Historische situering en analyse van politieke aspecten in het oeuvre van de negentiende-eeuwse Gentse volkszanger Karel Waeri. (Tineke Bruyneel) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
2. EEN GENTSE VOLKSZANGER UIT DE 19de EEUW: KAREL WAERI
Karel Waeri was één van de meest populaire volkszangers die Vlaanderen ooit gekend heeft. Hij werd vaak “den Gentschen Béranger” genoemd, naar de Parijse schrijver en chansonnier die na de Franse Revolutie een groot succes kende in de café-chantants.[13] Lodewijk de Vriese, die in 1919 een artikel wijdde aan Waeri, formuleert de populariteit van Waeri als volgt: "Deze bladzijden aan Karel Waeri gewijd, zullen ongetwijfeld bij het Gentsche Volk de welgekomene zijn. Hij was immers een onzer meest geliefde zangers, hij had in ons midden eene gewettigde populariteit verworven. Hij was, ten andere, de eerste de gereedste niet: er zit kern en kruim in de geestige liedjes die hij het volk voorzong. Hij heeft nut gesticht, goed werk geleverd, hij verdient alleszins herdacht te worden."[14]
Karel Waeri werd op 3 juli 1842 geboren in de Veerstraat te Gent. Zijn ouders, Pierre Adrien en Pauline Josine De Baedts, waren beide handwevers. Het gezin Waeri was een typisch arbeidersgezin uit het negentiende-eeuwse Gent. Zoals alle andere arbeiders moesten ze vechten tegen armoede en ellende.
Vader "Piro" was een graag geziene gast in de herbergen. Hij kon immers zeer grappig uit de hoek komen en improviseerde voor de vuist weg leuke gedichtjes. Thuis was men echter minder enthousiast over het feit dat hij zijn loon er in de herberg altijd doorjoeg en het gezin daardoor in nog grotere armoede stortte.
Ook de opvoeding van zijn kinderen liet vader Piro eerder koud. Het was te danken aan toeval dat de kinderen Waeri ooit naar school zijn kunnen gaan. In 1849 werd Piro Waeri namelijk opperbaas en leermeester in een fabrieksschool te Aalter, waar boeren het beroep van wever konden aanleren. In het dorp was er een kostschool die ook dienst deed als gemeenteschool. Het is daar dat Karel op zevenjarige leeftijd terechtkwam. Hij bleek een schrander kereltje te zijn. Al snel was hij de eerste van de klas. Ook zijn muzikale talent kwam in deze periode al duidelijk tot uiting. Hij maakte zelf muziekinstrumenten door bijvoorbeeld paardenhaar te spannen over een oude klomp en hij kon de meest eenvoudige speeltuigen bespelen. Zo wist hij op veertienjarige leeftijd al een heel gezelschap te vermaken met een blikken fluitje.
In 1856 werd vader ontslagen en was de oudste zoon Jan verplicht mee te werken op het weefgetouw om wat meer geld in het laatje te krijgen. Door de drankzucht van vader en de ellende die daaruit voortvloeide voor het gezin, werd het voor Jan echter onleefbaar thuis. In 1858 trok hij naar Gent. Karel moest daarop de school verlaten om de plaats van zijn broer in te nemen. Ook hij hield het echter niet lang uit. In 1861 liep hij thuis weg en werd hij leerjongen ijzerdraaier bij zijn peter in Gent. Hij was fysisch echter te zwak voor dergelijke zware arbeid en zocht daarom een andere job: hij werkte achtereenvolgens als loopjongen bij een fotograaf, pasteibakker en bakkersgast. Ondertussen spaarde hij voldoende geld bijeen om een oude viool te kopen.
