De Vlaamse kleinkunstbeweging na de Tweede Wereldoorlog. Een historisch overzicht. (Peter Notte).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

11 NIEUWE BELANGSTELLING VOOR HET VLAAMSE LIED NA DE MATTE JAREN '80

 

 

Halverwege de jaren '70 en zeker in de jaren '80 leek het kleinkunstfenomeen over zijn hoogtepunt heen en werd het herleid tot meer reële proporties. De belangstelling voor het genre verminderde, de vraag liep terug, zodat er een overaanbod aan chansonniers bestond. Slechts enkelen, de meest gemotiveerde en getalenteerde (Johan Verminnen, Willem Vermandere, Wannes Van De Velde, Wim De Craene, Will Ferdy, Miel Cools, Raymond en in mindere mate Jan De Wilde, Miek en Roel en Kris de Bruyne) konden nog min of meer professioneel bezig blijven. Anderen schakelden over naar een vorm van amateurisme of kapten er helemaal mee. Heel wat kleinkunstenaars kwamen terecht in de muziekindustrie of in de media-sector.

De term 'kleinkunst' werd angstvallig vermeden en viel zowat in ongenade, zelfs bij vroegere vertolkers die er zich van distantieerden. De term klonk te ouderwets en kon enkel nog in zijn historische context gebruikt worden.

De nog actieve kleinkunstenaars hadden het in de jaren '80 zeker niet makkelijk om het hoofd boven water te houden. Platenfirma's leken niet meer geïnteresseerd in hun creaties, waardoor ook het aantal TV-optredens sterk terugliep en de kleinkunstavonden een zeldzaamheid werden. Slechts weinig nieuwe mensen waagden zich aan het genre.

In het midden van de jaren '80 was er wel nog Luc VANLAERE, die bij de oude chansonnierstijl aansluiting zocht, maar dan wel met een modern instrumentarium (o.a. synthesizer, elektrische piano/gitaar) en diverse invloeden gaande van pop over rock tot reggae. In zijn autobiografische liedjes gaf hij vooral impressies van zijn wereldreizen, naast poëtische of wrange liedjes over tal van onderwerpen.

Frank COOLS was een opgemerkt chansonnier op de planken, maar kende wegens gebrek aan een plaat nog geen grote doorbraak.

Peter COLPAERT uit Gent bracht in '87 de LP 'Het luisterlied zal niet meer sterven' uit. Met knappe teksten en sterke melodieën (beïnvloed door Brel, Mey en De Groot), behoort hij op dit ogenblik tot een op erkenning wachtende generatie singer-songwriters. Naast teksten met een emotionele thematiek bestaat zijn repertoire vooral uit humoristische liederen.

Typerend voor de nieuwe tijdgeest, waarin de grenzen tussen de diverse muzikale genres vervaagden, is zeker Jeroen LE COMPTE. Als professioneel tekstschrijver schreef hij liedjes voor zowel Erik Van Neygen, Will Tura en John Terra als voor Johan Verminnen, Miek en Roel, Kris De Bruyne en enkele popjongens. Hij weigert zich m.a.w. op één genre vast te pinnen. Enkele van zijn nummers heeft hij ook zelf vertolkt.

 

De om zich heen grijpende verengelsing van het Westen had tot gevolg dat ook in Vlaanderen steeds meer in het Engels zou gezongen worden en het Nederlands naar de achtergrond verdween. Bijna alle pop- en rockgroepen zongen in het Engels, omdat het een belangrijke voorwaarde was om ook internationaal te kunnen doorbreken. Nederlandstalige liedjes waren voor hen vanuit commercieel standpunt alles behalve aantrekkelijk.

 

De belangrijkste uitzondering hierop vormde DE KREUNERS, met boegbeeld Walter Grootaers. Zij brachten van bij hun oprichting vrij volwassen Vlaamse rock, die nauwelijks nog met de kleinkunst kon geassocieerd worden. Hun werkterrein lag dan ook volledig buiten het kleinkunstcircuit (festivals, bals, rockconcerten) en ze spraken ook een ander publiek aan. Grootaers groeide terstond uit tot een idool en de groep zelf bewerkstelligde een zekere ontvoogding van de Vlaamse pop- en rockmuziek.

