De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga 1797-1897 ( Pieter De Coster)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

VOORWOORD - PROBLEEMSTELLING

 

 “Although the quality of Belgian scholarship remains high, lamentably few Belgian academics now take any interest in yesterday’s empire.” [1]

 

Toen ik begin juli 1995 bij mijn toekomstige promotor aanklopte, op zoek naar een geschikt thesisonderwerp, had ik er nog geen flauw idee van dat hieruit een scriptie zou voortvloeien over de geschiedenis van Katanga.

Omdat ik het vage plan had ‘iets’ te doen met reisverhalen, kreeg ik drie uitgegeven versies van ‘carnets de route’ mee, om zo mijn onderwerp en vraagstelling wat scherper te kunnen afbakenen. De drie ‘carnets’ in kwestie waren ‘Carnets de route dans l’Etat Independant du Congo de 1887 à 1910’ van de militair Paul Le Marinel, ‘Oubangui-Kassai: Carnets de route, rapports et écrits de A. Vangele, G. Le Marinel, C. Gillain, P. Le Marinel de 1889 à 1895’ en ‘Expédition au Katanga avec M.M. Bia et Francqui (mai 1891- avril 1893)’ van de Gentse dokter Jules Amerlinck. De gemeenschappelijke kenmerken van deze drie geschriften waren de familie Le Marinel (de uitgave ervan was immers verzorgd door een nazaat van Paul en Georges Le Marinel) en het Kongo van het eind van de vorige eeuw.

Uiteindelijk besloot ik me te richten op die carnets (of delen ervan) die handelden over Katanga, om meer dan een reden.

Het is altijd al een apart gebied geweest, ook al in de negentiende eeuw. Tot in de jaren dertig van deze eeuw kende het een apart statuut en bestuur binnenin de koloniale administratie. Voor een deel had dit te maken met geografische en historische omstandigheden, die op hun beurt weer samenhingen met het economische belang dat deze provincie had en nog steeds heeft. In 1960 bijvoorbeeld was Katanga goed voor 60 % van de belastinginkomsten van de nieuwe Kongolese staat. Economische belangen waren telkens weer de motor achter de woelige recente geschiedenis van het gebied, met de afscheiding in de jaren 1960-1964 en de zgn. Shaba-crisissen in de jaren zeventig als bekendste voorbeelden. Om deze redenen leek het me relevant om de geschiedenis van dit gebied te bestuderen.

Nadat op die manier het onderwerp in de ruimte afgebakend was, moest er nog een afbakening in de tijd gemaakt worden. De periode 1890-1895, waaruit de mij ter beschikking gestelde ‘carnets’ dateerden, was te beperkt. Ik besloot hierop mij te concentreren op de negentiende eeuw, om op die manier de hele periode van de Europese verkenning en verovering van Katanga te bestuderen. De terminus a quo werd dan 1797 (het jaar waarin de Portugees Lacerda als eerste Europeaan de grenzen van Katanga bereikt), de terminus ad quem 1897 (de dood van Clément Brasseur, de eerste Belgische resident in Katanga na de internationale erkenning van het gebied als een deel van de Kongo Vrijstaat). De nadruk lag wel op de Belgische expedities, omdat het aandeel van de Belgen in de ontdekking en verovering van Katanga nog steeds weinig bekend is.

Door de nadruk te leggen op de negentiende eeuw kwam ik onvermijdelijk terecht in het historiografische genre van de ontdekkingsgeschiedenis, een specialisatie die in deze tijd van sociaal-wetenschappelijk gerichte geschiedschrijving een eerder verdacht en oubollig imago heeft. Zet dit immers niet de deur open voor een onwetenschappelijke ‘heldenverering’ - naar analogie met oude biografieën van Stanley, Livingstone, ... - en wordt zo niet al te zeer de klemtoon gelegd op de evenementiële aspecten van de geschiedenis?

Ik heb gepoogd om niet in deze val te trappen door de ontdekkingsgeschiedenis zelf in het bredere perspectief te plaatsen van de geschiedenis van Kongo en Afrika in de negentiende eeuw. Ik zou niet graag het verwijt naar het hoofd geslingerd krijgen dat ik een adept ben van de visie dat de geschiedenis beheerst wordt door grote persoonlijkheden.