Door de katoencrisis van 1862 kwam het gezin van Jan Waeri in ernstige moeilijkheden. Karel besloot zijn broer te helpen. Hij kocht voor hem een oude cello en na wat oefening waren ze in staat om op zondagavonden in herbergen te gaan zingen. Ze kregen alsmaar meer succes en na een tijdje konden ze hun werk opgeven om zich volledig te wijden aan het beroep van volkszanger.[15]
Zoals de meeste volkszangers gingen ze op tournee. Eerst trokken ze, te voet, naar Aalst en daarna naar Veurne. De tocht werd later door Karels zoon, Pieter Waeri, beschreven: "Beiden vertrokken uit Gent den zaterdag `s morgens vroeg met 11 centiemen op zak en hun instrumenten bloot onder den arm. Voor zij de poort uit waren kochten zij elk een broodje van 5 centimen, dus hadden zij nog één centiem over. Zij trokken door Deinze naar Thielt, waar hun een bestendige regen overviel. Onderweg voedden zij zich met tarwe te plukken en op te peuzelen. Gansch nat, met instrumenten waarvan de snaren door de regen bijna onbruikbaar waren, kwamen zij tot in Pithem. Daar werden zij door eene vrouw welke hun medelijden aansprak den weg getoond naar een logement. Niettegenstaande zij geen cent op zich hadden, trokken zij er heen, en hier ook verwekten zij medelijden. Hoe groot ook hunne verrassing aanstonds door deze goede lieden wel aanvaard te worden. Vooreerst werden zij van hoofd tot de voeten uitgekleed en verschoond, waarna zij zich aan eene goede tafel mochten vergasten. Natuurlijk was eene dergelijke ontvangst eene vergoeding waard, en daar zij niet konden betalen met geld, deden zij het naar hun beste vermogen met zang en muziek. Na er den nacht te hebben doorgebracht, vertrokken zij naar Roeselaere. Daar had juist een feestje plaats, bekend onder den naam van "Baarloop" en in eene groote herberg waar zij ook wel aanvaard werden (in dien tijd waren de rondreizende muziekanten overal de welgekomene), wonnen zij dien avond 5.00 fr. O! dit was een fortuin na zoveel armoede, en te veel om nog te voet te gaan. De ijzerenweg bracht hun tot in Veurne."[16]
Jan en Karel hadden zoveel succes met hun liedjes dat ze ook op kermissen, markten en na de hoogmis aan de uitgang van kerken gingen zingen.[17] Dit duurde echter niet lang. Midden jaren 1870 werden de liedjes van Waeri uitgesproken antiklerikaal. Al vlug was hij in veel dorpen dan ook niet meer de welgekomen gast die hij ooit geweest was. Zeker aan de kerkportalen werd Waeri niet langer geduld. Vanaf toen ging Waeri zich uitsluitend wijden aan het stadspubliek.[18]
Het is niet geweten wanneer de twee broers besloten niet langer samen te zingen.[19] In 1874 trad Jan Waeri samen met August Van Damme op als “chanteurs et musiciens ambulants”. Dit blijkt uit een vergunning van 12 februari 1874 die hen toestond om hun beroep uit te oefenen op openbare plaatsen in Gent, behalve op de Kouter. Jan Waeri woonde toen in de Sint-Jansdreef, aan de Sint-Jacobskerk. Hij zou na een poosje teruggekeerd zijn naar de textielsector.[20]
In 1868 trouwde Karel Waeri met Sidonie De Meyer. Ook zij was begiftigd met muzikaal talent. Ze had een mooie stem en speelde behoorlijk gitaar. Sidonie vergezelde haar man vaak als hij op tournee ging. Ze haalde dan het geld op en niet zelden begeleidde ze hem op haar gitaar. Karel en Sidonie kregen samen 6 kinderen die allemaal studeerden aan het conservatorium.[21]