Samen met Raymond waren ze tijdens de jaren '80 en ook nu nog (ondanks de concurrentie) de belangrijkste vertegenwoordigers van de Vlaamse popmuziek.

 

In de avant-gardistische randgebieden van de popmuziek had Vlaanderen, in tegenstelling tot bv. Wallonië en Nederland, zo goed als niks te bieden. Daar kwam verandering in toen Marcel Van Thilt met zijn groep ARBEID ADELT! debuteerde. Zijn op dansritmes en aparte arrangementen gebaseerde synthesizermuziek klonk aanvankelijk vrij monotoon, wat blijkbaar goed paste bij de chaotische uitbarstingen die de groep vooropstelde, maar zou na enige tijd toch iets gevarieerder worden. Arbeid Adelt bracht pijlsnelle, bloednerveuze muziek (sommigen voorzagen het van het etiket 'grootstadsmuziek') op waanzinnige teksten. De groep speelde tijdens de jaren '80 en ook nu een rol in de marge van de Vlaamse muziek, Van Thilt zelf groeide uit tot mediafenomeen.

 

In het spoor van Arbeid Adelt zou ook AROMA DI AMORE (Mechelen) van zich laten horen. De groep bracht zwaar-op-de-handse muziek waarin angst, vervreemding, dood, eenzaamheid, onmacht en onderdrukking de rode draad vormden. Met hun doorgaans geëngageerde teksten wilden ze een antwoord op de commerciële muziek geven.

 

Een belangrijke figuur die debuteerde in de jaren '80 was de uit Nederland overgekomen Hans DE BOOIJ (Apeldoorn). Na studies aan de kleinkunstacademie en acteerwerk bij De Zwarte Komedie begon hij zijn loopbaan als sterk door Neerlands Hoop geïnspireerd cabaretier om vanaf '83 met hitsingles als 'Een vrouw zoals jij', 'Thuis ben', 'Annabel', 'Ik hou van alle vrouwen' en 'Kinderen aan de macht' één van de toonaangevende chansonniers in het Nederlandstalig gebied te worden.

 

De komst van VTM op 1 februari 1989 zorgde ervoor dat de belangstelling voor het Vlaamse lied weer werd opgeschroefd. Een nooit geziene 'boom' zorgde ervoor dat er een nieuwe generatie schlagerzangers kon aantreden. De jaren '80 hadden slechts twee namen van betekenis voortgebracht: Bart KAËLL en Margriet HERMANS. Zij kregen nu het gezelschap van o.m. Helmut LOTTI, Luc STEENO en ISABELLE A, maar vooral van een nieuwe lichting popgroepen als CLOUSEAU, TOAST en MAMA'S JASJE die zich allen sterk profileren rond hun zanger (resp. Koen Wauters, Yves Seghers en Peter Van Laet) en vooral (puber-)liefdeslyriek in hun songs verwerken.

 

Voor doemdenkers en cultuurpessimisten betekende VTM een nieuwe stap in de vervlakking van het culturele landschap in Vlaanderen. De komst van de commerciële omroep heeft er inderdaad voor gezorgd dat een heleboel supercommerciële wangedrochten de weg naar de grote massa vonden, maar tevens dat platenfirma's terug gingen investeren in eigen talent. Vooral dat laatste element is niet te verwaarlozen. Het zou leiden tot nieuwe experimenten waarbij zowel de oude generatie (Verminnen, Raymond, De Wilde) als een nieuwe lichting 'chansonniers' zouden betrokken worden. Toonaangevend hierin is de Lichting '88 van Studio Herman Teirlinck met Stef Bos, Ingeborg en Bart Van Den Bossche. Zij slaagden erin om een compromis tussen kwaliteit en commercialiteit te vinden. Met zinvolle, eenvoudige teksten en aangename melodieën zingen ze vooral intimistische, soms ook geëngageerde liedjes.

Ook Koen CRUCKE zou zich na een lange carrière in opera, operette, musical en theater aan het licht verteerbare chanson wagen.