Nadat op die manier het thema in tijd en ruimte afgebakend was, kon het echte onderzoek van start gaan. Het bibliografische luik ervan moest aanvullende uitgegeven bronnen aan het licht brengen en mij tevens mij op het spoor brengen van literatuur over deze periode en dit gebied.  Het vinden van aanvullende uitgegeven bronnen bleek geen probleem te zijn. Het is echter een steeds terugkerende vaststelling dat er in België over Kongo relatief weinig gepubliceerd is vanaf de jaren zestig. Het is bijna gênant te moeten vaststellen dat de beste wetenschappelijke werken over Kongo vaak door niet-Belgen geschreven zijn, ook al telt België ter zake een paar internationaal vermaarde specialisten.

De meeste Belgische werken dateren uit de periode voor 1960 en zijn dus meestal gedateerd. Bovendien zijn ze doordrenkt van een ergerlijk zelfgenoegzaam toontje over het ‘beschavingswerk’ van de Belgen in Kongo, waardoor de minder fraaie aspecten van het koloniale bewind met de mantel der liefde worden toegedekt of verklaard worden op een manier die voordelig uitkomt voor België.  De tendens van de recentere Belgische publicaties staat hiermee vaak in scherp contrast (bv. Vangroenweghe, Delathuy). Hierin wordt immers sterk de nadruk gelegd op de negatieve aspecten van het Belgische bewind in Kongo. Men lijkt hierbij in het andere uiterste te vervallen, maar ten dele is dit een reactie op de mythen die vooral de oudere generaties over ‘de Kongo’ bijgebracht werden. Het is een goede zaak dat men ook de zwarte bladzijden van de Belgische koloniale geschiedenis durft te schrijven.

Men kan enkel hopen dat men na verloop van tijd in België de koloniale erfenis op een wat meer genuanceerde, nuchtere manier zal kunnen bekijken, wanneer de gepassioneerde debatten pro en contra wat geluwd zijn. Men mag niet vergeten dat tot niet zo heel lang geleden alle aankomende generaties studenten geschiedenis geboren werden in een land dat nog een kolonie had. Ook nu nog zijn er duizenden Belgen die voorheen op een of andere manier met ‘het geniale werk van Leopold II’ betrokken waren, als leraar, missionaris, ambtenaar of militair.

Tot die tijd kan men best nog vertrouwen op werken van buitenlandse historici, ook al hebben Belgische historici als Jean Stengers, Jean-Luc Vellut en Philippe Marechal uitstekende studies gepubliceerd. Het blijft niettemin bevreemdend dat het standaardwerk over het Belgische bewind in Kongo voor WO I door Britten geschreven is, of dat de naar mijn weten meest recente studie over Leopold II eveneens van Britse makelij is.

De volgende stap in mijn onderzoek was het aanvullen van het uitgegeven bronnenmateriaal met onuitgegeven archivalia. De belangrijkste archieven op dit terrein zijn het Paleisarchief, het archief van het Ministerie voor Buitenlandse Zaken, het archief van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en het archief van het Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.

De diplomatieke geschiedenis van Katanga werd echter al door anderen behandeld[2], zodat de eerste twee archiefdepots wegvielen. Het archief van het Legermuseum was nuttig in die zin dat het veel informatie leverde over de eerste Belgen die Katanga bereikten, die overwegend militairen waren. Meer persoonlijke informatie over Le Marinel, Bia, Brasseur etc. - dagboeken, correspondentie,... - bleek er echter niet te vinden. Daarvoor moest een beroep gedaan worden op het archief in Tervuren.

Hier bleek dat vooral Clément Brasseur een zeer rijk archief had nagelaten. Hij hield een dagboek bij, in de vorm van lange brieven van vaak tientallen bladzijden, gericht aan zijn broer, waarin hij uitvoerig verslag deed van het leven in Kongo in die tijd. Gedurende de zeven jaren dat hij in Kongo verbleef (1890-1897) hield hij dit dagboek zeer nauwgezet bij, zodat het uiteindelijke resultaat enkele honderden pagina’s omvat.