Op 15 maart 1898 overleed Karel Waeri na een succesvolle en rijkgevulde carrière als volkszanger. Hij werd begraven op het gemeentekerkhof van de Brugse Poort.[22] De omstandigheden van Karels dood zijn niet helemaal duidelijk. Het verhaal gaat dat Waeri op een nacht zodanig toegetakeld zou zijn door katholieke studenten, die het niet op zijn antiklerikale liedjes begrepen hadden, dat hij de volgende dag aan zijn verwondingen overleed. Over dit voorval staat in de bronnen echter niets vermeld.[23]
In 1989 maakte de Gentse volkszanger Walter De Buck een beeld voor Waeri dat een plaatsje kreeg naast de Sint-Jacobskerk, waar De Buck tijdens de Gentse Feesten de liedjes van Waeri opnieuw voorstelt aan het Gentse publiek.[24]
B. KAREL WAERI ALS VOLKSZANGER
Dat Karel Waeri één van de meest populaire volkszangers was die Gent ooit gekend heeft, blijkt duidelijk uit het behoorlijk aantal nog bestaande getuigenissen van tijdgenoten. Twintig jaar na de dood van Karel Waeri blijken zijn liedjes nog steeds voort te leven in de herinnering van vele Gentenaren. Lodewijk de Vriese vermeldt in zijn herdenkingsboekje voor Waeri: "…en nochtans, twintig jaar verliepen sedert die éénige werkelijk Gentsche type het ondermaansch tranendal verliet. Dat hij nog in veler geheugenis voortleeft, bewijst hoe groot de invloed was, door den volkspoëet op zijne tijdgenooten uitgeoefend. Wie hem kende, vergeet hem nooit."[25] Zelfs 100 jaar na zijn dood is Waeri nog niet vergeten. Jan Schepens schrijft hierover: "Tal van oude Gentenaars spreken nog over zijn liedjesrepertorium. In mijn jeugd hoorde ik mijn vader meer dan eens, volledig uit het geheugen, De ‘expositie van Parijs’ en ‘De Gentsche koetsier’ nazingen op een wijze, die geen twijfel liet over het succes, dat Waeri met deze en andere stukken bij het Gentsche publiek moet hebben gekend."[26]
In een artikel over Karel Waeri in Le Petit Bleu, dat verscheen op 13 januari 1898, schrijft de auteur dat een publiek bij de eerste krassen van Waeri op zijn viool al begon te lachen en dat tegen het einde van een couplet iedereen in een deuk lag. De fysieke verschijning van Waeri zal daar zeker bij meegespeeld hebben. Hij was zeer klein van gestalte, slechts 1m 54, en had een hoog, kaal voorhoofd met daarop nog wat resterende rosse haren. Zijn ogen schitterden guitig achter zijn brilglazen. Hij had een platte neus en een beenderig en rimpelig gezicht.[27]
Zijn vrouw Sidonie, die Karel zo dikwijls vergezelde, was met haar 1m.47 nog kleiner dan haar man. Bovendien was haar ene been een beetje korter dan het andere wat tot gevolg had dat ze mankte. Dit leverde haar de bijnaam "Manke Sidonie" op.[28] Men kan zich voorstellen dat alleen al de verschijning van het koppel op de lachspieren werkte. Van zijn zangkwaliteiten moest Karel Waeri het immers niet hebben. Hij had een nogal krijsende neusstem. Dit laatste kwam op het publiek echter als heel grappig over en was dus eerder een extra troef voor de zanger dan een handicap.