijsgeven, alsook de weg naar het zuiden die ze verdedigden. Ze waren volledig omsingeld en konden niet naar de bevriende linies terugtrekken[57]. Ondertussen moeten de N. F. en Ulsters zich onder druk steeds verder terugtrekken. Het was om die redenen dat de brigadecommandant aan de Belgen vroeg om weer in lijn te gaan. Dit ondanks het feit dat de mannen uitgeput waren en de compagnies minder dan 100 man telden. Maar nood breekt wet en zo stelde het bataljon zich op heuvel 340 op, om zo de terugtochtroute van Ulsters en N. F. te beschermen tegen Chinese pogingen om ze af te snijden. Op een paar patrouilles na bleef het die nacht echter kalm.

Ondertussen was er tijdens de dag een poging ondernomen door het Filippijnse bataljon om de Glosters te ontzetten. Die mislukte en de toestand van de Glosters werd hopeloos in de nacht van 24 op 25 april. Rond 6 uur ‘s ochtends werd beslist om de brigade terug te trekken naar beter verdedigbare posities. Voor de Glosters zat er niets anders op om in kleine groepjes te proberen de eigen linies te bereiken[58]. Van de 662 man in stelling bereikte echter maar 39 soldaten de eigen linies[59].

 

Op 25 april zorgden de Belgen ervoor dat de rest van de brigade zich kon terug trekken. De A- en C-compagnie werden daarbij gesteund door tanks. De B-compagnie werd door de brigade gebruikt om de terugtocht van de commandopost van de brigade te dekken. Rond de middag kwam het bataljon onder vuur te liggen en de Britse tanks beantwoorden het vuur. De Belgen slaagden erin de tegenstander tegen te houden en verbraken dan het contact[60]. Om middernacht werden ze afgelost en naar de omgeving van Seoel gebracht.

       

Volgens Belgische rapporten bedroeg het aantal doden op 22 en 23 april bij de tegenstander ongeveer 200 doden en 400 gewonden[61]. Voor de 2 volgende dagen zouden de verliezen aan doden en gewonden samen rond de 100 schommelen. Deze verliezen bevatten natuurlijk ook de slachtoffers door artillerie. Het is onmogelijk te achterhalen in welke mate deze schattingen juist zijn. Maar alles wat we over de Chinese verliezen in Korea hebben geleerd doet ons vermoeden dat zulke verliescijfers tot de mogelijkheden behoren. Het blijven natuurlijk schattingen. De Belgen verloren 13 soldaten en hadden 30 gewonden.

De grote sterkte van de Belgen lag in hun grotere vuurkracht waarmee ze hun numerieke gebreken enigszins opvingen. “En pratique, les Rouges ne se battent qu’avec de l’infanterie, contre une arméé comprenant toutes les armes”[62]. Dat zorgde ervoor dat de Chinezen kwamen te staan tegen een goed bewapende en verdedigende tegenstander en dus zware verliezen leden.

 

We kunnen niet stellen dat de slag bij de Imjin een nederlaag was. Gedurende drie dagen gaf de brigade weinig terrein prijs en bracht ze zware verliezen toe. Door hun tegenstand dekten ze de linkerflank van de VN-strijdmacht, in het bijzonder het 1ste korps,  die door het offensief bedreigd werd. De Britse brigade verzwakte niet alleen de vijand maar zorgden er ook voor dat de bevriende troepen niet konden worden omsingeld tijdens hun terugtocht naar betere posities. De brigade had meer dan 1000 verliezen geleden, maar de Chinese verliezen waren vele malen hoger, misschien wel 10.000 man[63] aan doden en gewonden. 

 

Nabeschouwingen

 

Ondanks de uitstekende prestaties van de Belgen zijn er toch enkele bedenkingen te maken bij de gevoerde acties aan de Imjin.

 

Zo is een eerste vaststelling dat het offensief weliswaar niet als een volledige verrassing kwam, maar dat de snelheid waarmee de Chinezen plots aanvielen wel een verrassing was. Reeds vanaf 15 april werd een mogelijk offensief verwacht. De brigade was er zich ook van bewust dat ze een mogelijk doelwit vormden omdat ze in stelling lagen aan een toegangsroute naar Seoel[64]. Toch faalde de inlichtingendiensten volledig. Men had geen idee waar of wanneer de aanval juist zou plaatsvinden. Er werden zoals reeds vermeld patrouilles uitgestuurd om de vijandelijke posities te achterhalen. Maar de tegenstander bevond zich zover verwijderd van de eigen stellingen dat er weinig informatie voorhanden was. Zelf tot kort voor het begin van het offensief had de staf van de brigade er geen vermoeden van wat er op til was. Dit blijkt uit hun rapport over de strijd: “from both air and ground little movement was seen. In fact on the afternoon of 22 Apr, 3 Belgian offrs in AOP flew to a depth of some 15 miles behind the enemy lines without observing anything that would indicate that in 12 hrs time the whole Bde would be fighting a pitched battle”[65].

 

Een tweede beslissing die samenhangt met dat verrassingseffect is het feit dat de eenheden niet naar de Kansaslijn werden teruggetrokken. De Kansaslijn was een reeks van defensieve stellingen, speciaal bedoelt om in geval van een Chinees offensief zich in terug te trekken. De posities waren ideaal om de tegenstander zware slagen toe te brengen terwijl de eigen verliezen beperkt bleven. De bevelhebber van de brigade aarzelde te lang. Hij had zonder problemen de terugtocht kunnen organiseren op 22 april toen de eerste tekenen van een Chinees offensief merkbaar werden. De 3de divisie kreeg dit bevel tot terugtocht pas in de loop van 23 april[66]. Toen was de brigade reeds in zware gevechten verwikkeld.

De Britten hadden weinig oog, zoals reeds vermeld, voor de snelheid waarmee de Chinezen oprukten. Ook het feit dat de aanval reeds de eerste nacht werd ingezet, kwam onverwachts. De Britten hadden gedacht dat de Chinezen hun vertrouwde tactiek zouden toepassen. Namelijk eerst de posities verkennen met patrouilles en proefaanvallen om de zwakke punten in de stellingen te achterhalen[67].

De staf van het bataljon komt in zijn nabeschouwingen bij de slag aan de Imjin tot dezelfde conclusie i.v.m. de Kansas-linie. “Plus en arrière la Kansas Line aurait constitué une bonne position si on y avait concentré tous les moyens et si on l’avait organisée. Il semble que c’était l’intention du Commandement mais il se fit prendre à contre pied par l’offensieve chinoise, après avoir perdu 8 jours pour rechercher où étaient réellement les gros des Chinois”[68].

 

Als men dan toch de strijd moest aanbinden aan de huidige stelling, was de offensieve ingesteld van het opperbevel een zware hinderpaal. Zoals Crahay vermeldt mocht het bereiken van de 38ste breedtegraad “het enthousiasme voor het offensief der troepen niet vernietigen. Daarom is het verboden te spreken van verdediging of zich met dit doel te organiseren”[69]. Deze houding werd vermoedelijk veroorzaakt door de ingesteldheid van MacArthur die tot elke prijs het offensief wilde voortzetten. Toen Ridgway hem op 9 april opvolgde was er te weinig tijd om fundamentele wijzigingen in de opvattingen te merken voor het offensief plaats vond. Dit had tot gevolg dat de stellingen van de posities vrij zwakke verdedigingswerken hadden.

Ook was de positie van de Belgen niet de meest geschikte voor een defensieve strijd. De verbinding met de rest van de brigade liep over twee rivieren en was dus heel kwetsbaar. Indien de Belgen zich tot achter de rivieren hadden terug getrokken had dat een dubbel voordeel gehad. Ten eerste zou de verbinding met de achterhoede beter verzekerd zijn en ten tweede zou het ervoor gezorgd hebben dat de Chinezen een rivier moesten oversteken om de Belgische stellingen te bereiken. Dat zou een vertragend effect hebben op de aanval. Daar komt nog bij dat de opmars over de rivier perfect bestookt kon worden. Dat de positie niet ideaal was bewezen de gebeurtenissen. Want nadat de Chinezen de Ulsters aan de bruggen verdreven hadden was de terugtocht afgesneden. De gevolgen daarvan konden desastreus zijn. Denken we maar aan het lot van de Glosters.

 

Een belangrijk probleem was dat het Belgisch bataljon een sector bezette die bedoeld was voor een bataljon op normale sterkte. “De zending is delicaat, want om een bataljon van 900 man in vier fuselierscompagnies te gaan aflossen beschikken wij slechts over 600 manschappen in drie kleine fuselierscompagnies”[70] schrijft Crahay.

Het gebrek aan manschappen zorgde ervoor dat de C-compagnie een uitloper onbezet moest laten. De zwakke bezetting van de stellingen zorgde ervoor dat infiltratie of zelfs een doorbraak gemakkelijker was. Ook waren er geen vaste reserves om een tegenaanval uit te voeren. In dit verband is het ook interessant om majoor Vivario, die de onderbevelhebber was, te citeren “Le Bataillon dont le Tableau Organique a déjà été réduit à 750 hommes ne compte plus actuellement que 540 hommes y compris tous les détachés soit 466 homme à l’échelon feu. Cette faiblesse d’effectifs cause un surcroît de fatique aux hommes et (constitue) un grave danger. Un peleton supplémentaire à l’imjin eut évité la plus grosse partie des pertes”[71].

