Katanga in wereld-systeemperspectief. (Lieven Van der Straeten) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK 1: WERELD-SYSTEEMPERSPECTIEF
Het theoretisch kader van deze thesis is het wereld-systeemperspectief. Het is de bedoeling om in dit hoofdstuk het wereld-systeemperspectief uit te leggen (2) en de stroming historisch te situeren (1).
Het wereldsysteemperspectief ontstaat in de jaren '70 als een reactie op zowel de moderniseringsschool als de 'dependency-school'.
Adepten van de moderniseringsschool gaan er van uit dat vooruitgang/ontwikkeling binnen de kapitalistische wereldorde slechts mogelijk is wanneer het oude traditionele maatschappelijke systeem gemoderniseerd wordt. Moderniseren betekent aanpassen aan het westerse politiek-economische model. Elk land dat tot ontwikkeling wil komen, heeft een eigen Industriële Revolutie (het westers kapitalisme) en een eigen Franse Revolutie (het westers parlementarisme) nodig.
De ideeën uit de moderniseringsschool zijn gebaseerd op de evolutieleer en de functionele analyse[2]. De inspiratie uit de evolutieleer:
(1) modernisering is een proces dat in fasen verloopt. Hierdoor kan men samenlevingen vergelijken op basis van de fase van modernisering waarin ze zich bevinden,
(2) modernisering werkt homogeniserend. Moderne maatschappijen hebben veel gelijkende eigenschappen. Traditionele samenlevingen kennen onderling grotere verschillen,
(3) modernisering is een globaal proces. Het begint in Europa om zich vervolgens over de hele wereld te verspreiden. De samenlevingen in Europa worden beschouwd als referentiepunt. Men spreekt daarom van europeanisering of verwestersing,
(4) modernisering is onomkeerbaar. Wanneer een samenleving in contact komt met het westen past men zich aan deze westerse maatschappij aan,
(5) modernisering is progressief,
(6) modernisering gebeurt geleidelijk. De voordelen worden pas op termijn zichtbaar
De inspiratie uit de functionele analyse:
(1) modernisering is een systematisch proces. De onderdelen van de samenleving vormen één geheel en worden allemaal samen in het moderniseringsproces betrokken.
(2) modernisering is een transformerend, revolutionair proces. De structuur en de cultuur van de traditionele samenleving zullen verdwijnen.
(3) modernisering is een inherent proces. Het is in het systeem ingebouwd dat een verandering altijd andere veranderingen voortbrengt.
In de jaren '60 komt er kritiek op de moderniseringsschool en ontstaat de 'dependency-school'. Het geloof in de modernisering begint te wankelen wanneer de ontwikkeling van de derde wereld uitblijft. De ontwikkeling van de derde wereld wordt volgens de 'dependency-school' belemmerd door de afhankelijkheid van deze landen ten aanzien van de rijke geïndustrialiseerde landen. De 'dependency-school' schuift een nieuwe eenheid van analyse naar voor. Het dualisme traditie-moderniteit wordt vervangen door een ander, nl. centrum (rijke landen)-periferie (derde wereld). De ontwikkeling van de derde wereld kan niet worden verwezenlijkt door een betere integratie in het kapitalistisch systeem (dit is wat de moderniseringsschool stelt). De derde wereld moet zijn eigen weg gaan en zich loskoppelen van het kapitalistisch systeem dat de oorzaak is van zijn onderontwikkeling.
In de jaren '70 komt het wereld-systeemperspectief tot stand. Wallerstein verduidelijkt dit 'world-system perspective' als volgt:[3]
"I mean by that term that it is based on the assumption, explicitly or implicitly, that the modern world comprise a single capitalist world-economy, which has emerged historically since the sixteenth century and which still exists today. It follows from such a premise that national states are not societies that have separate, parallel histories, but parts of a whole reflecting that whole. To the extent that stages exist, they exist for the system as a whole. To be sure, since different parts of the world play and have played different roles in the capitalist world-economy, they have dramatically different internal socio-economic profiles and hence distinctive politics. But to understand the internal class contradictions and political struggles of a particular state, we must first situate it in the world-economy. We can then understand the ways in which various political and cultural thrusts may be efforts to alter or preserve a position within this world-economy which is to the advantage or disadvantage of particular groups located within a particular state.”