[29] Ook uit de beschrijving van Emiel Andelhof over de wijze van musiceren van Waeri, kan opgemaakt worden dat het niet louter om het zingen en vioolspelen ging. Het was de hele inkleding van het lied, met de daarbij passende gelaatsexpressies en gebaren, die belangrijk was. Waeri was dan geen perfecte zanger, een publiek vermaken kon hij als de beste: "Hij hield zijne viool op de normale plaats met zijn linkerhand boven de borst aangesloten, terwijl hij met de rechterhand de strijkstok vasthad, waarmede hij gebaren maakte om aan de toeschouwers het belang van zekere verzen te doen uitschijnen. Karelke speelde dus niet terwijl hij zong, of zong niet terwijl hij speelde. Hij kon ten andere niet zingen. Hij galmde een lied uit, met eene niet te loochenen neusstem, om na iederen zin effect te geven door middel eener wreef van den strijkstok op de snaren zijner viool. Dan krasten de klanken, dziem, dziem de lucht in, als een uitroepingsteken aan het einde zijner uitgalming gesteld."[30]
Van de hand van Karel Waeri zijn er in de Gentse universiteitsbibliotheek zeven agenda’s bewaard gebleven. Waeri noteerde in zijn agenda’s liedjes, brieven, plaatsen waar hij moest gaan optreden en de som geld die hij daarmee verdiende. Uit deze documenten blijkt dat de volkszanger niet alleen Gentse etablissementen aandeed, maar ook buiten Gent optredens verzorgde. Pieter Waeri maakte in de levensbeschrijving van zijn vader, zoals hierboven reeds aangehaald, ook melding van dit feit. Hij beschrijft een tocht van zijn vader en oom naar Aalst en Veurne. Uit de agenda’s kan men opmaken dat Waeri ook optrad in Lokeren, Mechelen, Menen, Alveringem, IJzendijke, Oostburg, Ingelmunster, Deinze, Izegem, Biervliet, Aardenburg, Veurne en Eeklo.[31]
Waeri zong trouwens niet enkel voor het volk. Ook de meer gegoede burgers konden zich verheugen op de wijsjes van de volkszanger. Zo luisterde hij feesten en banketten op van de hogere burgerij.[32] ’s Zomers zong hij in ‘guinguettes’[33] aan de rand van de stad. Waeri kende dus niet alleen succes bij het volk, maar ook bij de burgerij. Hij trad niet enkel op in Gent, maar ook buiten de stad. Volgens Columbien hield hij het daarbij niet alleen bij België, maar trok hij ook naar het buitenland: Nederland, Noord-Frankrijk en zelfs Beieren.[34]
Over de inkomens van volkszangers is over het algemeen weinig geweten. Karel Waeri vormt hierop echter een uitzondering. De agenda’s van Waeri geven immers zeer gedetailleerde inlichtingen omtrent zijn inkomsten. Waeri noteerde dagelijks hoeveel hij verdiend had. Erik Demoen maakte op basis van die gegevens, in zijn studie over liederen van de industriële revolutie, een aantal beschouwingen en grafieken. In volgende grafiek wordt het jaarinkomen van Waeri voor de periode 1877-1884, met onderbreking van 1879 en 1883, weergegeven:
Opvallend is de vermindering van het inkomen in de loop van deze tijdspanne van 2445 fr. naar 1732 fr. (meer dan 25%).
Het inkomen per werkdag daalde eveneens met ongeveer 15% zoals blijkt uit volgende grafiek:
Vergeleken met het loon in 1880 van de volwassen, mannelijke arbeiders in de vlasindustrie, namelijk 2,60 fr. per dag of van een geschoolde arbeider dat 4,80 fr. per dag bedroeg, had Waeri datzelfde jaar met 9,30 fr. per dag een goed inkomen. Op zijn beste dagen haalde de volkszanger dertig à veertig frank binnen, terwijl hij op andere dagen slechts één à twee frank verdiende. Demoen stelt dat men daaruit wellicht moet concluderen dat Waeri een onregelmatig aantal uren per dag werkte.
Het aantal werkdagen van Waeri per jaar schommelde tussen de 217 en 262 en lag dan ook veel lager dan dat van de gewone arbeiders, die naar schatting 312 dagen per jaar moesten arbeiden. Karel Waeri had in vergelijking met zijn tijdgenoten dus een heel behoorlijk inkomen. Het feit dat de zes kinderen van Waeri konden studeren aan het muziekconservatorium bevestigt dit gegeven.[35]
Demoen gaat ook na hoe dat inkomen verspreid was over het jaar. Hij geeft dit weer in volgende grafiek:
Karel Waeri verdiende het meest tijdens de maanden mei tot en met oktober. De verklaring hiervoor ligt, volgens Demoen, voor de hand. Het is mooier weer en de optredens in openlucht zijn bijgevolg een stuk aangenamer voor het publiek en voor de zanger zelf. Voor Waeri was dit ook de periode dat hij rondtoerde in Nederland, West- en Oost-Vlaanderen, waar hij in dorpen en steden de jaarmarkten en kermissen aandeed. De piek in oktober kan verklaard worden door de bijna jaarlijkse, zeer succesvolle optredens in Mechelen en Menen. Vanaf eind oktober tot begin mei zijn optredens buiten Gent en omstreken zeldzaam en daalt het inkomen ook spectaculair. Waeri verdiende buiten Gent dus meer geld dan in zijn moederstad.
In 1899 gaf Pieter Waeri, de zoon van Karel, een bundel uit met liederen, geschreven en gezongen door zijn vader, met daarbij een beknopte levensbeschrijving van Karel Waeri.[36] Deze bundel bestaat uit een 230- tal liedjes. Het volledige oeuvre van Waeri moet echter veel groter geweest zijn. Lodewijk de Vriese schat het volledig aantal door Waeri gezongen liederen op een 500- tal.[37] Waeri zong om brood op de plank te krijgen en moest dan ook aan de lopende band nieuw materiaal produceren om zijn publiek tevreden te houden en dus voldoende geld binnen te halen. Veel liedjes zijn in de loop van de tijd echter verloren gegaan. Van het repertoire van Waeri zijn bijna geen gedrukte ‘vliegende blaadjes’ gekend. Slechts 31 gedrukte liedblaadjes zijn van hem teruggevonden. 23 Van deze liedjes zijn expliciet socialistische liederen. Vijf andere vliegende blaadjes bevatten reclameliederen voor de danszalen Valentino, Flora, Zwarte Ram en Barger. De liedjes werden geschreven ter gelegenheid van carnaval. Slechts in drie gevallen ging het om typische kluchtliederen met zinspelingen op de actualiteit. De liedjes van Waeri werden dus maar op een minieme schaal via vliegende blaadjes verspreid.[38] Dit is de reden waarom men Waeri niet als typische marktzanger kan beschouwen. Bij de aanvang van zijn loopbaan als volkszanger benaderde hij het traditionele beeld van markzanger anders wel. Hij ging geregeld op tournee, vooral naar plattelandsdorpen, om op te treden op markten, kermissen, aan kerkportalen en in herbergen. Naarmate zijn liedjes echter steeds meer politiek en antiklerikaal getint werden, nam de tegenstand tegen zijn aanwezigheid op het platteland echter toe. Toch ging hij gedurende de periode 1877 tot 1844 nog regelmatig op tournee.
Karel Waeri was voor een belangrijk deel een café-chantantzanger. De overgang van het straat- en marktlied naar het café-chantant greep dan wel pas massaal rond de eeuwwisseling plaats, toch was het zingen in herbergen reeds in de tijd van Waeri zeer populair. Heel wat cafébazen nodigden muzikanten en zangers, waaronder ook Waeri, in hun café uit om publiek te lokken. Waeri paste als café-chantantzanger twee formules toe. Ofwel ging hij, naar eigen voorkeur, bepaalde cafés binnen. Ofwel werkte hij op afspraak en trad daarbij verschillende weken na elkaar in hetzelfde café op. Zowel Waeri als de herbergier konden zo een aardige cent verdienen. Soms werd afgesproken de winst te verdelen waardoor de zanger één derde of de helft van zijn inkomsten aan de cafébaas moest afstaan. Als café-chantantzanger gaf Waeri vooral liedjes uit zijn kluchtige repertoire ten gehore. Hij beschreef komische situaties of wantoestanden zonder daarbij al te veel scherpe kritiek te spuien. Waarschijnlijk beperkte hij zich tot deze liedjes om eventuele censuurmaatregelen te voorkomen.[39] De overheid heeft de arbeidersliederen die in de café-chantants gezongen werden immers nooit zomaar geduld. Verschillende censuurmaatregelen werden ingevoerd om de volkszangers onder controle te houden en te vermijden dat ‘gevaarlijke’ ideeën het volk zouden bereiken. Dat het voor volkszangers werkelijk niet ongevaarlijk was hun ideeën zomaar te uiten, bewijzen sporen van verschillende concrete vervolgingen die in de archieven terug te vinden zijn.[40] Naar het einde van de avond mocht het er meestal al was “pikanter” aan toe gaan en kwamen de “Vetjes” aan bod. Waeri zong deze erotische, dubbelzinnige liedjes echter nooit zonder daarvoor eerst toestemming te vragen aan het publiek.[41]
Zoals uit de agenda’s blijkt, werd Karel Waeri ook vaak gevraagd om feestelijkheden op te luisteren. Zo speelde hij een aantal keer per jaar op bruiloften. Hij ontving daarvoor tussen de vijf en de twaalf frank per dag. Ook op avondfeesten was hij dikwijls te gast en dit van in Gent tot zelfs in Antwerpen. Waarschijnlijk putte Waeri ook bij deze gelegenheden vooral uit zijn kluchtige repertoire.
Een enkele keer werd Waeri ook ingeschakeld voor een reclamecampagne. Zo trad hij op 12 en 13 mei 1878 zowel ’s middags als ’s avonds op voor het reisbureau Em. Reniers. Dat leverde hem een bedrag van 46 frank 50 op. [42]
In de Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, uitgegeven door de zoon van Karel, kan men verschillende soorten liedjes onderscheiden.
Zo is er bijvoorbeeld het aanhangsel ‘De Vetjes’. Deze Vetjes kwamen, zoals gezegd, meestal tegen het einde van de avond aan bod. Het waren dan ook komische, erotisch dubbelzinnige en vrij brutale liedjes.
Daarnaast bevat de bundel lichtvoetige, ‘kluchtige’ liedjes over de gewone dingen des levens: huwelijksperikelen, verliefdheid, de kermis, carnaval enz. Een aantal liederen beschrijven de technische vooruitgang in het negentiende-eeuwse Gent (zoals ‘de Gentsche Tramway’, ‘de vaagmachien’ en ‘den telefoon’). Ook drankliederen kan men in het repertoire van Waeri terugvinden. Grappig en goed gevonden zijn ook de ‘lijstliedjes’. In deze liedjes geeft Waeri een opsomming van Gentse straatnamen, Gentse spreekwoorden, cafés, e.d. Dit gebeurt niet, zoals men zou kunnen verwachten, op een droge, saaie manier. Integendeel, de opsomming vormt een grappig en betekenisvol geheel. Het grote aandeel van kluchtige liedjes in het repertoire van Waeri kan onder andere verklaard worden vanuit het feit dat hij liederen schreef en zong vanuit economische noodzaak. Waeri had geen andere bijverdienste en was dus volledig afhankelijk van het succes van zijn optredens. Om die reden produceerde hij zeer veel en ging hij ook veel zingen op feesten van rijke burgers en op plaatsen waar de gegoede klasse graag vertoefde (zoals bijvoorbeeld de guingettes). Het spreekt vanzelf dat hij zijn socialistisch engagement op zo een evenementen beter voor zich hield en eerder putte uit het aanbod kluchtige liedjes.