De woorden spreken eigenlijk voor zich. Het Belgische bataljon beschikte eigenlijk niet over voldoende soldaten voor de verdediging van de positie. Waarom de brigadecommandant besloot om de Belgen in lijn te brengen blijft de vraag. Langs de andere kant was het de verantwoordelijkheid van de Belgische regering dat het bataljon een tekort aan manschappen had. Ze konden moeilijk verwachten dat de

Belgen constant als reserve werden gebruikt omdat ze te weinig troepen hadden.

 

 

10. DE LAATSTE MAANDEN VAN HET EERSTE CONTINGENT

 

Vanaf 28 april betrok het bataljon een defensieve stelling aan de Han bij het schiereiland Kimpo. Het was een periode zonder noemenswaardige schermutselingen die duurde tot 23 mei. Ondertussen was het Chinese offensief stilgevallen ten noorden van Seoel. De Chinezen trokken zich zelf gedeeltelijk terug om hun wonden te likken en de VN-troepen slaagden erin bijna het gehele verloren terrein te herwinnen.

Na enkele dagen rust in Seoel keerde de brigade op 29 mei terug naar de Imjin. De sector die ze moesten verdedigen was wel kleiner. Zo lagen de eenheden dichter bij elkaar en konden ze elkaar dus beter steunen. De Glosters wiens bataljon opnieuw gevormd werd, vormden de reserve. Dit omdat het grootste deel van hun troepen nieuw waren en nog training nodig hadden. De Belgen namen deel aan verschillende patrouilles over de Imjin. De actie van 1 juni kostte dat het leven aan een soldaat terwijl een andere zwaar gewond werd. In dezelfde maand kwam er nog een Belg om bij een jeep ongeluk. Ondertussen waren er ook nieuwe versterkingen aangekomen uit België. Zij  vormden tijdelijk de D-compagnie en nemen deel aan enkele sweeps. Er vielen ook enkele gewonden door schermutselingen in het niemandsland.

Op 1 augustus gaat het bataljon in reserve. Maar de dag daarop maakte het zich reeds klaar om deel te nemen aan een grote sweep. Het was de bedoeling dat een strijdkracht van verschillende bataljons de rivier zou oversteken om twee dagen in het niemandsland te blijven. Zo hoopte men door deze machtsontplooiing de wapenstilstandsonderhandelingen tussen de twee partijen, die kort daarvoor waren begonnen, weer vlot te trekken. Bij het oversteken van de, door regen gestegen, rivier was de stroming zo sterk dat een vlot lek sloeg en kapseisde. Daarbij verdronken een Belg en een Koreaan. Door de aanhoudende regen was de Imjin zo gezwollen dat een veilige terugtocht op 7 augustus bijna heel de dag duurde. In de dagen daarvoor was bevoorrading alleen mogelijk geweest per parachute. De dropping bevatte echter geen rantsoenen en gedurende een dag zat het bataljon zonder levensmiddelen. 

Op 25 augustus verlieten de mannen die niet bijgetekend hadden Korea aan boord van een Amerikaans troepentransport.

 

11. DE OMVORMING EN HERTRAINING VAN HET BATALJON

 

Op 21 augustus 1951 werd wat overbleef van het bataljon geïnstalleerd in een kamp in de buurt van Chango-Ri. Het werd een oefenkamp met als doel de Britse bewapening te vervangen door Amerikaanse wapens. Van af nu zou het bataljon deel uitmaken van een Amerikaans regiment. Verder was het ook mogelijk om de talrijke nieuwe rekruten te trainen. Dat was nodig omdat men nu een heel heterogene groep had. Men had een 50 tal ‘veteranen’ van het eerste contigent die hadden bijgetekend en daarnaast allerlei versterkingen. Je had de versterkingen die in juli waren gearriveerd en die tijdelijk een D compagnie hadden gevormd, de versterkingen die waren gearriveerd met het schip dat het eerste contingent terug zou brengen en nog een groep die eind augustus per vliegtuig arriveerde (ook eind september arriveerde er nog 38 man).

Toch waren er te weinig troepen om de drie compagnies te behouden. In plaats van drie zwakke fuselierscompagnies werd geopteerd voor twee fuselierscompagnies, elk bestaande uit drie fuselierspelotons en een zware wapenpeloton. De B-compagnie bevatte de Franstaligen en de C-compagnie de Nederlandstaligen. De Zware-wapenscompagnie bestond uit een peloton 81mm mortiers, een peloton met 75 mm kanonnen en verder nog twee pelotons waarvan een bestaande uit vlammenwerpers en een ander uit zware machinegeweren. Alles bij elkaar had men dus een bataljon van ongeveer 600 man. Dus weer waren er troepen tekort om een volwaardig bataljon te vormen. Het bataljon werd dan ook een bataljon ‘on reduced strenght’. In deze periode maakt men ook nog niet zo sterk gebruik van Koreanen om de tekorten aan te vullen. Ze kwamen vooral voor in ondersteunde taken zoals keuken, chauffeur, bevoorrading enz... en nog niet zo vaak op gevechtsposten. In de daarop volgende weken werd er zwaar getraind om de mannen tot een gestroomlijnde eenheid om te vormen. Naast fysische proeven en schietoefeningen werd de nieuwelingen ook aangeleerd hoe ze zich het best in bergachtig gebied moesten voortbewegen.

 

Het is ook in deze periode dat het bataljon overschakelde van Britse naar Amerikaanse bewapening[72]. Dit kaderde in een overschakeling van het gehele Belgische leger naar Amerikaanse bewapening en organisatie. Dit alles kaderde in een evolutie die standaardisatie binnen de NATO nastreefde. Het was dan ook niet meer dan logisch dat dit ook met de troepen in Korea gebeurde. Gedurende 5 weken kregen de Belgen een initiële training met de Amerikaanse wapens door een team van Amerikaanse instructeurs. Daarnaast werden er ook nieuwe wapens van FN geleverd, namelijk 45 automatische geweren en 28 mitrailleurs. Het doel was om zo, in de beste omstandigheden de Belgische en Amerikaanse wapens te kunnen vergelijken[73], daar die met dezelfde munitie werkten. De bedoeling hiervan was om de Amerikaanse bevelhebbers kennis te laten maken met de nieuwe FN-wapens. Het had dus als doel om reclame te maken voor de Belgische wapenindustrie in het kader van toekomstige Nato-aankopen. Uit de documenten bleek dat de Amerikanen onder de indruk leken van de wapens, ondanks het feit dat er enkele kinderziektes waren. Zo had de FN-mitrailleuse problemen met het afvuren van Amerikaanse munitie. Hoewel de Belgen heel tevreden waren over de Amerikaanse bewapening verkozen ze toch de FN wapens boven het M1 geweer en de BAR (Browning Automatic Rifle)[74]. Een ander gevolg van de overschakeling naar een Amerikaanse eenheid was dat er werd overgegaan naar het dragen van Amerikaanse uniformen. Dit gebeurde echter maar geleidelijk aan. Men behield het Britse zomertenue voor de reeds aangekomen mannen tot die aan vervanging toe waren, namelijk de komende zomer. Voor de winter beschikte men nog over de Amerikaanse tenues die hen ter hand waren gesteld.

 

Toch had de overgang naar de Amerikanen niet enkel voordelen. De Amerikanen voorzagen voor een bataljon minder voertuigen dan waarover de Belgen beschikten. De reden daarvoor was dat de Belgen naast de gewone bataljonsvoertuigen ook voertuigen nodig hadden voor diensten die andere (Amerikaanse) bataljons niet hebben zoals een auditoraat, een sectie militaire politie, gezondheidsdienst, postdienst, etc... Ook was de slijtage door het klimaat en de slechte wegen groter zodat er regelmatig enkele in reparatie waren of zelf compleet onbruikbaar raakten. Er bestond lange tijd discussie rond maar uiteindelijk gaven de Amerikanen toe, de Belgen kregen een grotere dotatie aan voertuigen[75].

 

 

12. HAKTANG-NI

 

Ondertussen was de oorlog een nieuwe fase ingegaan. De tijd van de grote offensieven was voorbij. Beide partijen beseften dat ze niet in staat waren om de tegenstander beslissend te verslaan en gingen over tot een stellingenoorlog. Vanaf 12 juli 1951 begonnen de moeizame onderhandelingen tussen de twee partijen. Vooral de VN-troepen zagen in dat defensieve acties ervoor zorgden dat ze hun superieure vuurkracht het doeltreffendst konden aanwenden en de eigen verliezen zo beperkt werden gehouden. Vanaf dan vonden er alleen nog kleinere acties plaats. Die hadden als doel om de eigen posities te verbeteren en nog enkele strategische posities te verwerven. Ook werden ze gebruikt om druk op de tegenstander te zetten bij de onderhandelingen. Tijdens het laatste VN-offensief was men erin geslaagd om Chorwan en een deel van de hoogvlakte die deze stad van Pyonggang scheidt te veroveren.

Het is in deze ‘ijzeren driehoek’, gevormd door de steden Chorwon, Pyonggang en Kumwha, dat het bataljon[76], waarvan 80% ‘nieuw’ was, weer in lijn ging.

De Belgen kregen er als opdracht om er de heuvels van Haktang-Ni (ook Broken Arrow genaamd) te verdedigen. Die stelling vormde een goede uitvalsbasis  voor patrouilles en voor een  offensief naar het noorden als men de opmars ooit wou hervatten. De heuvels stonden geïsoleerd op de vlakte. Dit had als groot voordeel dat ze gemakkelijk te verdedigen waren doordat ze uitstaken boven de omgeving. Het nadeel was wel dat het niet mogelijk was om tanks of zware artillerie ter plaatse te houden. Ook was het in het geval van een Chinese aanval een voor de hand liggend strategisch doelwit dat eenvoudig te omsingelen was. Ook hier paste het bataljon een ‘allround defence’ toe. De rotsachtige bodem maakte het aanleggen van schutterkuilen wel moeilijk.

 

De B-compagnie voerde op 9 oktober een verkenning uit naar de omgeving van de heuvels. Op 10 oktober deed de C-compagnie het zelfde waarna de rest van het bataljon zich bij hen vervoegde op heuvel 391. “Deze heuvel is een alleen liggende kam van ongeveer 1.500 meter lengte, die loopt van zuid naar noord en gemiddeld een honderdtal meter boven de vlakte uitsteekt. De heuvel is rotsachtig, zonder de minste plantengroei, het noordelijke gedeelte is het steilste en tevens het hoogste deel;  naar het centrum toe daalt de hoogte tot op een vijftigtal meter om dan weer te stijgen en te eindigen op een rotsachtige spits die aan de uiterst zuidelijke punt zeer steil is”[77]. De positie bevond zich 2 km voor de bevriende linies. Door hun gebrek aan manschappen konden de Belgen alleen de kam van de heuvel bezetten. De lage heuvels in het westen (meer bepaald heuvel 317) konden niet worden bezet.

De C-compagnie bezette de Noordertop, de B-compagnie bezette het centrale gedeelte van de kam. In de ravijnen aan de voet van de B-compagnie bevonden zich de commandopost van het bataljon alsook de pelotons met de mortieren, de hulppost en de munitieopslagplaats. De zuidelijke top moest ook bezet worden, om zo te beletten dat de Chinezen vanuit die positie de stellingen in het noorden konden bestoken. Daarom werd een deel van de Zware wapencompagnie daar geplaatst. Het ging meer bepaald om de staf, het pionierspeloton en het peloton 75 mm kanonnen, dat voor de gelegenheid was uitgerust met mitrailleurs. In totaal een 40-tal man.

 

Kort na hun aankomst op 10 oktober eiste artillerievuur reeds één dode en vier gewonden. Die nacht werd de stelling verkend door Chinese patrouilles. De volgende dag vielen er nog 4 doden en 9 gewonden (waaronder 5 Koreanen) door artillerievuur. Die nacht deden zich wederzijdse artilleriebeschietingen voor.

Na de Chinese beschietingen deed de vijand enkele kleine aanvallen. Dit waren vermoedelijk ‘probing attacks’[78], verkennende aanvallen om de sterktes en zwaktes van de posities te achterhalen. Artillerie- en mitrailleurvuur zorgden voor zware verliezen bij de Chinese aanvallers. De Belgen betreurden 1 dode en 6 gewonden. Op 12 oktober deed de B-compagnie, versterkt met gevechtswagens een gevechtspatrouille in de richting van heuvel 488. Na een vuurgevecht trok de eenheid zich terug. Ook het verkenningspeloton voerde een patrouille uit naar heuvel 317.

 

Bij het invallen van de avond werden groepjes Chinezen opgemerkt in het dal. De artillerie kreeg bevel om mogelijke posities van de tegenstanders te bestoken, o.a. heuvel 317. Die nacht zetten de Chinezen een grote aanval in. Dit kwam voor de Belgen niet als een grote verrassing, gezien de verschillende verkennende aanvallen van de vorige 2 nachten. Omstreeks 23u30 vielen de Chinezen de Zware wapenscompagnie aan. Het zwaartepunt was gericht tegen het pionierspeloton aan de zuidkant van de stelling. De Chinezen slaagden erin enkele bressen in de prikkeldraadversperring te maken en vielen de stellingen aan. Ze werden bestookt door mitrailleurvuur, maar ook door 2 vlammenwerpers. Ter zelfder tijd waren de Chinezen omgezien tussen de stellingen van de Zware-wapenscompagnie en de B-compagnie doorgedrongen en vielen van daaruit de Belgische stellingen aan. De positie van de mannen op de zuidtop was dus alles behalve rooskleurig. Ze werden langs alle kanten aangevallen en waren afgesneden van de rest van het bataljon. Voor het peloton pionierswas de situatie nog penibeler, doordat ze geïsoleerd waren van de rest van de Zware wapenscompagnie. Ze slaagden erin, onder dekking van mitrailleurvuur, de rest van de compagnie op de zuidtop te bereiken. De compagnie brachten nog verschillende aanvallen tot staan. Ook de rest van het bataljon was verwikkeld in een gevecht met de tegenstander. Rond 2 uur staakten de Chinezen hun aanvallen. De verliezen van die nacht bedroegen 4 doden en 6 gekwetsten (waaronder 4 Koreanen). Hoeveel slachtoffers er aan vijandelijke zijde vielen is moeilijk te achterhalen. Crahay vermeldt dat er een honderdtal lijken werden aangetroffen. Ook waren er sporen die erop wezen dat de tegenstander verschillende van zijn lijken had meegenomen. De verliezen waren in ieder geval veel zwaarder dan de 10 doden en 25 gewonden die langs Belgische kant vielen gedurende die drie dagen.

 

Gedurende heel het gevecht leverde de Amerikaanse artillerie steun door zo dicht mogelijk bij de Belgische linies te vuren. Op hun beurt namen de Chinezen de Belgische stellingen onder vuur. Wederom was de impact van een superieure artillerie van groot belang. Het zorgde ervoor dat de troepenbewegingen van de Chinezen sterk werden gehinderd. De artillerieondersteuning tijdens de gevechten zelf heeft duidelijk de verdediging ondersteund[79]. Zelf de zwakkere Chinese artillerie slaagde erin om in de dagen voor de aanval de nodige slachtoffers te eisen.

Ook het tekort aan mankracht liet weer zijn impact gelden. Ten eerste waren de Belgen zo genoodzaakt om een zwakkere bemanning op de zuidelijke top te plaatsen dan mogelijk zou zijn geweest indien het bataljon voltallig was. Ten tweede zorgde het gebrek aan effectieven er ook voor dat de positie tussen de Zware-wapenscompagnie en de rest van het bataljon niet bezet kon worden en dus open lag voor vijandelijke infiltratie.

Voor het bataljon was Haktang-Ni een vuurproef na de vervanging van de ‘anciens’ van de Imjin door de versterkingen. Het was echter een vuurproef die ze uitstekend hadden doorstaan.

 

De dag na de aanval werden de Belgen van Haktang-Ni teruggetrokken. Het opperbevel had alle plannen voor een verdere opmars naar Pyonggang opgeborgen. Dus was de bezetting van de vooruitgeschoven stelling niet meer noodzakelijk.

 

Op 14 oktober gingen de Belgen in stelling op heuvel 313 te Pochon. Deze stelling ten noordoosten van Chorwon was bedoeld om een mogelijke opmars naar die stad te beletten. Omdat het bataljon net een maand in reserve had doorgebracht, werd beslist om niet met de 3de US divisie mee in reserve te gaan, maar over te gaan naar de 1ste Cavaleriedivisie. Aldaar kreeg ze de taak om de linkerflank te dekken van de divisie die op dat ogenblik nog zwaar in gevechten was verwikkeld. Deze taak vervulden de Belgen tot 30 oktober op verschillende stellingen. Daarna kregen ze de opdracht om ‘Blocking positions’ te bezetten aan de rechterflank van de divisie. Op 12 november gingen ze in reserve en werden ze weer bij de 3de divisie gevoegd.

 

 

13. WINTER 1951-'52

 

Op 19 november gingen de Belgen weer in lijn langs de Imjin met de commandopost in de buurt van het dorpje Kojak-kol. Er werd dadelijk aan de versterking van de verdedigingswerken begonnen.

Bij het bezetten van de posities had men natuurlijk maar twee compagnies. Daarom werd de Zware-wapenscompagnie omgevormd tot een gevechtscompagnie[80]. Het bataljon bestond maar uit 600 man (waarvan 92 rekruten die hun opleiding nog niet hadden volbracht)[81]. Het resultaat was dan ook dat bijna alle troepen in lijn lagen en dat er dus geen troepen voor handen waren om een tegenaanval uit te voeren indien de vijand tot in de stelling doordrong. Er was dus geen reserve beschikbaar. Wat de stelling kwetsbaarder maakte.

 

De taak van het bataljon bestond erin om de posities te behouden. Hoewel het dus niet geconfronteerd werd met grote Chinese aanvallen was het alles behalve rustig. Zo moesten er constant patrouilles uitgestuurd worden om de Chinese aanwezigheid in het niemandsland op te sporen. Zo viel er een dode door een mijn en één door artillerie. Daarnaast vielen er ook een 20-tal gewonden. Dit door overvallen op Chinese posten, mijnen en artillerie.