Het wereld-systeemperspectief zet zich enerzijds, net zoals de 'dependency-school', af tegen de moderniseringsschool maar verschilt ook van de 'dependency-school' op nogal wat vlakken. Het verschil vloeit voort uit het feit dat de ‘dependency-school’ een aantal nieuwe verschijnselen uit de jaren ’70 moeilijk kan verklaren. De economische groei van Oost-Azië is zo’n nieuw verschijnsel. Oost-Azië kan men bezwaarlijk blijven bestempelen als een afhankelijk perifeer gebied vermits Oost-Azië de suprematie van de Verenigde Staten aantast. Een ander moeilijk te duiden fenomeen voor de ‘dependency-school’ is de economische stagnatie van de socialistische staten. Een loskoppeling van het kapitalistisch systeem is blijkbaar geen succesvolle strategie. De economische crisis in de Verenigde Staten is ook moeilijk uit te leggen voor de 'dependency-school'. Het beeld van een almachtige kern moet bijgestuurd worden. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Oost-Azië wijzen er dus op dat de tegenstelling kern-periferie in de praktijk niet zo zwart/wit en immobiel is. Oost-Azië weet immers zijn situatie te verbeteren en de Verenigde Staten verliezen hun almachtige positie.
Het wereld-systeemperspectief is dynamischer dan de ‘dependency-school’. Het dualisme kern-periferie is te statisch en wordt in het wereld-systeem perspectief vervangen door een driedeling kern-semi-periferie-periferie waarbij verschuivingen mogelijk zijn. De eenheid van analyse is bij het wereld-systeemperspectief het wereld-systeem en niet, zoals bij de moderniseringsschool en de ‘dependency-school’, de natie-staat. Het wereld-systeemperspectief zet zich ook af tegen een te sterke tiermondistische (derde wereld) focus.
2. WERELD- SYSTEEMPERSPECTIEF [4]
Grondlegger van de wereld-systeemanalyse is I. Wallerstein. Volgens Wallerstein bestaan er twee historisch sociale systemen: mini-systemen en wereld-systemen (twee soorten: wereldrijk en wereld-economie).
2.1. Mini-systeem & wereld-systeem
Een mini-systeem (een ‘primitieve samenleving’) is een politieke, economische en culturele eenheid. In een mini-systeem is er een weinig doorgedreven arbeidsverdeling en weinig specialisatie. Door een beperkte technologische evolutie IS men niet in staat een groot surplus voort te brengen. Goederen worden verdeeld op basis van wederzijdse ruil en autoriteit is gebaseerd op leeftijd. Mini-systemen bestaan niet meer, ze zijn ten onder gegaan aan interne contradicties (vb. ‘slechte tijden’ geven aanleiding tot rebellie van jongeren tegen ouderen) en ingekapseld en of omgezet in redistributieve wereldrijken.
Een wereld-systeem kent twee vormen: een wereldrijk of een wereld-economie.
In een wereldrijk valt de politieke entiteit samen met de economische ruimte maar zijn er verschillende culturen. Er is dus een economische en politieke eenheid maar geen culturele. Een wereldrijk is een redistributief rijk. Het geproduceerde surplus, verkregen door een verder doorgedreven arbeidsverdeling en een verdere specialisatie van de techniek, wordt onttrokken door middel van taksen aan de directe producenten en dient voor de reproductie van de bureaucratische infrastructuur en bovenlaag. Autoriteit is in een wereldrijk gebaseerd op afstamming of geboorterecht. De toegang (en de voordelen) tot de bevoorrechte posities van de hogere strata kunnen enkel worden afgedwongen door politieke machtsstrijd. Dit geeft aanleiding tot oorlogen en een voortdurende politieke strijd. Om tegenstanders uit te schakelen of te controleren is er bijgevolg nood aan een uitgebreide bureaucratie en een grote legermacht. Dit is zowel politiek als financieel op termijn niet houdbaar met een onafwendbare neergang van het rijk tot gevolg.
In een wereld-economie is er een economische ruimte maar die valt niet samen met een politieke entiteit of met een cultuur. Er is dus een economische eenheid maar geen politieke en culturele. M. Saey omschrijft een wereld-economie als volgt: [5]
"Het concept wereld-economie betekent daarentegen dat men alleen dan spreekt van 'economie' wanneer er sprake is van een evoluerende en relatief volledige sociale arbeidsverdeling met een set van geïntegreerde en relationele productieprocessen die werkzaam zijn in een op complexe wijze tot stand gekomen 'markt' "
Het verschil tussen een wereldrijk en een wereld-economie is dat in een wereld-economie de bezitters van de productieve ondernemingen zelf de beslissingen nemen in verband met de productie (en dit doen in hun eigen voordeel). In een wereldrijk neemt de bureaucratie deze beslissingen.
