Historische situering en analyse van politieke aspecten in het oeuvre van de negentiende-eeuwse Gentse volkszanger Karel Waeri. (Tineke Bruyneel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 1. POPULAIRE EN VOLKSE LIEDEREN IN DE NEGENTIENDE EEUW

 

"Zingen is een wonder, melodie is toverdrank, en niemand weet precies hoe dat werkt. Ook diepe kenners van de ziel weten niet uit te leggen, hoe deun en ritme, met of zonder woorden, zo uit-de-hand-lopend kunnen roeren in het menselijk gemoed. Dŕt het werking heeft, weet iedereen."[1]

 

Tot in het begin van de 20e eeuw speelde het populaire en volkse lied een enorme rol in het leven van de gewone man. Het lied was in de 19e eeuw immers een belangrijk communicatiemiddel. Van een grote toevloed van informatie, zoals die nu bestaat dankzij de moderne media, was er in de 19e eeuw geen sprake. Het grootste deel van de bevolking leefde in een gesloten wereld waarbinnen informatie van buitenaf maar heel moeilijk doorsijpelde, onder andere omdat transportmogelijkheden slecht uitgebouwd en ontoereikend waren. Het nieuws kon echter wel onder de vorm van liederen verspreid worden. Zo vonden het belangrijke wereldnieuws, maar ook informatie over lokale gebeurtenissen de weg naar het grote publiek. Vooral voor de plattelandsbewoners vormden liederen dus een essentiële informatiebron. Het waren vooral marktzangers, die heel het jaar door dorpen en steden trokken op zoek naar een publiek, die de dorpelingen met hun liedjes op de hoogte hielden van het reilen en zeilen in de wereld. Voor de dorpelingen waren ze dan ook veelal de enige schakel met de buitenwereld.[2]

De marktzanger was een populair figuur. Hij werd als type in de loop van de tijd vaak uitgebeeld door schilders en tekenaars van kermistaferelen, openbare feesten en marktscčnes. In de Belgische literatuur werden marktzangers herhaaldelijk beschreven door Conscience, Buysse, Streuvels e.a.[3]

Aangezien marktzangers niet voor hun plezier stonden te zingen, maar wel om de kost te verdienen, verkochten ze hun liedteksten onder de vorm van 'vliegende blaadjes'. Succes was voor hen dan ook van cruciaal belang. De opbrengsten van hun optreden en van de verkoop van de liedteksten waren immers vaak hun enige bron van inkomsten. Veel marktzangers zaten dan ook niet om een leugentje meer of minder verlegen als dat het verhaal sappiger maakte en het de verkoop bijgevolg ten goede kwam. Door hun persoonlijke inbreng, hun manier van optreden, hun expressie, gebaren en grappen lokten ze hun publiek en maakten ze het kooplustig.

Marktzangers schreven en zongen over alles wat ze rondom zich zagen gebeuren en ze schrokken er niet voor terug om daar hun persoonlijk commentaar op te leveren. Een marktzanger kan dan ook beschouwd worden als de journalist en commentator bij uitstek van zijn tijd, die dankzij zijn mobiele beroep de meest uiteenlopende informatie van diverse plaatsen kon verzamelen om die dan zingend te verspreiden.

 Net zoals vandaag de dag bestond er ook in de 19e eeuw een grotere belangstelling voor het meer sensationele nieuws. Spectaculaire thema’s zoals oorlogen, rampen, ongelukken en vooral moorden spraken tot de verbeelding van de massa en werden door de marktzangers dan ook dankbaar verwerkt in hun liedjes. In de liedjes werden ook wel eens sociale en politieke situaties beschreven. De marktzanger deelde in deze liedjes zijn gevoel van onvrede mee over sociale en politieke wantoestanden, maar hij ging daarbij nooit over tot het geven van fundamentele kritiek op het systeem dat er aan de basis van lag. Daarnaast werd er ook gezongen over eeuwige thema's die het altijd goed doen en dan ook eeuwenlang op het repertoire voorkomen. Van een zanger verwachtten de toehoorders dat hij hen ontroerde, deed huiveren, lachen of een traan wegpinken, kortom, dat hij hen even de dagelijkse sleur deed vergeten. Naast de rol van informant vervulde de marktzanger dus ook de rol van entertainer. Veel marktzangers voelden zich bovendien geroepen een opvoedkundige houding aan te nemen. De wijze raad, de morele goed- of afkeuring: de "moraal" kreeg bijna altijd het laatste woord.

Afwisseling was de boodschap. Het publiek bestond immers ook uit verschillende soorten mensen die allemaal aan hun trekken moesten komen: mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, vrome zielen, soldaten enz. Hoe beter de toehoorder zich in de liedjes zou kunnen herkennen, hoe groter de kans was dat hij een blaadje zou kopen.[4]

Tijdens de optredens gingen de marktzangers meestal op een verhoog of podium staan. Een beschilderd doek, dat onderverdeeld was in verschillende taferelen, werd aan een stok opgehangen. Naarmate het lied vorderde, werden de taferelen aangewezen. Het doek werd opgerold, vandaar ook wel de benaming 'rolzangers'.[5]  

Het publiek speelde een actieve rol. De liederen van marktzangers waren meestal geschreven op een bestaande melodie, die de functie kreeg van mnemotechnisch middel. Bij de gedrukte liedteksten werd dan ook vermeld op welke melodie het lied moest gezongen worden (op stemme van…). Hierdoor was het publiek snel in staat de liedjes te onthouden en mee te zingen. Ook de vliegende blaadjes werden verspreid om dit doel te bereiken: de mensen konden, thuis of in de kroeg, de liedjes nadien nog zingen.[6]

De marktzangers behoorden meestal tot de lagere sociale klasse. De meesten onder hen hadden van het zingen hun beroep gemaakt. Sommige zangers konden lezen en schrijven, maar een groot aantal was analfabeet. In veel gevallen werd men marktzanger uit economische noodzaak: armoede en niet zelden invaliditeit konden de oorzaak zijn van de beroepskeuze.

De zangers begeleidden zichzelf of lieten zich begeleiden door bepaalde muziekinstrumenten. Vooral de draailier, de viool en vanaf het einde van de 19e eeuw ook de accordeon waren populair. Vooral de accordeon bood de rondtrekkende marktzangers een aantal voordelen: het was gemakkelijk te dragen en bovendien kon men het instrument én als melodie- én als begeleidingsinstrument gebruiken. Soms was het geproduceerde geluid van de instrumenten zo overweldigend dat de zanger gebruik diende te maken van een roephoorn om boven de instrumenten uit te komen. Naast deze drie belangrijke instrumenten kunnen ook een heel aantal gelegenheidsinstrumenten aangehaald worden zoals trommels en allerhande blaasinstrumenten. Soms vormde één persoon zelfs een heel orkest op zichzelf: een accordeon in de handen, een pedaaltrommel met bekkens op de rug en op het hoofd een hoed met belletjes. Veel muzikanten konden geen noten lezen en leerden alles op het gehoor spelen.

 

Het is moeilijk een exact onderscheid te maken tussen markt- en straatzangers. Ze deden allen plaatsen aan waar veel volk bijeen kwam zoals kerken, markten en kermissen, zongen over dezelfde onderwerpen en moesten met musiceren hun brood verdienen. Over het algemeen werden zowel door markt- als straatzangers de liedjes op vliegende blaadjes verkocht. Toch hadden de marktzangers meer het gevoel dat ze een echt beroep uitoefenden omdat ze geďntegreerd waren in de grote groep van marktkramers. Ze keken neer op straatzangers, die in hun ogen bedelaars waren.[7] Volgens Lepage en Vankenhove is het straatlied “datgene dat, op het onverwachts, bij eene feestelijke of opzienbare gelegenheid, wanneer het volk de straat meester is, in een of anderen hoek der stad opklinkt, uit een vindingrijken geest geboren, door een spottende mond uitgegalmd, door twee, door tien, door twintig kennissen en vrienden met gejuich begroet, door zijn kortheid en gemakkelijkheid van tekst, door het opwekkende van zijn wijs door allen overgenomen en medegezongen wordt, en dat twee, drie uren later reeds gewijzigd, reeds aangevuld of reeds verminkt in alle straathoeken weerschalt, door iedereen wordt aanvaard als reeds gekend…[8]