Wigbert (Van Lierde) zou na jaren een tweede-rangsrol te hebben gespeeld bij Jan De Wilde en Kazzen sterk uit de hoek komen met de CD 'Een ticket in de nachtkastla' waarin hij een vorm van kleinkunstpop brengt met blues-, country- en soulinvloeden.

Het Gentse trio GORKY (Luc Devos, Wout De Schutter, Geert Bonne) brengt een mengeling van pop, rock en kleinkunst.

De groep NOORDKAAP daarentegen speelt vooral soliede rock waarin weinig ruimte is voor feeststemming en opgewektheid, maar wel voor een scherp-van-zich-afbijtende zanger Stijn MEURIS.

 

Hugo Matthysen zou na ervaringen bij diverse rockgroepjes de Nederlandstalige toer opgaan. Op zijn CD's 'Dankuwel' en 'Red onze planeet' brengt hij vooral cynische en absurde liedjes vol zelfspot en relativering over dagdagelijkse dingen. Ook literair ging hij behoorlijk te keer in 'Seks, misdaad en verse vis' (1989) en 'Joe Roxy verzameld' (1990). Samen met Bart Peeters staat hij in voor het succesrijke programma 'Het Leugenpaleis' op Studio Brussel.

 

Eén van de meest vernieuwende en boeiende nieuwkomers op het eind van de jaren '80 was ongetwijfeld Guido BELCANTO (Guy Versmissen, Turnhout, 23.5.1954). Hij gaf het Vlaamse (levens)lied niet alleen een eigen identiteit, maar bezorgde het tevens een waardigheid en geloofwaardigheid.

 

Met een duidelijk imago en in een aparte stijl, waarin puur sentiment, fijne humor en aangename muziek in elkaar vloeien, vormt hij het tegengewicht voor de puur commerciële manier waarop de meeste Vlaamse zangers muziek maken.

Zijn wortels moeten duidelijk in de jaren '50 of '60 gesitueerd worden. De kleine Belcanto bracht zijn prille jeugdjaren door in het ouderlijke café in Turnhout, wat op de zanger niet alleen een blijvende indruk zou maken, maar hem tevens muzikaal zou beïnvloeden.

Na muzikale flirts met country & western en rock & roll in illustere groepjes als Speedy King, the Feetwarmers en de Gigolo's zocht hij naar een nieuwe formule en vond die op straat. Samen met accordeonist Jakke schuimde hij de Antwerpse cafés af om zowel covers als eigen nummers met veel pathetiek op te voeren.

 

          Ik ben opgegroeid in een café. Ik heb nooit geld gehad en ik heb de zwarte kant van het leven gezien. Om wat centen te verdienen zong ik in kroegen en ging daarna met de hoed rond. Zo heb ik Vlaanderen leren kennen. Ik trad op in cafés waar ze nog nooit iemand live hadden zien zingen. Daar zong ik nummers van Will Tura, wat soms apocalyptische taferelen opleverde. (...) Maar in die cafés heb ik ook veel miserie gezien. Er zijn veel eenzame mensen in Vlaanderen. Het levenslied spreekt mensen aan die zelf in de ellende zitten.[94]

 

Precies die identificatie met mensen als Will Tura en Eddy Wally bracht het publiek aanvankelijk op het verkeerde spoor. Iedereen dacht dat hij een parodie op de Vlaamse smartlap wilde brengen, maar Belcanto wist wel beter. Hij mocht dan nog af en toe de draak steken met de mottigheid van het genre, hij had er in ieder geval zijn hart aan verpand en wist duidelijk in welke richting hij wilde evolueren. Net voor het verschijnen van zijn eerste LP/CD zei hij:

 

          Het luisterpubliek is door de jaren heen gewend geraakt aan een norm, een tamelijk middelmatige norm, vind ik. In noem geen namen. Het Vlaamse chanson, op een paar uitzonderingen na, vind ik grijze middelmaat. En ik denk dat doordat ik soms crue standpunten inneem en mijn teksten daaraan aanpas, wel eens grensverleggend zou kunnen zijn. Ik heb een plaat gemaakt die de lat van het Vlaamse chanson een beetje hoger kan leggen.[95]

 

Grensverleggend was Belcanto in ieder geval, niet alleen muzikaal maar vooral tekstueel. Woorden als 'tampon', 'inlegkruisjes', 'kutwijf', 'pissen' en 'meisjestieten' naast zinsneden als 'ik heb de kriebels in mijn ballen' durfden de eerste generaties chansonniers niet over de lippen krijgen. Belcanto doorbrak dat taboe. Of dat een grote verdienste is laat ik in het midden. Maar de originele ideeën die hij in zijn liedjes verwerkt en de sublieme sfeer die errond wordt geschapen deed niemand hem tot nu toe na. Met goed doordachte, originele en rake teksten en een veelzijdige muzikale achtergrond van fifties pop, smartlap en schlager over blues, rock, tango en musette tot sixtiesslow, chanson en jazz is hij het buitenbeentje van de Vlaamse showwereld. Met hart en ziel zingt hij zijn vooral autobiografische nummers die niet zelden voorzien zijn van een decadent sfeertje.

In zijn liedjes gaat de Antwerpse zanger op zoek naar romantiek en liefde. Die vindt hij niet zelden in bordelen en liefdesnesten tussen Amsterdam en Brussel-Noord. Hij bezingt, naar eigen zeggen, niet zozeer de zelfkant, maar 'de echte aard van het leven'. Daarin nemen libido, zelferotiek, passionele moord, bedrog, eeuwig wachten op de ware liefde en het verlangen naar steeds andere liefdes een belangrijke plaats in. Thema's als abortus, travestie, sado-masochisme, masturbatie, zelfmoord, psychopathie en schizofrenie moeten bezingbaar zijn. Zijn tragikomische liedjes spelen zich doorgaans af op straat, in het volkscafé of in bars maar ook tussen de migranten, bij de luxe-hoertjes, in de psychiatrische instelling of in het inspirerende nachtleven. Verloren liefdes en de hunker naar warmte en geborgenheid vormen daarin de rode draad. Belcanto's taalgebruik is alledaags, laat aan duidelijkheid niets te wensen over en bevindt zich op de rand van het platvloerse, maar hij weet het telkens goed te combineren, met de ironie en humor om de juiste plaats.

Over zijn unieke plaats in de Vlaamse showbizz is hij vrij duidelijk:

 

          Ik ben het weeskind van de Vlaamsche Showbizz. De missing link tussen Andre Hazes en Mink Deville, tussen Jacques Brel en Nick Cave, tussen Caruso en Tura. Ik ben hoe dan ook nog steeds een vreemde eend in de bijt. Ik hoor nergens thuis: niet bij de chansonniers à la Verminnen, niet bij de popgroepkes genre Soulsister, en zeker niet bij de Helmut Lotti's.

          Ik wil ook kost wat kost het contact met de goot behouden, want als de ster geboren wordt, sterft de volkszanger. Ik heb een roeping. Ik doe dit niet ten persoonlijken titel.[96]

 

Belcanto heeft een tijdje moeten wachten om 'au serieux' genomen te worden. Het licht kitscherige dat in zijn nummers aanwezig is, zorgde ervoor dat velen hem aanvankelijk smalend bekeken. Maar met de CD's Op zoek naar romantiek (1989), Plastic rozen verwelken niet (1990) en Plaisir d'amour (1992) en zijn theaterprogramma's Balzaal der gebroken harten en Plaisir d'amour verzekerde hij zijn doorbraak. Het personage dat hij neerzet is boeiend, geloofwaardig en àf. Wel lijdt hij nu nog wat te veel aan over-acting. Maar de smartlappende rock 'n roller, wiens rauwe maar warme stem het midden houdt tussen Dylan, Gainsbourg en Waits, zal ongetwijfeld een richtinggevende figuur in de jaren '90 zijn. Wars van alle trends, is zijn carrière vooral een zoektocht naar originalteit.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


 

[94].Serge SIMONART, "Guido Belcanto : Ik zing zonder condoom", Humo, 14.12.1990.

[95].Peter NOTTE, "Guido Belcanto: Geen parodie op de smartlap", Music Leader, 17.4.1989.

[96].Raf SAUVILLER, "De laatste romantici", Panorama, 5.9.1989.