De meeste wereld-economieën zijn instabiel en worden vervangen door een wereldrijk. In de 'lange 16e eeuw' (1450-1650) ontstaat de kapitalistische wereld-economie (het historisch kapitalisme) en deze wereld-economie weet zich wél te handhaven.
2.2. Het Moderne Wereld-Systeem (historisch kapitalisme)
2.2.1. Ontstaan van het historisch kapitalisme
Het moderne wereld-systeem biedt een oplossing voor de crisis waarin het feodale systeem verkeert tussen ca. 1250 en 1450. De crisis[6] van het feodalisme heeft volgens Wallerstein de volgende oorzaken:[7]
(1) jarenlange uitpersing van de boer door de grondheer,
(2) daling van de bevolking en de productie die haar plafond heeft bereikt,
(3) verslechtering van het klimaat.
Het feodale stelsel, waarin toeëigening van het economisch surplus door schatting gebeurde, kan geen oplossing bieden voor de crisis. Een nieuw systeem, het historisch kapitalisme biedt de volgende oplossing:
(1) een geografische expansie die voortvloeit uit de behoefte aan goud of zilver, voedsel, brandstof en grondstoffen voor de textielnijverheid.
(2) een nieuwe vorm van toeëigening van het surplus, namelijk door winst te maken op de wereldmarkt en deze winst te herinvesteren om nog meer winst te maken (kapitaalaccumulatie)
(3) specifieke vormen van arbeidscontrole zoals bijvoorbeeld slavernij, dwangarbeid of contractuele loonarbeid
(4) de opbouw van sterke staatsapparaten.
De staat in het historisch kapitalisme is een nationale staat die steunt op bureaucratisering, monopolisering van geweld, de creatie van legitimiteit en culturele homogenisering. De staat heeft een dubbele functie voor de kapitalistische klasse. De staat moet ervoor zorgen dat zijn ondernemers concurrentieel blijven ten aanzien van ondernemers uit andere staten en de staat moet tevens een sociale politiek voeren die ervoor zorgt dat de winst niet te veel aangetast wordt door de arbeidskosten, zonder dat de arbeiders daardoor opstandig worden.
2.2.2.Werking van het historisch kapitalisme: economisch, geografisch, sociaal
Het kapitalisme is een economisch systeem waarin het rationele streven naar kapitaalaccumulatie centraal staat. Het verwerven van kapitaal en de accumulatie ervan is een doel op zich. Het kapitalistisch systeem[8] werkt op basis van de sociale relatie arbeid-kapitaal. In het kapitalisme wordt het surplus niet aan de directe producenten (arbeiders) die het surplus hebben verwezenlijkt maar aan de kapitalisten toegewezen. Kapitalisten (dit kunnen zowel individuen, als privé- of staatsondernemingen zijn) kunnen zich het surplus toeëigenen omdat ze het kapitaal controleren en omdat hun ‘rechten’ op dit surplus wettelijk zijn vastgelegd. De structuur van de kapitalistische wereld-economie zorgt ervoor dat er een ongelijke ruil van goederen en diensten bestaat en gereproduceerd wordt zodanig dat het overgrote deel van het onttrokken surplus in de perifere zones wordt overgeheveld naar de kernzones.
De oplossing van de crisis van het feodalisme brengt de totstandkoming teweeg van een economisch systeem met een drieledige geografische structuur[9] van kerngebieden, semiperifere gebieden en perifere gebieden.
De sterkste staten in het kapitalistisch wereld-systeem behoren tot het kerngebied. De kern heeft een economisch voordeel tegenover de andere twee gebieden. Het meeste surplus in de kapitalistische wereld-economie gaat naar de kernstaten. Kernstaten hebben een veelzijdige economie, een hoogstaande technologie, vrije arbeid (en hoge lonen) en zijn cultureel homogeen. Perifere staten hebben de tegenovergestelde kenmerken van de kernstaten. De semiperifere staten hebben zowel elementen uit de kern als uit de periferie. De semiperiferie verdoezelt het contrast tussen kern en periferie en moet het systeem voor ineenstorting behoeden.
Welk land tot de kern, periferie of semiperiferie behoort, ligt niet voor altijd vast. Een land uit de semiperiferie bijvoorbeeld kan verglijden naar de periferie of een land uit de periferie kan opklimmen tot de semiperifie.
Naast de concepten kern, periferie en semiperiferie gebruikt Wallerstein nog een vierde concept, nl. externe gebieden. Dit zijn zones waarmee het wereld-systeem handel drijft (vooral in luxegoederen) maar die nog niet zijn opgenomen in de arbeidsverdeling van het systeem.
Kapitalisme is een sociaal systeem omdat de ontwikkeling ervan gepaard gaat met veranderingen op alle vlakken van het maatschappelijk leven, zowel sociaal, politiek, cultureel als intellectueel.
De oplossing van de feodale crisis (het kapitalisme) zorgt voor het ontstaan van een nieuwe politieke organisatie. De politieke organisatie in een kapitalistische wereld-economie berust op het 'interstatelijk systeem'[10] (er is in de kapitalistische wereld-economie geen overkoepelend politiek systeem). Het interstatelijk systeem weerspiegelt de strijd en concurrentie tussen staten. Het bepaalt ook de grenzen waarbinnen een staat autonome politieke en economische beslissingen kan nemen. De relatie tussen de staten in de kapitalistische wereld-economie is hiërarchisch van aard. Staten kunnen behoren tot de kern, de periferie of de semi-periferie (drieledige ruimtelijke organisatie van de kapitalistische wereld-economie). Het interstatelijk systeem kent twee vormen van evenwicht. Een eerste evenwichtige toestand bestaat wanneer geen enkele alliantie van staten sterker is dan een andere. Het interstatelijk systeem bevindt zich dan in een toestand van wapenstilstand. Een andere vorm van evenwicht ontstaat wanneer één kernstaat superioriteit verwerft over de andere staten. Een tweede macht of alliantie is niet in staat het economische overwicht van de superieure staat te betwisten. Wanneer een staat zo’n overwicht, superioriteit heeft spreekt men van hegemonie. Hegemonie wordt verwezenlijkt in drie stappen door achtereenvolgens een suprematie te verwerven in:
(1) productie-efficiëntie,
(2) de wereldhandel,
(3) op financieel vlak.
De hegemonie van een staat brokkelt af wanneer andere staten een technologische inhaalbeweging maken ten aanzien van de staat die de hegemonie heeft. De hegemonie wordt dan aangetast op economisch gebied en daarna ook op commercieel en financieel vlak.
In het interstatelijke systeem ontstaan ook antisysteembewegingen. Antisysteembewegingen ontstaan door de plaatselijke concentratie van onderdrukte groepen in het interstatelijk systeem. Er zijn twee groepen binnen deze antisysteembewegingen. De ene groep legt de nadruk op sociale thema’s (klasse), de andere groep heeft meer oog voor nationalistische thema’s (volk, natie). De antisysteembewegingen hebben problemen om hun antisystemische doelstellingen te verwezenlijken. Indien men een aantal objectieven wil verwezenlijken op korte termijn en politieke macht wil verwerven, is men genoodzaakt de beweging te stroomlijnen en zo in te kapselen in het systeem. Op die manier zijn antisysteembewegingen op korte en middellange termijn net systeembevestigend. Op langere termijn zijn ze echter wel antisystemisch. De inkapseling in het systeem zal immers aanleiding geven tot nieuw en verhevigd verzet tegen het systeem.
Het kapitalisme brengt ook een andere kijk op de wereld met zich mee. Universalisme en racisme vervullen een belangrijke rol binnen het kapitalisme. Beide ideologieën legitimeren ongelijkheden in het systeem. Racisme definieert Wallerstein niet in de zin van angst voor het vreemde maar als een geheel van opvattingen over eigenschappen en mogelijkheden van anderen die rolbevestigend werken. Het is een mechanisme van wereldwijde controle over de directe producenten.
Universalisme is een cultureel kader. Dit cultureel kader vergemakkelijkt de werking van het interstatelijke systeem en het integreren van productieprocessen. In de woorden van Wallerstein:[11]
“Het concept van een neutrale universele cultuur waarin de kaders van de wereldarbeidsverdeling zouden worden geassimileerd zou op die manier fungeren als één van de fundamenten van het wereld-systeem zoals het historisch evolueerde. De exaltatie van vooruitgang, en later van modernisering, vatten deze set van ideeën samen en fungeren minder als ware normen dan als statussymbolen van gehoorzaamheid en participatie in de wereld-upper strata.”
2.2.3. De dynamiek van het historisch kapitalisme[12]
De ontwikkeling van de kapitalistische wereld-economie gebeurt in verschillende fasen en is cyclisch van aard. Sinds de 16e eeuw kent het historisch kapitalisme cycli van expansie en contractie op verschillende vlakken. Geografische expansie: de kapitalistische wereld-economie omvat de hele aarde aan het begin van de 20e eeuw. De productiecapaciteit, het doorzetten en organiseren van sociale relaties kennen ook expansie en contractie.
De oorzaak van dergelijke cycli in de kapitalistische wereld-economie ligt vervat in de tegenstelling in vraag en aanbod. In het kapitalisme is er geen centraal gezag. De markt vertrouwt op concurrentie om het systeem te ordenen. Concurrentie veronderstelt gedecentraliseerde beslissingen door ondernemers die uit zijn op winst op korte termijn. Op het ogenblik dat de vraag naar geproduceerde goederen groot is zal een ondernemer investeren in productiefactoren. Zonder een centrale planning van de investeringen zal deze procedure echter leiden tot overproductie. De economie stagneert vanaf dat ogenblik en zal gereorganiseerd moeten worden wil ze verder expanderen. De herstructurering behelst vier processen:
(1) mechanisatie en verplaatsing van kernproductieactiviteiten naar zones met lagere lonen,
(2) innovatie van nieuwe kernactiviteiten,
(3) herverdeling van het wereld-surplus tussen arbeiders in de kernstaten en de bourgeoisie in de periferie en de semiperiferie,
(4) expansie van de grenzen van de wereld-economie zodat nieuwe semiproletarische arbeid kan worden gecreëerd die wordt opgenomen in de wereldarbeidsverdeling (deze arbeid is goedkoop want de lonen zijn lager dan de reproductiekosten). Dit laatste proces heet incorporatie.
De verschillende cycli in het kapitalistisch systeem kunnen als ‘golven’ doorheen de tijd worden geïnterpreteerd. Deze golven bestaan uit een A-fase van groei (van de wereld-economie) en een B-fase van stagnatie. Er zijn twee soorten golven: lange golven en middellange golven.
Lange golven kunnen tot voor het begin van het kapitalistische systeem worden teruggetraceerd (deze indeling is van Wallerstein):
ca. 1050 --- A --- ca. 1250 --- B --- ca. 1450
ca. 1450 --- A --- ca. 1600 --- B --- ca. 1750
De eerste lange golf betreft de gehele periode van het feodale Europa. De B-fase in deze golf is de crisis van het feodalisme en betekent de start van het kapitalisme. In de A-fase van de tweede golf kent de nieuwe productiewijze (het kapitalisme) een eerste uitbreiding gevolgd door een stagnatie in de B-fase. In deze B-fase wordt het moderne wereld-systeem geconsolideerd.
M. Saey voegt, op basis van de geschriften van Wallerstein, hier nog een derde lange golf aan toe:
ca. 1750 --- A --- ca. 1900 --- B --- ca. 2050
Middellange golven worden door de Russische econoom Kondratieff voor het eerst voorgesteld. Zijn indeling is als volgt:
1780/90 --- A --- 1810/17 --- B --- 1844/51
1844/51 --- A --- 1870/75 --- B --- 1890/96
1890/96 --- A --- 1914/20 --- B --- 1940/45
1940/45 --- A --- 1967/73 --- B --- ???
De aanhoudende accumulatie van kapitaal zorgt voor een versterking en verdieping van het moderne wereld-systeem maar kapitaalaccumulatie zorgt ook voor contradicties in het systeem. Het is aan deze interne contradicties dat de kapitalistische wereld-economie uiteindelijk zal ten onder gaan. Het succes van het systeem betekent tegelijkertijd zijn neergang. Deze neergang wordt weerspiegeld in de volgende seculaire trends:
(1) de mechanisering van de productie om de kosten te drukken,
(2) de steeds verdere commodificatie van land, arbeid en goederen door de zoektocht naar de goedkoopste productiemiddelen,
(3) de contractualisering van economische transacties door de voortdurende poging om de grenzen van de kapitaalaccumulatie te verleggen,
(4) de expansie van de grenzen van de wereld-economie telkens in een periode van stagnatie van het systeem, een stagnatie die gepaard gaat met een herstructurering van de productierelaties,
(5) polarisering en proletarisering veroorzaakt door de contradicties van de kapitalistische productiewijze.
2.2.4. De ontwikkeling van het historisch kapitalisme (cfr. supra: 3 lange golven)[13]
De tweede lange golf. FASE A: groei van het handelskapitalisme (ca. 1450 tot ca. 1600)
In de lange 16e eeuw (1450-1650) komt het Europese wereld-systeem tot ontwikkeling wanneer een groot gedeelte van de adel zich omvormt tot burgerij en dezelfde belangen gaat verdedigen als de reeds bestaande burgerij. De adel probeerde op die manier de crisis van het feodale systeem in de late middeleeuwen te overleven. Binnen het feodale systeem is het niet langer mogelijk een economisch surplus te realiseren en zich dit toe te eigenen. In het nieuwe systeem kan dit wel. De nieuwe kapitalistische klasse uit de kerngebieden gaat aan een lage prijs voedsel en grondstoffen invoeren uit perifere gebieden en deze verhandelen op de markten van de kernlanden. Dit handelskapitalisme is mogelijk door het ontstaan van sterke staten. De aard van deze staten verschilt naargelang de krachtsverhoudingen tussen de vorst, de aanhangers van de oude orde en de voorstanders van de nieuwe orde. Er zijn bij het ontstaan van het historisch kapitalisme drie soorten staten: een gemenebest (de Republiek van de Verenigde Nederlanden), een -ontluikende - constitutionele monarchie (Engeland, na 1707 het Verenigd Koninkrijk) en een absolute monarchie (Frankrijk).
De ontstaansperiode van de Europese wereld-economie wordt afgesloten met de vestiging van de hegemonie van de Republiek van de Verenigde Nederlanden, tussen 1625 en 1675. De Nederlandse burgerij heeft deze hegemonie weten te veroveren dankzij de controle over de Baltische handel. Frankrijk, Engeland of Spanje slaagt er niet in een dominante positie te verwerven vermits ze interne moeilijkheden hebben en onderling strijd leveren. De kern bestaat in deze eerste fase uit de Verenigde Nederlanden (Holland en Zeeland), Zuidoost-Engeland en Noordwest-Frankrijk. De periferie bestaat uit Oost-Europa, delen van Noord- en Zuid-Europa en de kolonies. De semiperiferie is op dat ogenblik Noord- en Centraal Spanje, Vlaanderen, West- en Zuid-Duitsland en Noord-Italië. De externe gebieden zijn Rusland, het Ottomaanse rijk, de West-Afrikaanse kusten, Japan, Perzië, het Verre Oosten, Oost-Indië en de gebieden rond de Indische Oceaan.
De tweede lange golf. FASE B: de consolidering van het Europese wereld-systeem (ca. 1600 tot ca. 1750)
Op het einde van de consolidering van het Europese wereld-systeem verandert de semiperiferie. Zweden, Brandenburg/Pruisen en Noord-Amerika (de noordelijke kolonies van de Britse kolonieën) weten een semiperifere status te verwerven. De gebieden in de kern, periferie of externe gebieden blijven dezelfde.
In de tweede lange golf slagen de kernlanden erin de belangrijkste winstgevende activiteiten (graanproductie en de nieuwe metaal- en textielnijverheid) binnen hun grenzen te concentreren. Het probleem aan het eind van deze periode is de beperkte economische vraag als gevolg van de demografische stagnatie.
De derde lange golf. FASE A: expansie van de wereld-economie (ca. 1750 tot ca. 1900)
De eleminatie van marginale producenten in de wereld-economie en de beperkte herverdeling van de inkomens zal voor een nieuwe economische en demografische groei zorgen. Het agrarisch kapitaal speelt in op de nieuwe vraag en investeert in nieuwe sectoren. De technologische vooruitgang versnelt na 1750 maar van een echte revolutie is geen sprake. M. Saey:[14]
“In feite was die revolutie niets meer, maar ook niets minder, dan de reürbanisatie en herconcentratie van de leidende industriële sectoren die gepaard ging met pogingen tot schaalvergroting. Dit proces kon slechts op gang worden gebracht in een industrie die onlosmakelijk met de wereldmarkt verbonden was. Dat was het geval met de katoenindustrie in het land dat ook de wereldmarkt controleerde: Groot-Brittannië.”
Vanaf het einde van de 18e eeuw vervangt het industrieel kapitalisme het handelskapitalisme. Kapitaalaccumulatie gebeurt nu met behulp van machines in plaats van handel.
In deze nieuwe fase van het kapitalisme vindt een enorme geografische expansie plaats. In de periode 1750-1850 lijft men de volgende externe gebieden in: Europees Rusland, het Ottomaanse Rijk (het Europees gedeelte, Anatolië, Syrië, Egypte), Indië en de West-Afrikaanse kustzone. Op het einde van de 19e eeuw is de gehele wereld in de kapitalistische wereld-economie geïncorporeerd.
Groot-Brittannië weet in deze periode de hegemonie te verwerven in de kern. De nieuwe hegemonie komt er na een felle strijd met Frankrijk. De macht van Groot-Brittannië wordt officieel vastgelegd in het verdrag van Parijs (1763) en door de conferentie van Wenen (1815) na de nederlaag van Napoleon.
De derde lange golf. FASE B: crisis van het kapitalisme (ca. 1900 tot 2050)
Vanaf het einde van de 19e eeuw weten Duitsland en de Verenigde Staten door te dringen tot de kern. Zij zullen de hegemonie van Groot-Brittannië aantasten. Er ontstaat een nieuwe strijd om de hegemonie tussen Duitsland en de Verenigde Staten die door de laatste wordt gewonnen. De Verenigde Staten vestigen hun hegemonie tussen 1945 en 1970, daarna brokkelt hun macht af ten aanzien van Europa en Japan (dat tot de kern is toegetreden in de 20e eeuw).
(De oorzaken van de crisis van het kapitalisme staan reeds onder 2.2.3. vermeld.)
|
[1]SO A., Social change and development: modernization, dependency and world-system theories, Newsburry Park, Sage, 1990, 283p.
SHANNON T., An introduction into the World-System Perspective, Boulder, Westview Press, 1996, 253p.
[2] VANHAUTE E., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, RUG, 1999, pp.1.
[3] WALLERSTEIN I., World Inequality, Montréal, Black Rose Books, 1975, pp.16.
[4] SAEY M., Wereld-Systeem Analyse. Een antwoord op 1968. Een inleiding op de traditie van een nieuw verhaal, Brussel, IMAVO, 1996, 145p.
WALLERSTEIN I., The Modern World-System I,II,III, San Diego, Academic Press, 1974, 1980, 1989.
[5] SAEY M., pp. 77.
[6] SAEY M., pp.82 : “Wat is een crisis? Het is een toestand waarin de gewone mechanismen van regeneratie binnen een sociaal systeem niet langer werken. Dit betekent dat ze vanuit het standpunt van vele belangrijke sociale actoren ineffectief blijken en dat er zich derhalve een transformatie van het systeem opdringt, die, op straffe van desintegratie, niet beperkt zijn tot een loutere herverdeling van de voordelen binnen het systeem” (Wallerstein I. 1980:7).
[7] WALLERSTEIN I., The Modern World-System I, pp. 37.
[8] SAEY M., “Om het wat vereenvoudigd voor te stellen: kapitalisme is een systeem waarin de meerwaarde van de proletariër wordt toegeëigend door de bourgeois. Wanneer deze proletariër zich bevindt in een ander land dan deze bourgeois dan is een van de mechanismen om dit proces te beïnvloeden de manipulatie van de controle op verplaatsingen over staatsgrenzen. Dit resulteert in patronen van ongelijke ontwikkeling die worden samengevat in de concepten ‘kern, periferie en semiperiferie’. Dit is een intellectueel hulpmiddel voor de analyse van de verschillende vormen van klassenstrijd in de kapitalistische wereld-economie” (Wallerstein I., 1979:293)
[9] ZIE BIJLAGE 1
[10] SAEY M., pp.98-99.
[11] SAEY M., pp. 105.
[12] SAEY M., pp. 93-97.
[13] ZIE BIJLAGE 2
[14] SAEY M., pp.88.