Het carnavallied verschilt bijna niet van het straatlied. Het onderscheid heeft eigenlijk te maken met de ontstaansperiode. Het carnaval was immers de periode waarin het leven op zijn kop werd gezet en waarin er veel meer plaats was voor het uiten van vreugde en verdriet, het formuleren van wensen en het bespotten van alles wat men verafschuwde.[9]

Naast de markt- en straatzangers moet er ook melding gemaakt worden van een ander type volkszanger: de café-chantantzanger. Het café-chantantlied begon de kop op te steken vanaf het moment dat er op pleinen en in straten steeds minder gezongen werd.[10] In 1827 zou te Gent het eerste café-chantant geopend zijn, waar de zangers en zangeressen zichzelf begeleidden met harp en gitaar. Deze instrumenten doen vermoeden dat het hier eerder om een elitaire vorm en voorloper van het populaire café-chantant ging. Het eerste echte café-chantant werd in Gent in 1852 geopend: de 'Sodaliteit' op de Korte Meer. Op het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw moet de bloeiperiode van het café-chantant gesitueerd worden. Omstreeks 1900 waren er in Gent 28 en in de loop van de 20e eeuw 75 café-chantants: 'Het Gouden Mandeke' op de oude Duivenmarkt, 'Rotterdam' op de Koornmarkt, 'De Stad Antwerpen' in de Sint-Lievensstraat,… Sommige café-chantants speelden niet enkel een rol in het amusementsleven, maar hadden ook een politieke functie. Een café-chantant kon een trefplaats vormen voor de socialistische beweging, die de grote invloed van zo een gelegenheid op de arbeiders bewust gebruikte.

De populairste café-chantantzangers gaven hun liedjes uit in boekjes of almanakken, waardoor ze naast hun optredens een bijkomende bron van inkomsten hadden.

De café-chantants waren over het algemeen gewone volkskroegen, waarin een piano stond opgesteld. De zangers werden meestal dan ook door de piano begeleid hoewel een zeldzame keer ook wel een accordeon ter hand werd genomen. Professionele café-chantantzangers verkleedden en grimeerden zich dikwijls om hun optreden extra glans te geven. De beroepszangers werden door de uitbater gevraagd en betaald. Amateurs konden hun ding doen als het podium vrij was. Zij werden niet betaald, maar kregen gratis drank.[11]

 

We hebben reeds aangehaald dat het volkslied in de 19e eeuw een zeer belangrijke informatieve functie had. Vooral voor de plattelandsbewoners betekende de komst van een marktzanger dat ze even een blik op de buitenwereld konden werpen.

Men zal zich gemakkelijk kunnen inbeelden dat het café-chantant-, markt- of straatlied ook op het vlak van ontspanning, van amusement een enorme rol gespeeld moet hebben in het leven van de gewone man van de 19e eeuw. De kracht van muziek is voor jong en oud een tijdloos gegeven. Als men dan bedenkt dat alle mogelijkheden die nu bestaan wat betreft ontspanning, om reizen maar als één voorbeeld te nemen, in de 19e eeuw niet voorkwamen, dan kan men zich voorstellen dat het lied voor het ontspanningsleven van een vaak ongeletterde, immobiele arbeider of plattelandsbewoner van enorm belang moet zijn geweest. Heel wat overgebleven liedjes zijn dan ook kluchtige liedjes die niet handelen over belangrijke zaken, maar wel over grappige, absurde situaties, over de gewone dingen des levens die de toehoorder kunnen ontroeren, of over meer sensationele onderwerpen die het publiek ontspannen en amuseren.