De ontdekking van dit onverhoopt rijke archief had zijn invloed op de structuur van het onderzoek. Het oorspronkelijke plan was om het onderzoek af te sluiten bij de Belgische expedities naar Katanga van 1890-1893. De gebeurtenissen daarna - van 1893 tot 1908 - zouden dan in een annex of epiloog behandeld worden. Het spreekt voor zich dat dit plan bijgestuurd werd.

Uiteindelijk telde het corpus van dit onderzoek een viertal grote delen. Deze vier delen corresponderen echter niet altijd met aaneensluitende hoofdstukken, omdat ik er bij het schrijven de voorkeur aan gaf consequent een chronologische indeling te hanteren.

1 - Na een kort inleidend hoofdstuk over de geografische situering van Katanga en de geschiedenis van het gebied voor 1800 (hoofdstuk I), worden in een eerste deel de Portugese expedities bestudeerd (hoofdstuk II).

2 - Daarna wordt aandacht besteed aan de Britse inbreng, met de expedities van Cameron en Livingstone, en de invloed van de Britse missie in Katanga (hoofdstukken III en V).

3 - Een kort hoofdstuk behandelt de Duitse inbreng (hoofdstuk IV), die de brug sloeg tussen de vroegere wetenschappelijk-filantropisch geïnspireerde verkenning van het gebied en de expedities van na de Conferentie van Berlijn (1885), die duidelijk bedoeld waren als militaire verovering of economische prospectie.

4 - Hierna komt de Belgische inbreng ter sprake, met het conflict tussen Leopold II en de Britse lobby rond Cecil Rhodes (hoofdstuk VI), dat zou resulteren in vier Belgische expedities naar Katanga (hoofdstuk VII).

De geschiedenis van Katanga in de periode 1850-1900 is evenwel niet volledig bepaald door Europeanen. De politieke structuren werden toen vooral beheerst door de verhouding tussen de Europeanen en Msiri, de inlandse vorst die op een autocratische wijze over het grootste gedeelte van Katanga heerste. Zijn wisselende en vaak onvoorspelbare reacties op de penetratie van de Europeanen in zijn rijk, hadden een enorme invloed op de geschiedenis van het gebied. De Europeanen moesten wel degelijk rekening houden met hem. Hij was niet zomaar een van de vele inlandse chefs, die aan de willekeur van de blanke kolonisator onderworpen waren. Daarom achtte ik het nuttig om een apart hoofdstuk aan deze merkwaardige figuur te wijden (hoofdstuk VIII).

Nadat Msiri uiteindelijk door de Europeanen uitgeschakeld was, werd het Belgische bestuur ter plaatse waargenomen door Clément Brasseur. Zijn onmogelijke taak bestond erin om met enkele tientallen inlandse soldaten een gebied, tienmaal zo groot als België, effectief te controleren. Brasseur slaagde hierin, maar enkel door er een waar terreurregime te vestigen (hoofdstuk IX). De politieke en militaire beheersing van het gebied slorpte zoveel energie op, dat er voor de economische ontwikkeling van Katanga geen ruimte meer was. Na de dood van Brasseur werd daar een schuchter begin mee gemaakt (hoofdstuk X).

De conclusie valt uiteen in twee delen. Eerst wordt de visie van de blanke expeditieleden op de lokale bevolking toegelicht. Dit is niet enkel interessant vanuit de invalshoek van de mentaliteitsgeschiedenis, maar ook omdat de visie van blank op zwart het gedrag van blank ten opzichte van zwart bepaalde. In een tweede deel wordt dan de verkenning en verovering van Katanga ingepast in het ruimere kader van de kolonisatiegeschiedenis van Kongo en Afrika.

 

   

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

[1]DUIGAN (P.), GANN (L.), The rulers of Belgian Africa, 1884-1914, Princeton, University Press, 1979, xii.

[2]Zie bijvoorbeeld VAN ZUYLEN (P.), L’echiquier congolais ou le secret du Roi, Bruxelles, Dessart, 1959, 515pp.