Waeri heeft dus ook heel wat liederen geproduceerd die heel wat minden lichtvoetige onderwerpen behandelen. Enkele liedjes zijn Vlaamsgezind en geven kritiek op het
snobisme en de elitaire sfeer die rond het gebruik van het Frans hing (vb. ‘het Fransch’, ‘De Fransche cafés’ en ‘De Chic’). Deze liedjes zijn echter zeer beperkt in aantal en men kan van Waeri zeker niet zeggen dat hij Vlaamsgezind was.[43] Waeri was een man van het volk en het waren dan ook de problemen van het volk die zijn interesse wegdroegen. Een vrij groot aantal liederen bekritiseren de erbarmelijke leef- en werkomstandigheden van de 19e eeuwse arbeiders.
De politieke liederen maken echter het belangrijkste deel uit van het oeuvre van Waeri. Deze liedjes zijn in de eerste plaats sterk antiklerikaal. Die negatieve houding van Waeri tegenover de kerk is trouwens niet alleen terug te vinden in zijn politieke liedjes, maar vormt een belangrijk element in de gehele bundel. Zelfs in de ‘Vetjes’ zijn het meestal paters en nonnen die een veeg uit de pan krijgen. Het antiklerikalisme van Waeri komt op politiek vlak duidelijk tot uiting door zijn felle kritiek op de katholieke partij en door een pro-liberale houding. In de beginperiode dan toch. Met de tijd ging Waeri zich immers ook tegenover de liberale partij kritisch opstellen Het komt er op neer dat Waeri altijd partij trok voor de gewone man. Het is dan ook logisch dat hij bij de opkomst van de Gentse arbeiderspartij een overtuigd aanhanger werd. Zijn politieke liederen werden pro-socialistisch en werden regelmatig gepubliceerd in het dagblad Vooruit. De stukjes van Waeri die verschenen, werden ondertekend met het pseudoniem Cies Knoopelinckx, waarschijnlijk uit angst voor censuurmaatregelen. Waarschijnlijk werkte Waeri vanaf 1884 actief mee aan de socialistische propaganda.[44] Karel Waeri schreef liedjes die inspeelden op de actualiteit. Veel politieke gebeurtenissen (vooral in Gent) worden in zijn liedjes dan ook behandeld. De strijd om stemrecht en de achturendag, de schoolstrijd, de algemene werkstaking, uitslagen van gemeenteverkiezingen, nieuwe wetten, nieuwe lasten,… het wordt door Karel Waeri allemaal bezongen. Zoals August Gittée zegt: “Geheel het politieke leven, maar in ’t bijzonder dat van zijn vaderstad, vinden we terug in zijne gedichten…”[45]
|
[13] VAN DRIESSCHE, M.R., Aspecten van het muziekleven te Gent in de 19e eeuw. Proeve tot een systematisch-biografische benadering, p. 237.
[14] DE VRIESE, L., De volkszanger Karel Waeri herdacht, p. 8.
[15] COLUMBIEN, H., "Documentaire fiche: Karel Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, I, 5, 1972, pp. 84-88 en
WAERI, P., Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, den Gentschen "Béranger", met bijvoeging van het portret en de beknopte levensbeschrijving van de Gentschen volksdichter, p. 5
[16] WAERI, P., Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, den Gentschen "Béranger", met bijvoeging van het portret en de beknopte levensbeschrijving van de Gentschen volksdichter, p. 5.
[17] ANDELHOF, E., Galerij van Gentsche Typen, p.149.
[18] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied, p. 51.
[19] De informatie over het leven van Waeri komt uit de levensbeschrijving van Karel Waeri door WAERI, P., 3-8. op.cit., pp. 3-8 en uit COLUMBIEN, H., "Documentaire fiche: Karelke Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, 1, V, 1972, pp. 84-88.
[20] VAN DRIESSCHE, M.R., Aspecten van het muziekleven te Gent in de 19e eeuw. Proeve tot een systematisch-biografische benadering, p. 238.
[21] COLUMBIEN, H., "Nog eens Karelke Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, V, 1976, p. 86.
[22] COLUMBIEN, H., "Documentaire fiche: Karel Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, I, 5, 1972, p. 84.
[23] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied: 1860-1914, p. 121.
[24] VAN DRIESSCHE, op.cit., p. 240.
[25] DE VRIESE, L., De volkszanger Karel Waeri herdacht, 1919, p. 6.
[26] SCHEPENS, J., "Karel Waeri: 1842-1898" in: Oostvlaamsche Zanten, XVII, 4, 1942, p. 132.
[27] s.n., "Portrait: silhouette Gantoise: Kaorel Warie" in: Petit Bleu, 13 januari 1898.
[28] COLUMBIEN, H., "Documentaire fiche: Karel Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, I, 5, 1972, p.86.
[29] s.n., "Portrait: Silhouette Gantoise: Kaorel Waeri" in Le Petit Bleu, 13 januari 1898.
[30] ANDELHOF, E., Galerij van Gentsche Typen, 1942, p.151-152
[31] WAERI, K., Politieke en kluchtige liederen, vervat in 7 eigenhandig geschreven agenda’s, 7vol. (BIB RUG).
[32] Ibid.
[33]Guingette: lusthof, boerenherberg waar de Gentenaren vroeger, soms met heel het gezin, rust en ontspanning gingen zoeken. Men danste er, of een liedjeszanger, een viool- of harmonicaspeler gaf een optreden. Voor de kinderen waren er schommels, molentjes en ezeltjes. De ouders konden zich tegoed doen aan een lekkere maaltijd: een portie hesp, gerookte paling of gebakken blieken.
[34] COLUMBIEN, H., "Documentaire fiche: Karel Waeri" in: Ghendtsche Tydinghen, I, 5, 1972, p. 85-86.
[35] DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, pp. 54-55.
[36] WAERI, P., Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, den Gentschen “Béranger”, met bijvoeging van het portret en de beknopte levensbeschrijving van de Gentschen volksdichter, Gent, 1899.
[37] DE VRIESE, L., De volkszanger Karel Waeri herdacht, p.19.
[38] DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, p. 56.
[39] DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, p57.
[40] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied: 1860-1914, pp. 116-122. In dat kader moet men ook de vergunning van 12 februari 1874 zien. Karel Waeri en zijn broer kregen daarmee de toestemming op te treden op alle openbare plaatsen in Gent, behalve op de Kouter. De Kouter was één van de door de rijke burgerij geliefkoosde plekjes om te vertoeven met het hele gezin. Op zulke plaatsen zag de politie natuurlijk liever geen volkszangers opduiken. De volkszangers mochten enkel op bepaalde plekken, op bepaalde momenten een optreden geven, een vorm van censuur dus. (ook over deze censuurmaatregel informatie in: VANDECAVEYE, op.cit., p. 116.)
[41] DEMOEN, op.cit., p. 58.
[42] DEMOEN, E., Liederen van de industriële revolutie, p. 59.
[43] Dat Waeri zeker geen flamingant was, komt bijvoorbeeld zeer duidelijk tot uiting in het liedje ‘Caoutchouc’. Daarin schrijft hij: “Gent bezit ook flaminganten, maar die spelen fijn de klucht, spreken z’op een volkstribune ’t Vlaamsch verheffen z’in de lucht; ’t huis wordt niets dan fransch gesproken, tot aan kleine kinderen toe, zulke felle flaminganten, zijn toch ook van caoutchouc.”Uit: WAERI, P., Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, den Gentschen “Bérabger”, met bijvoeging van het portret en de beknopte levensbeschrijving van de Gentschen volksdichter, pp. 41-43.
[44] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied: 1860-1914, pp. 50-52.
[45] A. Gittée wordt door de Vriese geciteerd in: DE VRIESE, L., De volkszanger Karel Waeri herdacht, p. 28.
Het oorspronkelijk werk, GITTEE, “Eene Vlaamsche Volkszanger” in Hollandia, ’s Gravenhage, decembernummer 1900, is normaal aanwezig in de bibliotheek van de RUG, maar is momenteel verdwenen.