Ook de educatieve rol van het lied werd al even aangeraakt. Veel marktzangers voelden zich geroepen hun publiek wijze raad of een moraliserende boodschap mee te geven. Deze marktzangers verdedigden dan vooral de traditionele waarden in verband met geloof, liefde, huwelijksmoraal enz. Ook de elite trachtte het volk echter op te voeden met behulp van liederen. Van bovenuit werden er vaak bewuste pogingen ondernomen om het volk op een hoger niveau te tillen. De meeste intellectuelen vonden de volksliedjes van een bedroevend laag niveau en wilden daar iets aan veranderen. Zo werd er vanuit de Vlaamse Beweging en vooral dan onder impuls van Jan Frans Willem belangstelling getoond voor het volkslied. De intellectuelen van de Vlaamse Beweging stelden dat de 'oude' volksliederen wel van goede kwaliteit waren en dat deze liedjes als voorbeeld genomen moesten worden. Deze liedjes werden dan ook opnieuw uitgegeven om het volk te tonen hoe het wel moest. Zo werd in 1848 de bundel 'Oude Vlaamsche liederen' en in 1856 de zangalmanak 'De Vlaemsche Zanger' door de Willemfonds uitgegeven. Ook de Belgische Overheid liet zich uit over het volkslied. Op 24 december 1849 verscheen een Koninklijk Besluit dat tot doel had de volkszang te bevorderen. Verder verscheen er, op initiatief van de minister van binnenlandse zaken, vanaf 1852, een reeks 'Chants populaires - Volkszangen' geschreven door figuren uit de literaire wereld. Nog andere bundels werden uitgegeven die meestal religieus van inslag waren en die de gewone mens trachtten aan te zetten tot ijver, geluk en berusting in de taak en plaats in de maatschappij de hem voorbeschikt was. Dit alles kan men kaderen binnen de pogingen van de gevestigde macht om een halt toe te roepen aan de opkomende socialistische bewegingen die zelf ook liederen produceerden en publiceerden.

Een andere functie van het volkslied is die van het lied als symbolisch kapitaal. In een lied worden impliciet of expliciet de ideeën en de leefwereld van het publiek uitgedrukt. Het lied staat symbool voor de opname van het individu in de gemeenschap Dit komt concreet tot uiting in de samenzang. De toehoorders maken deel uit van een groter geheel en krijgen het gevoel te behoren tot een traditie. Het kennen en beleven van wat anderen ervaren en geloven geeft een gevoel van geborgenheid.

Het volkslied werd ook gebruikt om sociale wantoestanden aan te klagen of om propaganda te maken. Met het lied kan immers een zeer brede laag van de bevolking bereikt worden. Meestal gaat het dan om proletariërsliederen. Dit soort volksliederen en hun relatie tot de socialistische beweging zullen in deze thesis verder uitgewerkt worden.[12]   

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[1] VAN DE MERWE, J., Gij zijt kanalje! heeft men ons verweten. Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen, p. 27 en 29.

[2] DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, p. 19.

[3] VAN DRIESSCHE, M.R., Aspecten van het muziekleven te Gent in de 19e eeuw. Proeve tot een systematisch-biografische benadering, p. 230.

[4] BRAEKMAN, W., Hier heb ik weer wat nieuws in d'hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer, p. 5-7.

[5] DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, p. 25.

[6] VAN DRIESSCHE, op.cit.,  p. 232.

[7] DEMOEN, A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, pp. 27-32

[8] LEPAGE, A. en VANKENHOVE, R., Het volksleven in het straatlied, p. 2.

[9] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied, p. 8.

[10] VANDECAVEYE, H., Het Gentse proletariërslied: 1860-1914, p. 9.

[11] DEMOEN, E.,  A la va vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, pp. 33-34.

[12] De verschillende functies van het volkslied werden bepaald door Erik Demoen in: DEMOEN, E., A la vapeur, dat heet progres! Liederen van de industriële revolutie, pp. 19-22.