De belangrijkste overval was operatie Camelia. Het was de bedoeling om een krijgsgevangene te maken en informatie over de vijandelijke stellingen in te winnen. Na de nodige schermutselingen werd de actie stopgezet. Ze slaagde er niet in om een krijgsgevangene te maken. 

Van 28 december tot 18 januari 1952 lag het bataljon in tweede lijn. Vervolgens ging het bataljon weer in lijn en herhaalde zich het proces van een stellingenoorlog met zijn patrouilles, kleine schermutselingen, mijnen en artillerievuur.

Ondertussen was aan de top van het bataljon Crahay op 21 november vervangen door Luitenant-kolonel Cools. Die werd op zijn beurt na 3 maanden op 23 februari vervangen door Vivario. Vivario was reeds sinds het begin van het bataljon tweede in bevel en had tot twee maal toe als interim-bevelhebber opgetreden. 

Rond Cools bestaat er controverse. Officieel werd hij om gezondheidsredenen vervangen. Maar de eigenlijke reden was dat hij vervangen werd omdat hij niet in staat was een infanterie-eenheid in oorlogsomstandigheden te leiden. Binnen het bataljon had men weinig vertrouwen in de nieuwe commandant. Men had gehoopt dat majoor Vivario de leiding zou krijgen maar het ministerie van defensie verkoos iemand van een hogere graad. Er werd Luitenant-kolonel Cools verweten dat hij te weinig contact had met de compagnies in lijn. Hij besloot daarom deel te nemen aan een nachtelijke patrouille. Daar verloor de commandant het contact met de man voor hem. Hij en de soldaat die de rij sloot raakten zo het contact met de patrouille kwijt. Cools besloot om te wachten tot het dag werd om zich te oriënteren en naar de eigen linie terug te keren. Dit voorval zorgde ervoor dat hij t.o.v. zijn bataljon volledig het gezicht verloor. Dat de bevelhebber een halve nacht vermist was zorgde natuurlijk voor de nodige opschudding en ongerustheid.  Stel dat hij krijgsgevangen werd genomen? Naast ongerustheid was er ook een zekere hilariteit, omdat zo een voorval de meeste soldaten absoluut niet verbaasde. Cools stond dus voor schut en zijn positie binnen het bataljon werd onhoudbaar. Het werd als onvergeeflijk beschouwd dat de commandant het contact verloor en er niet in slaagde om zich ‘s nachts te oriënteren. Generaal Piron, de stafchef van het leger, kwam speciaal naar Korea om orde op zaken te stellen. Vivario werd gepromoveerd tot Luitenant-kolonel en tot nieuwe bevelhebber benoemd[82].

 

 

14. DE LENTE VAN 1952

 

Op 26 februari ging het bataljon in reserve. In de maand maart nam men herhaaldelijk deel aan zuiveringsoperaties die tot doel hadden om vijandelijke agenten op te sporen, echter zonder resultaat. Het was ook in deze maand dat een derde fuselierscompagnie kon gevormd worden. Dit was voornamelijk mogelijk doordat er steeds meer Koreanen deel uitmaakten van de compagnies. Voor de eerste maal beschikte men over meer dan 800 man en vormde men dus een bataljon op volwaardige sterkte. Er werd weer druk geoefend en gedrild, maar het langdurig in reserve liggen zorgde voor verveling bij de mannen. Dit veroorzaakte de nodige tuchtproblemen. Die problemen werden nog versterkt doordat de mannen zich nu verder achter het front bevonden. Het is een steeds terugkerend verschijnsel bij het bataljon dat, wanneer men zich achter het front bevond er tuchtproblemen opdoken. Over zaken als tucht en ontspanning achter het front gaan we later nog dieper in. In ieder geval probeerde men de verveling te bestrijden door o.a. sportactiviteiten en filmvoorstellingen.    

 

 

15. DE ZOMER VAN 1952

 

Op 4 juli 1952 gingen de Belgen terug in lijn te ‘Chokko-Ri’ bijna op dezelfde plaats aan de Imjin waar men die winter reeds was gestationeerd. Beide partijen hadden hun posities verder versterkt en beschoten elkaar met artillerie. Dagelijks werden er patrouilles uitgestuurd. Hun doel was om onverwachte acties van de vijand te signaleren en informatie in te winnen over de Chinezen en hun bedoelingen. Met dat doel werd er ook om de drie dagen een patrouille erop uitgestuurd die als doel had zich in hinderlaag te leggen. Op die manier hoopte men om krijgsgevangen te kunnen maken die verdere informatie konden verstrekken. Zo werd in de nacht van 7 op 8 juli een aanval door een peloton op een Chinese stelling uitgevoerd. Men slaagde in de opzet, maar negen mannen werden door mortiervuur gewond en het peloton werd teruggetrokken voor de Chinezen een tegenaanval op touw konden zetten. Alle gewonden bereikten veilig de eigen linies. Ook twee gelijkaardige acties slaagden er niet in om krijgsgevangenen te maken. De Chinezen haden zich stevig verschanst en kenden het terrein te goed en de posities van hun opponenten om zulke acties veel kans op slagen te geven. Er werden langs het gehele front minder gevangenen gemaakt dan dat er deserteurs waren![83] In deze periode werd een artilleriewaarnemer in het niemandsland opgemerkt en dodelijk door mortiervuur gedood. Verder werd de voorpost van de A-compagnie in de nacht van 16 op 17 juli aangevallen. Gesteund door artillerie en mortieren en gebruikmakend van hun handgranaten wisten ze de tegenstander terug te drijven.

In de nacht van 24 op 25 juli voerde de C-compagnie een aanval uit op een door de tegenstander bezette heuvel (Beans heuvel 167). Deze actie genaamd Moonlight werd op enkele meters van de top gestopt. Deze aanval kostte het leven aan drie mannen. Een werd er vermist (en vermoedelijk gedood) en er waren 16 gewonden. De vijandelijke verliezen bedroegen volgens de schattingen van de deelnemers ongeveer het dubbele.

Op 27 juli ging het bataljon in reserve alwaar men zoals gebruikelijk oefende en werkte aan de verbetering van de stellingen in 2de lijn.

 

 

16. DE HERFST EN WINTER VAN 1952

 

Toen het bataljon op 21 augustus weer in lijn ging was de algemene oorlogsituatie ongewijzigd. Het was nog altijd een stellingenoorlog en de onderhandelingen zaten vast.

Twee compagnies lagen in eerste lijn: de C-compagnie links en de B-compagnie rechts. Die moest tevens met een peloton de voorpost King bezetten. Daarachter zorgde de Zware-wapenscompagnie voor diepte in de linie. Voor het bataljon lag de Yokkok met aan de overzijde de Chinese voorpost (heuvel 121) en recht daarvan nog een heuvel (153). De eerste week in lijn regende het bijna ononderbroken. Er stond water in de loopgraven en de mannen waren doorweekt. Er was zelfs zoveel water overlast dat enkele bunkers op de voorpost King instortten. “Op verschillende plaatsen stond het water 20 tot 40 cm hoog, zodat we de toelating kregen om een gat door de loopgracht te boren teneinde het water te laten wegvloeien”[84]. Ook in de rest van het bataljon moest men al de moeite doen om de stelling gevechtsklaar te houden (dwz de loopgraven niet te laten wegspoelen). Na deze periode van regen werd er dan ook zwaar gewerkt om de loopgraven te herstellen. Op 30 augustus werden 3 mannen op de voorpost zwaar gewond door mortiervuur. Tijden hun transport naar de rest van het bataljon kwamen ze, samen met de mannen die ze droegen onder een zwaar spervuur te liggen.  De drie overleden bij aankomst aan de eigen linie. De aanval had naast drie dodelijk gewonden ook 4 andere mannen verwond en verschillende mannen hadden kleine schaafwonden opgelopen. In de dagen daarvoor waren er bij het bataljon reeds 3 doden gevallen door artillerievuur.

Volgens Vivario lag het probleem bij het feit dat de hoofdstelling van het bataljon te ver naar voor lag en zo dus onder beter gericht artillerievuur lag. Hij wees erop dat er te veel belang werd gehecht aan het bezetten van terrein, zelfs al had die geen enkele tactische waarde[85].

 

Bij een raid op 12 september op heuvel 153 uitgevoerd door de A-compagnie vielen er 8 gewonden en werden er twee vermist. Door heel de campagne in Korea valt de moed en doorzettingsvermogen van veel soldaten op. Een goede illustratie daarvan is het verhaal van de twee vermisten. De ene was aan de benen gekwetst terwijl de bij de andere het gezichtsvermogen vertroebeld was. Toch slaagden ze erin om de eigen linies te bereiken: de ‘blinde’ nam de gewonde op de rug en strompelde (dank zij aanwijzingen van de ander) naar de rivier. Die staken ze ‘s nachts over en zo bereiken ze de voorpost King. Dit huzarenstukje is geen op zichzelf stand geval. De Belgen hebben altijd hun best gedaan om gewonde medestrijders te helpen. Bij hun aankomst bij de voorpost stond er zelfs reeds een patrouille klaar om ze te gaan zoeken.

