Een koninklijke poppenkast. Gender in het Belgisch koningshuis. De opvoeding van de eerste Belgische koningskinderen. (Greet Donckers) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
In deze verhandeling hebben we een onderzoek gedaan naar de opvoeding van de eerste Belgische koningskinderen. Hiervoor maakten we gebruik van gendertheoretische en sociologische theorieën.
Een studie over de ‘peer group’ wijst uit dat Leopold, Philippe en Charlotte geen omgang hebben met leeftijdgenoten. Ze krijgen de kans niet om een gewone ‘peer group’ te vormen. Uit de zoektocht naar een vervangende ‘peer group’ blijkt dat deze bestaat uit het opvoedend personeel. Het opvoedend personeel vormt een sterk gegenderde en gehandicapte ‘peer group’. Deze is in de eerste plaats sterk gehandicapt, omdat het opvoedend personeel veel ouder is dan de koningskinderen. Het personeel is al volwassen en moet de wereld rondom zich niet meer ontdekken. De koningskinderen nemen hun wereldvisie klakkeloos over. Een tweede handicap is het feit dat het opvoedend personeel vaak vervangen wordt en hierdoor niet de nodige stabiliteit geeft aan de kinderen. Het ontbreken van een gewone ‘peer group’ legt een zware hypotheek op de sociale ontwikkeling van de prinses en de prinsen. Hierdoor kunnen zij niet ontwikkelen tot autonome volwassenen. Een aantal essentiële vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in de maatschappij leren zij niet aan.
Uit het onderzoek naar het gezin van Leopold I, Louise-Marie en de drie kinderen blijkt dat het in sociologische zin geen gezin is. De koninklijke familie is heel sterk patriarchaal georganiseerd en de relaties tussen de verschillende leden zijn heel onpersoonlijk. Het gezin is geen veilig nest, geen plaats waar de kinderen tot rust kunnen komen en de vragen die op hun hart liggen kunnen stellen. De gezinssituatie is niet de plaats van vertrouwen die kinderen nodig hebben om op te groeien tot zelfstandige volwassenen.
Het laatste deel over de relatie tussen de drie koningskinderen en de plaats van het reële, het symbolische en het imaginaire in hun opvoeding leert ons dat hun relatie sterk gegenderd is en dat het symbolisch-imaginaire het reële verdringt. Daarbij is het duidelijk dat het symbolisch-imaginaire op een heel stereotiepe onbeweegbare manier gegenderd is. Dit geldt zowel voor de private als de publieke sfeer. Uiteraard is er in de private sfeer iets meer ruimte voor het reële. In de publieke sfeer is er enkel plaats voor het symbolische en het imaginaire. Het reële komt hier niet aan bod.
De opvoeding van de koningskinderen wijkt dus op alle onderzochte domeinen sterk af van wat een opvoeding zou moeten en kunnen zijn. Er is geen ‘peer group’ en als we het opvoedend personeel als vervangende ‘peer group’ beschouwen, moeten we besluiten dat het om een erg afwijkende vorm ervan gaat. Er is al evenmin sprake van een gezin. Er is nauwelijks informeel contact. Het gezin is beperkt tot een compleet onpersoonlijk patriarchaal georganiseerde vorm van ‘samen-leven’. Ook de relatie tussen de drie kinderen wijkt af. Dat komt vooral door een contaminatie van de factor macht in de verhouding tussen de drie kinderen. Het beste bewijs hiervan is dat er voor het Lacaniaanse reële heel weinig plaats is. Het sterk geformaliseerde symbolische en imaginaire benadrukken de overaanwezigheid van macht.
Door de sterke doorwerking van het symbolische op alle aspecten van het leven van de koningskinderen kunnen we niet anders dan hun opvoeding vergelijken met een poppenkastspel. Elk kind krijgt net als elke pop in de poppenkast een bepaalde rol toegewezen. Het is daarbij niet de bedoeling om – opnieuw net als in de poppenkast –uit die rol te vallen. Slechts heel af en toe lijkt het alsof de poppen plots zelf beginnen te spelen. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de intellectuele capaciteiten van prinses Charlotte. Het schrijnende van haar situatie is dat ze een rol heeft toebedeeld gekregen die ze zelf niet wenst te spelen. Ze houdt echter niet zelf de touwtjes vast en heeft haar rol te spelen in de koninklijke poppenkast. Devenir homme, c’est naître une seconde fois, heeft Charlotte ooit gezegd. Voor iemand met haar capaciteiten zal dat ongetwijfeld het geval geweest zijn. Toch moeten we deze stelling nuanceren. Want ook de jongens spelen mee in de poppenkast. Weliswaar zijn zij degene die aan de kant van de macht staan, maar dat wil niet zeggen dat ze een vrijere rol kunnen spelen. Het blijven poppen.
De uiteindelijke conclusie van deze verhandeling is dat een opvoeding zoals hier beschreven slechts per hoge uitzondering kan leiden tot autonome individuen. Ze leren amper sociale vaardigheden en moeten van jongs af aan het symbolisch-imaginaire internaliseren. Misschien zouden we zelfs kunnen zeggen dat de leden van de koninklijke familie niet eens autonome individuen hoeven te worden. Dat is tegelijkertijd het tragische en het noodzakelijke van het koningschap. De bedoeling van een monarchie is toch vooral om het theater van de staat in stand te houden. Deze verhandeling kan niet anders dan dit beeld onderschrijven.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |