De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga 1797-1897 ( Pieter De Coster)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. INLEIDING: GEOGRAFISCHE EN HISTORISCHE SITUERING

 

“Cartographers in Afric’s maps

with savage pictures fill their gaps

and o’er the inhospitable downs

place elephants for want of towns” J. Swift

 

I. 1. Geografische situering

 

(zie bijlagen voor kaartenmateriaal)

Katanga, de huidige provincie Shaba, is gelegen in het zuidoosten van Zaïre. Het gebied onderscheidt zich van de rest van Zaïre door een ander reliëf (hoogplateaus) en klimaat (droger en koeler). Geografisch en klimatologisch vormt het dus geen eenheid met het lager gelegen Kongobekken. Het gebied, dat zich uitstrekt tussen 5° en 13°30’ zuiderbreedte en tussen 24 en 30° oosterlengte, beslaat een oppervlakte van meer dan 460 000 km2 , ongeveer vijftienmaal de oppervlakte van België[3]. De belangrijkste rivieren die het gebied bevloeien zijn de Lomami en de Lualaba. De Lualaba is in feite de bovenloop van de Kongo of Zaïre, die aan de grens met Zambia ontspringt. Vandaar stroomt hij in noordelijke richting, om dan voorbij Kisangani (het vroegere Stanleystad) westwaarts af te buigen en van naam te veranderen.  Andere belangrijke rivieren zijn de Lubudi, de Lufira, de Luvua en de Lukuga, die allen in de Lualaba uitmonden. Door de lange reeks watervallen op de Lualaba bleef het belang van de rivier voor het transport en de economie van het gebied eerder beperkt[4].

Het gebied telt ook veel meren, waarvan het bekendste en het grootste (31 000 km2) natuurlijk het Tanganyikameer is. Dit meer vormt in het oosten de grens met het huidige Tanzania. Andere belangrijke meren zijn het Bangwelumeer (21 000 km2 ) en het Mweru-meer (5 000 km2 )[5]. Daarnaast zijn er nog talrijke meren en depressies (dambos), zoals het Upemba- en het Kisalemeer.

 

 I. 2. Historische situering: Katanga voor 1800.

 

Alles wijst erop dat het hele gebied al sinds zeer lang bewoond is. Als we voorbijgaan aan de allervroegste fases van de prehistorie van Katanga, kunnen we de Vroege IJzertijd laten aanvangen in de de zevende eeuw.

De vele cultuurgroepen die Midden-Afrika toen telde, worden in de literatuur ingedeeld in een oostelijke en westelijke stroming. Voor Katanga is vooral de Boven-Lualabacultuur van belang, die deel uitmaakt van de westelijke stroming. Deze westelijke groep zou ontstaan zijn uit de fusie van twee Bantusprekende bevolkingsgroepen, waarvan één uit het kerngebied van het Bantu, nl. het huidige Kameroen, zou zijn voortgekomen. De andere component zou een afsplitsing zijn van de Urewe-cultuur uit de noordelijke zone van het gebied van de Grote Meren. (bijlage 1) De fusie, waaruit een nieuwe cultuur zou ontstaan in de zuidwestelijke savannes van Midden-Afrika, vond plaats ten zuiden van de Beneden-Kongo[6].

Meer gedetailleerde informatie over de IJzertijd in Katanga is afkomstig uit twee opgravingen in de Upemba-depressie, aan de bovenloop van de Lualaba[7]. Te Kamilamba werd een nederzetting uit de IJzertijd opgegraven, vermoedelijk uit de zesde of zevende eeuw. In Sanga, aan het Kisalemeer, werd een begraafplaats blootgelegd. (bijlage 2)

Dergelijke vondsten zijn geen uitzondering in de regio. De oudste grafvelden uit de regio dateren uit de tiende eeuw en werden vaak over een lange periode gebruikt. Het Sanga-grafveld zou vermoedelijk tot de zeventiende of achttiende eeuw in gebruik gebleven zijn. Interessant is dat de rijke grafgiften niet enkel veel aardewerk bevatten, maar ook veel koper ornamenten (armbanden, gordels, halskettingen) en ijzeren werktuigen. Te Katoto, 140 km verder stroomopwaarts, werd een gelijkaardige site blootgelegd. De aanwezigheid van koperen voorwerpen in deze sites hoeft ons niet te verwonderen: vermoedelijk werd er in Katanga al vanaf de vijfde eeuw koper ontgonnen[8].

Het is ook hier dat de eerste sporen opduiken van de kruisvormige koperen staafjes, die zeer typisch zijn voor de prekoloniale geschiedenis van deze regio en die tot in de negentiende eeuw een belangrijke rol speelden als betalingsmiddel, alvorens ze door geïmporteerde schelpen vervangen werden. Deze staafjes werden zeker al vanaf 1000 gebruikt als betalingsmiddel, om rond 1300 de officiële standaardmunt te worden. Omstreeks 1500 werd het gewicht ervan gestandardiseerd en later kregen ze ook een handzamere, kleinere omvang; het is evenwel mogelijk dat dit wijst op een zekere devaluatie[9]. Vanaf de achttiende eeuw zouden ze langzamerhand verdwijnen. Dit alles wijst reeds op het economische belang dat Katanga toen al had.

Het verband tussen deze archeologische gegevens en de nabijheid van de Copperbelt, de mijnzone die nu de grens tussen Zaïre en Zambia vormt en in de negentiende eeuw het voorwerp was van de betwistingen tussen Leopold II en Cecil Rhodes (zie hoofdstuk VI), kan moeilijk genegeeerd worden.

Mijnzones trekken immers altijd handelscontacten aan en bevorderen aldus het ontstaan en de uitbreiding van bevolkingsconcentraties. Bovendien wordt in de orale tradities het ontstaan van het Luba-koninkrijk in dit gebied gesitueerd, waarnaar alle latere koningen en machtshebbers in het gebied zouden verwijzen als een legitimatie van hun eigen heerschappij. Sommige onderzoekers doen deze orale tradities echter af als mythen of als projecties van de negentiende-eeuwse realiteit in een ver verleden. Op die manier kon men bepaalde instellingen of gebruiken uit de eigen tijd legitimeren of meer waarde geven[10].

Zeker is wel dat er vanaf de vijftiende eeuw sporen zijn van een groeiende sociale differentiatie, wat indirect wijst op de groei van chiefdoms. Iets later werd het al bestaande handelsnetwerk in de Copperbelt verbonden met de oostkust. Men kan hierin al een vroege afspiegeling zien van de situatie in het rijk van Msiri, waar een economisch kerngebied in verbinding stond met zowel de gearabiseerde oostkust van Afrika als met de door Portugezen beheerste westkust (zie hoofdstuk VIII).

In politiek opzicht bleef Midden-Afrika lange tijd gekenmerkt door kleinschalige structuren. We vinden hier geen grote, gecentraliseerde rijken zoals zich die elders in Afrika al vroeg ontwikkelden. Een reden hiervoor is dat in heel het savannegebied de maatschappij matrilineair gestructureerd was, wat de concentratie van bezit en macht in handen van enkele ambitieuze figuren verhinderde. Een belangrijke uitzondering moet hier evenwel gemaakt worden voor de volkeren aan de bovenloop van de Lualaba[11].

Een belangrijke cesuur in de geschiedenis van Centraal-Afrika doet zich voor omstreeks de zestiende eeuw. Invallers - bulopwe - bezetten het gebied ten westen van de Boven-Lualaba en ten noorden van het merengebied van Katanga. Ze stichtten er een Luba-’rijk’[12]. Vandaar trokken ze verder westwaarts, waar ze het Lunda-koninkrijk zouden stichten. De verdere verspreiding zorgde evoor dat aan het einde van de zeventiende eeuw het hele gebied van de Kwango tot aan het Tanganyikameer deel zou uitmaken van de Luba/Lunda-cultuur. Hoe verliep dit concreet?

Voor de inval van de bulopwe was Katanga verdeeld in een massa kleine chiefdoms. Enkel in het centrum waren er twee koninkrijken van een wat grotere omvang gevestigd, nl. dat van Kanioka en dat van de Bena Kalundwe. In het oosten leefden de Kalanga, verdeeld over zeer kleine chiefdoms, vaak niet groter dan een dorp.

De nationale stichtingsmythes van de Luba verhalen over een zekere Kongolo, die het land van de Kalanga binnentrok en er een ‘rijk’ stichtte, het eerste Luba-rijk. Kort daarop vestigde zich in de hoofdstad een jager, Ilunga Mbili. Hij huwde met twee halfzusters van Kongolo maar vertrok kort daarop weer huiswaarts, na een heftig dispuut met Kongolo. De zoon van Ilunga Mbili, Ilunga Kalala, hielp Kongolo met de expansie van het rijk. Kongolo werd jaloers op zijn successen en poogde hem te vermoorden, waarop Ilunga Kalala naar zijn land terugkeerde en met een leger terugkwam. Kongolo werd door zijn eigen halfzusters verraden en vermoord en Ilunga Kalala kon het hele rijk veroveren. Hij voerde het gesacraliseerde koningsschap in - een traditie die voorheen onbekend was in het gebied[13] - en stichtte een nieuwe hoofdstad. Zijn regering wordt als het beginpunt van het tweede Lubarijk beschouwd. (bijlage 3) Een zoon van Ilunga Kalala, Cibinda Ilunga, zou rond 1600 het koninkrijk verlaten en in het westen het Lunda-rijk stichten. Later zou een kleine groep Lunda naar het oosten trekken om er aan de Luapula en het Mwerumeer een rijk te stichten, onder leiding van een kazembe (gouverneur of koning)[14]. (bijlage 4) In theorie was de kazembe afhankelijk van de Mwata Yamvo, de koning van de Lunda in het westen, maar door de grote afstand tussen beide rijken ontstond er een feitelijke onafhankelijkheid. Volgens mondelinge overleveringen ontstond het rijk doordat de Mwata Yamvo een expeditie naar het oosten gezonden had om de plaats te vinden waar de zon opkwam. De expeditieleider, Kaniembo, zou bij de aankomst aan de Luapula een gezantschap terug naar het westen sturen om aan de Mwata Yamvo te laten weten dat hij niet verder oostwaarts kon gaan[15].

Volgens de tradities van de westelijke Lunda zouden migraties van kleine groepjes Lunda’s (minder dan 100 mensen) voor de expansie van het rijk gezorgd hebben. De enorme expansie ervan staat in schril contrast met de relatief stabiele oppervlakte die het Lubarijk besloeg. De reden voor dit verschil ligt in de verschillende politieke structuren die beide rijken opbouwden . De Lunda assimileerden beter de overwonnen chefs in het systeem, door een onderscheid te maken tussen politieke chefs en chefs die ‘eigenaars van het land’ waren. Door deze laatste eretitel genoten de onderworpen chefs nog steeds een groot prestige en gezag; ze waren dan ook sneller bereid zich te schikken naar de nieuwe heersers. De Luba gebruikten dit systeem echter niet.

Na de stichting van het tweede Lubarijk verkeerde het rijk lange tijd in een soort sluimertoestand. Pas aan het begin van de achttiende eeuw begon er voor het eerst een expansie, bij de troonsbestijging van Mwine Kadilo. Hij en zijn troonsopvolgers voerden voortdurend oorlog tegen de hen omringende volkeren en troonpretendenten. Onder Ilungu Sungu werden verschillende excursies in het gebied tussen Lualaba en Tanganyikameer ondernomen. Onder zijn zoon, Kumwimba Ngombe, bereikte het Lubarijk het toppunt van zijn macht. (bijlage 5)

De opvolger van Kumwimba werd echter vermoord door zijn broer, die op zijn beurt voortdurend oorlog moest voeren tegen andere troonpretendenten. Hij slaagde er ook niet in de nieuw veroverde gebieden blijvend in te lijven in het rijk. Hij zou rond 1850 sterven, waarna oorlogen uitbraken tussen zijn talrijke kinderen. Uiteindelijk zou rond 1870 Kasongo Kalombo als overwinnaar uit de strijd met zijn vijf broers komen.

Het spreekt voor zich dat het rijk intussen veel verzwakt was. De grenzen van het rijk vielen ongeveer samen met die van anderhalve eeuw voordien, bij de dood van Kadilo’s opvolger. Leiders van handelskaravanen zoals Msiri en Tippu-Tip zouden eigen invloedssferen uitbouwen, vooral om de bronnen van hun eigen handel te kunnen beschermen. De opkomst van dit ‘Afrikaans imperialisme’ zou overigens samenvallen met de toenemende invloed van het Europees imperialisme in Afrika.

Zuidelijk Afrika was op dat moment, rond 1870, verdeeld in drie (vooral economische) invloedssferen: een Zuid-Afrikaanse, een Portugese en een Arabische zone[16]. De Arabische zone was vooral geconcentreerd rond het sultanaat Zanzibar. Na de opvolging van sultan Bargash in 1873 zou de Britse invloed er sterk toenemen, ondermeer door de aanstelling van een consul (John Kirk). In 1873 werd onder Engelse druk de slavenhandel er officieel afgeschaft[17].  Desondanks zou het sultanaat een zekere onafhankelijkheid blijven behouden, doordat de economische activiteiten er in de eerste plaats gestimuleerd werden door Indische handelaars en financiers. De invloed van Europeanen was op dit vlak te verwaarlozen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[3]DE WILDE (J.), Introduction à la géographie du Katanga, s.l., s.n., s.d., p. 1.

[4]SLADE (R.), English speaking missions in the Congo Independent State, Brussel, Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen, 1959, p. 109.  (Klasse der morele en politieke wetenschappen, XIV).

[5]GARDET (G.), Histoire du Katanga, Bruxelles, Répertoire de l’industrie, 1912, p. 25.

[6]PHILLIPSON (D.), Central Africa to the north of the Zambezi, in: Unesco general history of Africa III: Africa from the seventh to eleventh century (editor: M. Elfasi), Berkeley, California University Press, 1981,

pp. 644-645.

[7]ibid., pp. 650-652.

[8]History of central Africa II, London, Longman, s.d., p. 126.

[9]NDAYWEH è NZIEM, The political system of Luba and Lunda: its emergence and expansion, in: Unesco General History of Africa V: Africa from the sixteenth to the eighteenth century (editor: B.A. Ogot), Berkeley, California University Press, p. 590.

[10]VANSINA (J.), Equatorial Africa and Angola: migrations and the emergence of the first states, in: Unesco General History of Africa IV: Africa from the twelfth to sixteenth century (editor: D.T. Niane), Berkeley, California University Press, 1984, p. 564.

[11] History of Central Africa I, London, Longman, s.d., pp. 165-168.

[12]VANSINA (J.), Les anciens royaumes de la savane. Les états méridionales de l’Afrique centrale des origines à l’occupation coloniale, Léopoldville, Institut de recherches économiques et sociales, 1965, pp. 55-56.

[13]VANSINA (J.), Südkongo, in: BAUMANN (H.), Die Völker Afrikas und ihre traditionellen Kulturen. Teil .: Allgemeines Teil und südliches Afrika, Wiesbaden, Franz Steiner Verlag, 1975, p. 657.

[14]Kazembe zou later de eigennaam worden voor de koningen van dit Lundarijk. Gewoonlijk worden ze aangeduid met de naam Kazembe, gevolgd door een nummer, dat hun plaats in de ‘dynastie’ moet weergeven.

[15]VERDICK (E.), Les premiers jours au Katanga (1890-1903), Bruxelles, Comité spécial du Katanga, 1952, p. 42.

[16]Cambrige History of Africa 6: 1870-1905, Cambridge University Press, 1985, p. 62.

[17]WESSELING (H.), Verdeel en heers. De deling van Afrika 1880-1914, Amsterdam, Bert Bakker, 1991, p. 173.