 

Toen inlichtingen, dank zij gemaakte krijgsgevangen door een buursector, deden vermoeden dat de Chinezen een aanval planden op ‘Queen’[86] werd besloten om ze voor te zijn. Het was de bedoeling dat de B-compagnie (die ondertussen in lijn afgelost was door de A-compagnie) een aanval zou uitvoeren op heuvel 171 en daar de Chinese stellingen vernietigde. Op die manier wou men een mogelijke toekomstige aanval op Queen verijdelen.

Het plan kreeg de naam ‘Mariette’ en zou in de nacht van 26 op 27 september worden uitgevoerd.

In de nacht van 25 op 26 september had het bataljon nog een tegenslag te verwerken, wederom eiste de vijandelijke artillerie zijn tol: één dode en vijf gewonden.

Tijdens de operatie bevond de commandopost van de compagnie zich op heuvel 199 van waaruit ze leiding zou geven en de artilleriesteun zou coördineren. Na een artilleriebeschieting, die de tegenstander op heuvel 171 moest immobiliseren, moest het 2de peloton de heuvel van rechts aanvallen en het eerste peloton langs voor. Het derde peloton bevindt zich links en had als doel de terugtocht van de andere twee pelotons te dekken, gewonden op te vangen en indien nodig ook aan te vallen.

De operatie verliep echter alles behalve volgens plan. Bij het vallen van de avond had een Chinees peloton de Amerikaanse sectie van heuvel 160 verdreven. Daarom kreeg de B-compagnie eerst als opdracht om  eerst heuvel 160 te heroveren. Deze actie werd rond 20 uur begonnen door een peloton. Ze werden echter door automatische wapens gestuit. Op het zelfde moment werden er verdachte bewegingen gemeld ten westen en noorden van heuvel 199. Doordat er zich verschillende Amerikaanse eenheden in die sector bevonden duurde het bijna een kwartier eer men er zeker van was dat het om Chinezen ging[87]. Ondertussen nam de vijand de VN-posities onder artillerievuur. Rond 21u30 werd heuvel 199 bestormd door de Chinezen en werd de zeven mannen van de compagniestaf daar overweldigd en gedood. Onder druk van de Chinezen zag de compagnie zich genoodzaakt om terug te trekken naar de bevriende linies[88]

De operatie kostte het leven aan 9 mannen en veroorzaakte 16 gewonden.

 

In de eerste plaats stellen we vast dat de Belgen te kampen hadden met pech. Het was brute pech dat de Belgen juist een aanval planden op het ogenblik dat de Chinezen zelf een aanval ondernamen.

In de tweede plaats was het een tactische vergissing om de actie te laten uitvoeren door meerdere eenheden. Dit zorgde alleen maar voor verwarring. Zo duurde het een hele tijd voor men zeker wist of de waargenomen bewegingen van vriend of vijand waren. Ook was het voor de artillerie van de verschillende eenheden niet eenvoudig om te weten waar zich bevriende strijdkrachten bevonden.

Gezien het feit dat de Chinezen zeer actief waren had men de operatie beter afgelast. We ondersteunen deze opvatting met de volgende feiten: Er grepen die avond ook contacten plaats voor het Griekse bataljon. Deze actie in de buursector had reeds kunnen doen vermoeden dat er iets op til was. Vervolgens had je de aanval op heuvel 160. Dit bevestigde dat er een mogelijke Chinese actie op til was. Laten we vooral niet vergeten dat er, volgens de inlichtingen, een aanval verwacht werd. In plaats van enkel heuvel 160 te zuiveren en de troepen defensief op te stellen, werd er toch besloten om de aanval op heuvel 171 te laten doorgaan. Zo stelde men de compagnie niet alleen bloot aan een Chinese aanval en artillerie in het veld, maar riskeerde men ook omsingeling van de eenheid. Dat terwijl ze deze risico’s hadden kunnen vermijden door reeds preventief de troepen terug te trekken naar beter verdedigbare posities. De verliezen tijdens de actie waren groot, maar hadden volgens ons nog veel zwaarder kunnen zijn.

 

Van 30 september tot 25 oktober gingen de Belgen in reserve. Vervolgens ging het bataljon in lijn in de vallei van Chorwon. Deze periode kenmerkte zich door de gebruikelijke patrouilles zonder dat er gevechten met de tegenstander waren. Op 14 november ging het bataljon wederom in reserve en op 25 november weer in lijn, dit maal op de White Horse Hill. Om deze posities was in oktober zwaar slag geleverd. De sporen van die strijd waren nog zichtbaar:“White Horse was een massagraf…Daar moesten we loopgraven maken door de lijken heen” beschrijft een oud-strijder[89]. Een ander herinnert zich dat “er zoveel doden lagen dat alles volgesmeten werd met kalk”[90]. Wederom herhaalde zich de patroon van de stellingen oorlog: patrouilleren en het verstevigen van de stelling en sporadisch artillerievuur.

Vanaf 28 december tot 28 januari gingen de Belgen in reserve.

 

 

17. DE GEVECHTEN IN 1953: CHATKOL

 

Algemeen kan men stellen dat bij de aanvang van 1953 oorlog nog altijd in een impasse zat. De onderhandelingen gingen door en ook de stellingenoorlog. De Chinezen probeerden hun onderhandelingspositie kracht bij te zetten door lokale aanvallen terwijl de Amerikanen dat deden met bombardementen. Zo wilden beide partijen hun vastberadenheid aantonen en de andere kant onder druk zetten. Toch was er vooruitgang. Dit kwam door verschillende redenen. Zo zal de verkiezing van Eisenhower tot president en de dood van Stalin zeker impact hebben gehad, alsook het besef bij beide partijen dat verdere strijd weinig opleverde. Voor op 27 juli 1953 een wapenstilstand werd overeengekomen zouden er echter nog verschillende Belgen sneuvelen.

 

Zoals gezegd kwamen de Belgen eind januari weer in lijn in de regio rond Kumwha die bekend stond als de ‘ijzeren driehoek’. Daar bezetten ze tot 25 februari de tweede lijn en fungeerden zo als blocking position.

Ondertussen was Luitenant-kolonel Gathy  sinds 13 februari de nieuwe bevelhebber.

 

In de nacht van 26 op 27 februari ging het bataljon weer in eerste lijn. Dit maal te Chatkol een naam die net als Haktang-Ni en Imjin in het geheugen van velen gegrift staat.

 

De opstelling van het bataljon was zodanig dat alle drie de fusilierscompagnies in lijn lagen. Hun frontlinie was ongeveer 3500 meter lang. Voor de eerste maal tijdens een zwaar gevecht kan men stellen dat de Belgen de normale sterkte van een bataljon bezaten. Zelf na verliezen geleden te hebben was de mankracht op peil[91]. Qua vuurkracht waren de Belgen erin geslaagd om extra mitrailleurs te bemachtigen. Wat de vuurkracht in lijn sterk verhoogde.  Elk van de compagnies had een observatiepost die respectievelijk Alice, Barbara, Carol noemden. ‘s Nachts bevonden er zich zeven à tien man en overdag twee à drie. Daarnaast werden er ‘s nachts nog enkele luisterposten gevestigd. Deze posten dienden de hoofdstellingen te waarschuwen voor een Chinese aanval. Het was dus niet de bedoeling dat ze in de positie stand hielden. Er was op voorhand de nodige artillerieondersteuning voorzien om hun terugtocht naar de eigen lijnen te ondersteunen. Een eerste geschutsgroep gaf vuur rond de post, een tweede kwam in actie als de terugtocht gestart was en beschoot de verlaten stelling en een derde groep gaf dekking op het ogenblik dat de terugtrekkende mannen hun eigen linies naderden.

Naast de mitailleurs en de eigen artillerie kregen de Belgen steun van de Amerikaanse artillerie en van tanks.

Rechts van de C-compagnie bevond er zich een leemte van 250 meter met de dichtstbijzijnde bevriende stelling. Dat was een ideale plaats voor Chinese infiltratie, ondanks regelmatige Belgische patrouilles en mijnen. De Chinezen hebben er echter geen gebruik van gemaakt en vanaf eind maart werd de opening gedicht door een deel van de Zware-wapenscompagnie.

De Chinese posities bevonden zich in het Papasangebergte dicht bij de Belgische linies. Van daar uit konden ze de Belgen met artillerie beschieten. Het gebergte torende boven de Belgische stellingen uit en bood uitstekende en goed gecamoufleerde posities. Deze artillerie was, zoals de Belgen merkten, in 1953 een stuk sterker en talrijker.

 

De periode op Chatkol kenmerkte zich doordat er bijna geen dag voorbij ging zonder een gevecht of mortierbeschieting. Eigenlijk zouden we moeten zeggen geen nacht. Quasi alle gevechten deden zich voor tijdens de duisternis. Overdag was het haast te gevaarlijk om je hoofd boven de rand van de loopgrachten te laten zien. Wij zullen kort de belangrijkste confrontaties behandelen.

In de nacht van 8 op 9 maart kwam het tot een eerste treffen. Vanaf 1 uur begon een vuurgevecht tussen kleine groepjes Chinezen en de Belgische stellingen. Ook was er een sporadische mortierbeschieting. Tegen 2u30 werd de Chinese druk groter. Tussen 4 en 6 was het wederzijds vuur het hevigst. Rond half 5 werd Carol overrompeld waarbij 2 doden en 1 gekwetste viel. Er werd een tegenactie op stapel gezet om Carol te heroveren. Doordat een artilleriestuk onklaar was en de eigen posities beschoot werd de actie echter uitgesteld. Toen de artillerie juist was gericht was bijna een half uur verloren. En toen de troepen oprukten werd het reeds daglicht en werden ze vanuit verschillende posities beschoten. Het duurde uiteindelijk tot 6u45 eer Carol opnieuw werd bezet. De gevechten kosten de Belgen uiteindelijk 5 doden, 1 vermiste, en 17 gekwetsten waarvan de meeste niet ernstig. De Chinese verliezen waren moeilijk te schatten maar bedroegen vermoedelijk meer dan 25 doden. Het wederzijds artillerievuur was zeer hevig gedurende die nacht. De Chinezen vuurden 1150 schoten af terwijl de bevriende artillerie ongeveer 3000 schoten afvuurde.

Op 13 maart beproefden de Chinezen 2 maal Alice. Langs Belgische kant had men één vermiste die gevangenschap kon vermijden en de eigen lines bereikte.

 

Ook op 25 maart was er een schermutseling. Toen werd de luisterpost tussen de stellingen van de C-compagnie en Carol aangevallen.

 

Op 26 maart moest het bataljon normaal worden afgelost. Door de druk van de Chinezen verkoos de regimentscommandant om de Belgen te handhaven omdat ze ondertussen met de stelling vertrouwd waren. Gathy vermeldt hoe de regimentscommandant hem de zaak voorlegde en hem ook in de daaropvolgende weken regelmatig vroeg of het bataljon niet afgelost wenste te worden[92].

Op 30 maart betreurde de Belgen een nieuwe dode. Het ging om de bevelhebber van de Zware-wapenscompagnie die neergeschoten werd terwijl hij met een observatievliegtuigje de vijandelijke posities verkende.

In de nacht van 7 op 8 april vielen er 11 doden en 28 gekwetsten, waarvan de meeste wederom door artillerie. Van de 11 doden waren er 8 veroorzaakt door drie inslagen op schuilplaatsen. Die nacht vielen de Chinezen achtereenvolgens Carol en de B-compagnie aan. De schuilplaats van Carol werd vernietigd door een inslag die twee doden eiste.   

De aanval werd gestopt en iets na 4 uur werd Carol herbezet. De positie had zodanig veel schade geleden dat er drie nachten nodig waren om de stelling te herstellen. Na deze nacht werd beslist om de A-compagnie en de C-compagnie van posities te laten ruilen. Dit omdat de C-compagnie reeds de zwaarste vijandelijke druk had moeten incasseren. Verder kreeg het bataljon een extra Amerikaanse compagnie om de posities van de Zware-wapenscompagnie te vervangen. De Amerikaanse compagnie dekte zo de oostelijke positie. De vrijgekomen ZW-compagnie kon zo een deel van de patrouilles van de andere eenheden overnemen.

In de periode tussen 8 en 17 april ging er geen nacht voorbij zonder één of twee schermutselingen.

In de nacht van 18 op 19 april werd het artillerievuur op de B-compagnie steeds zwaarder en rond middernacht werden door verschillende voorposten vijanden opgemerkt. Dit wees erop dat de Chinezen een serieuze actie planden. De VN-artillerie kwam onmiddellijk tussenbeide. Omstreeks 0u35 kwam het bericht binnen dat de vijand was doorgedrongen tot in de loopgraven van de B-compagnie. Deze melding bleek tot grote opluchting van de staf, foutief. Dankzij de artillerie en de vastberaden verdediging van de Belgen bracht men de aanval tot staan zonder dat de tegenstander in de stellingen kon doordringen. Indien de Chinezen wel tot in de stellingen waren geraakt zou men meer slachtoffers gehad hebben dan de één dode en 30 gewonden.  Voor de lijnen werden 32 lijken waargenomen. Het totale Chinese dodental was echter zeker hoger omdat we weten dat de Chinezen altijd zoveel mogelijk doden en gewonden terug meenamen naar de eigen linies. Na deze nacht besliste Gathy dat het tijd werd om afgelost te worden[93], omdat de mannen wel wat rust verdiend hadden. De aflossing gebeurde op 21 april. De A-compagnie bleef echter nog 20 dagen in lijn alwaar ze de taak uitvoerde die de Amerikaanse compagnie voorheen voor de Belgen had uitgevoerd: de oostelijke rand van de linie verdedigen.

In totaal kostte de ’55 nachten’ te Chatkol de Belgen 28 doden en 132 gewonden in een strijd die vaak deed denken aan de gevechten in de Eerste Wereldoorlog.

 

 

18. DE GEVECHTEN IN 1953: TOT AAN DE WAPENSTILSTAND

 

Op 15 mei gingen de Belgen weer in lijn dit maal te Hadong-Ni. Het was een vrij rustige sector. De 3 fuselierscompagnies lagen in lijn elk met hun voorpost. De vijandelijke stellingen bevonden zich op meer dan een kilometer en de vlakte tussen de twee lijnen was ideaal voor patrouilles en hinderlagen. Gezien het feit dat een patrouille zich een hele eind van de eigen linies kon begeven in het niemandsland besliste de commandant dat elke patrouille uit minstens 20 man moest bestaan. Om bij de terugtocht mogelijke Chinese hinderlagen te vermijden werd er altijd een groep de vlakte in gestuurd om de terugkerende patrouille te beschermen. De periode kenmerkte zich door twee raids op heuvel 250 met als doel de een krijgsgevangene te maken. Beide acties slaagden niet in hun doel.

We kunnen ons grote vragen stellen bij de wenselijkheid van deze acties. In de eerste plaats moest een vijandelijke positie worden aangevallen. Dit was natuurlijk niet zonder risico. Naast het vuur van de verdedigers kon men nog artillerievuur krijgen of zelf aangevallen worden terwijl men nog op de terugweg was naar de eigen linies. Ten tweede moest men er dan nog in slagen om een krijgsgevangenen maken. Daarvoor moest men dus de Chinese stellingen binnendringen en een tegenstander levend te pakken krijgen. Het lijkt ons dan ook dat het opperbevel hier onnodige risico’s nam voor het verkrijgen van informatie. Dit soort acties faalde bijna altijd in zij opzet. De Chinese druk beperkte zich tot  patrouilles en schermutselingen ten hoogte van het linkse peloton van de C-compagnie en de daarvoor liggende veiligheidspost. Bij een raid van de Chinezen tegen die veiligheidspost werd een Belg gevangen genomen[94] in de nacht van 26 op 27 mei. Dezelfde nacht nacht werd één van de mannen in linie dodelijk getroffen door mitrailleurvuur. Een raid overdag met tanks liep vast in de modder. Tijdens de eerste week van juni zetten de Chinezen zware acties in de sectoren links en rechts van de Belgen (waaronder Chatkol). De Chinezen slaagden er twee maal in een belangrijke heuvel genaamd Harry in te nemen, maar ze werden keer op keer weer verdreven. Ook om Chatkol werd zwaar gevochten. Bij deze gevechten sneuvelden honderden troepen. De linie hield het uiteindelijk na tegenaanvallen, maar de voorpost Carol bleef in Chinese handen. Het is begrijpelijk dat in deze periode het bataljon plannen maakte voor het geval de Chinezen doorbraken en de Belgische stellingen probeerden te omsingelen. In de nacht van 25 op 26 juni werden de Belgen afgelost.

 

Van 30 juni tot 16 juli ging het bataljon weer in lijn te Chatkol. De stelling was door de voorbije gevechten zwaar beschadigd. Het grootste probleem was  dat Carol bezet was door de Chinezen. Ze waren zo in staat om de stellingen van de Belgen dicht te naderen. Carol werd dan ook constant onder vuur genomen om de vijand zoveel mogelijk schade toe te brengen. De Chinezen reageerden met tegenvuur. In de nacht van 2 op 3 juli kreeg een peloton de opdracht om een raid uit te voeren op de voorpost Carol. Ze vonden de positie zelf onbezet maar vonden in de omgeving enkele schuilplaatsen. Na een kort gevecht trokken ze zich terug.

Op 12 juli ging het bevel over in de handen van Luitenant-kolonel Bodart.

Na 16 juli gingen de Belgen noch enkele malen in blocking-position en op 27 juli werd de wapenstilstand ondertekend.

 

 

19. NA DE WAPENSTILSTAND

 

Tot 1 mei 1954 zou het bataljon zich in een kamp te Pango-Ri bevinden. Er werd zoals gewoonlijk aan de nodige training gedaan. In de periode na 1 mei lag het bataljon eerst in lijn en daarna in blocking position en daarna weer in lijn. De omstandigheden waren natuurlijk niet vergelijken met die van tijdens de oorlog. Vanaf 15 september lag men weer in reserve en op 27 december verliet het grootste deel van het bataljon, dat op dat ogenblik nog 650 man telde, Korea. De 200 man die achterbleven om een symbolische Belgische aanwezigheid te handhaven volgde op 15 juni 1955.

 

De periode na de wapenstilstand kenmerkte zich door twee zaken. De eerste is dat het bataljon zich weer moet aanpassen aan de vredestijd. Bepaalde formaliteiten die aan het front niet gebruikt werden moeten nu weer worden toegepast. Hoewel veel vrijwilligers zich ergerden aan het feit dat minder belangrijke regels nu weer strikt golden zette Bodart door, “j’ ai  ensuite pris le commandement dans des conditions extrêmement difficiles. Les commandants de compagnie en fasaient exactement à leut tête. Mon caractère ne pouvait s’accomoder de cet esprit d’indiscipline. Seize jours après ma prise de commandement venait l'a’mistice... avec toutes les complications d'o’dre psychologique qui en surgissement automatiquement. J’ai dû renforcer la discipline…”[95].

Een tweede probleem was dat de nieuwe vrijwilligers gemiddeld niet meer van hetzelfde kaliber waren i.v.m. met hun voorgangers tijdens de oorlog. Dit had tot gevolg dat er meer problemen waren met de tucht en dat ook de krijgsraad vaker moest tussen komen[96]. Het is ook in deze periode dat het bataljon 4 deserteurs telde. Het is opvallend dat het werk van Crahay er niets over vertelt. Het is niet nodig diep op de hele materie in te gaan. De deserteurs zijn gewoon een voorbeeld van hoe er bij de laatste contingenten al eens speciale vogels waren. De eerste twee deserteurs zijn ‘overgelopen’ kort na de wapenstilstand. Ze waren van plan om naar Indochina te gaan. Ze zochten eigenlijk een nieuwe oorlog en dachten als huurling aan de bak te raken. Ze hoopten dat het zou lukken om daar te raken door over te lopen in plaats door bij de VN-troepen te blijven. De twee andere liepen in 1954 over. Dit gebeurde nadat hun na een knokpartij de krijgsraad boven het hoofd ging. Beide waren reeds eerder gestraft en een van de twee had zelf nog een voorwaardelijke straf die hij door dit nieuwe voorval zou moeten uitzitten. In hun wanhoop kozen ze er dan maar voor om over te lopen. Vermoedelijk hopend dat de verhalen van de warme ontvangst voor deserteurs waar waren. De 4 werden krijgsgevangen gemaakt en kregen de keus om al dan niet naar de eigen rangen terug te keren. Twee weigerden omwille van de sancties terug te keren en verbleven respectievelijk 10 en 20 jaar in China voor ze terugkeerden naar België.

 

20. BESLUIT

 

In totaal hebben er 3.587 vrijwilligers dienst genomen tijdens de Koreaanse oorlog. Er waren 118 doden en vermisten te betreuren. Daaronder bevinden zich 2 Luxemburgers en 9 Koreanen. Ook raakten ongeveer 350 vrijwilligers gewond.

 

Tijdens deze uiteenzetting hebben we waar nodig vraagtekens gezet bij bepaalde acties of bedenkingen geformuleerd bij sommige beslissingen. Ondanks het feit dat kritiek mogelijk is op sommige punten komen we tot de vaststelling dat het bataljon op doeltreffende wijze zijn opdrachten heeft uitgevoerd. Hoewel ze herhaaldelijk af te rekenen hadden met aanvallen die tot doel hadden hun zware verliezen toe te brengen of zelf te vernietigen slaagden de Belgen erin om de posities te behouden. Zelf aan de Imjin hielden ze lange tijd stand tegen een overmacht en trokken ze in goede orde terug. Dit alles gebeurde natuurlijk niet zonder verliezen. Die zijn in een oorlog onvermijdelijk. Toch zijn de verliezen van de Belgen betrekkelijk laag. Dit komt ondermeer door de grote vuurkracht die zelfs gedeeltelijk het gebrek aan manschappen compenseerde.

De Korea oorlog toonde aan dat een leger met moderne bewapening het in klassieke gevechten het haalt van een minder modern uitgerust leger.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[17] A. CRAHAY, De Belgen in Korea 1951-1955, s.l., s.n., s.d., 262 p.

[18] A. CRAHAY, op. cit., p. 5-6.

[19] Archief van het Legermuseum, Belgische militaire aanwezigheid in het buitenland (1826-1955), XXIII Belgische deelname aan de oorlog in Korea (1950-1955), 15: ‘Carnet de campagne’, 18-12-1950-11.04.1953 en 13: Dagboek, uur per uur overzicht van de gebeurtenissen: 11.04.1953-21.06.1955.

[20] Centrum voor Historische Documentatie van de Krijgsmacht (CHDK), Fonds Korea, B(boîte) 10-13: orders journaliers en B 20-26: documents tactiques.

[21] Zaken als de deserteurs na de wapenstilstand of de commotie rond Cools. Deze gebeurtenissen worden verder in de tekst behandeld.

[22] P. GUNST, A. PHILIPS & B. VERHAEGEN, Operatie in Korea, Tielt, Lannoo, 1999, 238 p.

[23] A. TOBBACK, Korea 1952-1953 Verhaal van het 2de peloton van de B compagnie, Kortenberg, eigen uitgave, 1989, 395p.

[24] B. DE WEVER in zijn bijdrage over mondelinge geschiedenis in J. ART (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent & Stichting Mens en Kultuur, 1993, p. 69.

[25] In zijn bijdrage over mondelinge geschiedenis stelt Prof. De Wever onder meer dat veel geschreven documenten ook retrospectief ontstaan en dus opgesteld zijn na de feiten aan de hand van het geheugen. Dus de gevaren van mondelinge bronnen bestaat ook voor veel geschreven bronnen. In het kader van het omgaan met mondelinge bronnen was ook het werk van J. TOLLENEER (red.), Over mondelinge geschiedenis gesproken, Antwerpen, Vlaamse vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen, 1986, 193 p. een grote hulp.

[26] Ook met de ‘Verbroedering van het Vrijwilligerskorps voor Korea’ staat Dhr. Tobback niet op goede voet.

[27] J-P. GAHIDE, La Belgique et la guerre de corée 1950-1955, Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1991, 262 p.

[28] J.-P. GAHIDE, op.cit., p. 31

[29] zie hier duidelijk de overeenkomsten met de Amerikaanse ‘containment politiek’.

[30] A. CRAHAY, op. cit., p. 15

[31] P. GUNST, op. cit., p 65.

[32] Ongeveer 1400 soldaten zijn per schip naar Korea getransporteerd (waaronder ook het eerste contingent) en ongeveer 2150 kwamen per vliegtuig ter bestemming.

[33] Zie kaart ‘Tegenoffensief van de VN’ in bijlage voor precieze locatie

[34] A. CRAHAY, op. cit., p. 33.

[35] ROK: Republic of Korea: de benaming die gebruikt werd om troepen van het Zuid-Koreaanse leger mee aan te duiden.

[36] P. GUNST, op. cit., p. 87.

[37] A. CRAHAY, op. cit., p. 34.

[38] P. GUNST, op. cit., p. 82-83.

[39] A. CRAHAY, op. cit., p 34.

[40] ongeveer tien man

[41] een verdediging in alle richtingen, ook wel egelstelling genoemd

[42] A. CRAHAY, op. cit., p. 45.

[43] Deze patrouille stond onder leiding van majoor Vivario. Vivario was op dat ogenblik de tweede in bevel van het bataljon. Men kan zich de vraag stellen dat iemand in zijn positie zich aan zo’n taak mag waken. Ook Crahay stelt zich die vraag maar laat zich vermurwen door het argument dat Vivario als commando één van de geschiktste personen is voor zo’n actie.

[44] De soldaat in kwestie overleefde de gevangenschap niet

[45] In verschillende getuigenissen in ‘Operatie in Korea’ p.128 beklagen de geïnterviewden zich erover dat de Portoricanen (die de ’buren’ waren van de Belgen) ‘slechts zeer langzaam vorderden en voortdurend een beroep deden op een massief artilleriesteunvuur’. Ook vonden ze dat de tankbemanningen van de Shermans die hen vergezelden in hetzelfde bedje ziek waren. Zo wou het B-peloton nadat ze beschoten werden vanop een heuvel en één gewonde hadden aanvallen. De tankcommandant weigerde dat en liet achtereenvolgens de heuvel met artillerie bestoken en door vliegtuigen napalmbommen dropen. Hoewel we kunnen stellen dat dit we heel zware maatregelen zijn kan men er natuurlijk altijd tegenin brengen dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn en dat zo de verliezen aan eigen kant zo klein mogelijk worden gehouden.

[46] A. CRAHAY, op. cit., p. 54.

[47] Het gaat meer specifiek om eerste sergeant Philips die op dat ogenblik het bevel voerde over het B-peloton die zich bevond tussen de positie van het C-peloton en de vrachtwagens met de kitbags. P. GUNST, op. cit., p. 130.

[48] Plunjezak met de persoonlijke uitrusting van soldaat

[49] We willen hier nogmaals stellen dat we geen fouten of leugens hebben kunnen vaststellen bij de kritische evaluatie van het verhaal van Crahay. Het is in een bevelstructuur niet verwonderlijk dat het hoofd niet altijd weet wat er juist aan de basis plaats vind. Het is onmogelijk (en ook niet de taak) voor de staf van het bataljon om alle kleine zaken te weten. Dit zal iets zijn wat in een kleine groep zoals het Belgisch bataljon natuurlijk minder zal voorkomen omdat de gehele groep zich samen aan het front bevindt en de afstand tussen soldaat en staf klein is. De kloof tussen bv soldaat en divisiecommandant is bv veel groter. Toch is het logisch dat niet noodzakelijk alles in de verslagen terug te vinden is. Zo kan een peloton- of compagniebevelhebber beslissen om sommige dingen niet door te geven omdat ze overbodig zijn of omdat hij ze zelf regelt (bv tuchtproblemen). Tot slot toch nog de volgende bedenking. Veel van het papier dat we in oorlogsarchieven terugvinden, zijn opgesteld door de bevelhebbers en hun staf. Ook zij konden het wenselijk vinden om bepaalde zaken niet officieel vast te leggen in velddagboeken. Verliezen we niet uit het oog dat we te maken hadden met officieren die na Korea nog hun carrière in het leger verder wilden uitbouwen en vaak ook hebben uitgebouwd. Juist op dat vlak ligt de waarde van werken als dat van Petra Gunst en (zelf enigszins) van André Tobback. Het nadeel is wel dat die werken vaak bol staan van details en faits-divers en vaak maar een klein aspect van het oorlogsgebeuren behandelen. Toch zijn het goede bronnen als aanvulling bij wat men aan officiële documenten vindt. Hun waarde ligt vooral in het feit dat ze juist die groep aan het woord laten die in de documenten het minst aan het woord is, namelijk de gewone soldaat.

[50] Deze stellingen moeten een mogelijke tegenaanval op de flanken blokkeren

[51] Genie- of pionierstroepen (Engineers in de Engelse terminologie), hebben als taak om mijnen te leggen of te ontmijnen, noodbruggen te bouwen en versterkingswerken (bunkers, enz) aan te leggen.

[52] Krachtige verkenningstochten in vijandig gebied.

[53] P. GUNST, op. cit., p. 153.

[54] P. GUNST, op. cit., p. 160-186.

[55] Compagniecommandant Janssens in P. GUNST, op. cit, p. 188.

[56] “it became apparent that enemy were infiltrating South through the middle between 1 NF and 1 GLOSTERS, and to the EAST between the BELGIAN and 1 NF.” CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Review of the Battle of the Imjin, p. 2.

[57] CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Review of the Battle of the Imjin, p. 3.

[58] “Against extremely heavy pressure 1 Glosters found it impossible to withdraw, and splt up in an effort to break out” CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Review of the Battle of the Imjin, p. 4.

[59] J.-P. GAHIDE, op. cit., p. 50.

[60] In de loop van deze dag raakt ook Luitenant-kolonel Crahay gewond, Vivario nam tot 10 juli het bevel over.

[61] CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951,  Belgian U.N. Force in Korea. The Battle of the Imjin River p. 6.

[62] CHDK, Fonds Korea, B 20: : Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Rapport tactique p. 4.

[63] R. WHELAN, op. cit., p. 311.

[64] CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951,  Belgian U.N. Force in Korea. The Battle of the Imjin River p. 6.

[65] CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Review of the Battle of the Imjin, p. 1.

[66] CHDK, Fonds Korea, B 33: Intelligence summary 24/4 & 25/4

[67] “strong patrolling on the part of the enemy in an endeavour to discover and find out our positions would be the order of the day prior to launching an all out attack. This however was NOT to be so, as the enemy began in earnest at 2200 hrs that night.” CHDK, Fonds Korea, B 20: Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Review of the Battle of the Imjin, p. 1.

[68] CHDK, Fonds Korea, B 20: : Documents tactiques, 2. Du 7 mai 1951 au 22 juillet 1951, Rapport tactique p. 4.

[69] A. CRAHAY, op. cit., p. 67.

[70] A. CRAHAY, op. cit., p. 67.

[71] J.-P. Gahide, op. cit., p 51.

[72] Het ging specifiek over het semi-automatisch geweer M1, karabijn M2, de mitrailleurs BAR, Browning .30, Browning .30 met waterkoeling, Browning .50,  de kanonnen zonder terugslag 57mm en 75 mm en pistolen p45. De belgen beschikten reeds over het Amerikaanse lichte Browningmachinegeweer en over de 3,5” Bazooka’s. CHDK, Fonds Korea,  B16 Rapports Branche Q: Août 1951 à juin 1955, farde 2: Rapport Branche Q periode 1-31 augustus 1951.

[73] CHDK, Fonds Korea,  B16 Rapports Branche Q: Août 1951 à juin 1955, farde 2: periode 1-31 augustus 1951.

[74] CHDK, Fonds Korea,  B16 Rapports Branche Q: Août 1951 à juin 1955, farde 2: periode 1-31 augustus 1951, farde 2: Q periode 1-30 septembre 1951.

Sommige oudstrijders stelden dat ze de Amerikaanse wapens verkozen boven de wapens van FN, toch kunnen we stellen dat de FN-wapens inderdaad beter waren alleen al door het feit dat ze veel moderner waren dan de Amerikaanse wapens die nog uit WOII dateerden.

[75]CHDK, Fonds Korea,  B16 Rapports Branche Q: Août 1951 à juin 1955 B16 farde 2, periode 1-31 Août 1951, 1-30 Septembre 1951, 1-31 Mars 1952.

[76] In deze periode is Vivario (interim) bevelhebber (van 14 september tot 29 oktober) omdat Crahay terug naar Tokio moet om de in april opgelopen verwondingen verder te laten verzorgen

[77] Vivario in  A. CRAHAY, op. cit.,  p. 123.

[78] CHDK, Fonds Korea, B 20 Documents tactiques, 4. du 20 septembre à 27 octobre,  Attaque ennemie contre le PPCLI (X) (opgesteld op 27 oktober)

[79] foto’s tonen hoe alle bomen op de helling rond de stelling kapot waren geschoten door artillerie.

[80] We kunnen stellen dat te Haktang-Ni de Zware-wapenscompagnie reeds dienst deed als gevechtscompagnie.

[81] A. CRAHAY, op. cit., p. 155.

[82] J.-P. GAHIDE, op. cit., p. 74-76. Deze gebeurtenissen werden ons in vertrouwen bevestigd. Het is opvallend hoe Crahay dit voorval met de mantel der liefde bedekt en er niets over vermeldt.

[83]A. CRAHAY, op. cit. p. 166

[84] A. TOBBACK, p. 45.

[85] A. CRAHAY, op. cit., p. 173.

[86] CHDK, Fonds Korea, B18 Rapports sur les opérations, ordres d’opérations, ordres de cantonnement, etc…, 3 juillet à decembre 1952.

[87] Vivario: “Etant donné la presence de tant d’unités différentes sur le terrain, il faudra 10 à 15 minutes pour les identifier avec certitude comme chinios”. CHDK, Fonds Korea, B 18, op. cit.

[88] Er was door de compagniecommandant, die kort daarop werd gedood op heuvel 199, alleen een opdracht tot terugtocht gegeven aan het peleton dat heuvel 160 had proberen heroveren en op dat op zijn beurt werd aangevallen. In de verwarring gaf zijn radio-man opdracht tot de terugtocht van de gehele compagnie CHDK, Fonds Korea, B 18, op. cit.

[89] Uit DOCUMENT, Wij streden in Korea, BRTN, 1991.

[90] Uit interview met L. RAEDONCK, opname in eigen bezit

[91] Naast de Koreaanse soldaten hadden de Belgen in de  periode 1952-‘53 een betere aanvoer van nieuwe vrijwilligers. Een verklaring daarvoor ligt in het feit dat er nu ook miliciens zich als vrijwilliger konden melden. Zij konden zo hun legerdienst vervullen in Korea en moesten zo minder maanden dienst doen dan in Belgie waar de dienstplicht tussen de 18 en 24 maanden bedroeg. De nieuwelingen kregen nog de nodige extra training in het opleidingscentrum achter het front.

[92] CRAHAY, op. cit., p. 207-209. Het is ons opgevallen dat de Belgische bevelhebber een sterke voorkeur voor actie hadden. Zo schrijft Crahay op p. 34 tijdens de periode Waegwan: “Ik heb verschillende malen het hoofdkwartier van het 8ste Leger bezocht en er op aangedrongen dat men ons naar het front zou zenden’. Toen de 3de divisie in oktober 1951 in reserve gingen kort nadat de Belgen juist een maand rust hadden gehad werd hun voor gesteld om mee in reserve te gaan of zich te voeger bij de 1ste cavaleriedivisie “Natuurlijk werd de tweede oplossing aangenomen” vermeldt Crahay op pagina 147. We kunnen ons de vraag stellen of het allemaal zo natuurlijk was. Blijkbaar leefde er bij Crahay, en sommige van zijn opvolgers, een heel strijdlustige ingesteldheid. Naar de motieven daarvan kunnen we enkel gissen.

[93] Waarop, volgens hem, het merendeel van de officieren verrast reageerde met uitspraken als “waarom, kolonel? Het ging zo goed!” A. CRAHAY, op. cit., p. 223.

[94] Na de wapenstilstand werd hij vrijgelaten uit krijgsgevangenschap.

[95] Bodart in een brief aan Vivario, J.-P. GAHIDE, op. cit., p. 112.

[96] Dit blijkt uit een stijging van het aantal zaken die door de krijgsraad behandeld werden. CHDK, Fonds Korea, B 71, Auditorat, conseil de guerre, généralités et cas individuels.